Menu Sluiten

Eerlijke belastingen

  1. We voeren een geheel nieuw belastingstelsel in. Het huidige stelsel loopt vast in zijn complexiteit en decennia verwaarloosde ICT. De inkomsten van het Rijk dreigen daardoor acuut in gevaar te komen. Alleen daarom al is een nieuw, eenvoudiger stelsel een urgente prioriteit. Een nieuw stelsel moet eenvoudig uitvoerbaar zijn, eenvoudig te begrijpen en te hanteren zijn voor belastingplichtigen en handhaafbaar zijn – nu staat ook de rechtmatigheid van steeds meer belastingplichten ter discussie en is de mate van ontwijking en ontduiking zorgwekkend hoog. Mede daardoor is ons land wel degelijk een belastingparadijs voor velen die elders in de wereld belasting ontwijken – met name arme landen hebben hier zwaar onder te leiden. En de Dienst Toeslagen bij de Belastingdienst overtreedt veelvuldig en systematisch de wet, en vertrapt de juist de meest precaire burgers met discriminatoire algoritmes en intimidatie, de plegers blijven zonder strafvervolging en de slachtoffers staan naar decennia onrecht nog steeds groten- en merendeels zonder herstel, schadeloosstelling en genoegdoening.
  2. Maar er is meer mis met ons belastingstelsel. Het is ook in hoge mate onrechtvaardig, want denivellerend – de zwakste schouders dragen de zwaarste lasten. Dat komt vooral door veel lagere tarieven op (inkomen uit) kapitaal en bedrijf dan op inkomen uit arbeid, en ook door de vele vrijstellingen, aftrekposten en andere regelingen die vooral ten goede komen aan de rijksten in ons land – naast dat ze ook de complexiteit enorm vergroten, en de transparantie en handhaafbaarheid enorm verminderen. We willen de enorme onverdiende ongelijkheid in inkomen en vermogen in ons land verkleinen door fiscale herverdeling. Daarnaast willen we fors hogere belastingopbrengsten om hogere uitgaven voor de publieke sector en de sociale zekerheid te financieren – een sterke, activistische overheid die burgers beschermt, emancipeert, verheft en verbindt helpt de ongelijkheid enorm te verkleinen.
  3. In de tweede plaats moeten we een eind maken aan de enorm doorgeslagen individualisering van collectieve lasten, met name in de zorg en de kinderopvang. Inmiddels wordt een groot deel van onze publieke zorg en kinderopvang gefinancierd met individuele bijdragen: aparte premies, eigen risico en eigen bijdragen, die met fiscale toeslagen weer deels gecompenseerd worden. Deze toeslagen hebben weer een eigen, schrijnende problemen, zoals bleek bij het Toeslagenschandaal. We moeten de toeslagen voor kinderopvang en zorg structureel vervangen door volledig collectieve financiering van alle publieke kinderopvang en publieke zorg (de basiszorg in de ZVW, en alle zorg in de WLZ, WMO, AWBZ en Jeugdzorg) uit de belastingopbrengst.
  4. En het belastingstelsel organiseert voor met name bij mensen die hun inkomen geheel of grotendeels uit arbeidsloon verdienen een enorme armoedeval (waarin bruto extra inkomen nauwelijks leidt tot extra besteedbaar inkomen, vooral bij de lagere middeninkomens), hetgeen negatief werkt als prikkel om (meer) te gaan werken. Dat komt vooral door inkomensafhankelijke fiscale toeslagen en door inkomensafhankelijke belastingkortingen. We moeten af van de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen, en in plaats daarvan meer progressieve tarieven invoeren.
  5. Het belastingstelsel moet ook vergroenen, we beëindigen subsidie op fossiele energie en op vervuilende, biodiversiteit bedreigende en niet-circulaire bedrijvigheid. En we organiseren de transitie zo min mogelijk met subsidies, maar zoveel mogelijk met normering en beprijzing.
  6. De doelstellingen van een nieuw belastingstelsel zijn dus:
  • eenvoud in combinatie met transparantie en handhaafbaarheid,
  • rechtvaardige inkomens- en vermogensverhoudingen (nivellering), samen gaand met verschuiving van belasting op arbeid naar op kapitaal en vervuiling,
  • fors hogere belastingopbrengsten voor financiering van een sterke publieke sector en sociale zekerheid,
  • collectieve financiering van collectieve dienstverlening in plaats van fiscale toeslagen die individuele financiering moet compenseren, waarbij die collectieve financiering niet meer verloopt via aparte premies (volksverzekeringen, ZVW) maar via eerlijke belastingen,
  • de armoedeval voor de lagere middeninkomens substantieel te verminderen, én
  • de duurzaamheidstransities (klimaat, biodiversiteit, circulariteit) te ondersteunen en tenminste niet te belemmeren op een rechtvaardige manier (hoogste lasten voor de grootste vervuilers, lusten eerlijk verdelen).
  1. De huidige patstelling waarin niets veranderd kan worden vanwege de risico’s voor de uitvoering en de belastingopbrengsten moet doorbroken worden. Want niets doen geeft net zoveel en steeds grotere risico’s en laat de ongelijkheid en onrechtvaardigheid doorgroeien. Er moet daartoe met de hoogste prioriteit een transitieplan gemaakt worden, dat zeker twee kabinetsperioden zal beslaan. Dat plan moet aan het eind van die twee perioden – rond het jaar 2030 – de hierboven genoemde doelstellingen realiseren, technisch uitvoerbaar zijn zonder te grote risico’s, en zich begeven binnen harde grenzen voor inkomenseffecten: mensen met inkomen uit loonarbeid of een uitkering tot anderhalf modaal gaan er op vooruit, die tussen anderhalf en tweemaal modaal er tenminste niet op achteruit. Deze garanties worden gegeven met inbegrip van andere maatregelen, zoals hogere (minimum- en publieke) lonen, daaraan gekoppelde uitkeringen (zie bijlage 1 – Werk en inkomen) en lagere vaste lasten (huur, energie, zorg, kinderopvang, openbaar vervoer) die voortvloeien uit dit plan.
  2. Het nieuwe belastingstelsel betekent per saldo een forse, gerichte lastenverzwaring, die neerslaat bij hogere inkomens (vanaf tweemaal modaal) en grote vermogens, en bij grote vervuilers, zowel bij huishoudens als bij bedrijven – we halen het geld waar het (in overvloed) zit. Deze opbrengst gaat naar versterking van de publieke sector en de volkshuisvesting, verlaging van lasten en verhoging van inkomen voor lagere en middeninkomens.

De hoofdlijnen van het nieuwe belastingstelsel zijn als volgt:

Inkomsten- en loonbelasting, premies volksverzekeringen

  1. Er komt een veel eerlijker, solidaire en eenvoudige inkomsten- en loonbelasting. Inkomens worden sterk progressief belast – hoe hoger het inkomen, hoe hoger het tarief. De sterkste schouders dragen nadat dit decennia anders werd, weer opnieuw de zwaarste lasten. Voor de lage en middeninkomens komen er meer schijven, met lagere tarieven dan nu. Voor hogere inkomens komen er hogere tarieven. De tarieven worden zo vastgesteld dat ze passen in het uitgangspunt voor de inkomenseffecten (zie hiervoor onder 7).
  2. Alle inkomen uit arbeid, uit vermogen en uit eigen bedrijf wordt belast, op gelijke wijze. Het boxenstelsel wordt daarmee volledig afgeschaft.
  3. Er zijn geen vrijstellingen, kortingen of aftrekposten meer. De tarieven worden daarmee effectief. We schrappen daarmee de arbeidskorting (werk moet niet op kosten van de belastingbetaler, maar op die van werkgevers lonen, en we verhogen fors het minimumloon en publieke lonen), de ouderenkortingen (de ouderdomsvoorzieningen moeten zelf hoog genoeg zijn en daar zorgen we voor), de algemene heffingskorting, de combinatiekorting, maar ook alle aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek en conform het advies van de commissie Borstlap de ondernemersaftrek op winst en verlies uit onderneming en de zgn. ondernemingsfaciliteiten. Dus de ondernemersaftrek op winst en verlies uit onderneming vervalt (dit betreft de zelfstandigenaftrek, startersaftrek, meewerkaftrek, aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, stakingsaftrek), en de zgn. ondernemingsfaciliteiten vervallen (dit betreft de mkb-winstvrijstelling, landbouwvrijstelling, milieu-investeringsaftrek, de willekeurige afschrijving milieu-investeringen, kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, energie-investeringsaftrek, en herinvesterings-reserve). Ook schrappen we de mogelijkheid voor zelfstandigen om te lenen van de eigen BV (incl. eigen woningschuld) en schrappen we de doelmatigheidsmarge gebruikelijk loon bij Directeur-Groot-Aandeelhouders (DGA’s). Dit gaat bij elkaar om groot geld (met het afschaffen van al deze belastingfaciliteiten spelen we 150 miljard euro per jaar vrij!) die de risico’s van ondernemerschap en de lasten van bedrijfsinvesteringen ten onrechte bij de belastingbetaler leggen, en de ongelijkheid enorm vergroot. Ook leiden ze tot forse uitholling van de financiering van de sociale zekerheid en van de collectieve voorzieningen. Met de afschaffing van deze ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten wordt ook de vervanging van milieusubsidies naar beprijzing en normering van vervuiling ondersteund.
  4. Bij inkomen telt voor de belastingheffing alles mee, ook de waardevermeerdering van bezit. Alleen bij de zelf-bewoonde eerste eigen woning wordt er pas afgerekend bij verkoop. Er wordt niet langer gewerkt met fictieve, maar met werkelijke rendementen. De Directeur-Groot Aandeelhouder (DGA) wordt direct belast over de winst van zijn vennootschap – de huidige mogelijkheden om inkomen en dus belastingheffing (schier eindeloos) uit te stellen vervallen daarmee. We stoppen ook met alle fiscale subsidiëring van schulden – we staan geen negatief inkomen meer toe, het minimuminkomen is altijd nul euro. De vrijstelling van pensioenen in de derde pijler (lijfrentes e.d.) vervalt. De omkeerregeling blijft (je betaalt over je collectief aanvullend pensioen (2e pijler) pas belasting wanneer het uitgekeerd wordt, niet daarvoor over je opgebouwde pensioenaanspraken).
  5. Bij de nieuwe tarieven worden de huidige premies voor volksverzekeringen (AOW, ANW, WLZ) en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke zorgpremie (ZVW) geïntegreerd. Een deel van de financiering van de AOW/ANW en de zorg (nu WLZ/ZVW) gaan we ook financieren door verhogingen van belastingen op kapitaal. Dat zorgt bij elkaar voor een breder en eerlijker financiering, en maakt het stelsel nog een stap eenvoudiger. We gaan zorg volledig publiek organiseren via publieke regionale zorgkantoren. Verzekeraars en gemeenten spelen in de financiering voor de publieke zorg geen rol meer (met uitzondering van de aanvullende, niet publieke zorg – die blijft bij verzekeraars, en de GGD blijft bij gemeenten). Zorgaanbieders moeten non-profitorganisaties zijn, winstuitkeringen worden Zorg wordt niet meer ingekocht of aanbesteed, maar er zijn duurzame subsidierelaties, vergelijkbaar met hoe we dat in het onderwijs organiseren. De collectieve zorguitgaven worden beperkt door scherpere poortwachterfunctie voor dure zorg, meer samenwerking en afstemming, veel minder bureaucratische verantwoording maar professionele autonomie, veel minder bekostiging op basis van aantal verrichtingen, verdere beteugeling van de macht van farmaceutische industrie, en veel meer echte preventie.

Fiscale toeslagen

  1. Collectieve financiering van publiek gefinancierde zorg betekent afschaffing van de zorgtoeslag, de zorgpremies, het eigen risico en eigen bijdragen in de zorg. Zo nodig faseren we dat over twee kabinetsperioden in de zorg, bijv. met eerst een halvering van de premie, afschaffing van het eigen risico en beperking van eigen bijdragen en dienovereenkomstige verlaging van de zorgtoeslag. Dit geldt voor het (met tandheelkundige en mondzorg, geïndiceerde fysiotherapie en andere paramedische behandelingen, anticonceptie en bewezen effectieve preventieve behandelingen uit te breiden) basiszorgpakket in de ZVW, de WLZ, de WMO en de Jeugdzorg. Het CAK verdwijnt.
  2. Voor de kinderopvangtoeslag willen we komen tot volledig collectief gefinancierde publieke kinderopvang voor alle ouders (zonder werkentoets, zonder eigen bijdrage, en dus geen kinderopvangtoeslag meer). De kinderopvang wordt daartoe geïntegreerd in het onderwijs, inclusief de voorschool, en met een verrijkte, langere schooldag.
  3. We geven een harde garantie dat zorg- en kinderopvangtoeslag niet eerder afgeschaft wordt dan dat de volledige afschaffing van premies, eigen risico en eigen bijdragen is gerealiseerd. Vooruitlopend daarop gaan we voor het berekenen van de toeslagen uit van het inkomen in het voorafgaande belastingjaar om terugvorderingen te voorkomen, tenzij de aanvrager zelf aangeeft dat zijn inkomen in het lopende jaar daarvoor teveel verlaagd is. Ook gaan we inkomens die volgens gegevens van Belastingdienst recht hebben op toeslagen daar op wijzen.
  4. Voor wat betreft de huurtoeslag willen we een nieuwe regeling voor huursubsidie in het leven roepen die de huurtoeslag vervangt. Deze wordt verstrekt door ministerie van Volkshuisvesting. De nieuwe huursubsidie beperkt de individueel op te brengen huurlasten tot een wettelijke huurquote – het percentage van je netto-inkomen dat je maximaal zelf betaalt aan huurlasten. Voor inkomens tot modaal stellen we deze huurquote vast op een kwart en daarboven tot anderhalf modaal op een derde. We geven een harde garantie dat we de huurtoeslag pas afschaffen als deze nieuwe regeling verantwoord is ingevoerd. We zorgen dat de uitgaven aan huurtoeslag beperkt worden door lagere huren door middel van regulering met het te moderniseren puntensysteem van alle huren, een totaal verbod op flexhuur en afschaffing van inkomensafhankelijke huren/passend wonen. We vervangen doelen voor middenhuur (veel te duur!) door betaalbare huur. We stoppen met alle fiscale subsidie voor koopwoningen – de hypotheekrenteaftrek wordt versneld afgeschaft samen met het eigenwoningforfait, waardestijging woningbezit telt mee als vermogen, maar wordt wat betreft de eigen bewoonde (eerste) woning pas afgerekend bij verkoop of vererving.
  5. We pakken speculatie en leegstand hard aan, voeren linkse grondpolitiek en bouwen als gemeenten zelf als marktpartijen het te weinig doen. Woningcorporaties worden weer maatschappelijke organisaties met zeggenschap van huurders. Er komt beter wijkbeleid, en de Rotterdamwet wordt vervangen door een Bloemendaalwet (rijke gemeenten moeten voldoende armere inwoners toelaten). Er komt een aparte huisjesmelkerstaks: een extra belasting voor iedereen die meer dan twee huizen bezit. En een aparte leegstands- en braakliggingsbelasting voor onroerend goed dat niet gebruikt wordt, als ook een planbatenheffing op waardestijging van de grond als de bestemming veranderd – de opbrengst is voor gemeenten ten behoeve van uitsluitend meer (sociale) woningbouw. Gemeenten moeten gronden waarop nog geen definitieve bestemming rust kunnen opkopen en de bestemming veranderen van gronden die eigendom zijn van speculanten. Het voorkeursrecht voor aankoop van onroerend goed door gemeenten wordt daartoe uitgebreid door agrarisch gebied daaraan toe te voegen en de vergoeding te baseren op de gebruikswaarde van de grond in plaats van zoals nu op de marktwaarde in vrij economisch verkeer. Ook de onteigening door overheden van onroerend goed in het algemeen belang wordt eenvoudiger gemaakt, en goedkoper door ook hier bij de vergoeding uit te gaan van de gebruikswaarde van de grond. Bij langdurige leegstand moet de gemeente woningen en andere gebouwen kunnen vorderen en voor bewoning geschikt maken en verhuren op basis van de Leegstandswet. We verbieden daarbij gebruiksovereenkomsten (antikraakwonen). Kraken maken we weer legaal bij langdurige leegstand. Gemeenten moeten verplicht grond tegen lagere prijzen dan marktprijzen verkopen aan woningbouwcorporaties, teneinde lage huren mogelijk te maken. Gemeenten bestemmen nu veel te weinig grond voor (sociale) verhuur. Gemeentelijke grondbedrijven en grondpolitiek zijn er niet om de financiële positie te verbeteren van de gemeente, maar om de sociale doelstellingen te realiseren.
  6. De woningcorporaties krijgen weer subsidie in plaats van belastingen (met prestatieafspraken) en krijgen ook gemeenten meer geld en instrumenten om zelf woningen te bouwen, met een gemeentelijk bouwbedrijf. De winstbelasting (incl. bijdrage ingevolge Europese richtlijn ATAD1) wordt voor corporaties afgeschaft en vervangen door een forse, structurele rijkssubsidie van miljarden euro’s. Deze krijgen ze met verplichtingen voor voldoende bouw van betaalbare huurwoningen, waarbij inkomens tot anderhalf modaal toegang krijgen tot sociale huurwoningen, voor renovatie, verbetering en verduurzaming van hun woningen (met speciale aandacht voor het ook levensloopbestendig maken), en voor lagere huren. Corporaties mogen hiermee ook weer investeren in woningen voor middeninkomens (‘services for only the poor, are mostly poor services’) en in wijkvoorzieningen. En we moeten en een verevening uitvoeren tussen woningcorporaties opdat reserves aangewend kunnen worden waar de grootste opgaven bestaan.
  7. We willen woningbezit niet meer bevorderen via de fiscus, maar voor lage en middeninkomens komt er wel een subsidie. Die willen we niet meer op basis van leningen, maar op sparen. Als je de woonlasten structureel wil verlagen en meer stabiel wil maken moet je in de eerste plaats stoppen met de overmatige subsidie aan woningbezit. Doordat we in Nederland mensen enorm subsidiëren om woningen aan te schaffen, liggen de prijzen kunstmatig hoog. De facto betaalt iedereen te veel voor hun huizen. Het CPB schat dat de huizenprijzen met 15% dalen als we stoppen met de Op kosten van de belastingbetaler. Lees: jij zelf. Bovendien subsidiëren we woningbezit door schuldsubsidie. Nergens anders in de wereld is woningbezit zo verbonden met grote, vaak ook risicovolle, schulden. Tijdens de crisis van 2008-2012 stonden zo’n 50% van de hypotheken onder water. De subsidie maakt dat het voordeliger is om voor een huis te lenen dan om te sparen. Huishoudens in Nederland hebben met woningbezit en behorend tot inkomens in de laagste helft van de inkomensverdeling hebben daardoor weinig spaargeld, en zijn zeer kwetsbaar bij financiële tegenvallers – het geld zit vast in het huis, en is dus niet liquide beschikbaar bij pech en tegenvallers. En dat is weer een risico voor onze economie, met een veel te grote financiële sector, zoals bleek in 2008-2012. Helaas is er niets van geleerd. De regeling maakt bovendien dat het onaantrekkelijk is voor ouderen om hun huis te verkopen en bijv. kleiner te gaan wonen, hetgeen de doorstroming op de woningmarkt belemmert. Voorts veroorzaakt de fiscale subsidie van woningbezit de ongelijkheid in tijden van geen crisis enorm. De scheidslijn met huurders is gigantisch wat betreft vermogen. Het ministerie van Financiën schreef in 2022: De huidige fiscale eigenwoningregeling is sterk denivellerend omdat in praktijk herverdeling plaatsvindt van huishoudens zonder eigen woning of met een relatief goedkope woning naar huishoudens met dure woningen, hoge hypotheeklasten en een hoog inkomen.” (IBO Onderzoek Vermogensongelijkheid). Dat wreekt zich in toenemende mate met name bij starters op de woningmarkt. De subsidie aan woningbezitters bedraagt ca. 7 maal zoveel als aan de subsidie van huurders. De subsidie aan woningbezitters bestaat uit de hypotheekrenteaftrek, waardoor woningbezitters hun belasting aanzienlijk kunnen verlagen, uit het eigen woningforfait waarmee woningbezitters zo’n 7 maal minder belasting betalen dan over vermogen in box 3, en de verkoopwinst van de eigen woning wordt in het geheel niet belast. Bij elkaar zo’n 21 miljard euro per jaar aan fiscale subsidie aan woningbezitters. Daarenboven worden huurinkomsten voor een belangrijk deel niet of zeer laag belast! Huurders ontvangen slechts een magere huurtoeslag, en daarvan moet eigenlijk nog worden afgetrokken de belastingen die op sociale verhuur worden geheven. Per saldo nog geen 3 miljard euro per jaar subsidie aan huurders. Een verschil van 18 miljard euro per jaar! De hypotheekverstrekker gaat het risico dragen voor onderwater staan van woningen – bij inleveren onderpand (de woning) vervalt de restschuld. Dat zal kredietverstrekkers voorzichtiger maken en samen met het vervallen van de fiscale subsidie zal de hypotheekmarkt veel kleiner worden, met minder risico’s voor huishoudens en de samenleving als geheel. Tegelijkertijd maken we een subsidieregeling voor deze vorm van sparen voor woningbezit voor lagere en middeninkomens. Sparen voor woningbezit is veel beter dan daarvoor lenen. Het is idioot dan jongeren denken dat woningbezit iets is als een normaal recht aan het begin van je loopbaan. Voor jongeren en voor iedereen gaan we betaalbare huur regelen, maar  we gaan ook sparen voor woningbezit voor lagere en middeninkomens mogelijk maken met een wettelijke opdracht aan de pensioenfondsen dat zij investeren in woningen voor hun deelnemers. Deze deelnemers kunnen dan kiezen om een van rijkswege vastgesteld maximum deel van hun premie te gebruiken voor het sparen voor de koop van hun woning, die tot dan eigendom blijft van het pensioenfonds, in ruil voor een lagere uitkering na pensionering. Bij waardeoverdracht tussen pensioenfondsen blijven de opgespaarde rechten in stand. Pensioenfondsen ontwikkelen zich dan tot levensloopfondsen. Om de ongelijkheid te bestrijden worden hogere inkomens van deze regeling uitgesloten.
  8. Het kindgebondenbudget, de laatste inkomensafhankelijke fiscale toeslag, integreren we in de inkomensonafhankelijke kinderbijslag. Daarbij vindt geen bezuiniging plaats. De denivellerende effecten hiervan worden ongedaan gemaakt in de progressieve belastingopbrengsten.

Kapitaalbelastingen (winst, dividend, miljonairs, erfenis, etc.)

  1. We verhogen de belastingen op kapitaal. De verhouding tussen de opbrengst van de inkomstenbelasting en die van andere belastingen, met name die op kapitaal, moet fors veranderen – het grootste deel (zo’n 60%) moet uit andere belastingen komen.
  2. Er komt een aparte, progressieve belasting voor zeer grote vermogens (de miljonairstaks).
  3. Er komen sterk progressieve, hogere belastingen voor winst en dividend. Ook in al deze kapitaalbelastingen zijn er geen vrijstellingen, kortingen of aftrekposten meer. Indien bedrijven vertrekken naar goedkope belastingparadijzen moeten ze een exit belasting betalen conform het initiatief wetsvoorstel daarover van GroenLinks. We bevorderen een zo hoog mogelijk Europese vloer in deze kapitaalbelastingen. In plaats van dat bij de winstbelasting het tarief afhankelijk is van het aantal werknemers van een bedrijf, maken wij er een progressieve winstbelasting van, oftewel een belasting waarvan het tarief toeneemt naarmate de winst hoger is – dit leidt voor het kleinbedrijf vaak tot lagere en voor midden- en grootbedrijf vaak tot hogere tarieven. Daarenboven voeren we een extra heffing in op winst die niet geïnvesteerd wordt, maar bijvoorbeeld wordt opgepot of gebruikt voor het opkopen van eigen aandelen. En we gaan voor de bepaling van de winst een gelijke aftrek van eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting invoeren – nu worden leningen en schulden onterecht bevoordeeld. We pakken de ontduiking via dividendstrippen (het via buitenlandse constructies vermijden van belasting) hard en effectief aan.
  4. We wijzigen ook de erfenis- en schenkingsbelasting waarbij iedere Nederlander het recht krijgt om gedurende zijn leven bijv. 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen belastingvrij te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast: bijv. de eerste 500.000 euro met 40%, alles daarboven met 60%. Het apart belastingvrij schenken van bedrijfsvermogen voor bedrijfsopvolgers (BOR) wordt eveneens geschrapt. De romantisering van familiebedrijven als sociale entiteiten berust op sprookjes – erfenissen zijn een voorname veroorzaker van onrechtvaardige (= niet op eigen verdiensten verkregen) ongelijkheid. Teneinde acuut faillissement te voorkomen zijn bij vererving van bedrijven betalingsregelingen mogelijk. Bij vererving en overdracht van een bedrijf aan de werknemers geven we wel korting of vrijstelling. Eveneens wordt de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang (DSR) geschrapt.
  5. We voeren naar Frans voorbeeld een aparte belasting in op digitale diensten (Digitaks).
  6. Banken dragen nog steeds te weinig bij aan de overheidsfinanciën, daarom verhogen we de bankenbelasting, en die voor zakenbanken extra. Daarnaast voeren we in Europees verband een belasting in op speculatieve transacties met aandelen (Financial Transaction Taks – FTT – of ook wel Tobin-tax genaamd).

Energie- en uitstootheffingen, OV-tarieven, accijnzen, BTW

  1. We gaan voorts het regressieve energiebelastingstelsel vlakmaken. Met een vlak belastingtarief op aardgas betalen bedrijven eerlijk mee aan de energietransitie, wordt onnodige energiearmoede voorkomen en krijgen bedrijven ook een terugverdienmodel, mocht de gasprijs weer gaan dalen. Ook de belasting op elektriciteit gaan we vlak en eerlijk maken. Huishoudens en MKB gaan er door onze maatregelen op vooruit. Voor huishoudens is er een directe lastenverlichting van circa 600-800 euro per jaar mogelijk. Daarenboven vervalt de oneerlijke Opslag Duurzame Energie (ODE) in de energiebelasting – hiermee betalen huishoudens nu de subsidies aan vooral het bedrijfsleven. We maken tegelijkertijd een einde aan alle vrijstellingen van energiebelastingen, zoals de vrijstellingen voor energie-intensieve processen, de zogenoemde inputvrijstellingen energie- en kolenbelasting voor energieopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal gebruik, en aan de kortingen voor energiebelasting (glastuinbouw) en van belasting op kerosine (luchtvaart) en gaan fossiele brandstoffen in lucht- en scheepvaart veel zwaarder belasten. We schrappen voor 2030 alle fiscale subsidies op fossiele energie (ruim 40 miljard).
  2. De energievoorziening van de toekomst voor huishoudens gaat bestaan uit lokale systemen, loosely gekoppeld met het nationale energiesysteem. Geen beleid gericht op stimulering van ‘warmtepompen’ maar liever sturen op optimalisatie van het achterliggende doel (radicale CO₂ reductie). Aardgas is daarin uitgefaseerd. We stimuleren lokale productie van energie. Voor 2035 maken we de energieleverantie aan huishoudens een zaak van uitsluitend energiecoöperaties in handen van de huishoudens die deze energie ontvangen (en zoveel mogelijk ook leveren). Daarbij worden wettelijke regels gesteld voor duurzaamheid, leveringszekerheid, prijsstabiliteit en bestemming eventuele winst. Daken van openbare gebouwen worden verplicht ter beschikking gesteld aan deze coöperaties voor opwekking duurzame energie. We stimuleren ook voldoende opslagcapaciteit voor de korte termijn en seizoensopslag van elektriciteit en warmte. We zorgen dat burgers zo snel mogelijk flexibiliteit kunnen leveren, kunnen handelen in energie, bijvoorbeeld met de buren, en ook samen kunnen opslaan. We organiseren en ondersteunen energiecoöperaties en scheppen mogelijkheden in de wetgeving en fysiek voor sociaal ondernemen in de wijk. Dit heeft ook een positieve impact op de lokale economie, de acceptatie van de energietransitie en het vergroot de sociale cohesie. Hierdoor verandert ook de rol van energiebedrijven, van verkopers van energie naar dienstverleners voor (groepen) burgers. Voor deze transitie wordt een snel op te stellen stappenplan gerealiseerd.
  3. We versnellen het energieneutraal maken van woningen. In 2050 moeten alle wijken energieneutraal of zelfs energiepositief zijn – huishoudens betalen dan niet meer voor hun energie. Het uitgangspunt is dat de totale energiebehoefte van de wijk zo laag mogelijk is (warmte, elektriciteit, koeling en lokale mobiliteit). Op die manier kunnen met elkaar samenhangende lokale energiesystemen worden opgezet. In principe is in 2050 elk gebouw energiearm en uitgerust met een warmtevoorziening en koeling. De gebouwen worden slim aangestuurd op basis van data. Zo wordt alle opgewekte energie zo efficiënt mogelijk ingezet. Elektrische auto’s, samen met buurtaccu’s, worden gebruikt om het elektriciteitsnet te balanceren. Gebouwen spelen ook een rol bij klimaatadaptatie. Groene daken, voedsel verbouwen of recreatie op daken is normaal. Gebouwen zien er anders uit doordat natuurlijke materialen de norm zijn. We vervangen de huidige versnipperde aanpak door een aanpak waarbij al deze elementen in hun onderlinge samenhang ontwikkeld worden tot een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050. Koude, warmte, isolatie en elektriciteit voor gebouwen, openbare ruimte en mobiliteit krijgen gebiedsgericht integraal vorm. Waar mogelijk worden de verbeteringen op het gebied van energie gekoppeld aan andere opgaven in de wijk, zoals de ruimtelijke en sociale wensen.
  4. We verscherpen de duurzaamheidseisen aan huurwoningen. Er komt per direct een verbod op nieuwe huurcontracten van woningen met de slechtste energielabels (C en hoger), en een verbod op huurverhoging van woningen met een label slechter dan A. Deze maatregelen worden stapsgewijs aangescherpt opdat in 2035 alle huurwoningen tenminste een A+++ label hebben en huurwoningen met de slechtste energielabels moeten in 2028 van de markt verdwijnen.
  5. Het energielabel en de verduurzaming van de woning mogen geen verdienmodel voor de verhuurder zijn. In plaats van duurzaamheidspunten wordt een niet-duurzame woning aangemerkt als een gebrek waarvoor huurkorting Huurders van nog niet voldoende geïsoleerde woningen (label B en slechter) krijgen een wettelijke korting op de feitelijk betaalde huur van een kwart van de huurprijs van 75 euro per maand per slechter label-stap (dus label C 150 euro korting, etc.), zodat verhuurders een prikkel krijgen voor verduurzaming. Woningcorporaties krijgen daarvoor compensatie mits men tijdig verduurzaamt (overigens zijn de meeste huurwoningen met een slecht energielabel in handen van commerciële verhuurders). Er komen bindende afspraken met corporaties en andere verhuurders voor het energieneutraal maken van 200.000 woningen per jaar, te beginnen bij de woningen met de slechtste energielabels (meestal bij de meest armste huishoudens), met voldoende geld uit het Klimaatfonds.
  6. Ook voor woningbezitters moeten er versneld strengere eisen aan energielabels voor deze woningen komen. Vanaf 2025 moet elke koopwoning geïsoleerd zijn, Huizenkopers moeten verplicht hun woning binnen 2 jaar isoleren; de isolatie-eisen voor woningen moeten worden aangescherpt – een woning moet in 2030 minimaal energielabel B hebben. Woningeigenaren worden tegelijkertijd door een ‘ontzorgloket’ ondersteund bij het isoleren en verduurzamen van hun woning.
  7. Huishoudens met een eigen woning krijgen de mogelijkheid om hiervoor renteloze leningen af te sluiten bij een speciaal fonds. Er komt daarbij geen maximum bedrag (zo wordt financiering ook voor oude of grote woningen mogelijk, met hoge isolatiekosten), de looptijd wordt 30 jaar, de lening is renteloos, er is geen toetsing van kredietwaardigheid en er geldt een brede kwijtscheldingsmogelijkheid voor lage inkomens als de besparing op de energierekening lager zijn dan de terugbetaling van de lening (onrendabele top). Jaarlijks wordt de terugbetaling in dat jaar vastgesteld, gebaseerd op het inkomen van de bewoner van de woning. Iedere bewoner betaalt dus naar draagkracht: Voor de laagste 40% van inkomens in Nederland (tot ca. 95% modaal) behoeft er alleen terugbetaald worden bij reductie van de energierekening, uitgaande van de ‘kale’ gasprijs en de energiebelasting zoals die nu in 2022 geldt. De hoogste 20% inkomens (boven 1,5 modaal) moeten de hele lening terugbetalen. De groep inkomens daartussen betaalt het bedrag van de energiereductie terug plus 50% van het resterende bedrag. De renteloze lening is gebouwgebonden, dus het gaat om een lening op de woning, in de vorm van een voucher, ter waarde van de isolatie- en verduurzamingskosten voor die specifieke woning. De voucher kan enkel bij isolatiebedrijven verzilverd worden. Deze lening is alleen beschikbaar voor woningeigenaren die in hun woning wonen, inclusief VVE’s.
  8. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om hun WOZ-belastingtarieven lager vast te stellen bij een groener energielabel. We gaan de vaststelling en handhaving van de energielabels van woningen onafhankelijk en kwalitatief beter maken. Er komt beslist geen uitbreiding van lokale belastingen, dat zou de ongelijkheid vergroten.
  9. We zorgen voor een transitie naar groene mobiliteit. We reizen in 2050 minder. En als we reizen doen we dat vaker met het openbaar vervoer, te voet en met de fiets. We verscherpen de klimaateisen in de mobiliteit. We gaan veel meer investeren in minder mobiliteit (dichtbij of thuis werken), in fietsen en in openbaar vervoer. De ruimtelijke ordening wordt daarop aangepast.
  10. We verlagen de OV-kosten door iedere burger voor 49 euro per maand onbeperkt reizen met alle openbaar vervoer te geven, net als in Duitsland. Kinderen reizen gratis. De OV-bedrijven worden hiervoor gecompenseerd.
  11. We investeren de komende 15 jaar zo’n 10 miljard per jaar extra in beter en meer openbaar vervoer. Er komen extra trein- en andere railverbindingen. In de Randstad én buiten de Randstad, meer internationale verbindingen en extra goederenlijnen. We breiden bus- en tramverbindingen fors uit en verhogen de frequenties. Er komen hoogwaardige minimum bereikbaarheidsnormen, met name ook buiten de Randstad. Deze komen in plaats van rendabiliteitsnormen. Het openbaar vervoer is een publiek goed, geen plek voor rendementsdenken. Beter openbaar vervoer impliceert ook toegankelijk (voor mensen met een beperking) en veilig (met meer conducteurs/stewards en beveiligers) openbaar vervoer. Al het openbaar vervoer moet uiterlijk in 2030 wettelijk verplicht direct toegankelijk zijn voor mensen met een beperking, ook voor mensen met visuele beperking. Deze maatregelen worden mede gefinancierd uit verhoging van de belastingen op vliegen (zie bij klimaatbeleid).
  12. En we maken een eind aan de marktwerking in het openbaar vervoer. We richten nog in de komende kabinetsperiode een nationaal OV-bedrijf op die alle openbaar vervoer in Nederland gaat verzorgen, zodra bestaande verplichtende aanbestedingen zijn verlopen. Bestaande OV-bedrijven kunnen daarin opgaan. Personeel krijgt aanbieding om te gaan werken bij het nieuwe staatsbedrijf, dat ook het railnet gaat beheren, met garantie van tenminste dezelfde arbeidsvoorwaarden. Aan hun concessies wordt bij verlopen ervan een einde gemaakt. Regionale en stedelijke verbindingen worden verzorgd op basis van provinciale en gemeentelijke plannen, binnen nationale kaders. In Europees verband moet er een groot project worden opgezet door de Europese Investeringsbank voor Europese hogesnelheidslijnen, internationale treinen en fossielvrij goederenvervoer, beide met een Europese publieke netwerkbeheerder. Het kopen van internationale treinkaartjes, die in prijs goedkoper moeten zijn dan vliegreizen, moet veel eenvoudiger worden, met vaste prijzen (niet meer afhankelijk van data waarop gereserveerd wordt).
  13. We gaan ook de elektrificering van motorvoertuigen Belasting op elektriciteit bij oplaadpalen wordt veel lager dan accijns voor benzine of diesel, in plaats van omgekeerd zoals nu. We vervangen de motorrijtuigenbelasting en de aanschafbelasting (bpm) door een systeem van rekeningrijden, gedifferentieerd naar plaats en tijd. Alle nieuwe personenauto’s die in 2030 op de markt komen, moeten van de EU 100% elektrisch zijn. Deze auto’s rijden dan op elektriciteit uit een batterij, waterstof-brandstofcel of zonnepanelen. Vanaf 2025 verplichten we daarop vooruitlopend dat alle leaseauto’s elektrisch zijn. De aanschafbelasting voor vervuilende auto’s gaat snel omhoog. We zorgen snel voor implementatie van de EU norm voor (snelle) laadpalen langs de snelwegen (iedere 60km). Auto’s op het belangrijkste Europese wegennet moeten in 2026 minstens iedere 60 kilometer kunnen worden opgeladen. Vrachtwagens en bussen moeten volgens de EU over vijf jaar om de 120 kilometer zijn op te laden langs de helft van de Europese hoofdwegen. Om de 200 kilometer moet een chauffeur in 2031 waterstof kunnen tanken. Er worden uitzonderingen gemaakt voor afgelegen gebieden, eilanden en wegen met ‘zeer weinig verkeer’. Betalen aan de laadpaal moet ook makkelijker en inzichtelijker worden.
  14. We verscherpen ook de klimaateisen in de industrie. De grote industrie, waaronder afvalverbrandingsinstallaties, moet meer gaan betalen voor CO₂-uitstoot; verplichten aandeel gerecyclede en duurzame plastics. De industrie in Nederland (en in de rest van West-Europa) gaat veel ingrijpender veranderen dan nu veelal wordt gedacht. Voor zeer energie-intensieve bedrijven zal geen plaats meer zijn, voor zover die nodig blijven (kunstmestfabrieken kunnen we bijv. beter helemaal missen) kunnen die beter staan op plekken in de EU waar veel meer wind en zon beschikbaar is en er ook meer ruimte is. Voor het bereiken van de reductiedoelstellingen voor CO₂ is de industrie doorslaggevend. Acht van de ‘Grote Twaalf’, de twaalf industriereuzen die samen driekwart van de broeikasgasuitstoot van de hele vaderlandse industrie voor hun rekening nemen, stoten nog net zo veel of zelfs meer CO₂ uit als voor het Klimaatverdrag van Parijs in 2015. De hele industriesector kwam in de afgelopen tien jaar niet verder dan een daling van twee procent. Ter vergelijking: in diezelfde periode werd de voetafdruk van Nederlandse burgers 25 procent kleiner. We werden Europees kampioen zonnepanelen (een groei van achttienhonderd procent sinds 2013), vervingen gasketels door warmtepompen (groei: 450 procent), ruilden brandstofauto’s in voor elektrische (groei: 475 procent), en sloten massaal (75 procent van de huishoudens) een groen energiecontract af. Wij burgers zijn er ook nog niet, maar door onze massale investeringsbereidheid liggen we nu wel al een straatlengte voor op de industrie. Voor het bereiken van de reductiedoelstellingen voor CO₂ hangt veel af van de industrie. Deze zit nu op min 17 procent en heeft de grootste opgave dus nog voor zich, terwijl de meeste tijd (33 jaar) inmiddels is verstreken. Het lot van de Nederlandse klimaatpolitiek ligt in handen van een paar grote bedrijven. En die gaven tot nu toe niet thuis – hoog tijd voor minder vrijblijvend beleid! Dat gaan we afdwingen met wetgeving en beprijzing. Met een sterke en sturende inzet op circulariteit, want anders zal het niet lukken. Schijnoplossingen worden niet meer geaccepteerd, zoals bij FrieslandCampina, dat zich klimaatneutraal rekent met de onbewezen veronderstelling dat het grasland van zijn melkveehouders voldoende koolstof zal opnemen, en bij Yara, dat koolstof wil opslaan in koolzuurhoudende frisdranken – wat gebeurt er als die flesjes of blikjes worden opengemaakt? En bij de oliesector en de chemie die deels gokken op het verstoken van biomassa – onmogelijk aan te slepen uit de eigen Nederlandse natuur. Ook het afkopen van uitstootreductie door het planten van bomen wordt niet meer geaccepteerd.
  15. De CO₂-uitstoot die de industrie indirectveroorzaakt moet verplicht worden meegenomen, niet alleen het verminderen van broeikasgassen uit hun eigen schoorstenen. Wat de industrie zelf uitstoot, maakt eigenlijk maar een kwart uit van haar totale bijdrage aan de klimaatcrisis. De andere driekwart van haar carbon footprint wordt veroorzaakt door onder andere mijnbouw, de productie van componenten, het transport van haar producten en de verwerking van haar afval (de grootste bron van methaan). De directe emissies zijn alleen de afdruk van haar tenen, niet van haar hele voet. Bij chemiebedrijven als Lyondell, Dow en Akzo zijn het de ingekochte grondstoffen die de meeste schade veroorzaken. Bij FrieslandCampina zijn het de koeien die de melk leveren. Bij Yara veroorzaakt de grootste uitstoot het lachgas dat uit de uitgestrooide mest opstijgt. Bij de oliemaatschappijen is de indirecte vervuiling het grootst van allemaal, door het gebruik van hun producten in auto’s en vliegtuigen. De megatonnen CO₂ die de Grote Twaalf rapporteren moeten met een factor vier moeten worden vermenigvuldigd om een eerlijk beeld te geven van de werkelijke impact die de industrie heeft op het klimaat. Dit is van belang omdat de grootste producenten niet alleen invloed hebben op de atmosfeer, maar ook op de economie. Zij bepalen immers ook het gedrag van hun toeleveranciers en van hun afnemers. Als ze overschakelen op een schonere productiemethode kan de rest niks anders doen dan volgen.
  16. Het beleid op circulariteit wordt gekoppeld aan klimaatbeleid zodat perverse prikkels, bijvoorbeeld voor emissies in de keten, worden voorkomen. We borgen duurzaamheid en rechtvaardigheid in ketens, ook in wat je importeert. Dit geldt al voor biomassa, maar zal ook voor waterstof, ammoniak, en andere grondstoffen en halffabricaten gaan gelden. Normering voor meer gebruik van natuurlijke en circulaire materialen is onderdeel hiervan. Sterke overheidsregie, koersvastheid, daadkracht en geen vrijblijvendheid (geboden en verboden) is daar voor nodig.
  17. We moeten veel meer inzetten op energiebesparing. Het potentieel daarvoor wordt veel te weinig benut. Alle nieuwe bedrijvigheid die veel extra energie nodig heeft wordt in beginsel niet meer toegelaten. We verhogen het energiebesparingsdoel voor 2030 van 32,5% naar 45%. De schoonste energie is de energie die we niet hoeven op te wekken. De transitie is alleen haalbaar bij forse energiekrimp. Dat vraagt om een economisch structuurbeleid dat gericht is op onder meer extensivering (vermindering) van energiegebruik, met name in de industrie. Er moet een Noodwet voor verplichte energiebesparing bij bedrijven komen opdat huishoudens niet verstoken worden van energie. Daarbij gaan o.m. de meest energie-intensieve bedrijven verplicht dicht, worden er maxima gesteld aan verwarming en airconditioning, moeten winkels hun deuren sluiten, wordt terrasverwarming verboden, wordt verlichting in lege gebouwen verboden, etc. Alles wordt uit de kast gehaald om energie te besparen. In plaats van convenanten moeten grote bedrijven, net als nu kleinere bedrijven al, direct wettelijk verplicht energiebesparende maatregelen nemen die zich binnen vijf jaar terugverdienen, en we gaan deze verplichting strak handhaven.
  18. De huidige vrijstellingen voor grootverbruikers in de energiebelastingen Eveneens willen we een hoge CO₂-heffing en een ETS-heffing. Dit zal zonder twijfel ook leiden tot vertrek of beëindiging van sommige energie-intensieve bedrijvigheid, maar daar staat nieuwe, duurzame en slimme bedrijvigheid tegenover. De betrokken werknemers krijgen een inkomensgarantie en worden desgewenst naar ander werk begeleid. We bieden energie-intensieve bedrijven die hun CO₂-uitstoot willen terugdringen investeringszekerheid door middel van carbon contracts for difference (CCfD’s), die de kloof overbruggen tussen de geldende prijs van CO2-emissies en de werkelijke kosten van emissiereductie. Restwarmte-uitstoot wordt belast opdat het rendabel wordt deze te benutten.
  19. Alle fossiele subsidies worden geschrapt, inclusief fiscale vrijstellingen en kortingen en kredietexportverzekeringen. Dat levert 30 miljard euro per jaar op. We verbieden ook reclame voor fossiele energie. Pensioenfondsen mogen wettelijk niet meer investeren in fossiele bedrijven. Met een grote financiële sector en de ligging in een delta is Nederland zowel financieel kwetsbaar voor klimaatverandering als in de positie om een verandering van het financiële systeem mede in gang te zetten. De overheid kan en moet die verandering stimuleren door eisen te stellen aan het kennisniveau van financiers over duurzaamheid, transitieplannen verplicht te stellen en in het toezicht tegenover klimaat gerelateerde risico’s hogere kapitaalseisen te zetten.
  20. We passen het Klimaatfonds Nu is het plan om 35 miljard eenmalig tot 2030 te investeren in verduurzaming, waarvan maar 4 miljard beschikbaar is voor huishoudens. De bedrijven krijgen de rest, zonder dat daar harde klimaatverplichtingen en -resultaten tegenover staan. Bovendien worden er onzinnige en onnodige subsidies verstrekt (ruim 6 miljard voor groene waterstof, 5 miljard voor kernenergie, geld voor CCS – al komt dat vooral uit de SDE-pot). Het geld moet vooral naar aanleggen van energieinfrastructuur (vooral elektriciteit, met één groene waterstofcentrale), huishoudens (isoleren woningen, met prioriteit woningen corporaties; meer, beter en goedkoper openbaar vervoer; minder mobiliteit en meer fietsinfrastructuur; hulp bij opzetten energiecoöperaties met tenminste energieneutrale wijken), en naar investeringen die resultaat opleveren voor energiebesparing. Het geld moet worden gegeven onder harde resultaatsafspraken, en bij bedrijven in de vorm van leningen en/of deelnemingen (daarbij profiteert de overheid mee van winststijgingen). We stoppen ook met subsidiëring van biomassa voor verwarming en bijstoken in centrales. En we gaan, anders dan waar de industrie nu van uitgaat, grote waterstofprojecten niet subsidiëren. We moeten NortH2 niet subsidiëren, ook niet wat betreft het aanleggen van het leidingen – de sector moet dat zelf financieren. Groene waterstof kan wel goed dienen als bufferbrandstof, om tijdelijke tekorten bij productie met zon en wind op te vangen. Een waterstofcentrale kan zo’n dip opvangen, als een soort chemische accu voor zon- en windenergie.
  21. We zorgen voor een forse krimp in de luchtvaart. De sprookjes over duurzaam vliegen zijn vooralsnog voor de komende decennia luchtkastelen. Duurzame elektriciteit blijft schaars en kan veel beter besteed worden als het al ooit technisch haalbaar wordt daarmee te vliegen. Waterstof doet die verspilling nog eens enorm toenemen. We zullen echt minder moeten vliegen. Deze krimp maakt vliegen wel weer haalbaar binnen de grenzen van natuurvergunning en gezondheidsnormen. Luchtvaart is een grote uitstoter van stikstof, CO₂ en fijnstof en veroorzaakt veel geluidsoverlast. We maken continentale vluchten fors duurder, verbieden vluchten waar goede railalternatieven bestaan (alle binnenlandse vluchten plus Londen, Parijs, Keulen, Brussel, Frankfurt; dit scheelt al 100.000 vluchten!) en zetten een stop op de groei van luchthavens: Lelystad Airport gaat definitief niet open, Schiphol moet terug naar maximaal 250.000 vluchtbewegingen, en regionale luchthavens mogen niet groeien, maar moeten dicht. Privévliegtuigen worden in beginsel niet meer toegelaten. Nachtvluchten worden verboden. Al het luchtverkeer boven 250.000 vluchten is bestemd voor 10 miljoen overbodige overstappers via Schiphol en korte vluchten die niet door de snelle trein vervangen kunnen worden. Zo’n 70% van de passagiers op Schiphol bestaat uit overstappers, die economisch niets toevoegen en ons milieu wel zwaar belasten. Terwijl de bereikbaarheid er niet op vooruitgaat. De krimp is mogelijk met behoud van een goede bereikbaarheid van alle voor Nederland belangrijke bestemmingen. Er zijn veel minder overstappers nodig. Schiphol blijft een kleinere hub met een groot netwerk. Het internationaal vervoer van Nederland komt niet in de knel. Economisch is er nauwelijks nadeel. Er komt een aparte ticketbelasting voor veel-kilometer-vliegers. En een kerosinebelasting op alle vliegbewegingen, die zwaarder is voor privé- en zakenvliegtuigen. Zo maken we de luchtvaartkrimp ook eerlijker.
  22. Scheepvaart maken we voor 2050 een van de duurzaamste vormen van transport. Schepen varen met ondersteuning van wind op batterijen en produceren nauwelijks meer onderwatergeluid. De internationale scheepvaart stoot nu nog enorm veel CO₂-emissies uit. We zetten vol in op elektrificatie van de scheepvaart met groene stroom – op het water en aan de wal. We investeren in havenfaciliteiten daarvoor. Voor nieuwe schepen gaan we verbieden dat er een hoofdmotor in komt. De eis wordt direct tenminste hybride diesel-elektrisch gaan varen. En dan gaan de accu’s het vanzelf steeds meer overnemen als die goedkoper en kleiner worden. De scheepvaart wordt onder de werking van het ETS gebracht en krijgt ook een CO₂-heffing. Ook privéjachten met fossiele brandstoffen gaan we zwaarder belasten. We gaan op de Noordzee streng handhaven op verbod van lozen van giftige stoffen, o.m. na scrubben. Niet-duurzame cruiseschepen worden per direct geweerd. Binnenvaart, slepers, baggerschepen en veerboten moeten voor 2030 elektrisch zijn. Een ander groot probleem op zee is de herrie, onder andere afkomstig van scheepsschroeven. Dieren in zee hebben last van het menselijk geluid (zoals geluid van scheepsschroeven, maar ook boortorens en de bouw van windmolens). Alle schepen moeten daarom verplicht worden zachter en met ‘stillere’ schroeven gaan varen om de herrie op zee te verminderen. Er komen strenge normen voor geluid van schepen onder water.
  23. We belasten ook vervuiling. We gaan niet een stikstofmarkt invoeren en veel belastinggeld (25 miljard!) besteden aan uitkoop van intensieve veeboeren en andere stikstof-uitstotende bedrijven, maar uitstoot van stikstof belasten, natuurvergunningen intrekken en boeren helpen – ook financieel – om zich om te vormen naar wel duurzame bedrijvigheid, met een duurzaam verdienmodel. In de industrie en mobiliteit gaan we stikstofuitstoot ook belasten. We voeren ook een verpakkingsbelasting in (samen met een uitbreiding van de statiegeldregeling) en verdubbelen de opbrengst. Statiegeldregelingen voor alle verpakkingen worden verplicht gesteld.
  24. Het lozen van restwarmte in oppervlaktewater en in de lucht wordt eveneens belast met zodanige tarieven dat levering aan warmtenetten aantrekkelijker wordt. En we regelen economische prikkels tegen watervervuiling en waterverspilling. Zo moeten ook boeren verontreinigingsheffing gaan betalen (ze zijn nu vrijgesteld daarvan) voor de uitstoot van meststoffen en pesticiden. En er komt een juridisch bindende toets op water en klimaat voor bouw- en andere ontwikkelprojecten. Het waterpeil in veenweidegebieden moet omhoog teneinde verdere inklinking van de bodem met onder meer funderingsschade te voorkomen. Bij bouwen of bij ander gebruik van de grond krijgt de veiligheid en kwaliteit van het drinkwater de hoogste prioriteit. Voorraden voor de toekomst worden beschermd tegen bedreiging en vervuiling, zoals het lozen van afvalwater en de winning van zout of gas. Wij willen naar blijvend gezond water door zo spoedig mogelijk microplastics uit cosmetica en wasmiddelen te verwijderen en door waterfilters tegen vervuiling door medicijnen bij ziekenhuizen verplicht te stellen. Bedrijven mogen niet meer nanoplastics lozen. Ook gewasbeschermingsmiddelen en mest mogen niet in het oppervlaktewater komen door lozing of afspoeling. Bij de waterzuivering worden grondstoffen als fosfaten uit afvalwater gewonnen en hergebruikt. De normen voor lozen van voor de gezondheid schadelijke stoffen (zoals PFAS) door bedrijven in bodem, water en atmosfeer worden veel strikter gereguleerd, gehandhaafd en veel zwaarder, ook strafrechtelijk, vervolgd.
  25. Grootgebruikers van schoon drinkwater gaan daarvoor meer betalen – nu hoeven ze boven de 300 kuub niets meer te betalen, dat maximum verdwijnt en wordt vervangen door een progressief tarief. Boven de 300 kuub ga je naarmate je meer gebruikt juist meer betalen. Dat bevorderd hergebruik en niet inzetten van drinkwater waar ook ongezuiverd water gebruikt zou kunnen worden bij bedrijven. En het geeft een prikkel voor minder vlees- en zuivelgebruik. Woningen krijgen verplicht een voorziening voor ongezuiverd water voor gebruik van toilet, tuin, etc. door opvang en hergebruik van afvalwater en op te vangen regenwater. We investeren in snelle aanleg van meer wateropvang en drinkwatervoorzieningen. Er komt snel een vergunningsplicht voor het onttrekken van grondwater (industrie en landbouw zijn grote onttrekkers), en in de vergunningen worden voorwaarden en mogelijkheden voor beperking en beëindiging van onttrekking opgenomen. Rondom natuurgebieden komt er een verbod op het onttrekken van grondwater.
  26. We verscherpen de klimaateisen in de landbouw. Landbouw moet in 2040 geheel klimaatneutraal zijn. In de landbouw moet alleen al voor de reductiedoelstelling van broeikasgassen de veestapel voor 2030 met 30% verminderen met een maximum van 1,7 dier per hectare. Er komt een hogere belasting op vlees en zuivel; voedsel moet meer gebaseerd zijn op plantaardige eiwitten; voedselverspilling moet worden tegengegaan. Veevoer moet genormeerd worden; glastuinbouw moet extra beprijst worden; oppervlaktewaterstanden in veenweidegebieden moeten genormeerd worden. De uitstoot van CO, methaan, stikstof en fosfaat in de landbouw wordt belast. We brengen methaan en andere klimaat emissies onder de werking van het ETS, waardoor emissies van mest worden teruggedrongen. Met de opbrengsten financieren we meer subsidie voor natuurinclusieve landbouw.
  27. Maar dat kan niet zonder de boeren. Het huidige systeem van concurreren op kostprijs biedt op lange termijn geen perspectief voor de sector, daarvoor lenen de productieomstandigheden in een druk bevolkt land als Nederland zich niet. Niet alleen 84% van de insecten zijn verdwenen, maar ook 93% van de boeren. We moeten boeren verplichten, maar ook stimuleren en faciliteren, om zich te richten op het produceren van duurzame kwaliteitsproducten en grondgebondenheid, door te kiezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw, met lokale productie- en consumptieketens, dier- en milieuvriendelijke landbouwconcepten en het leggen van verbinding tussen landbouw en maatschappij. Deze vormen van landbouw leveren meerwaarde voor boer, dier, maatschappij, natuur en milieu. Niet steeds minder boeren en meer monocultuur, maar juist meer kleine boeren en minder monocultuur. Daarin ligt besloten dat er een einde komt aan de bio-industrie en de intensieve veeteelt. Intensieve veehouderij draagt bij aan de klimaatcrisis, de crisis in de biodiversiteit en vormt een ernstige bedreiging van onze gezondheid. Om nog maar niet te spreken over dierenwelzijn. Wij willen de omvang van de Nederlandse veestapel controleren en fors verminderen – met een krimp van tweederde ten opzichte van 2020 uiterlijk in 2030. Dat is noodzakelijk voor het realiseren van de klimaattransitie, de stikstofreductie ter herstel van de biodiversiteit, de circulaire economie, bedreigingen van onze volksgezondheid en de vermindering van het zoetwatergebruik.
  28. We gaan vegetarische vleesvervangers, kweekvlees en het gebruik van insecten en zeewier in de voedselvoorziening bevorderen. Met BTW- en prijsmaatregelen ondersteunen we die transitie. Veeboeren krijgen op dit moment 1200 keer (!) meer subsidie dan plantaardige alternatieven – dat is idioot en moet radicaal anders. Er komt per direct een moratorium op de omvang van de veestapel in de intensieve veehouderij per diersoort, vooruitlopend op het nieuwe beleid. We geven provincies de bevoegdheid om regionaal extra eisen te stellen aan de veehouderij in het kader van de volksgezondheid en het milieu en tevens nemen we het voorzorgcriterium op als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen van veehouderijen in regelgeving krachtens de Omgevingswet. Nieuwbouw van megastallen wordt per direct niet meer toegestaan en bestaande megastallen verdwijnen.
  29. De toekomst ligt in gemengd boerenbedrijf met natuurinclusieve akkerbouw, voedselbossen en extensieve veeteelt, gecombineerd met betaald natuur- en landschapsbeheer en andere, niet-vervuilende bedrijvigheid (zoals zorgboerderijen). We bevorderen ecologisch duurzame innovaties op het platteland, zoals biologische landbouw en regionale afzetcoöperaties. Natuurinclusieve landbouw moet in 2050 volledig gerealiseerd zijn met meetbare en voor burgers afdwingbare tussendoelen in 2030. Boeren kunnen een deel van hun inkomen verdienen met de bescherming en ontwikkeling van natuur, recreatie, dienstverlening, opwekking van duurzame energie en zorg. Het areaal landbouwgrond (nu 54 procent van het landoppervlak) wordt de komende eeuw gehalveerd. Dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de uitbreiding van de voedselproductie op zee. Boeren gaan minder produceren, maar ze krijgen wel een betere prijs voor hun producten.
  30. Daarbij is een hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (nu 40% van de EU-begroting) met hogere kwaliteitsnormen nodig. Directe inkomenssteun voor boeren vervangen we door subsidies die gekoppeld zijn aan het realiseren van maatschappelijke opgaven zoals duurzaamheid, natuurbehoud, gezondheid en dierenwelzijn. Ook kan een deel van het landbouwbudget worden ingezet voor innovatie om onze voedselvoorziening toekomstbestendig te maken. Het mededingingsbeleid wordt zodanig aangepast dat boeren meer marktmacht krijgen ten opzichte van de voedselverwerkers en supermarktketens, onder andere met het doel een verbetering van de afzetprijzen te realiseren. Verkoop onder de kostprijs wordt verboden.
  31. De BTW op gezonde, duurzame en diervriendelijke producten moet omlaag, die op andere producten omhoog. Dan kan best, zoals ook het buitenland laat zien. We scherpen de regels voor verplicht duurzame, gezonde en diervriendelijke productie stapsgewijs aan. Zo sturen we de consumptie en maken we transities voor producenten mogelijk. Accijnzen op ongezonde en/of verslavende producten (alcohol, tabak) gaan ook omhoog, ook die op drugs die niet langer verboden worden, maar streng gereguleerd worden – alleen beschikbaar op specifieke verkooppunten, met kwaliteitscontrole en legale productie en distributiekanalen, en alleen aan meerderjarigen. Reclame hiervoor wordt verboden.

Handhaving, belastingontwijking en -ontduiking

  1. We gaan de handhaving van onze belastingen daarbij enorm versterken en belastingontduiking zwaar straffen. GroenLinks en de PvdA doen in een recente initiatiefnota meer dan 25 voorstellen om een eind te maken aan de rol van Nederland als facilitator van belastingontwijking. Rulings (belastingafspraken voor multinationals om dubbele belastingheffing te voorkomen; vaak misbruikt om belasting te ontwijken) worden openbaar zodat ze getoetst en democratisch gecontroleerd kunnen worden. Er komen veel meer belastingcontroles bij bedrijven en grote vermogens (eenmaal per drie jaar, in plaats van de huidige eenmaal per 40-50 jaar, en ieder jaar bij grote bedrijven en bedrijven met groot risico of eerdere fraude).
  2. Belastingverdragen met derdewereldlanden gaan we solidair maken en voorzien van een antimisbruikbepaling.

 

 

Bijlage 1 – Werk en inkomen

We vervangen de Participatiewet en de Wajong door een Inkomenszekerheidswet en een nieuwe Wet op arbeidsbemiddeling en leerrechten. We ontvlechten daarbij het inkomensvangnet van de arbeidsbemiddeling.

Het nieuwe inkomensvangnet is een volledig individueel, voorwaardelijk basisinkomen dat beschikbaar is voor iedereen die minder inkomen heeft dan het (met het verhoogde minimumloon meegestegen) sociaal inkomen (dat 70% blijft van het wettelijk minimumloon) en minder vermogen heeft dan nodig is voor bestaanszekerheid (eigen bewoonde eerste woning, een door bijvoorbeeld het NIBUD te ontwikkelen norm voor spaargeld, normale kapitaalgoederen, waaronder vervoersmiddelen). Bij de inkomenstoets worden vrijwilligersvergoedingen, smartengeld en terugbetalingen geheel buiten beschouwing gelaten, giften tot 2400 euro per jaar en voor een tijdelijke periode wordt 15% van het inkomen buiten beschouwing gelaten om werken vanuit een uitkering te bevorderen. We schrappen ook alle regels over verantwoording van de besteding van de uitkering. Ook voor Caribisch Nederland stellen we een sociaal minimum vast dat voorziet in een fatsoenlijk bestaan.

Met deze verruimingen wordt de uitvoering van de inkomens- en vermogenstoets veel eenvoudiger dan nu en zullen terugvorderingen nog maar weinig voorkomen. Dat is veel efficiënter dan deze toetsen geheel te laten vervangen (bij het huidige sociaal minimum als uitkering zou dat al tenminste 160 miljard per jaar kosten) en voorkomt dat werkgevers bij hun loonbeleid al rekening houden met de uitkering en dus loonkosten zouden kunnen afwentelen op de belastingbetaler. Het zou de belastingdruk enorm doen toenemen, zonder dat we de opbrengsten slim – duurzaam en sociaal – aanwenden. Het voorwaardelijk, individueel basisinkomen dat wij voorstaan kost maar een fractie van de kosten van een onvoorwaardelijk basisinkomen.

Het minimumloon gaat direct en in één stap naar 16 euro per uur vanaf 18 jaar met volledige koppeling aan het sociaal minimum (dat geeft voltijds ruim 500 euro per maand meer inkomen dan nu; ruim 40% van alle werknemers ziet hierdoor inkomen stijgen), en we laten deze met inflatie én loonontwikkeling (alle lonen, niet alleen de cao-lonen) mee stijgen.

We trekken de Fraudewet SV in en schaffen het apart bestuursrecht[1] voor uitkeringsgerechtigden af, er komt veel betere rechtsbescherming en gratis rechtsbijstand voor uitkeringsgerechtigden. We verbieden discriminerende, oncontroleerbare en te ruime (zonder concrete verdenking) opsporing in de sociale zekerheid en aanverwante regelingen met algoritmen, kliklijnen, sociale rechercheurs en ontmantelen het door gemeenten met SZW opgezette Inlichtingenbureau. In plaats van de nadruk op de zeer beperkte sociale zekerheidsfraude geven we prioriteit aan het bestrijden en bestraffen van de fiscale fraude.

Wij verwerpen daarbij principieel dat er voor het in aanmerking komen voor het inkomensvangnet een tegenprestatie nodig is. Het inkomensvangnet hoort een sociaal grondrecht te zijn. De tegenprestatie leidt nu tot stigmatisering en vernedering, en is aan te merken als dwangarbeid zonder loon. Werken zonder loon is bij uitstek iets waar wij tegen strijden. Vrijwilligerswerk of andere vormen van participatie behoren principieel vrijwillig te zijn. Facilitering daarvan behoeft geen dwang, een motiverend/enthousiasmerend aanbod is genoeg.

De uitvoering van het individuele basisinkomen komt bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te liggen. Door de ontvlechting van de arbeidsbemiddeling is er geen reden meer om dit bij de gemeenten te leggen – dit maakt kosten onnodig hoog, en geeft risico’s voor rechtsongelijkheid tussen ontvangers in verschillende gemeenten. De SVB is een uitvoeringsinstantie met relatief weinig uitvoeringsproblemen (anders dan bijv. de Belastingdienst of het UWV) en valt onder het ministerie van SZW – het Toeslagenschandaal heeft onder meer als lessen opgeleverd dat het onverstandig is om uitkeringen te beleggen bij de Belastingdienst en dat het verstandig is de beleids- en uitvoeringsverantwoordelijkheid in één hand te houden – in dit geval het ministerie van SZW. Gemeenten houden wel de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden aanvullende inkomensondersteuning op maat toe te kennen (de huidige bijzondere bijstand).

Een individueel basisinkomen impliceert dat niet alleen de kostendelersnorm verdwijnt, maar ook de partnertoets en de aparte uitkeringsbedragen voor als je samenwoont en voor als je kinderen hebt. Niet alleen maken deze huidige regeling de uitvoering en handhaving zeer complex (wat is bijv. ‘samenwonen’) en veroorzaken ze grote inbreuken in de privacy, ze zorgen er ook voor dat de ontvangers van de uitkering niet vrij kunnen kiezen voor al dan niet samenwonen. We integreren de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de extra gelden voor bijstandsontvangers met kinderen in een nieuwe, tenminste deels inkomensafhankelijke regeling, ook uitgevoerd door de SVB.

De ontvlechting met de arbeidsbemiddeling impliceert dat alle verplichtingen die gerelateerd zijn aan het beschikbaar zijn voor en het aanvaarden van betaald werk of onbetaalde participatie vervallen – zoals de sollicitatieplicht, de taaleis, de beperkingen in tijdsbesteding, de inschrijfplicht bij verschillende uitzendbureaus, etc. Dat maakt de uitvoering en handhaving van de uitkering enorm veel simpeler, en voorkomt veel sancties en terugvorderingen. De ontvlechting maakt ook de integratie van de bijstand en de Wajong mogelijk, en door de verbeteringen in het nieuwe individueel basisinkomen zijn ook de Wajong-ers veel beter af. Hun keuring als voorwaarde voor een uitkering wordt overbodig, het vaak schrijnende rechtsverschil tussen mensen die wel en niet de Wajong mogen ontvangen vervalt en ze krijgen beiden een veel beter inkomensvangnet. Voor Wajong-ers die naast hun uitkering werken (zo’n 25% van de ca. 250.000 Wajong-ers, met een gemiddelde arbeidsomvang van ca. 24 uur per week) komt er – zoals hiervoor aangegeven – een recht op het voltijds minimumloon, waarbij werkgevers loonsubsidie kunnen ontvangen. Dat geeft ook deze mensen een veel betere rechtspositie en inkomen.

Daarbij moet bedacht worden dat onderzoek uitwijst dat tenminste 50% van de ca. 400.000 mensen met een bijstand waarschijnlijk niet meer in aanmerking komt voor regulier betaald werk, gegeven andere problemen die dat teveel belemmeren. Bovendien blijkt uit datzelfde onderzoek dat dwang en drang om betaald werk te aanvaarden en te zoeken contraproductief werkt, en dat de kwaliteit van de huidige arbeidsbemiddeling slecht is en de resultaten slecht zijn. Geen enkele doelgroep van de Participatiewet is er volgens de officiële Eindevaluatie van die wet door het SCP op vooruit gegaan, sommige groepen zijn er zelfs op achteruitgegaan qua kans op betaald werk. Scholing blijkt nauwelijks te worden gefaciliteerd of aangeboden, het gaat niet om uitstroom naar goed en eerlijk werk, maar om zo snel mogelijk uit de uitkering, vaak naar slecht flexwerk, waarbij flexwerkgevers subsidie krijgen. Materieel is de arbeidsbemiddeling veelal geprivatiseerd naar uitzendbureaus, en gemeenten beperken zich tot het afvinken van de verplichtingen voor de bijstandsontvangers.

Daarom zetten we in op een geheel nieuw stelsel voor arbeidsbemiddeling. Het eerdergenoemde Huis van Arbeid (in iedere arbeidsregio één) worden daartoe ingericht. Zij verzorgen de arbeidsbemiddeling voor iedereen die (meer, ander) werk zoekt en voor alle werkgevers die werkenden zoeken. Ze nemen deze taken over van gemeenten (mbt bijstandsgerechtigden) en UWV (voor WW-, Wajong- en WIA-gerechtigden). Uitgangspunt is eigen regie van werkzoekende en geen dwang of drang, maar maximale motivering en facilitering. Betaald werk wordt een recht in plaats van een plicht. Arbeidsbemiddeling moet veel intensiever en meer op maat met persoonlijke intake, veel meer persoonlijk contact, betere kwaliteit professionals en veel meer scholing. Met een integrale benadering, zo nodig worden eerst andere problemen opgelost. De werkzoekende bepaalt welk werk hij zoekt. Iedereen kan er gratis terecht, ook voor meer of ander werk. Dat vraagt veel meer geld dan er nu voor beschikbaar is. Financiering en besturing geschiedt tripartite, door sociale partners en gemeenten (die daarvoor veel meer geld krijgen van het Rijk). De keuring voor mate van arbeidsongeschiktheid voor de WIA en voor ondersteuningsmaatregelen (loonkostensubsidie, aanpassen werkplek, verzekering voor ziekte, jobcoach, etc.) worden onafhankelijk ondergebracht bij het Huis van Arbeid.

Tenslotte voeren we een leerrechtensysteem in om voortdurende scholing rechtvaardiger mogelijk en tot norm te maken. Iedereen krijgt bij geboorte of immigratie een gelijk aantal leerrechten. Gebruik van funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) is gratis en kost geen leerrechten. Gebruik van initieel tertiair onderwijs (mbo, hbo, wo) kost leerrechten, waarbij een hoger onderwijsniveau meer leerrechten kost. Beroepsonderwijs in vorm van werkend leren wordt daarvan vrijgesteld – gedurende zo’n leerweg gebruik je geen leerrechten, heb je recht op minimum(jeugd)loon en ontvangt de werkgever daarvoor tenminste 50% loonsubsidie in geval van aangewezen tekortberoepen. De leerrechten kunnen voorts gebruikt worden voor gecertificeerde bij- en nascholing of voor omscholing. Deze scholing wordt zoveel mogelijk op maat vormgegeven. Alleen arbeidsrelevante scholing wordt gecertificeerd. Dit leerrechtensysteem komt in de plaats van het huidige les- en collegegeld, dat stapsgewijs wordt afgeschaft, en ook in plaats van het huidige STAP-budget, de bestaande sectorale opleidingsfondsen en de gelden voor duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord. Volgen van relevante scholing door werknemers wordt verplicht deel van de beloningssystematiek, de werkgever wordt wettelijk verplicht daartoe voldoende gelegenheid te geven onder werktijd. De werkgever wordt daarmee verplicht te zorgen dat werknemers actief brede en waardevolle scholing krijgen die gekwalificeerd is. Werkzoekenden kunnen leerrechten inzetten voor gratis scholing richting betaald werk. De transitievergoeding bij onvrijwillig ontslag kan vrijwillig geheel of gedeeltelijk worden ingezet voor extra leerrechten. Gedurende de loopbaan worden leerrechten weer aangevuld. De financiering van de leerrechten geschiedt tripartite door de overheid en een werkgevers- en werknemerspremie.

In overleg met sociale partners, de gemeenten en de uitvoerende instanties maken we een realistisch invoeringsplan van de door ons gewenste systeemveranderingen. We voeren deze omvangrijke vernieuwing stapsgewijs in. We leggen het einddoel en de tussenstappen vast in wetgeving tijdens de komende kabinetsperiode. We beginnen met het verhogen van het sociaal minimum, het gelijktrekken van het bijstandsniveau voor jongeren tussen de 18 en 21 jaar gelijk aan dat voor volwassenen, het verruimen van de inkomens- en vermogenstoets, het schrappen van kostendelersnorm, tegenprestatie, de taaleis en de wachttijd voor jongeren, en het geven van veel ruimte voor en bevorderen en financieren van veel betere arbeidsbemiddeling voor bijstandsgerechtigden, niet met dwang en drang, maar met eigen regie, vertrouwen en motivering/enthousiasmering. Mensen in de bijstand mogen in het vervolg zonder beperkingen vrijwilligerswerk doen en mantelzorg verlenen. Ook gaan we zo snel mogelijk alleen uit van samenwonen als men als zodanig in het bevolkingsregister geregistreerd staat. En we versoepelen de sollicitatie- en inlichtingenplicht. We dringen de hoeveelheid formulieren terug. Als mensen foutieve informatie aanleveren, wordt dat gecorrigeerd zonder dat direct automatisch een boete volgt. We introduceren een terugvaloptie in de sociale zekerheid, zodat mensen weer werk kunnen aanvaarden zonder angst dat ze daarmee hun recht op uitkering verliezen als het tegenvalt.

Werk gaan we zekerder maken. Per direct moeten tenminste 85% van werknemers in vaste dienst zijn. Uitzendwerk wordt wettelijk beperkt tot piek en ziek (max. 6 maanden), en flexwerkers krijgen veel meer zekerheden. Andere contractvormen dan regulier contract of uitzendwerk (zoals 0-urencontracten en payrolling) worden verboden. Uitzendwerk maken we ook duurder dan nu en daardoor minder aantrekkelijk dan vast werk door hogere werkgeverspremies, loondoorbetalingsplicht bij ziekte (de huidige regeling waarbij uitzendkrachten de eerste tweede dagen ziekte geen loon krijgen vervalt) en verplichte opbouw aanvullend pensioen. Het doorlenen van uitzendkrachten wordt verboden. Zo regelen we dat bedrijfsrisico’s (geen orders, leegstand, onderbezetting) niet meer afgewenteld worden op deze werknemers. Bovendien zullen werknemers zo beter beschermd worden, te kampen krijgen met minder ongevallen (zoals nu al het geval is bij werknemers vast in dienst) en niet langer als speelbal worden gebruikt tussen inlener en uitzender. Hiermee volgen we het voorbeeld van Duitsland met de vleessector en Spanje met de bouw. Voor bedrijven die vasthouden aan flex als verdienmodel is geen toekomst meer. Tijdelijke reguliere arbeidscontracten mogen niet meer driemaal maar slechts tweemaal voor maximaal 2 jaar verlengd worden, waarna 5 jaar een verbod geldt, teneinde werkgevers te dwingen tot een vast contract als er sprake is van structureel werk. De huidige onderbrekingsmogelijkheid vervalt. Er komen beperkingen aan het beschikbaar moeten zijn bij arbeidscontracten en er komen voorschriften over minimum termijn voor oproep te gaan werken als er geen vaste werkdagen zijn. Het ontslagrecht wordt niet versoepeld, maar juist versterkt door te borgen dat het onderzoek bij ontslagaanvraag beter en onafhankelijker plaatsvindt, met tenminste een mondelinge hoorzitting van de werknemer en goede, gratis rechtsbijstand. Rechters moeten een hogere, niet-wettelijk beperkte ontslagvergoeding toe kunnen kennen wanneer ze het arbeidscontract ontbinden op basis van wettelijke ontslaggronden. Concurrentiebedingen moeten voorts zwaarder gemotiveerd gaan worden om rechtsgeldig te zijn.

Zzp-ers krijgen een wettelijk minimum tarief van tweemaal het WML (€ 32 per uur). Zzp-ers mogen alleen ingehuurd worden voor niet-reguliere werkzaamheden, de bewijslast licht daarvoor bij de opdrachtgever. Zzp-ers gaan tegelijkertijd verplicht collectief aanvullend pensioen opbouwen bij een apart zzp-pensioenfonds, waarbij de premie door de opdrachtgever gefinancierd wordt boven op het (minimum)tarief. Voor alle werkenden in loondienst vanaf 18 jaar komt er ook een verplichte opbouw van collectief aanvullend pensioen.

We bannen lage lonenarbeid en uitbuiting van arbeidsmigranten uit. Er komt een verbod op combinatie werkgever/uitzendbureau en verhuurder, en op inhoudingen loon voor huur. Werkgevers worden aansprakelijk voor inschrijving in de bevolkingsregistratie. Voor verhuur van huisvesting aan arbeidsmigranten komt aparte vergunningsplicht. Er komt verplichte toets over impact nieuwe bedrijvigheid met arbeidsmigranten, ook in omliggende gemeenten. Uitzendbureaus krijgen zware vergunningplicht met hoge waarborgsom (tenminste € 100.000). Sociale premies moeten betaald worden in land waar gewerkt wordt. We gaan op overtredingen van arbeidswetten afschrikwekkende boetes, stilleggingen, dwangsommen en bestuurs- of beroepsverboden opleggen, inclusief strafbaarstelling voor bestuurders. Arbeidsuitbuiting wordt daarnaast zelfstandig strafbaar. Inspectie SZW krijgt veel meer capaciteit en handhaaft strak met integrale aanpak handhaving met de belastingdienst, FIOD, gemeente en politie. Sectoren waar in het verleden veel misstanden hebben plaatsgevonden worden onder verscherpt toezicht geplaatst (distributiecentra, slachthuizen). We regelen betere toegang voor vakbonden tot de werkvloer en werken internationaal sterker samen. We zetten ook in op aanscherping van de Europese richtlijn voor uitzendbureaus.

In plaats van te sturen op evenwichtswerkloosheid (een door rechtse economen subjectief ‘berekend’ percentage werkloosheid dat economisch ideaal zou zijn voor onze welvaart) sturen we op volledige werkgelegenheid voor iedereen die wil en kan werken. Met de publieke sector als ventiel om dit te bereiken, in tijden van crisis investeren we niet in banen in de markt, maar in de publieke sector.

We creëren ook extra werk in de duurzaamheidstransities en in de bouwopdracht om de woningnood op te lossen. Mensen die hun baan verliezen door de transities krijgen werkgarantie door ze naar nieuw werk te begeleiden met een speciaal transitiefonds.

Er komt een periodiek bijgesteld Plan van de Arbeid, met doelen en maatregelen, ook per sector. Over voldoende banen, over oplossen tekorten aan werknemers, over goede arbeidsbemiddeling, over goed en eerlijk werk, over eerlijk delen van werk, zorgtaken en vrije tijd, over inclusief werk, over preventie van onvrijwillige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, over zeggenschap van werknemers en hun vakbonden, over eerlijke beloningsverhoudingen, etc.

Werk in de publieke sector is voor de economie net zo van belang als werk in de private sector. Als linkse partij zijn we ideologisch voor een sterke, activistische overheid en publieke sector, en nemen afstand van een kleine overheid en publieke sector als ideologisch doel. De publieke sector moet een plek zijn waar je trots op kunt zijn om te mogen werken. Je werkt niet alleen voor de publieke zaak, maar je bent goed opgeleid, hebt veel eigen regel- en budgetruimte, en je verdient ook goed, en je bent als regel in vaste dienst.

We investeren fors in een goede publieke sector. Om de tekorten op te lossen en de werkdruk te verlagen komen er ca. 300.000 extra banen in het onderwijs, de zorg, bij de politie, in defensie, in het OV, etc.

Aparte aandacht is nodig voor banen bij uitvoeringsorganisaties in voor onderhoudstaken van fysieke en digitale infrastructuur.

We draaien de privatisering van het OV en nutsbedrijven terug en bannen de marktwerking uit in de zorg en uit de arbeidsbemiddeling en de inburgering. In andere sectoren, waarin ook publieke belangen spelen (banken, post, communicatie) zetten we zwaarder in op regulering.

Iedereen in de publieke sector komt in vaste loondienst. We maken werk van goed werkgeverschap – de publieke sector moet het goede voorbeeld geven. En hoe hinderlijk ook voor de managers, daar hoort anno nu ook rekening houden met de persoonlijke wensen en omstandigheden van werknemers bij. Een beetje cru als dat pas gebeurt als mensen gedetacheerde of zzp’er worden. We willen arbeidsrelaties hechter maken en geven daartoe in de publieke sector het goede voorbeeld. Dat betekent dat er afscheid worden genomen van het idee dat het goed is dat werknemers regelmatig van baan wisselen, het soort dynamiek dat veel economen ten onrechte zien als een kenmerk van een goed functionerende arbeidsmarkt. Dat betekent ook een rijksoverheid die niet grossiert in incidenteel, tijdelijk geld, want daarmee is het lastig structureel personeel aannemen. We investeren in goede begeleiding van startende professionals. Dit helpt zeer tegen grote arbeidstekorten. Consultancy inhuren wordt beperkt tot max. 5% budget en behoeft goedkeuring OR.

En ja, het betekent ook hogere salarissen. Weg dus met de regel dat de salarissen in de publieke sector niet sneller kunnen stijgen dan die in de markt. Dat komt immers neer op ‘als het bedrijfsleven het koopkrachtverlies niet compenseert, dan doen wij dat ook niet’. We gaan dit beginsel omdraaien – in de publieke sector moeten de arbeidsvoorwaarden beter zijn dan in de markt. Er komen extra loonsverhogingen per cao in publieke sector plus iedereen krijgt 250 per maand extra. In beginsel volgen lonen in de publieke sector tenminste de inflatie. Overal waar met publiek of collectief geld gewerkt wordt gaat de Balkenendenorm gelden (niet meer mogen verdienen dan de minister-president), dus ook in de zorg, onderwijs, woningcorporaties, zorgverzekeraars (zolang die nog bestaan, zie bij ander zorgstelsel), pensioenfondsen en hun uitvoeringsorganisaties, inclusief hun vermogensbeheerders, en het Koningshuis.

Te grote ongelijkheid in lonen gaan we wettelijk beperken (met een wet die beperkingen stelt aan de verhouding tussen de maximale en minimale beloning binnen één bedrijf of instelling (bijv. 1:20) en uitbreiding en aanscherping van de Wet Publieke Topinkomens. Discriminerende beloningsverschillen worden wettelijk effectief verboden.

We verplichten bedrijven tot vermogensaanwasdeling in de vorm van niet verhandelbare aandelen die zeggenschap geven in de onderneming, bijv. met verplichte kapitaaldeelnamefondsen per onderneming.

We stoppen met het faciliteren van lage-lonenarbeid, die vooral gebaseerd is op rechteloze flexarbeid en uitbuiting van arbeidsmigranten, werk dat ongezond is en/of gewoon slecht werk is, en gaan dit soort werk juist sterk reguleren en terugdringen.

De economie moet opereren binnen harde ecologische en sociale grenzen. We dwingen dat nationaal af met wetgeving. Het betekent een einde aan sectoren als de gas- en olieraffinaderijen en de opslag van kolen, olie en gas, de glastuinbouw, de intensieve veeteelt, kunstmestfabrieken en wellicht ook staalproductie in ons land. En aan de rol als doorvoerland, met weinig toegevoegde waarde en veel vervuiling en overlast. De distributieknooppunten als de Rotterdamse haven en Schiphol moeten niet meer inzetten op groei. We stoppen met het ruim baan geven aan de distributiecentra, de enorme blokkendozen die nu steeds meer ons landschap ontsieren en alleen kunnen bestaan met op arbeidsmigratie en uitbuiting gebaseerde lage lonenarbeid.

We voeren publieke basisbanen in als vloer in de arbeidsmarkt. Zonder selectie toegankelijk, geen doorstroomdoelstellingen, maar vast contract, tenminste minimumloon en opbouw aanvullend pensioen. Iedere publieke instelling, overheid en non-profitorganisatie kan basisbanen aanmelden voor Rijksbekostiging. Enige toets is dat er geen verdringing plaatsvindt met bestaande, regulier arbeid. Er is genoeg werk te doen, op scholen, in ziekenhuizen, in verzorgingstehuizen, op straat, in sportclubs, in speeltuinen, en noem maar op.

Wij staan voor inclusief werk als norm. In de eerste plaats door te zorgen voor voldoende laaggeschoolde arbeid – niet iedereen kan helaas toegang krijgen tot hooggeschoolde arbeid. Vuil, zwaar en geestdodend werk beperken we niettemin zoveel mogelijk, robotisering en automatisering (inclusief AI) gebruiken we vooral om beter werk te regelen voor laaggeschoolden, niet om dat werk te vervangen. En we gebruiken naar Belgisch model dienstencheques dat laaggeschoold werk legaal wit maakt. We stellen behoud en uitbreiding van laaggeschoold werk als eigenstandig doel met bijbehorende financiering in de publieke sector, de overheid dient op te treden als ‘employer of last resort’ – arbeid als meer belangrijke waarde dan efficiënte bedrijfsvoering in de publieke sector. De schoonmakers, de hoveniers voor het openbare groen, de beveiliging, het caterings- en kantinepersoneel, wordt weer in vaste dienst bij overheden en publieke instellingen genomen. Er komen extra banen als conciërges, conducteurs, klassenassistenten, huishoudelijke hulp, burger/klantcontacten, buurtwachten, brug- en vuurtorenwachters, etc. Waar bijv. de administratie en andere ondersteuning nodig en nuttig is, kan baansplitsing plaatsvinden, waarbij deze taken door lager geschoolden worden overgenomen. Ook sommige privatiseringen, zoals bij het openbaar vervoer, de nutsbedrijven en de post, pakten slecht uit voor laaggeschoolden. We gaan extra eisen stellen aan inclusief werk in deze sectoren.

Een inclusieve arbeidsmarkt vereist een inclusieve samenleving. Voor de 1,2 miljoen mensen met een (arbeids-)beperking gaan we in de eerste plaats het VN-Verdrag Handicap, dat een toegankelijke en inclusieve samenleving wil, stapsgewijs afdwingbaar maken, met een investeringsplan tot 2030 die dat mogelijk maakt. Met een recht op schadevergoeding bij overtreding. Alle openbare ruimten en gebouwen, woningen, horeca, winkels, het openbaar vervoer, informatievoorziening, verkiezingen, etc. moet voor mensen met een beperking wettelijk verplicht maximaal toegankelijk worden gemaakt binnen een in het plan opgenomen termijn. Het zorgvervoer heeft daartoe ook een structureel hoger budget nodig.

We dwingen een inclusieve arbeidsmarkt verder af met scherpere en effectievere regelgeving. We voeren een bindend quotum in voor het aantal mensen met een arbeidsbeperking bij de overheid en bedrijven met 25 of meer werknemers. Werkgevers van mensen met een arbeidsbeperking ontvangen een bonus hiervoor. Ze worden actief benaderd door de werkwinkels/expertcentra om aan het quotum te voldoen en hen daarbij te helpen. We stellen in aanbestedingen door overheden en publiek bekostigde instellingen een norm voor social return on investment verplicht. Mensen die minder productiviteit hebben en/of niet voltijds kunnen werken vanwege hun beperking krijgen wettelijk gegarandeerd hun voltijds functieloon – hun werkgever ontvangt daartoe loonsubsidie. Dit komt in plaats van de huidige loonsuppletie aan de werkende met een beperking. Regelingen voor ondersteuning van de werkgevers (bijv. aanpassing werkplek, coaching, no-riskpolis voor loondoorbetaling bij ziekte) worden sterk vereenvoudigd – de professionals op de werkwinkels krijgen veel vrijheid om op maat de juiste ondersteuning toe te kennen. De bestaande regelingen voor garantiebanen en beschut werk vervallen en worden vervangen door één simpele regeling, met veel uitvoeringsvrijheid en meer budget. De sociale werkvoorziening gaat weer open in iedere arbeidsregio en wordt gemoderniseerd in ontwikkelingsbedrijven voor mensen waar de reguliere arbeidsmarkt een grote afstand toe heeft, waarbij zij in dienst van deze ontwikkelingsbedrijven zelf, of bij andere werkgevers gedetacheerd, betaald werken. Zij ontvangen tenminste een vast contract, minimumloon, opbouw aanvullend pensioen en recht op begeleiding en ontwikkeling. Mensen bepalen zelf of en hoe ze gebruik maken van de mogelijkheden van een sociaal ontwikkelingsbedrijf. Deze sociale ontwikkelingsbedrijven worden ook als expertisecentrum voor mensen met een arbeidsbeperking gekoppeld aan de regionale werkwinkels, in elke arbeidsregio één. Daar gaat ook de onafhankelijke keuring voor (de mate van) arbeidsgeschiktheid plaatsvinden. De bekostiging van sociale ontwikkelingsbedrijven gaat van gemeenten naar het Rijk.

De regeling voor jonggehandicapten (Wajong) wordt overbodig door het Zekerheidsinkomen. Voor hen vervalt daarmee de huidige keuring. De regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (de WGA in de WIA) wordt toegankelijker (vanaf 15% in plaats van 35% arbeidsongeschiktheid), de resterende verdiencapaciteit bepalen we niet langer door uit te gaan van 65% van het laatst verdiende loon, maar van 85% van het modale loon (hierdoor gaan lagere inkomens erop vooruit) en we verruimen de inkomenstoetsgrenzen net zoals bij het Zekerheidsinkomen. Het is hoog tijd om de schrijnende problemen in de WIA aan te pakken. De subsidieregelingen voor loondoorbetaling bij ziekte voor mensen met arbeidsbeperking worden tegelijkertijd verbeterd en deze komen ook beschikbaar voor 55-plussers en mensen die langdurig werkloos zijn geweest.

We verlengen de minimumduur van de WW van 3 naar 6 maanden. Dat geeft meer tijd om naar ander, goed werk te zoeken. In tijden van economische crisis bezuinigen we niet op de sociale zekerheid, maar breiden die juist uit, onder meer met deeltijd-WW.

We gaan veel meer investeren in voorkomen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. De enorme hoge ziekteverzuimcijfers schreeuwen om verbetering van de arbeidsomstandigheden, met minder werkdruk, veel minder bureaucratische verantwoording en veel meer professionele zelfstandigheid en zeggenschap. We gaan de werkgevers mede verantwoordelijk maken voor deze preventie, door ze onder meer te verplichten tijdig naar ander werk te begeleiden bij dreigende werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, en ze anders de rekening daarvan laten betalen. We gaan werkgevers daarbij ook helpen door verplichte gratis periodieke controles op gezondheid en verplichte periodieke loopbaangesprekken door de werkwinkels (onder werktijd met behoud van loon) en effectieve gratis advisering van werkgevers over deze preventie door de werkwinkels.

Voor ouderen wordt het basispensioen (de AOW) drastisch verbeterd: het wordt al in 2024 veel hoger, de uitkering wordt voor 2028 niet meer gekort wegens samenwonen en we schrappen dan ook de opbouweis waar met name veel migranten last van hebben. AOW wordt gedefinieerd als bijstand om AOW-immigratie te voorkomen (mensen uit andere EU-lidstaten hebben geen recht AOW als ze zich na hun pensioenleeftijd hier vestigen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn zoals bij statushouders). Gepensioneerden gaan over hun inkomen dezelfde belasting betalen als anderen (de omkeerregeling blijft in stand). De AOW-premie vervalt, die wordt voor een deel geïntegreerd in de nieuwe, progressieve belastingtarieven en voor een deel vervangen door financiering uit de totale belastingopbrengsten, met name de kapitaalbelastingen.

De AOW-leeftijd wordt inkomensafhankelijk gegeven de enorme ongelijkheid in levensverwachting. Lage inkomens gaan gemiddeld eerder werken, betalen langer premie, gaan eerder dood en genieten dus minder lang van hun pensioen. Dat is stuitend onrechtvaardig. Voor lagere inkomens (op basis van gemiddeld inkomen per jaar vanaf 18 jaar t/m 60 jaar) gaat de AOW-leeftijd omlaag. Totdat dit kan worden ingevoerd wordt de AOW-leeftijd bevroren. De kosten van een vroegere pensioenleeftijd voor de lagere inkomens verhalen we door een lagere vrijstelling (franchise) in de werkgeverslasten bij beroepen waarin statistisch gezien een significant hogere vroegere sterftekans en/of kans op eerder arbeidsongeschiktheid is – dat geeft een goede prikkel om werken gezonder te maken.

Zoals hiervoor al aangegeven is gaan alle werkenden vanaf 18 jaar verplicht aanvullend pensioen opbouwen. Zzp-ers gaan dat doen bij een eigen, apart pensioenfonds.

Het vermogensbeleid van pensioenfondsen moet saaier, degelijker en simpeler, en daarmee ook goedkoper. Een grotere mate van zekerheid is meer waard dan hoge maar onzekere rendementen. Pensioenfondsen moeten ook breder kijken dan alleen een goed pensioen voor de bij hen aangesloten leden. We gaan daarom het vermogensbeheer van pensioenfonds weer reguleren. Producten met een te hoog risicoprofiel worden uitgesloten en verboden. Ook niet duurzame en niet sociale investeringen worden wettelijk uitgesloten en verboden. De Wet Normering Topinkomens publieke sector wordt van toepassing op pensioenfondsen én hun uitvoeringsorganisaties, incl. externe vermogensbeheerders.

We gaan de doelstellingen en randvoorwaarden van het Pensioenakkoord en de nieuwe Pensioenwet zorgvuldig monitoren bij de voorbereiding van de invoering ervan. Het invaren van 1600 miljard euro aan collectief pensioenvermogen in 20 miljoen individuele zit vol risico’s, ook al omdat er ernstige gebreken zijn in de administraties van veel pensioenfondsen. Er dreigen ook enorme aantallen rechtszaken bij dit invaren. Als het invaren niet rechtvaardig en zorgvuldig kan gebeuren, zullen we niet aarzelen de invoering uit te stellen of zelfs van de individualisering af te zien. De vervanging van de doorsneepremie bezien we eveneens opnieuw – als iedereen pensioen opbouwt, zoals hiervoor bepleit, is dat niet nodig. Vooruitlopend op de invoering van de nieuwe Pensioenwet dient per direct de huidige rekenrente te worden afgeschaft en wordt een meer reële rente toegepast. We bezien de nieuwe systematiek opnieuw op zijn gevolgen bij sterk stijgende marktrenten, zoals die nu te zien zijn. Een duurzaam koopkrachtig aanvullend pensioen voor alle werkenden is en blijft daarbij het uitgangspunt.

Voor jongeren gaat het regulier minimumloon en sociaal minimum gelden vanaf 18 jaar, direct met de verhogingen daarvan, en we verhogen het minimumjeugdloon naar 85% van het WML voor 17-jarigen (nu 39,5%), naar 70% voor 16-jarigen (nu: 34,5%) en naar 55% voor 15-jarigen (nu: 30%). De huidige wachttijd van een maand voor bijstandsgerechtigden die jonger zijn dan 27 jaar vervalt direct.

Tegelijkertijd gaan we kinderarbeid strenger reguleren. Jongere kinderen mogen niet werken. Daar zijn nu wel teveel uitzonderingen op. De voorwaarden waaronder minderjarigen mogen werken scherpen we aan: we verbieden dat werkgevers meer dan een kwart van bepaalde functies laten vervullen door minderjarigen en we beperken het aantal uren dat een minderjarige per dag en per week mag werken, en verscherpen het verbod op arbeid in de avond/nacht en op gevaarlijk werk. Het zijn van zelfstandig ondernemer wordt eveneens beperkt tot meerderjarigen. Teveel vindt er nu met kinderarbeid verdringing van arbeid plaats. Het verbod op kinderarbeid is één van de grote resultaten van sociale strijd en we moeten de huidige uitholling daarvan keren.

Voltijds studenten (incl. mbo) van 18 jaar tot en met 27 jaar krijgen eerst een basisbeurs van 500 euro per maand, ongeacht hun woonsituatie. Daarenboven ontvangen studenten met een laag ouderlijk inkomen een aanvullende beurs, die maximaal tezamen met de basisbeurs gelijk is aan de hoogte van het verhoogde sociaal minimum. We verhogen de basisbeurs (met gelijke verlaging van het maximum van de aanvullende beurs) jaarlijks met 100 euro per maand, totdat de basisbeurs gelijk is aan het sociaal minimum en dus aan het individueel, voorwaardelijk basisinkomen. Alsdan wordt de aparte studiefinanciering afgeschaft en krijgt deze groep studenten ook recht op het individuele, voorwaardelijk basisinkomen.

We gaan instroom van studenten uit het buitenland daarbij beter reguleren. Binnen de EU gaan we regelen dat er geen recht is op gelijke studiefinanciering en gelijke studiekosten in het gastland, maar volgens de regels en met financiering van het land van herkomst, en studiefinanciering definiëren als bijstand (daarvan zijn onderdanen van een andere EU-lidstaat uitgesloten). Daarnaast gaan we een programma opzetten voor enerzijds goede studenten uit het buitenland in Nederlandse tekortberoepen en anderzijds een programma gericht op studenten uit arme landen als vorm van ontwikkelingssamenwerking, gepaard gaande met samenwerking tussen onderwijsinstellingen in het land van herkomst.

 

 

Bijlage 2 – Opbrengsten en kosten Rijksbegroting van Eerlijke belastingen RoodGroen

(bedragen in miljarden euro’s per jaar – structureel effect, schatting orde van grootte op basis van openbare gegevens; nummers verwijzen naar maatregel in hoofdtekst)

Opbrengsten

Afschaffing boxenstelsel IB (10)                                                                    50

Afschaffing aftrekposten, kortingen en vrijstellingen IB (11,12, 18 mbt

huisjesmelkerstax, 20 mbt fiscale faciliteiten woningbezit)                        160

Afschaffen marktwerking zorg e.a. kostenbesparing zorg                             10

Afschaffen zorgtoeslag (14)                                                                              5

Afschaffen kinderopvangtoeslag (15)                                                              4

Invoeren planbatenheffing en leegstands- en braakliggingsbelasting (18)     1

Invoeren miljonairsbelasting (23)[1]                                                                 10

Opbrengst verhoging Vpb en dividendbelasting tarieven en invoering

progressieve tarieven, inclusief afschaffing vrijstellingen, aftrekposten

en kortingen, waaronder aanpak dividendstrippen en extra heffing op

winst die niet geïnvesteerd wordt (24)                                                          15

Invoeren nieuw stelsel erfenis- en schenkingsbelasting (25)                          5

Invoeren digitaks (26)                                                                                       1

Verhogen bankenbelasting en invoeren Tobin-taks (27)                                 1

Invoeren vlakke tarieven energiebelasting (28)                                               0

Vervanging motorrijtuigenbelasting en bpm door rekeningrijden (40)          0

Hogere CO₂- en ETS-heffing, belasten restwarmte (45, 51)                             3

Afschaffing fossiele subsidies, inclusief invoeren belastingen bij lucht- en

scheepvaart (46, 48, 49)                                                                                 30

Andere invulling klimaatfonds (47)                                                                  0

Stoppen SDE/ODE, CCS- en waterstofsubsidie, etc. (47                                   5

Afschaffen stikstoffonds[2] en invoeren belasting op uitstoot in landbouw,

Invoeren verpakkingsbelasting en uitbreiden statiegeldregeling

(50, 51, 53)                                                                                                        3

Afschaffing vrijstellingen grootgebruikers drinkwater, investeren in beter

waterbeheer (52)                                                                                              0

Hogere belastingen op vlees, zuivel, tabak, alcohol (53) en lagere op

gezonde en duurzame producten (55, 58)                                                       0

Netto opbrengst intensivering fiscale handhaving, m.n. bij bedrijven en

hoge inkomens en vermogens, aanpak belastingontwijking (59)                   5

Besparing uitvoering (opheffen TD, CAK, afschaffen Fraudewet)                   1

 

Totaal                                                                                                           309

 

 

Kosten

Lagere, progressieve IB-tarieven (9, 13, 21)                                                 p.m.

Hogere uitgaven zorg (lonen, vergrijzing, meer personeel)                          10

Collectivisering zorguitgaven (geen eigen risico en eigen bijdragen,

breder zorgpakket (14)                                                                                   15

Kinderopvang volledig collectief financieren alle ouders, uitbreiding

en verbetering kwaliteit inclusief meer personeel en hogere lonen               5

Vervanging huurtoeslag door nieuw systeem huursubsidie (17)                    3

Vervanging Vpb woningcorporaties door subsidies (voor meer bouw,

betere kwaliteit en verduurzaming, lagere huren, wijkinvesteringen) (19)     5

Subsidie op sparen voor woningbezit lage/middeninkomens (20)                 2

Verbetering leningen voor isolatie woningbezitters (34)                                1

Klimaatticket OV, gratis reizen OV kinderen (37)                                             3

Investeren in meer en beter OV (38) en einde marktwerking (39)               10

Extra uitgaven voor ondersteuning boeren (57)                                              5

Netto-extra uitgaven Zekerheidsinkomen inclusief verhoging WML en

sociaal minimum[3] en verhoging minimumjeugdloon (<18 jaar)                   20

Nieuw stelsel van arbeidsbemiddeling                                                            5

Nieuw stelsel van leerrechten, met afschaffing les- en collegegelden,

STAP, sectorale opleidingsfondsen etc.                                                           7

300.000 extra publieke banen[4]                                                                      20

Hechtere arbeidsrelaties en minder inhuur publieke sector                           0

Extra uitgaven aan beter loon in publieke sector (m.u.v. zorg en

kinderopvang)                                                                                                  5

Recht op basisbanen                                                                                        1

Facilitering afdwingbare toegankelijkheid VN-verdrag Handicap                   2

Betere facilitering inclusieve arbeidsmarkt                                                     1

Verbetering WIA en WW                                                                                  1

Afschaffen opbouwplicht AOW, individualisering AOW                                  4

Inkomensafhankelijke AOW-leeftijd                                                                3

Verhoging studiefinanciering (beurs) naar sociaal minimum, ongeacht

woonsituatie en ouderlijk inkomen                                                                 8

 

Totaal                                                                                                           135

 

                                                                      

Opbrengsten                                                                                                309

Kosten                                                                                                           135

 

Saldo                                                                                                             174

 

(beschikbaar voor o.m. lagere IB-tarieven, als dat daarvoor volledig gebruikt wordt resteert er 135 miljard euro aan lastenverzwaring)

 

[1] Uitgaande van 1% heffing over vermogens vanaf 1 miljoen euro, 2% heffing vanaf 2 miljoen euro en 3% vanaf 3 miljoen euro.

[2] Incidentele opbrengst 25 miljard

[3] De extra te ontvangen belastinginkomsten door verhoging WML zijn hierin verdisconteerd.

[4] Exclusief de extra te ontvangen belastinginkomsten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Skip to content