Menu Sluiten

Een RoodGroen Plan voor Solidaire, Duurzame en Inclusieve Bestaanszekerheid

 

 

Inhoudsopgave

 

Inhoudsopgave. 2

Inleiding. 5

Uitgangspunten. 7

  1. Een goed inkomen en goed werk voor meer bestaanszekerheid met veel minder armoede en schulden; en een rechtvaardige verdeling van inkomen, bezit, werk en lasten. 8

Enorme ongelijkheid, armoede en bestaansonzekerheid. 8

Zelfbewustzijn en daadkracht gevraagd. 8

Hogere en eerlijke inkomens, te beginnen met fors hoger minimumloon en sociaal minimum.. 9

Stop de graaiflatie en de winstprijsspiraal met koppeling lonen aan inflatie en prijzenwet 10

Extra loon in de publieke sector 11

Goed en zeker werk. 11

Meer zeggenschap voor werknemers, een beter stakingsrecht en echte vakbonden. 18

Een beter inkomensvangnet: het Zekerheidsinkomen, en betere arbeidsbemiddeling. 21

Leerrechten en offensief tegen laaggeletterdheid. 25

Volledige werkgelegenheid voor iedereen die wil en kan werken, met veel nieuwe banen en een recht op een publieke basisbaan. 27

Betere regelingen voor mensen met een (arbeids-)beperking, voor ouderen en voor jongeren. 31

Eerlijk delen van werk en verlof en het bestrijden van arbeidstekorten. 36

Migratie als kans. 38

Schuldenoffensief en een veel kleinere en gereguleerde financiële sector 44

Een andere economie en verdienmodel, gebaseerd op brede welzijn. 50

Eerlijker lastenverdeling: beheersing prijzen en einde aan individualisering van publieke lasten. 55

Rechtvaardige, effectieve en eenvoudige belastingen. 56

Linkse begrotingspolitiek. 60

Internationale solidariteit 62

  1. Voor een snelle, effectieve en rechtvaardige vergroening van onze economie en samenleving. 65

Een klimaatneutraal Nederland in 2050 vraagt versnelling met aanvullend beleid. 68

Elektrificatie en energiebesparing staan centraal 68

Scherpere klimaateisen in de industrie. 71

Eerlijke energieprijzen en -belastingen. 73

Verduurzamen van woningen. 75

Groene mobiliteit 77

Transitie naar een volledig circulaire economie zonder uitputting van eindige grondstoffen en zonder afval 80

Schone en gezonde bodem, water en lucht 82

Herstel van biodiversiteit – meer natuur en dierenwelzijn en volledig natuurinclusieve landbouw.. 83

Een andere ruimtelijke inrichting van ons land. 88

III.    Goed wonen, goede zorg en goed onderwijs, publiek georganiseerd en solidair gefinancierd. 98

III.I.       Betaalbare volkshuisvesting voor iedereen. 99

Structureel lagere woonprijzen en huurlasten. 99

Bestrijden van wonen als verdienmodel 100

Inclusief wijkbeleid. 102

Meer en beter passend aanbod van betaalbare woningen, geen dakloosheid meer 102

Meer en betere regulering van huren. 104

III.II.     Een nieuw, goed, publiek, solidair en betaalbaar zorgstelsel 106

Financiering van zorg volledig en integraal uit eerlijke belastingopbrengsten op basis van regionale zorgvisies via publieke zorgkantoren – geen rol meer voor zorgverzekeraars en gemeenten. 111

Zorg als recht, geen voorziening. 112

Geen marktwerking en winst meer bij zorgaanbieders, innovatieve zorg, dichtbij mensen. 113

Breed pakket publieke zorg. 114

Investeren in meer en beter betaalde en gepositioneerde zorgprofessionals. 114

De overheid kan en moet wél de verzorging (welzijnszorg) van ouderen en mensen met beperking en chronisch zieken herstellen en verbeteren. 115

Investeren in betere GGZ. 116

Hoogste prioriteit: urgente verbetering in de jeugdzorg. 116

Jeugdbescherming. 120

Jeugdreclassering. 122

We sluiten de gesloten jeugdzorg. 122

Betere dialoog en klachtenregelingen in de jeugdzorg. 123

Preventie problemen bij jongeren. 123

Doorlopende jeugdzorg na 18e levensjaar 125

Pleegzorg. 125

Beheersing van de collectieve zorgkosten. 125

Meer en vooral effectievere zorgpreventie. 128

III.III.         Gelijke kansen in het onderwijs en meer cultuur 129

Voor gelijke kansen is er allereerst meer gelijkheid nodig. 129

Grote investeringen in beter onderwijs en meer en betere leraren, en des te meer waar de achterstanden het grootst zijn. 132

Uitstel van selectie. 134

Andere besturing en bekostiging, menselijke maat, minder prestatiedruk en minder kwaliteitsverschillen. 134

Een andere vrijheid van onderwijs. 135

Hogere kwaliteitsnormen en breder vakkenpakket met investeringen en meer onderwijstijd. 136

Meer pedagogische dialoog. 137

Goede schoolgebouwen, veilige en gezonde scholen. 137

Inclusief onderwijs. 137

Beter en moderner beroepsonderwijs. 141

Beter hoger onderwijs en onderzoek. 141

Echt gratis onderwijs. 142

Meer cultuur 142

III.IV.         Herstel van veilige samenleving. 143

  1. Progressieve en inclusieve samenleving, beschermd door een democratische rechtsstaat 145

Wij staan voor ‘woke’, dat is niets anders dan voortzetting van de emancipatiestrijd van de onderdrukten, voor inclusiviteit en tegen uitsluiting en discriminatie. 145

We pakken extreemrechts en fascisme aan. 147

Rekenschap geven van ons verleden, erkenning van pijn. 149

Meer werk maken van strijd tegen discriminatie. 149

Geen tolerantie voor intolerantie. 150

Versterken recht op demonstratie, geen bedreiging, intimidatie en geweld. 151

Versterking rechtspositie LHBTIQ.. 151

Focus op versterking vertegenwoordigende democratie, beperkte directe democratie. 151

Staatsrechtelijke vernieuwingen. 153

Goed, deugdelijk en integer bestuur 154

Betere afhandeling recente schandalen en crises. 157

Versterking onafhankelijke journalistiek. 159


 

Inleiding

 

We staan voor een historische kans om na decennia afbraak van onze verzorgingsstaat en van de kwaliteit van ons bestaan (waaronder een leefbare planeet) door het neoliberalisme en afbraak van onze democratische rechtsstaat met het opzetten van bevolkingsgroepen tegen elkaar door extreemrechts, echt een andere koers te kiezen.

De verkiezingen voor de Tweede Kamer op 22 november 2023 zijn de eerste na 13 jaar premierschap van Rutte, die symbool staat voor de cynische politiek die het vertrouwen in overheid en politiek tot een historisch dieptepunt heeft doen dalen, en het land volledig vast heeft laten lopen door echte beslissingen voor zich uit te schuiven. Of het nu gaat om betaalbare woningen, onze zorg, ons onderwijs, onze belastingen, de vervuiling van ons leefmilieu – niets lukt meer.

De samenbundeling van GL en PvdA in één RoodGroene fractie met één kandidatenlijst en één programma biedt perspectief om dit najaar de grootste fractie in de Tweede Kamer te worden, wat de grootste kans geeft om de leiding te nemen in de formatie, en zo om de grootste invloed te hebben op een nieuw regeerakkoord, en om de premier te leveren.

Dit plan biedt inhoudelijke ideeën voor dat RoodGroene verkiezingsprogramma. Het laat zien dat de samenbundeling kan inspireren voor echt andere politiek dan we hebben gezien de afgelopen decennia. Het plan durft te kiezen voor grote veranderingen, voor een andere, duurzame, solidaire en progressieve inclusieve politiek, samenleving en economie. Gekozen wordt voor een ontwikkeling binnen harde ecologische en sociale grenzen, die ons land en planeet weer leefbaar en sociaal maken. Met echt andere stelsels voor belastingen, sociale bescherming, zorg, economie, arbeid, wonen, landbouw, ruimtelijke ordening, onderwijs, etc. We maken daarmee een eind aan de enorme ongelijkheid, armoede, bestaansonzekerheid, woningnood en de tekorten in de zorg, het onderwijs, de veiligheid en andere publieke sectoren. We doen dat in samenhang met een enorme vergroening van onze economie en leefwijze, en een consequente keuze tegen uitsluiting, racisme en discriminatie en voor een inclusieve samenleving.

Er is een enorme urgentie om nu deze baanbrekende ideeën te implementeren. Om niet te volstaan met pleisters plakken en kleine stapjes, maar om het lef te hebben echte systeemveranderingen in gang te zetten. De huidige situatie in ons land is zo radicaal slecht, dat mindere ambities onverantwoord zijn. Of om het anders te zeggen: niet de hier gepresenteerde plannen zijn radicaal, maar het tot nu toe gevoerde beleid was dat. Radicaal slecht en zelfs gevaarlijk beleid. Redelijke politiek vraagt radicale, systemische verandering.

Deze plannen zijn kostbaar, ze vragen tientallen miljarden aan extra, voor een belangrijk deel structurele investeringen en uitgaven. Dat financieren we door gerechte lastenverzwaringen. De rijkste 10% van onze bevolking leeft in extreme rijkdom en het groot- en middenbedrijf parasiteren op de leefbaarheid van ons land en op de levens van de andere 90% van de bevolking. Zij betalen voor een groot deel de extra uitgaven in onze plannen.

Niet alles zal in één keer kunnen – er moet rekening gehouden worden met technische en organisatorische uitvoerbaarheid, overgangsrecht om te grote schokken te voorkomen en politieke compromissen. En ook met de financiering – het plan is alleen maar op de hand doorgerekend, en de fasering doet er toe. Wij zijn niet van het potverteren, dus er moet degelijke dekking zijn, zeker op middellange termijn – de rekening naar de volgende generaties leggen is vooral een rechtse hobby, dat zijn de feiten. Wat niet weg neemt dat in tijden van financiële crisis juist de overheid met linkse begrotingspolitiek moet investeren, de publieke zaak overeind houden en vangnetten juist moet uitbreiden. Het is belangrijk om in ons verkiezingsprogramma’s te laten zien waar we heen willen en in een regeerakkoord beslissende, substantiële stappen te zetten in de verwezenlijking daarvan, hetgeen gepaard gaat met aanzienlijke budgettaire verschuivingen.

Daartoe is het goed om naast de RoodGroene samenbundeling de leiding te nemen in een progressief duurzaam en links stembusakkoord met partijen die dicht bij ons staan, en die met ons borgen dat rechts geen kans heeft. Dat akkoord moet de gezamenlijke inhoudelijke keuzes op hoofdlijnen bevatten, de afspraak om elkaar vast te houden in de formatie en zo mogelijk een kabinetssamenstelling als deze partijen gezamenlijk de meerderheid zouden behalen. Dat alles geeft de grootst mogelijke kans op een zo best mogelijk electoraal resultaat, en daarmee op de macht om echte veranderingen af te dwingen. Daarbij is het belangrijk om in de campagne met name ook de vele thuisblijvers te mobiliseren en een zo breed mogelijke verbinding te maken met de diverse deelgroepen, identiteiten en klassen in onze samenleving.

Er is veel te doen, de urgentie is hoog en de tijd beperkt. Maar het kan gewoon, als we samen strijden en gedurfde keuzes te durven maken en het gevecht met de neoliberalen, de klimaatontkenners en extreemrechts hard durven aan te gaan. Veel leesplezier en inspiratie toegewenst.

 

 

Uitgangspunten

 

Uitgangspunten van het plan zijn:

  • bestaanszekerheid garanderen met een goed en vast inkomen en betaald werk en meer en betere rechtsbescherming, waarin betaald goed werk geen plicht maar een recht wordt en uitgegaan wordt van vertrouwen in burgers;
  • rechtvaardige en solidaire inkomens- en bezitsverhoudingen en eerlijke herverdeling van inkomen en bezit, waarin goed werk loont;
  • zoveel mogelijk eigen regie van mensen over hun leven en tijdsbesteding, met eerlijke verdeling van betaald werk en zorgtaken;
  • klimaatrechtvaardigheid met eerlijke verdeling van lusten en lasten van (de transitie naar) fossielvrije en circulaire economie met herstel van natuur, biodiversiteit, dierenwelzijn en gezonde leefomgeving, en waarin brede welzijn van de samenleving grenzen stelt aan groei en economie;
  • een sterke, goede publieke sector zonder marktwerking en een brede volkshuisvesting, die recht op goed onderwijs, zorg, kinderopvang en wonen voor iedereen garandeert;
  • eenvoudige, transparante, eenvoudig begrijpelijke, effectieve, efficiënte en goed uitvoerbare en handhaafbare stelsels en regelingen;
  • solidair en humaan migratiebeleid, waarin migratie niet als bedreiging maar als een kans voor onze samenleving gezien wordt;
  • duurzaam, houdbaar en solidair begrotingsbeleid, waarin de overheid het brede welzijn op de langere termijn centraal stelt.

 

 

I.                Een goed inkomen en goed werk voor meer bestaanszekerheid met veel minder armoede en schulden; en een rechtvaardige verdeling van inkomen, bezit, werk en lasten

 

Enorme ongelijkheid, armoede en bestaansonzekerheid

 

Ongelijkheid is wereldwijd maar ook in ons rijke land een enorm, urgent probleem. Nederland staat nummer twee (na de VS) in de lijst van landen met de grootste ongelijkheid in de club rijkste landen ter wereld. Die ongelijkheid is voor het grootste deel onrechtvaardig (omdat ze niet het gevolg is van eigen verdienste), maar ook economisch schadelijk en een groot risico voor het voortbestaan van onze democratische rechtsstaat én verzorgingsstaat. Zonder ingrijpen en herverdelen door de overheid wordt deze ongelijkheid steeds groter, in steeds overtreffender trappen. De laatste decennia heeft de overheid precies het omgekeerde gedaan. Door lonen te laten achterlopen op winsten. Door sociale zekerheid af te bouwen en het paradigma van zelfredzaamheid centraal te stellen. Door mensen met lage inkomens op te jagen, te criminaliseren en hen hun stad uit te jagen. Door een economie op te bouwen die ons land liet afglijden naar een lagelonenland. Door een enorme afbraak van werknemersrechten als Europees kampioen flexibilisering van werk. Door individualisering van collectieve lasten. Door onze publieke sector te verkrachten met steeds meer marktwerking, privatiseringen en liberaliseringen. En door een herverdeling via belastingen van arm naar rijk, met feitelijk regressieve belastingen en enorme facilitering van kapitaal dat niet reële welvaart en brede welzijn bevorderd maar het oppotten van kapitaal, het snel wist maken en wegsluizen, het vervuilen van onze leefomgeving én ontwijking van belastingen faciliteert. Gevolg is onder aan de ene kant meer enorme, ongekende en sterk geconcentreerde rijkdom bij een kleine groep, en aan de andere kant een enorme, schrijnende armoede en problematische schuldenberg bij een steeds grotere groep huishoudens, waartoe steeds meer ook middeninkomens toe behoren, en waarvoor steeds meer kunst-en-vliegwerk nodig is om hun het hoofd net boven water te laten houden. De bestaande systemen van de overheid lopen mede daardoor vast in hun complexiteit en intern strijdige fundamenten, met een groeiend gebrek aan vertrouwen in overheid en politiek als gevolg. Neofascistische, extreemrechtse zondebokken-en-bizarre-complotten-populisten varen er wel bij. En het gevolg is ook een economie die draait op vervuiling, onrecht en uitbuiting. In dit gave land zijn 40.000 gezinnen, zo’n 150.000 mensen, afhankelijk van Voedselbanken. Bij ongewijzigd beleid voorspelt het CPB weer meer mensen in armoede, bijna 1 miljoen.

Zelfbewustzijn en daadkracht gevraagd

 

Het is een enorme opgave om dit allemaal te keren. Zeker in één regeringsperiode. Maar vooral als we zelf teveel twijfelen over wat we wél tot stand kunnen brengen. Laten we dus beginnen, met én een perspectief voor waar we naar wel toe willen, én met concrete maatregelen die daar direct mee beginnen. Want de situatie vraagt om grote urgentie en grote, systemische veranderingen. Zonder daarbij aan zorgvuldigheid – wat betreft effecten op diverse groepen in onze en de mondiale samenleving, op de uitvoerbaarheid en op de duurzame collectieve betaalbaarheid, in te boeten. Snel én zorgvuldig is een uitdaging, maar kan wel degelijk. Soms zijn daar ook echte doorbraken voor nodig – zoals bij de catch22 situatie over arbeidstekorten in belangrijke sectoren als de zorg, het onderwijs, de woningbouw en de energietransitie. Voorbeeld is de noodzakelijke uitbreiding en collectivisering van de kinderopvang, nodig om meer mensen met kinderen betaald te kunnen laten werken, maar zelf nu al aanloopt tegen enorme arbeidstekorten. Dat lukt alleen als we het lef hebben én de uitbreiding en collectivisering door te zetten én de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden drastisch te verbeteren. Tijdelijke frixieproblemen zijn daarbij onvermijdelijk, maar vragen koersvastheid, moed en daadkracht om deze zo snel mogelijk te overwinnen. Dat vraagt een overheid die naast de professionals staat en investeert in hen te vertrouwen en in hun positie.

Hogere en eerlijke inkomens, te beginnen met fors hoger minimumloon en sociaal minimum

 

De ongelijkheid en armoede bestrijden vraagt allereerst om urgente, forse verbetering en verhoging van inkomens voor de grofweg 60% laagste inkomens van ons land, met veel betere rechtszekerheid in betaald werk en in inkomensvangnetten.

In de eerste plaats komt er een hoger minimumloon, dat we in één klap per direct verhogen naar € 16 per uur (dit is volgens de FNV de recente vertaling van de nieuwe EU-richtlijn waarbij het minimumloon op 60% van het mediane loon wordt gesteld), vanaf 18 jaar en met behoud van koppeling aan het sociaal minimum, inclusief bijstand én AOW. Dat betekent een minimumloon van circa € 2496 per maand bruto bij een 36-urige werkweek (in 2023 is dat nu € 1934 per maand), dus ruim 500 euro bruto meer (en netto wordt dat nog meer door onze belastingvoorstellen, zie later in dit plan). Voor zo’n 40% van alle werkenden (!) geeft deze verhoging van het minimumloon een (fors) hoger loon, zo blijkt uit eerdere berekeningen van het CPB. Ook de loonschalen net boven het huidige minimumloon gaan immers hierdoor omhoog en er zal ook een druk ontstaan om de schalen daarboven te verhogen, zeker met de toenemende, structurele arbeidsschaarste.

Voor het inkomensvangnet voor mensen in armoede (nu: bijstand, Wajong, AOW) betekent de voorgestelde verhoging van het minimumloon met volledige koppeling aan het sociaal minimum een fors hoger uitkeringsniveau. Voor mensen in één van de inkomensvangnetten kom je met deze verhoging uit op een uitkeringsniveau van ca. 1747,20 euro bruto per maand. Nu is dat € 1216,62 per maand. Dus een verhoging van ruim € 530 per maand. Ook hier worden de netto-verhogingen nog groter. Zo doen we echt iets tegen armoede. Arbeid blijft nog steeds voldoende lonen bij deze gekoppelde verhoging van minimumloon en sociaal minimum, de verhouding blijft immers gelijk. Niettemin zal deze forse verhoging van het sociaal minimum een effect hebben dat een beperkt aantal mensen ervoor kiest om niet te gaan werken, zeker in combinatie met minder verplichtingen daartoe (zie hierna). Dat zal deels weer gecompenseerd worden om dat we betaald werk ook op andere manieren dan een hoger minimumloon weer veel aantrekkelijker maken. We maken hier een principiële keuze voor een hoog sociaal minimum als beschavingsnorm tegen armoede en tegen financiële prikkels om te werken die feitelijk tot armoede leiden.

De kosten van deze verhoging van minimumloon met volledige koppeling aan de uitkeringen bedragen circa 24 miljard euro per jaar (waarvan het meeste door de hogere AOW, dat is veruit de grootste groep), waarvan ongeveer de helft weer terugverdiend wordt door hogere belastinginkomsten. Door ons voorstel voor de premies volksverzekeringen (waaronder de AOW-premie) in een nieuw belastingstelsel (zie later in dit plan) wordt het verschil tussen de netto-inkomens van AOW-ers en bijstandsgerechtigden beëindigd en worden rijke gepensioneerden meer belast – de opbrengsten daarvan worden gebruikt om de verhoging van de AOW mede te financieren.

Stop de graaiflatie en de winstprijsspiraal met koppeling lonen aan inflatie en prijzenwet

 

Daarbij kiezen we principieel voor welvaaartsvastheid van inkomens, door vanaf nu de lonen automatisch te koppelen aan de inflatie. Er is nu een winstprijsspiraal die doorbroken moet worden met onder meer structureel hogere lonen. In slecht georganiseerde sectoren – vaak ook met lage lonen – wordt er ook daar hierdoor een bodem in de loonontwikkeling gelegd. Zeker nu er sprake is van een winst-prijsspiraal door graaiflatie is dit meer dan terecht, en het voorkomt dat werknemers in slecht betaalde en vaak ook slecht georganiseerde sectoren nog verder op achterstand komen in termen van besteedbaar inkomen. En het prikkelt de overheid om ook de lastenstijging – inflatie – in toom te houden. Daartoe kan de overheid publieke zaken volledig collectief financieren (zorg, kinderopvang, onderwijs, zie onze voorstellen hiervoor elders in dit plan) en prijzen reguleren – denk aan de huren en de energieprijzen, maar ook door de btw op bijvoorbeeld duurzame en gezonde producten te verlagen, en als uiterste middel ook met inzet van de Prijzenwet, in het kader van het algemeen belang (ook hiervoor doen we elders in dit plan daartoe voorstellen). Inflatie beteugelen we voorts door tegelijkertijd de winsten en bezit af te romen, door fors hogere belastingen op kapitaal en lagere lasten op arbeid – er zijn altijd profiteurs van een crisis. Met een daadkrachtige nationale overheid hoeft de ECB ook minder de rente steeds te verhogen. Door de wettelijke koppeling van de loonontwikkeling aan de prijsontwikkeling gaat indirect ook het wettelijk minimumloon steeds mee omhoog – deze is immers wettelijk gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling. In geval van dat er onverhoopt toch weer een loonprijsontwikkeling dreigt, nemen we vooral prijsmaatregelen. In extreme, urgente situaties kan de overheid, mits met instemming van beide Kamers van het parlement, tijdelijk de automatische prijscompensatie beperken.

Het is absurd dat er in ons rijke land volgens het CBS 220.000 werkende armen zijn. De lonen blijven ook achter bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit stagneert al decennia, en dit is gerelateerd aan enerzijds dat we een lagelonenland zijn geworden en anderzijds winsten op bezit die uit arbeid veruit overtreffen, hetgeen nog versterkt wordt door ons belastingsysteem. Met andere woorden: de beschikbaarheid van lage lonenarbeid veroorzaakt ook achterblijvende investeringen in innovatie en verhoging van arbeidsproductiviteit. En omgekeerd: hogere lonen leiden tot hogere arbeidsproductiviteit.

Extra loon in de publieke sector

 

Er is een wijdverbreid misverstand dat de overheid niet over de lonen gaat en/of geen of nauwelijks instrumenten zou hebben om daar invloed op uit te oefenen. Niet alleen gaat de overheid over het wettelijk minimumloon (en die beïnvloedt het hele loongebouw), maar ook is de overheid met de totale publieke sector zelf veruit de grootste werkgever die daar de loonruimte bepaalt, en door ons plan zal de omvang van de publieke sector nog verder toenemen. Naast hogere sectorale cao-beloningen bij overheden, in de zorg, in het onderwijs, in de verschillende veiligheidssectoren, etc., krijgen alle werknemers in de publieke sector daarenboven een structurele verhoging van hun loon met 250 euro extra. Een vast bedrag tikt meer door voor lagere inkomens – centen ipv procenten! Daarmee zetten we de lonen in de marktsector fors onder druk, opdat de opbrengsten van de bedrijven minder naar de winst gaan en meer naar de werknemers.

Goed en zeker werk

 

We beëindigen het faciliteren van lage lonen arbeid, die bijna volledig door zzp-ers, uitzendwerk en arbeidsmigranten plaatsvindt. We schaffen het Lage Inkomens Voordeel (LIV) voor werkgevers af. Deze houdt effectief de lonen laag, bijv. in de detailhandel (Rutte IV heeft de regeling weer verlengd…).

We gaan meer zekerheid voor werkenden organiseren. Een vast arbeidscontract voor onbepaalde duur maken we weer de norm, met voldoende rechtsbescherming en goede secundaire arbeidsvoorwaarden. Werkenden met een regulier arbeidscontract krijgen geen flexibeler contract, maar juist betere bescherming, met onder meer betere ontslagbescherming en sneller een vast contract.

Nederland is onder invloed van het neoliberalisme Europees kampioen flexwerken geworden. De afgelopen 15 jaar is het aantal flexwerkers met 75% toegenomen en zij vormen nu ruim 40% van alle werkenden: 2,6 miljoen flexibele arbeidscontracten (uitzendwerk, oproepcontract, payroll, etc.) en 1,1 miljoen zzp-ers. De overheid stimuleerde de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Dat zou ons concurrerender maken – de kenniseconomie met lage lonen… Terwijl men beweerde dat dit productiviteit zou vergroten, werd die daardoor juist lager.

Lage lonen zitten geconcentreerd bij laag opgeleiden en arbeidsmigranten, meestal met flexcontracten bij uitzendbureaus of platformbedrijven, of met schijnconstructies van zelfstandig ondernemerschap, waarbij werkgevers de kosten van sociale bescherming uitsparen – geen loondoorbetaling bij ziekte, geen arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen minimumloon, geen ontslagbescherming, geen werkloosheidsverzekering, geen opbouw aanvullend pensioen. Bij nulurencontracten is er ook geen enkele zekerheid met betrekking tot werktijden, oproeptermijnen, minimum aantal betaalde uren, etc.

Het zijn 19e eeuwse arbeidsverhoudingen. Bedrijven in de lage lonen sectoren – glastuinbouw, horeca, slachterijen, groente- en fruitbewerking, distributiecentra, productiebedrijven, callcenters, etc. – hebben soms hun hele personeelsmanagement uitbesteed aan uitzendbureaus en nauwelijks nog een relatie met hun personeel (vaak met uitzondering van hun staffuncties). Maar ook het klantencontact van medewerkers van gemeentelijke gezondheidsdiensten en woningcorporaties werken bijv. de eerste 1 á 2 jaar via uitzendbureaus. Woningcorporaties betalen aan uitzendbureaus circa €40 per uur, terwijl de uitzendkrachten maar circa €16 bruto per uur ontvangen, en deze uitzendbureaus nauwelijks toegevoegde waarde leveren. We moeten uitzendwerk echt veel onaantrekkelijker en dus ook duurder maken voor werkgevers.

De overheid gaf het verkeerde voorbeeld in de publieke sector. Inmiddels holt het de zorg en het onderwijs uit. Inmiddels zijn scholen en ziekenhuizen geen gewone sollicitanten op een vacature, wel allerlei detacherings- en bemiddelingsbureaus die mensen aanbieden. En ja, wat doe je dan als organisatie? Toch maar iemand inhuren, vaak jarenlang, zelfs al kost dat veertienduizend of achttienduizend euro per maand. Pakweg de helft van dat bedrag is voor de ingehuurde zelf, de andere helft is kassa voor het uitlenende bureau. Hongerige bemiddelings- en detacheringsbureaus (een sjiek woord voor uitzendbureau) schuimen sociale media af op zoek naar accounts van docenten en verpleegkundigen, ook als overduidelijk is dat ze in vaste dienst zijn bij een school of zorginstelling, en proberen hen daar vervolgens weg te lokken. ‘Graag kom ik met jou in contact om elkaar beter te leren kennen.’ ‘Bij ons kies je zelf de scholen waar je wil werken, en je werktijden. Ook bepaal je zelf de inschaling.’ Was getekend Maandag, Derec, Randstad of een van de vele anderen. Soms gaat het om een detacheringsconstructie, soms om zzp-schap met een bemiddelingsfee en andere opslagen voor het bureau. Op Twitter is inmiddels een trend ontstaan om screenshots van deze brutale invitaties te plaatsen, voorzien van een witheet antwoord (‘aasgieren!’).

Er zijn vanzelfsprekend ook mensen die op de uitnodigingen ingaan. En neem ze het eens kwalijk. Meer geld, meer grip op je tijd, eindelijk een nette reiskostenvergoeding. Scholen en zorginstellingen gaan, ten einde raad, massaal met de bureaus in zee. Je wil nu eenmaal geen klassen naar huis sturen vanwege personeelsgebrek, en operaties afzeggen ook niet. In de operatiekamers van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis bestaat inmiddels veertig procent van het personeel uit ‘PNIL’, verzamelnaam voor ‘personeel niet in loondienst’.

Opgeteld betekenen al die op zichzelf begrijpelijke beslissingen dat de vaste krachten het nóg zwaarder krijgen: voor hen blijven de rotklussen en vervelendste diensten over, met alle scheve ogen en vicieuze cirkels van dien. Door het toenemende aantal PNIL’ers worstelen veel scholen en zorginstellingen met hun begroting. Want een ingehuurde kost al gauw anderhalf keer zo veel als een werknemer in loondienst. En mocht een instelling de ingehuurde in de loop van de tijd weten te verleiden om in dienst te komen, dan moet een flinke som geld betaald worden aan de uitzender/bemiddelaar.

Wat te doen? Dilemma, dilemma, klinkt het alom. Maar het woord dilemma is net iets te populair de laatste tijd. Presenteer iets als een lastig dilemma, en je hoeft geen beslissingen te nemen. Effectieve klimaatmaatregelen? Dilemma! Woekerwinsten aanpakken? Dilemma! Het is verhulde besluiteloosheid. Want reken maar dat er best wat aan te doen is, aan de opmars van PNIL. Het tegengaan van schijn-zzp, bijvoorbeeld, staat al sinds 2016 in de ijskast en blijft daar als het aan het kabinet ligt nog tot 2025 in. Dat maatregelen óók nadelen hebben, betekent niet dat je ze niet moet nemen.

Minister Helder van Zorg komt voorlopig niet veel verder dan een ‘bewustmakingscampagne’ voor mensen in de zorg die het zzp-schap overwegen: let op, er komt heel wat bij kijken, hoor! Dat is het individualiseren, of misschien moet je zeggen liberaliseren van het probleem. Misschien beter om de oorzaken aan te pakken, door zowel in onderwijs als zorg werk te maken van goed werkgeverschap. En hoe hinderlijk ook voor de managers, daar hoort anno nu ook rekening houden met de persoonlijke wensen en omstandigheden van werknemers bij. Een beetje cru als dat pas gebeurt als mensen gedetacheerde of zzp’er worden.

Beginnen bij de oorzaken betekent ook een rijksoverheid die niet grossiert in incidenteel, tijdelijk geld, want daarmee is het lastig structureel personeel aannemen. En ja, het betekent ook hogere salarissen. Weg dus met de regel dat de salarissen in de publieke sector niet sneller kunnen stijgen dan die in de markt. Dat komt immers neer op ‘als het bedrijfsleven het koopkrachtverlies niet compenseert, dan doen wij dat ook niet’. Een proefproces tegen de detacheringsbureaus, hun methodes en hun verdienmodel, kan wellicht ook. Tot die tijd is er voor hen de hashtag #aasgieren, zo concludeerde Mirjam de Rijk in De Groene onlangs.

Ook in de private sector werd zzp-schap door de overheid gestimuleerd met de zelfstandigenaftrek. Zo’n 10% van alle werkenden wordt nu volgens de Inspectie SZW uitgebuit met onderbetaling, te lange werktijden, illegale tewerkstelling, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden. Deze groep kent hogere instroom in WW, bijstand en WIA. Er is sprake van cumulatie van arbeids- en bestaanszekerheidsrisico’s. Dit vinden we het sterkst bij flexcontracten en schijnconstructies met zzp-ers.

We beperken vanaf 2025 flexwerk tot uitzendwerk en zzp-er, uitzendwerk tot tijdelijk (maximum 6 maanden) werk bij piek en ziek, en zzp-er tot niet-reguliere werkzaamheden. Andere werknemerscontracten dan regulier contract en uitzendcontract worden verboden, zoals nul-urencontracten en payrolling. De beloning en het pensioen mag bij uitzendwerkers nooit lager zijn dan bij degenen die soortgelijk werk uitvoeren met een regulier arbeidscontract. De uitzonderingen voor seizoensarbeid vervallen.

Uitzendwerk maken we ook duurder dan nu en daardoor minder aantrekkelijk dan vast werk door hogere werkgeverspremies, loondoorbetalingsplicht bij ziekte (de huidige regeling waarbij uitzendkrachten de eerste tweede dagen ziekte geen loon krijgen vervalt) en verplichte opbouw aanvullend pensioen. Het doorlenen van uitzendkrachten wordt verboden. Zo regelen we dat bedrijfsrisico’s (geen orders, leegstand, onderbezetting) niet meer afgewenteld worden op deze werknemers.

Door middel van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi, artikel 12, lid 1) gaan we vooruitlopend op nieuwe wetgeving werkgevers direct al gaan verplichten ten minste 85 % van de werknemers rechtstreeks in dienst te nemen. Door deze maatregel kunnen werkgevers niet langer misbruik maken van de A1 payrolling route om sociale zekerheidskosten te omzeilen. Bovendien zullen werknemers beter beschermd worden, te kampen krijgen met minder ongevallen (zoals nu al het geval is bij werknemers vast in dienst) en niet langer als speelbal worden gebruikt tussen inlener en uitzender. Hiermee volgen we het voorbeeld van Duitsland met de vleessector en Spanje met de bouw. Voor bedrijven die vasthouden aan flex als verdienmodel is geen toekomst meer.

Daarenboven pakken we malafide uitzendbureaus met een vergunnings- en waarborgsomplicht (tenminste 100.000 euro) en strafbaarstelling van bestuurders bij illegale praktijen. De vergunning moet jaarlijks worden vernieuwd en door een publieke dienst onder SZW verleend worden, met verzwaarde vergunningseisen voor risicosectoren. Op deze manier kan de overheid veel meer controle voeren op wie toegang krijgt tot de uitzendmarkt en actief malafide uitzenders weren. De voornemens van het kabinet voor een certificeringsplicht, waarbij uitzenders een certificaat krijgen door private uitvoerders, gaan niet ver genoeg. Ook in Europa creëren we normen voor uitzendbureaus, zodat enkel fatsoenlijke uitzendbureaus nog op de interne markt kunnen opereren. Hiervoor herzien we de Europese uitzendrichtlijn.

Tijdelijke reguliere arbeidscontracten mogen niet meer driemaal maar slechts tweemaal voor maximaal 2 jaar verlengd worden, waarna 5 jaar een verbod geldt, teneinde werkgevers te dwingen tot een vast contract als er sprake is van structureel werk. De huidige onderbrekingsmogelijkheid vervalt.

Er komen beperkingen aan het beschikbaar moeten zijn bij arbeidscontracten en er komen voorschriften over minimum termijn voor oproep te gaan werken als er geen vaste werkdagen zijn.

Het ontslagrecht wordt niet versoepeld, maar juist versterkt door te borgen dat het onderzoek bij ontslagaanvraag beter en onafhankelijker plaatsvindt, met tenminste een mondelinge hoorzitting van de werknemer en goede, gratis rechtsbijstand. Rechters moeten een hogere, niet-wettelijk beperkte ontslagvergoeding toe kunnen kennen wanneer ze het arbeidscontract ontbinden op basis van wettelijke ontslaggronden. Concurrentiebedingen moeten voorts zwaarder gemotiveerd gaan worden om rechtsgeldig te zijn.

Zzp-ers krijgen een wettelijk minimumtarief van driemaal het wettelijk minimumloon, in ons voorstel dus € 45 per uur. Zzp-ers gaan tegelijkertijd verplicht collectief aanvullend pensioen opbouwen bij een apart zzp-pensioenfonds, waarbij de premie door de opdrachtgever gefinancierd wordt boven op het (minimum)tarief.

Met het Zekerheidsinkomen is geen verplichte invoering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering op het niveau van het sociaal minimum, zoals voorzien in het Pensioenakkoord, meer nodig. In plaats daarvan stellen we een verplichte publieke verzekering voor die het Zekerheidsinkomen aanvult tot het in te voeren wettelijk minimumtarief voor zzp-ers voor, die in rekening wordt gebracht bij opdrachtgevers.

In de publieke sector komt iedereen nog in de komende kabinetsperiode in vaste dienst. Dat wordt subsidie- en bekostigingsvoorwaarde. Inhuren van uitzendkrachten mag alleen voor piek en ziek en zzp-ers mogen alleen ingehuurd worden voor niet-reguliere werkzaamheden. Het inhuren van adviseurs (consultancy) mag niet meer dan bijv. 5% van het budget kosten en behoeft vooraf per opdracht goedkeuring van de Ondernemingsraad of de meerderheid van het personeel. Bestaande contracten in strijd met deze verplichtingen mogen uitgediend, maar niet verlengd worden.

Met deze maatregelen wordt er ook een inkomensvloer gelegd voor zzp-ers. Dat maakt schijnzelfstandigheid voor opdrachtgevers een stuk minder lucratief en beschermt werkenden tegen schijnconstructies en de daarmee verbonden inkomensonzekerheid (geen minimumloon, geen loondoorbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, geen ontslagbescherming).

Zzp-ers met een laag inkomen zijn nu het putje van de arbeidsmarkt. Zo’n 30% van de ruim 1,2 miljoen zzp-ers heeft een inkomen beneden de 20.000 euro per jaar. Het modale inkomen van zzp-ers is 28.600 euro bruto per jaar. Zzp-ers hebben nu nauwelijks bescherming en lopen veel risico’s en er heerst veel armoede.

Ondernemers wentelen hun risico’s en kosten met werknemers af door schijnconstructies met zzp-ers af op de belastingbetaler doordat we dit ook nog eens subsidiëren met fiscale zelfstandigenaftrek. Anderzijds zijn er veel zelfstandigen (met én zonder personeel) die fiscaal enorm bevoordeeld worden ten opzichte van werknemers. Bij de invoering van het minimumtarief vervalt dan ook de huidige fiscale zelfstandigenaftrek (waarom zou de belastingbetaler goedkope tarieven moeten blijven financieren?) en ook de andere fiscale voordelen voor zelfstandigen ten opzichte van werknemers vervallen (zie elders in dit hoofdstuk bij de belastingvoorstellen).

Te grote ongelijkheid in lonen gaan we wettelijk beperken (met een wet die beperkingen stelt aan de verhouding tussen de maximale en minimale beloning binnen één bedrijf of instelling (bijv. 1:20) en uitbreiding en aanscherping van de Wet Publieke Topinkomens. Discriminerende beloningsverschillen worden wettelijk effectief verboden.

Aan uitbuiting van arbeidsmigranten maken we een eind, Nederland moet geen lage lonenland meer zijn. In plaats van op concurrentie van arbeidsvoorwaarden wordt er gestuurd op hoogwaardige arbeid en solidaire arbeidsvoorwaarden. We voeren eindelijk per direct de uitvoering van de adviezen van de commissie Roemer tegen uitbuiting van arbeidsmigranten in en verbeteren dat op onderdelen:

  • Werkgevers worden medeverantwoordelijk gemaakt voor de inschrijving van arbeidsmigranten in de Registratie Niet-Ingezetenen (voor korter dan vier maanden verblijf) en de Basisregistratie Personen (BRP). Als de arbeidsmigrant niet staat ingeschreven, volgt er een boete voor de werkgever en wordt er toeristenbelasting geheven. Registratie is op basis van het woonadres in Nederland en verhuizingen moeten gemeld worden, zodat de lokale overheid goed zicht houdt op wie er in hun gemeenten wonen. Bij inschrijving in het BRP dienen gemeenten de arbeidsmigranten te wijzen op hun rechten en plichten in Nederland, waaronder de leerplicht voor kinderen tot 16 jaar.
  • Het volstaat niet om alleen op betere huurcontracten in te zetten. Waar het rapport van Roemer het nalaat, moeten we de kern van dit verdienmodel aanpakken zodat het niet meer lucratief is om werkenden op deze manier uit te buiten. Het is voor uitzenders voordelig om huisbaas te zijn, omdat ze de kosten voor huisvesting mogen inhouden op het loon en hierdoor minder belasting betalen. Ze verdienen hier vaak meer aan dan via het tewerkstellen van mensen. Op dit moment mag nog 25% van minimumloon worden ingehouden om huisvestingskosten mee te betalen (artikel 13 wet minimumloon). In de Europese richtlijn voor toereikende minimumlonen staat opgenomen dat inhoudingen voor huisvestingskosten discriminatoir en illegitiem zijn. Die moeten we dan ook verbieden en handhaven. Als de inhouding niet meer mogelijk is, dan is het voor de werkgever ook niet meer aantrekkelijk om huisbaas te zijn. Die combinatie gaan we ook verbieden. Arbeidsmigranten moeten zelfstandige huisvesting hebben. En er komt een verbod op de combinatie van werkgever en huurbaas;
  • We gaan streng handhaven op hygiëne en gezondheidsregels op het werk, ook bij het vervoer;
  • Werkgevers en uitzendbureaus mogen ook niet meer tussen de zorgverzekeraar en de verzekerde arbeidsmigrant zitten en de zorgpas moet in bezit zijn van de arbeidsmigrant. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst loopt de verzekering nog door zolang de arbeidsmigrant nog in ons land verblijft;
  • Werkgevers en opdrachtgevers worden aansprakelijk voor goede naleving van alle voorschriften;
  • En er komen zowel landelijke als gemeentelijke informatieloketten voor arbeidsmigranten in hun eigen taal.

Voor degenen die zich hier permanent vestigen, geldt dat minimale taalkennis en deelname aan de Nederlandse samenleving essentieel is voor het welzijn van arbeidsmigranten, de veiligheid op de werkvloer en sociale cohesie in Nederland. We willen daarom dat gedegen taalonderwijs ter beschikking wordt gesteld aan arbeidsmigranten die langer blijven. Aangezien werkgevers ook de vruchten plukken van arbeidsmigratie, moeten zij in het kader van goed werkgeverschap worden verplicht om deze taallessen te faciliteren tijdens werktijd. Ook moet er aandacht zijn voor kinderen van arbeidsmigranten. Zo kan extra aandacht voor de taalontwikkeling op school bijdragen aan het voorkomen van taalachterstanden die kunnen volgen bij het verhuizen naar een ander land. Zie hiervoor ook elders in dit hoofdstuk bij ‘migratie als kans’.

Gemeenten moeten grip krijgen op huisvesting van arbeidsmigranten. We voeren een aparte vergunningplicht voor verhuur aan arbeidsmigranten, naar het voorbeeld van vergunningen voor verhuur aan studenten. Dit willen we regelen in de Wet goed verhuurderschap. Hierdoor krijgen gemeenten meer mogelijkheden om eisen te stellen aan huisvesting en om verhuurders te weren. Ook moeten gemeenten meer inzicht krijgen in waar arbeidsmigranten wonen, zodat zij beter kunnen handhaven.

Verder moet bij het toelaten van nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding ook worden gekeken naar de impact van huisvesting bij andere gemeenten. Te vaak worden de lusten door de ene gemeente genoten en worden de lasten door de andere gedragen. Er komt een impact assessment, waarbij inspraak mogelijk is van omliggende gemeenten.

Er moet ook een Europees sociaal zekerheidsnummer worden ingevoerd, zodat direct gecontroleerd kan worden waar iemand sociaal verzekerd is en of de werkgever überhaupt wel premies afdraagt. Je moet sociale premies betalen in het land waar door de werknemer feitelijk gewerkt wordt.

We schaffen de expatregeling af. De expatregeling staat in Nederland ook wel bekend als de 30%-regeling. Het is een belastingregeling voor buitenlandse werknemers die een ‘specifieke deskundigheid’ hebben die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Als dat het geval is, betalen zij over maximaal 30 procent van hun loon geen belasting. Om geheel gebruik te kunnen maken van de regeling moet de expat tijdelijk in Nederland werken en een minimaal brutosalaris van bijna 56.000 euro verdienen. Voor een expat jonger dan 30 jaar met een masterdiploma, is die drempel bijna 43.000 euro. Dat kan een groot voordeel opleveren, want in plaats van een belastingtarief van 49,50 procent, geldt voor hen een tarief van 34,65 procent. De expatregeling werd na de Tweede Wereldoorlog in het leven geroepen om Amerikaanse bedrijven te lokken. In Nederland gold toen een loonbelastingtarief van meer dan 70 procent, waardoor ons land aanvankelijk niet aantrekkelijk was. Met een fikse belastingkorting werd dat opgelost. Terecht stelt de vakbond FNV dat de regeling in de huidige vorm een excessieve compensatie voor met name de hogere inkomens en een verdienmodel voor bedrijven om mensen binnen te halen door de belastingkorting. En daarmee verdringen zij anderen op de arbeidsmarkt.

Ook de ET-regeling die een (oneigenlijk) kostenvoordeel oplevert voor werkgevers die buitenlandse werknemers in dienst nemen schaffen we af. Werkgevers mogen verschillen in premies en fiscale regelingen nooit misbruiken als verdienmodel ten koste van bescherming van werkenden. Zo gaan we sociale dumping tegen.

Sectoren die afhankelijk zijn van lage lonen en/of laag betaalde arbeidsmigranten faciliteren we niet meer. We moeten veel scherper zijn in wat voor soort bedrijvigheid we hier willen, niet alleen vanuit ecologisch duurzaam perspectief, maar ook vanuit sociale rechtvaardigheid.

De boetes die nu door de Inspectie SZW worden opgelegd zijn een lachertje. Daarom gaan we op overtredingen van arbeidswetten afschrikwekkende boetes, stilleggingen, dwangsommen en bestuurs- of beroepsverboden opleggen. In navolging van België gaan we arbeidsuitbuiting daarnaast zelfstandig strafbaar maken, waardoor daders ook via het strafrecht kunnen worden berecht. We investeren daartoe ook fors in de capaciteit van deze inspectie. De Inspectie SZW luidde vorig jaar (2022) de noodklok. Arbeidsmigranten worden in groten getale uitgebuit. Tegelijkertijd is deze inspectie in Nederland tandeloos. Ondanks de wijdverspreide misstanden heeft in 2019 nog maar 4% van de meldingen bij de Inspectie SZW geleid tot een onderzoek. Dat het ook anders kan laat België zien. Daar werden tussen 2016 en 2021 ruim 950 opsporingsonderzoeken gestart naar arbeidsuitbuiting, tegenover 79 in Nederland. Daarom willen we dat de Inspectie SZW wordt uitgebreid met tenminste 180 extra Fte’s, een verdubbeling van het voornemen van het kabinet. Daarnaast kiezen we voor een integrale aanpak handhaving op lokaal niveau, waarbij bevoegdheden van de arbeidsinspectie, belastingdienst, FIOD, gemeente en politie geclusterd worden zodat bij misstanden bij een bedrijf of in een woning ook daadwerkelijk effectief kan worden ingegrepen.

Sectoren waar in het verleden veel misstanden hebben plaatsgevonden worden onder verscherpt toezicht geplaatst. Dit geldt bijvoorbeeld voor distributiecentra, waar in 2022 bleek dat vier op de vijf distributiecentra veiligheids- en gezondheidsregels hebben overtreden. Maar ook voor slachthuizen, waar malafide uitzendbureaus knokploegen hebben ingeschakeld en mensen worden gestraft voor het laten staan van de afwas. We moeten dichter op de praktijk staan en eerder inspringen, door de toegang voor vakbonden tot de werkvloer te garanderen en internationaal sterker samen te werken, bijvoorbeeld door signalen te delen en gezamenlijke inspecties uit te voeren. De aangekondigde uitbreiding van de toezicht capaciteit in de uitzendbranche is een goede eerste stap, maar onvoldoende in het licht van de uitdagingen waar we voor staan.

Alle werkenden krijgen ook een Eerlijk Werk Ombudsman, een publiek loket waar op een laagdrempelige wijze inzicht in rechten verkregen kan worden en ondersteuning geleverd kan worden bij het effectueren van rechten, en die ook optreedt als door het niet naleven van afspraken een publiek belang wordt getroffen. Daaronder valt ook het bestrijden van de nog altijd omvangrijke discriminatie op de arbeidsmarkt.

Meer zeggenschap voor werknemers, een beter stakingsrecht en echte vakbonden

 

De zeggenschap van werknemers wordt versterkt, met meer rechten voor ondernemingsrechten en vakbonden. We stimuleren arbeiderszelfbestuur in werkcoöperaties met een hogere franchise (vrijstelling) voor werkgeverslasten en een collectieve regeling voor loondoorbetaling bij ziekte. In de publieke sector wordt deze rechtsvorm verplicht en afgedwongen via subsidievoorwaarden.

We verplichten bedrijven tot vermogensaanwasdeling in de vorm van niet verhandelbare aandelen die zeggenschap geven in de onderneming, bijv. met verplichte kapitaaldeelnamefondsen per onderneming.

Het moet weer de norm dat werknemers zich collectief in echte vakbonden organiseren. Het stakingsrecht gaan we wettelijk versterken, gele bonden (nepvakbonden die door werkgevers gefinancierd worden om echte vakbonden dwars te zitten) bannen we uit.

Het stakingsrecht in ons land staat zwaar onder druk. In de zomer van 2021 legden de FNV, het CNV en de Europese koepel van vakbonden, het EVV, opnieuw een klacht neer bij de Raad van Europa over de manier waarop Nederlandse rechters het stakingsrecht toepassen. Het recht van werknemers om te staken is ernstig in het geding. Sinds 2015 hebben lagere rechtbanken 57 procent van de stakingen die voorlagen, via een kort geding beperkt of volledig verboden. Daarvóór was het percentage ook al hoog: bij iets meer dan 40 procent van de kort gedingen werd in het voordeel van de werkgever geoordeeld.

Staken is een vorm van collectieve actie, waarbij werknemers vanwege een arbeidsconflict gezamenlijk hun werk voor onbepaalde tijd neerleggen. Staken is onderdeel van de onderhandelingsrelatie tussen werknemers en werkgevers. Wanneer zij niet tot overeenstemming kunnen komen over een cao, collectief plan of ander werkgerelateerd onderwerp, dan is stoppen met werken het laatste wettelijke pressiemiddel dat werknemers hebben. Met het recht op staken en collectief onderhandelen, erkent de wetgever dat er een ongelijke machtsverhouding is tussen werkgevers en werknemers. Ongelijk, doordat werknemers voor het verwerven van hun inkomen afhankelijk zijn van werkgevers. De wetgever corrigeert deze economische machtsongelijkheid gedeeltelijk door werknemers het recht te geven om collectief – gezamenlijk dus – te onderhandelen en in actie te komen, en werknemers te beschermen tegen ontslag als ze tijdens een staking weigeren te werken. Bovendien beperkt het stakingsrecht werkgevers in het inhuren van externe vervangende arbeidskrachten om de vrijgekomen arbeidsplaatsen op te vullen. Het arbeidsrecht wijkt hierdoor sterk af van grote delen van het civiel recht. Een belangrijk uitgangspunt van het civiel recht is dat de materiële belangen van partijen beschermd moeten worden. Vaak is het de taak van de rechter om vast te stellen of een eigendom of belang is geschaad, en wie daarvoor verantwoordelijk is. De centrale vraag bij een geschil over bijvoorbeeld het snoeien van een overhangende appelboom door de buurman, is of de eigenaar schade is berokkend. Bij het stakingsrecht gaat het niet om de bescherming van eigendom of het beperken van schade, maar juist om het recht om schade tóe te brengen. 

Rechters onderkennen nu te weinig dat het stakingsrecht fundamenteel anders is dan het civiel recht. Het beperken van schade en beschermen van eigendom is in het stakingsrecht juist niet wat er getoetst moet worden. De vakbonden menen terecht dat rechters hiervan te weinig doordrongen zijn en dat hierdoor het stakingsrecht wordt ingeperkt. Als de uitzonderingspositie van het stakingsrecht genegeerd wordt, dan kan een staking al beperkt of verboden worden voordat die überhaupt heeft plaatsgevonden – iets wat ook steeds vaker bij demonstraties gebeurt. Net als het demonstratierecht is ook het stakingsrecht een mensenrecht, maar in Nederland kunnen we daar minder op rekenen dan in veel omringende landen. Het Nederlandse stakingsrecht is in feite een ‘rechtersrecht’ doordat het niet geregeld is in wetten. Het recht om te staken heeft zich in Nederland vooral ontwikkeld doordat groepen werknemers gingen staken, werkgevers vervolgens naar de rechter stapten en de rechter zich er dan over moest buigen om een uitspraak te doen.

Rechters hebben zo in de loop der tijd zogenaamde ‘spelregels’ geformuleerd waaraan werkgevers en georganiseerde werknemers moeten voldoen. Ze hanteren deze spelregels om te beoordelen of een staking rechtmatig is. Zo weegt mee of een staking tijdig is aangekondigd, zodat de werkgever nog voorbereidingen heeft kunnen treffen, en of er een ultimatum is gesteld, zodat de werkgever de mogelijkheid heeft om de eisen in te willigen. Hoewel deze spelregels misschien redelijk klinken, blijft het problematisch dat een recht getoetst wordt voordat de gebeurtenis zelf heeft plaatsgevonden. Het wordt nog ingewikkelder bij een spelregel als: ‘actie en actievorm moeten in verhouding staan tot de eisen.’ Of: ‘beperkingen kunnen geoorloofd zijn indien ze maatschappelijk gezien noodzakelijk zijn.’ Of: ‘partijen moeten uitonderhandeld zijn.’ 

Al sinds begin jaren 1980 leveren deze spelregels gedoe op, en wordt Nederland regelmatig op de vingers getikt doordat het stakingsrecht te beperkt wordt uitgelegd. In 2003 en 2005 gebeurde dit voor het laatst. Toen oordeelde het Europees Comité voor Sociale Rechten opnieuw dat Nederlandse rechters stakingen te snel verbieden. Pas in 2014 en 2015 gaf de Hoge Raad gehoor aan deze tik op de vingers in zijn uitspraken over stakingen bij Enerco en Amsta. De Hoge Raad oordeelde dat de spelregels niet langer een zelfstandige voorwaarde mochten zijn bij het besluit of een staking rechtmatig is.

Maar anders dan verwacht, lijkt het erop dat stakingen door dit nieuwe toetsingskader nog sneller verboden of beperkt worden. Waar vóór 2014 al 40 procent van de zaken aan de lagere rechtbank werd voorgelegd, is dat nu 57 procent. In de praktijk blijkt dat rechters door de uitspraak van de Hoge Raad strenger oordelen over wat ‘maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk’ is, en of de beperking ‘in een democratische samenleving noodzakelijk [is] voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden.’ Zo oordeelde het gerechtshof Amsterdam in 2016 dat er sprake was van een ‘maatschappelijk dringende noodzakelijkheid’ toen deze een staking van het KLM-grondpersoneel verbood ‘gedurende de drukste periode van het jaar.’ Met als belangrijkste reden dat de capaciteit om vluchten af te handelen in ‘deze periode vrijwel geheel wordt benut en er geen ruimte is om vertragingen op te vangen.’ Eind 2018 verbood de rechter een staking bij PostNL tegen de hoge werkdruk en lage lonen, omdat de bezorging van ‘met het oog op de feestdagen gekochte cadeaus en verstuurde kaarten […] met de acties van FNV in het gedrang’ kwam. Oók speelde mee dat de bezorging ‘medische hulpmiddelen en medische correspondentie omvat[te] en dat die bezorging geen uitstel kan dulden.’ Een laatste voorbeeld van de toepassing van het ‘maatschappelijke noodzakelijkheidsoordeel’, is de aangezegde staking in een lopend cao-conflict bij autofabrikant VDL NedCar, die in 2019 beroep aantekende. De rechter oordeelde dat een beperking van het stakingsrecht geoorloofd was omdat ‘er een concreet en reëel risico is dat BMW [de enige klant van VDL NedCar op dat moment] om die reden zal beslissen om haar productie bij VDL Nedcar na 2022 en 2023 niet te continueren.’ Wat opvalt aan deze voorbeelden is dat wat als ‘maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk’ wordt gezien, gelijk staat aan het bedrijfsproces zo min mogelijk verstoren. Staken mag, maar alleen als de zomervakantie voorbij is en alle kerstkaarten bezorgd zijn. Rechters gaan eraan voorbij dat het hinderen van dat bedrijfsproces, en de economische schade die dit veroorzaakt, juist de kern en het doel van staken zijn. Het is niet toevallig dat er in het Europees Sociaal Handvest (ESH), dat bepalend is voor spelregels bij stakingen, geen verbod staat op het veroorzaken van economische schade en ongemak.

Het idee dat werknemers gedeelde belangen hebben is niet alleen bij rechters niet sterk aanwezig in Nederland. Werknemers spelen een kleine rol in ‘het verhaal van Nederland’. Er wordt veel gepraat over ondernemers, de ‘BV Nederland’, en meer abstracte begrippen zoals ‘werkgelegenheid’, ‘de flexibele schil’ en ‘koopkracht’. Maar over werknemers hoor je vrij weinig. Het idee dat werknemers mensen zijn zoals jij en ik, dat we met meer dan 8 miljoen zijn en dat we met z’n allen belang hebben bij een goed en stabiel loon en redelijke werkuren, is niet echt onderdeel van onze collectieve identiteit. Er wordt weinig gestaakt in vergelijking met andere Europese landen, ook als we de recente stakingsgolf meetellen. En als er dan een keer gestaakt wordt, dan gaat een groot deel van de publieke aandacht naar de overlast die wordt veroorzaakt. We lezen over treinen die niet rijden, lege schappen, stinkend huisvuil en miljoenen euro schade. Maar we horen nauwelijks over de réden van de staking: dat de werkdruk zo hoog is dat mensen ziek worden van hun werk, dat ze niet genoeg verdienen om rond te komen. Die aandacht is best begrijpelijk, want het is onhandig om op een leeg perron te staan, maar het laat ook goed zien dat wij gewend zijn vooral het belang van de consument en de werkgever in ogenschouw te nemen. En dat is nu uit balans.

Voorts wordt door velen, volstrekt ten onrechte, de economie steeds meer wordt gezien als een aparte sfeer waar democratische processen geen onderdeel van horen uit te maken. Sinds de jaren 1980 is het economisch beleid en denken sterk gericht geweest op deregulering van de arbeidsmarkt, privatisering van staatsbedrijven en het vergroten van de wereldwijde kapitaalmobiliteit. Dit heeft er onder andere voor gezorgd dat de democratische mogelijkheden om in te grijpen in economische processen, zijn verminderd. Sterker nog: het idee dat het normaal is om de vrijheid van bedrijven in te perken ten gunste van de belangen van anderen – burgers, werknemers, consumenten, de natuur – is weggezakt. De opvatting dat werknemers niet alleen plichten hebben – goed en integer werk leveren bijvoorbeeld – maar ook rechten – op een behoorlijke levensstandaard, sociale voorzieningen en zeggenschap – is nauwelijks meer deel van het maatschappelijk debat. 

Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat collectieve acties, zoals stakingen, haast excessief lijken. Terwijl staken juist laat zien dat werknemers deelnemen aan de samenleving en zich actief inzetten voor hun werk, maar wel op basis van rechtvaardige omstandigheden. Het recht op staken en democratie zijn innig met elkaar verbonden: staken is niet alleen een bevochten onderdeel van een democratische samenleving, zoals we in ESH lezen, maar het versterkt de democratische samenleving ook. Staken laat zien dat mensen zich kunnen en willen verenigen, en dat ze optimistisch zijn over hun mogelijkheden om de wereld vorm te geven.

We gaan daarom het stakingsrecht wettelijk goed regelen. Het veroorzaken van schade mag niet meer leiden tot beperkingen en het beperken van het stakingsrecht mag alleen bij maatschappelijk cruciale sectoren in geval daardoor essentiële maatschappelijke functies zeer in het gedrang komen – denk aan defensie, politie, noodzakelijke zorgverlening.

We gaan ook de vakbondsfaciliteiten uitbreiden. Deze worden in de wet limitatief opgenomen. Vakbonden moeten te allen tijde toegang hebben tot werknemers op de bedrijven en instellingen. In het onderwijs gaan alle jongeren goede voorlichting over het belang van vakbonden krijgen – dat nemen we op in het curriculum bij burgerschapsvorming/maatschappijleer.

Werkgevers maken om goede cao’s te vermijden ook gebruik van ‘gele bonden’, vakbonden die opgericht zijn door werkgevers en/of van deze werkgevers zeer financieel afhankelijk zijn. We moeten een wet tegen gele bonden maken. Cao’s mogen alleen met reguliere vakbonden tot stand komen. Het toepassen van een ‘enquêtetool’ mag niet in de plaats treden van het overleg met reguliere vakbonden. Met name in sectoren waar een lage organisatiegraad is én werknemers een zwakke rechtspositie hebben zie je nu werkgevers te vaak de reguliere vakbonden buiten spel zetten. Daar moet hard tegen worden opgetreden.

Een beter inkomensvangnet: het Zekerheidsinkomen, en betere arbeidsbemiddeling

 

We zijn principieel tegen een onvoorwaardelijk basisinkomen, dat ongericht enorme overdrachten (tenminste 160 miljard euro per jaar) doet aan inkomens die dat niet nodig hebben, de beschikbare begrotingsruimte voor noodzakelijke intensiveringen van andere uitgaven daarmee praktisch onmogelijk maakt, de ongelijkheid vergroot, en hogere lonen ondermijnd.

Maar we vervangen wel de Participatiewet en de bijstand nog binnen de komende regeerperiode door een nieuwe, landelijke regeling, het Zekerheidsinkomen, uitgevoerd door de SVB. Dat is een organisatie met relatief weinig uitvoeringsproblemen (AOW, kinderbijslag), en kent – in tegenstelling tot de Belastingdienst – een cultuur die past bij uitkeringen en is een organisatie die valt onder SZW, het beleidsverantwoordelijke ministerie: één van de lessen van het toeslagenschandaal is dat het verstandig is om uitvoering & beleid bij hetzelfde ministerie te hebben. Een negatieve inkomstenbelasting uitgevoerd door de Belastingdienst is daarmee een minder passende oplossing, nog afgezien van dat ons belastingstelsel simpeler moet, en ook daarom een nieuwe fiscale regeling niet verstandig is. Gemeenten behouden de mogelijkheid voor aanvullende bijstand bij bijzondere omstandigheden.

Als harde vloer voor het Zekerheidsinkomen kiezen we voor een fors hogere en zekere uitkering, die wel afhankelijk blijft van inkomens- en vermogenstoetsen. We gaan die wel fors verruimen:

  • ruime vrije giftengrens (bijvoorbeeld per jaar € 1800);
  • het geheel vrij laten van vrijwilligersvergoedingen, smartengeld en terugbetalingen bij jaarafrekeningen of fouten bij derden;
  • bij weer betaald gaan werken een tijdelijke vrijstelling (bijvoorbeeld voor 12 maanden 25% van inkomen uit arbeid vrij met een maximum van totaal inkomen tot modaal – hiermee creëren we een beloning op weer betaald gaan werken in plaats van een sanctie als je daar te weinig voor doet zoals nu);
  • eigen bewoonde woningbezit geheel vrijstellen;
  • en een redelijk bedrag aan reserve aan spaargeld en goederen (bijv. €000) ook vrijstellen;
  • ook vervalt de controle op de besteding van de uitkering, dat gaat de Staat niets aan. Dus geen verplichte inzage in bankafschriften e.d. meer.

Je vraagt de uitkering zelf aan en geeft je inkomen en vermogen door. De SVB controleert dat bij de Belastingdienst.

We kiezen ook principieel voor individualisering van uitkeringen – juist bij lagere inkomens en al zeker niet in tijden van grote nood aan betaalbare woningen – moeten we mensen niet om financiële redenen hun al dan niet samenleven met anderen sturen. In het nieuwe Zekerheidsinkomen en in de AOW dus geen lagere uitkeringsbedragen meer bij samenwonen, geen partnertoets, geen kostendelersnorm. Dat garandeert ook voor de ontvangers daarvan dat ze vrij en zonder negatieve financiële gevolgen zelf kunnen bepalen hoe en met wie ze willen wonen. Het maakt een einde aan de huidige enorme privacyschendende, vernederende en intimiderende controles in de uitvoering – met inzet van anonieme kliklijnen, stigmatiserende en discriminerende algoritmes, inzet van (a-)sociale rechercheurs en camera’s, etc. Het FNV-zwartboek over de bijstand is ontluisterend. Deze individualisering leidt tot een groter beroep op deze regelingen en dus hogere uitgaven, ook in situaties waar bijv. een partner wel kan en wil bijdragen. Maar het tegengaan van deze economische afhankelijkheid en beïnvloeding van levensvormen met zijn stuitende controles weegt voor ons principieel zwaarder.

En we kiezen voor een principieel afscheid van alle dwang en drang bij het aanvaarden en zoeken van betaald werk, en daarmee van het verplichtend activerend arbeidsmarktbeleid en van alle ‘wederkerigheid’ bij het ontvangen van het Zekerheidsinkomen: geen tegenprestatie, geen sollicitatieplicht, geen verplichte inschrijving uitzendbureaus, geen plicht aanvaarden betaald werk, geen eisen in verband met het voldoende bemiddelbaar moeten zijn, geen verboden voor tijdsbesteding aan bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, geen werk zonder loon.

Deze verplichtingen zijn bewezen contraproductief – niet alleen zijn de interventies zelden effectief, maar de doelgroep ervaart vooral niet serieus genomen te worden en gaat vooral in verzet en ontduiking van regels. En ze leiden tot een verstikkende controlecultuur in plaats van mensen echt te helpen en te bemiddelen. Met name bij de gemeentelijke diensten bestaat er een afvinkcultuur: men controleert op verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde, heeft de arbeidsbemiddeling gedelegeerd en geprivatiseerd aan uitzendbureaus voor slecht en tijdelijk werk, heeft zelf geen enkel netwerk onder werkgevers en ook nul ervaringsdeskundigheid met onvrijwillige werkloosheid, kent de cliënten en hun specifieke omstandigheden niet, ook bijna geen persoonlijk contact, en heeft daarom geen enkele bijdrage aan het weer vinden van betaald werk. Scholing komt nauwelijks voor, terwijl dat juist veel zou helpen. Uit de officiële evaluatie van de Participatiewet door het SCP blijkt dat de prestaties van de arbeidsbemiddeling verslechterd en abominabel zijn.

Ook bij deze plichten en verboden is er een enorme controle, die veel geld kost en de bijstand tot een mensonterende gevangenis maakt. Het beeld van de bijstand als trampoline is echt lachwekkend, als de werkelijkheid niet zo tragisch was. Het beeld van het vangnet is beter –  maar dan van een net waarmee je mensen vangt om gevangen te houden. De praktijk van de Participatiewet rechtvaardigt volop een parlementaire enquête over het bijstandsschandaal.

Bedenk ook: 50% van mensen die nu in de bijstand zitten (ca. 150.000 personen) is chronisch ziek of heeft een zodanige levenslange beperking dat de reguliere arbeidsmarkt voor hen uiterst ontoegankelijk is. Als ze voor hun 18e levensjaar al volledig (>80%) arbeidsongeschikt zijn, komen ze in aanmerking voor de Wajong. Er zijn nu zo’n 250.000 mensen in de Wajong. Komen zij niet voor de Wajong in aanmerking, dan vallen zij nu in de bijstand als er onvoldoende inkomen is, met alle strenge voorwaarden en verplichtingen. Voor hen is de bijstand des te meer een Kafkaëske gevangenis.

Door het vervallen van de plicht tot betaalde arbeid bij het individueel Zekerheidsinkomen is ook het ongestraft en zonder toestemming uitvoeren van vrijwilligerswerk en zorgtaken voor iedereen met behoud van dit Zekerheidsinkomen mogelijk. Zonder controles en zonder verantwoording vanuit de overheid. Dit is een belangrijke verbetering in de waardering van deze onbetaalde arbeid en een bijdrage aan het beter mogelijk maken van vrijwilligerswerk en zorgtaken, en kan ook de betere verdeling van zorgtaken ten goede komen. Natuurlijk kunnen mensen door het vervallen van plicht tot (betaalde) arbeid ook gewoon lui op de bank blijven hangen, maar gegeven dat dwang en drang contraproductief werkt en de andere positieve effecten van het vervallen van deze plicht, als ook onze overtuiging dat de meeste mensen wél een zinvolle dagbesteding zullen willen, en betaald werk vaak meer gaat lonen in ons plan (denk o.m. aan de hogere bruto en netto lonen), nemen we dat op de koop toe. Het principieel kiezen voor eigen regie en geen dwang of drang is belangrijker en kosten-efficiënter. Het zal maar zeer beperkt tot meer uitgaven aan de bijstand leiden. De kosten vallen naar verwachting nagenoeg weg tegen de besparingen op de uitvoering en van de overbodig geworden controles.

Ook de tegenprestatie in de huidige Participatiewet verwerpen we principieel en wordt met de invoering van het Zekerheidsinkomen afgeschaft. Een inkomensvangnet behoort tot een basiszekerheid, waar iedereen belasting voor betaalt, en waarvoor geen wederdienst verschuldigd behoort te zijn. Een tegenprestatie vragen is vernederend en stigmatiserend, en het helpt betrokkenen niets.

Het vervallen en verruimen van veel regels in de inkomensvangnetten zorgen voor veel minder controles en sancties. We zorgen daarnaast voor veel betere rechtsbescherming van uitkeringsgerechtigden met:

  • intrekking van de Fraudewet Sociale Verzekeringen,
  • vervallen van het aparte bestuursrecht voor ontvangers van een uitkering of voorzieningen door de overheid (de gewone rechtbank wordt bevoegd in plaats van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, waardoor de rechtspositie van deze cliënten tegen een te vaak onbetrouwbaar gebleken overheid versterkt wordt – o vervalt de omgekeerde bewijslast, moet altijd inhoudelijk en ook op maat gekeken worden door de rechter, kunnen fouten niet meer aangemerkt worden als fraude en moeten sancties altijd proportioneel zijn),
  • de toegang tot het recht wordt verbeterd en we verruimen de gratis rechtsbijstand, met betere beloning voor de sociale advocatuur, en
  • we verbieden discriminerende, oncontroleerbare en te ruime (zonder concrete verdenking) opsporing in de sociale zekerheid en aanverwante regelingen met algoritmen, kliklijnen, sociale rechercheurs en ontmantelen het door gemeenten met SZW opgezette Inlichtingenbureau. In plaats van de nadruk op de zeer beperkte sociale zekerheidsfraude geven we prioriteit aan het bestrijden en bestraffen van de fiscale fraude.

In de WW brengen we ook een aantal verbeteringen aan. De minimale WW-duur verlengen we van 3 naar 6 maanden. Daarmee krijgen mensen die hun baan verliezen meer tijd om een andere baan te vinden. Tevens moet er een vorm van deeltijd-WW komen, met name in tijden van crisis, waarbij werknemers tenminste 80% van hun inkomen houden en werkgevers dit solidair financieren.

In plaats van al deze kosten voor minimale fraude in de sociale zekerheid (de omvang werd dooraccountant PWC geschat op 153 miljoen euro (nog geen 0,75% van de uitgaven aan sociale zekerheid, in vergelijking met 4,2 miljard (!) fiscale fraude) gaan we fors investeren in betere, gratis arbeidsbemiddeling, voor iedereen die (meer, ander) betaald werk wil, onder eigen regie van de werkzoekende, uitgevoerd door regionale werkwinkels, waarin die van het UWV en de gemeenten in opgaan. De besturing en financiering van de werkwinkels wordt tripartite georganiseerd via gemeenten en sociale partners.

De focus moet van dwang, drang en sanctie naar facilitering, motivering en beloning. Betaald werk wordt een recht in plaats van een plicht. Activerend arbeidsbeleid wordt principieel vrijwillig en geheel onder eigen regie van de werkzoekende, zowel wat betreft waar en voor wie men werkt, hoeveel en wanneer men werkt, in welke arbeidsrechtelijke constructie (inclusief startend of herstartend ondernemer) dat is en met welke arbeidsbemiddeling dat is. We zorgen wel dat binnen dat uitgangspunt arbeidsbemiddeling goed en effectief is en dat onvrijwillige werkloosheid zoveel mogelijk voorkomen en zo kort mogelijk is.

De werkzoekende bepaalt welk werk hij zoekt en wat voor traject, binnen de aangeboden mogelijkheden, er gevolgd gaat volgen. Iedereen die zich meldt bij de werkwinkel krijgt een persoonlijke intake, een re-integratieplan op maat en een persoonlijke, veel beter opgeleide werkcoach, met een veel lagere caseload per werkcoach zodat er voldoende persoonlijk contact en aandacht is. Mensen in een Zekerheidsuitkering, in de WW en de WGA krijgen daartoe standaard een aanbod. Scholing wordt nadrukkelijk weer een belangrijk beschikbaar instrument bij de arbeidsbemiddeling (nu ontbreekt dat bijna volledig), zie hieronder ook bij het nieuwe systeem van leerrechten. We stoppen met draaideurconstructies als Flextensie en werken zonder loon, en met de uitbesteding van arbeidsbemiddeling aan uitzendbureaus. Arbeidsbemiddeling is ten principale een publieke zaak, die we niet overlaten aan de markt. Er komt een keurmerk voor de kwaliteit van bemiddeling naar werk, inclusief handhaving van de kwaliteit via een meer onafhankelijke inspectie SZW. We gaan uit van een integrale aanpak van problemen bij mensen – vaak moeten eerst andere problemen opgelost worden voordat betaald werk binnen bereik komt.

Ook bij de WW en de WGA gaan we veel meer inzetten op motivering en facilitering in plaats voor dwang en drang – dat kan in deze regelingen pas aan de orde komen als er eerst volop is ingezet op motivering en facilitering, en het duidelijk is dat iemand echt niet wil. Nu is er ook veel vertraging bij overgang van UWV naar gemeenten – ze hebben belang om de kosten op de ander af te wentelen en geen prikkel voor goede dienstverlening.

Ook mensen zonder uitkering kunnen gratis terecht bij de werkwinkels. Bijvoorbeeld omdat je ander werk wilt, of meer of minder wil werken. Of omdat je ondernemer wil worden, of juist werknemer. Jij bepaalt!

Leerrechten en offensief tegen laaggeletterdheid

 

En na decennia lullen over levenslang leren gaan we eindelijk een goed doordracht, solidair leerrechtensysteem invoeren, waarbij voortdurende bij- na- en zo nodig herscholing de norm wordt, ook als preventie van onvrijwillige werkloosheid. Werkgevers dragen daarvan mede de lasten. Iedereen krijgt bij geboorte of immigratie een gelijk aantal leerrechten. Gebruik van funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) is gratis en kost geen leerrechten. Gebruik van initieel tertiair onderwijs (mbo, hbo, wo) kost leerrechten, waarbij een hoger onderwijsniveau meer leerrechten kost. Beroepsonderwijs in vorm van werkend leren wordt daarvan vrijgesteld – gedurende zo’n leerweg gebruik je geen leerrechten, heb je recht op minimum(jeugd)loon en ontvangt de werkgever daarvoor tenminste 50% loonsubsidie in geval van aangewezen tekortberoepen. De leerrechten kunnen voorts gebruikt worden voor gecertificeerde bij- en nascholing of voor omscholing. Deze scholing wordt zoveel mogelijk op maat vormgegeven. Alleen arbeidsrelevante scholing wordt gecertificeerd.

Dit leerrechtensysteem komt in de plaats van het huidige les- en collegegeld, waarmee het mbo en het hoger onderwijs veel toegankelijker wordt, en ook in plaats van het huidige STAP-budget, dat nu veel gebruikt wordt voor onzinnige cursussen en nu ook geen recht is – het wordt nu verdeeld op basis van wie zich het eerst meldt, met voortdurende ICT-overbelasting zodra het periodiek wordt opengesteld. De bestaande sectorale opleidingsfondsen worden geïntegreerd in het nieuwe leerrechtensysteem. Ook de gelden voor duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord (800 miljoen euro) worden hierbij betrokken – deze gelden worden (anders dan in het pensioenakkoord) structureel gemaakt.

Volgen van relevante scholing door werknemers wordt verplicht deel van de beloningssystematiek, de werkgever wordt wettelijk verplicht daartoe voldoende gelegenheid te geven onder werktijd. De werkgever wordt daarmee verplicht te zorgen dat werknemers actief brede en waardevolle scholing krijgen die gekwalificeerd is.

Werkzoekenden kunnen leerrechten inzetten voor gratis scholing richting betaald werk. De transitievergoeding bij onvrijwillig ontslag kan vrijwillig geheel of gedeeltelijk worden ingezet voor extra leerrechten. Gedurende de loopbaan worden leerrechten weer aangevuld.

De financiering van de leerrechten geschiedt tripartite door de overheid en een werkgevers- en werknemerspremie. Dit nieuwe leerrechtensysteem biedt miljoenen burgers kans op (behoud van) betaald werk, verminderd de arbeidstekorten en verlaagt aanzienlijk de individuele kosten van tertiair onderwijs.

Er komen ook zogeheten tweede kans beroepsbegeleidende leerweg (BBL)-trajecten. Met een combinatie van opleiding, uitkering, aanvulling van de oude werkgever en inkomen bij de nieuwe werkgever krijgen mensen bij dreigende werkloosheid de kans om omgeschoold te worden zonder dat zij ineens (een groot deel van) hun inkomen kwijt zijn.

Ook komt er geoormerkt budget voor scholing in de WW, met name gericht op langdurig werklozen.

Aan de basis versterken we de bemiddelbaarheid van (jong)volwassenen door het onderwijs enorm te verbeteren (zie hoofdstuk III) en te komen met een groot offensief tegen de enorme laaggeletterdheid van onze bevolking). Maar liefst 2,5 miljoen volwassenen in Nederland hebben moeite met lezen, schrijven en/of rekenen, en twee derde is van Nederlandse afkomst. Zo’n 25% van de leerlingen is na het voortgezet onderwijs laaggeletterd. Laaggeletterdheid is een term voor mensen die grote moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. Mensen die laaggeletterd zijn, zijn geen analfabeten. Ze kunnen wel lezen en schrijven, maar beheersen niet het eindniveau vmbo of niveau mbo-2/3. Mensen die laaggeletterd zijn hebben onder meer moeite met formulieren invullen (zorgtoeslag, belasting, etc.), straatnaamborden lezen, reizen met openbaar vervoer, voorlezen aan (klein)kinderen, pinnen en digitaal betalen, werken met de computer, solliciteren, en begrijpen van informatie over gezondheid en zorg. Daardoor kunnen ze onvoldoende meedoen in onze samenleving. Zo’n 50% van de mensen met financiële problemen is laaggeletterd en laaggeletterden lopen jaarlijks ruim een half miljard euro aan inkomsten mis, en ze vinden moeilijk goed werk. De maatschappij heeft naar schatting jaarlijks ruim 1,1 miljard euro aan maatschappelijke kosten door laaggeletterdheid. Het is echter lastig om ze te bereiken, omdat schaamte hen vaak weerhoudt om hulp te zoeken.

Er komt een publiek gefinancierd landelijk aanbod van basiseducatie voor laaggeletterden, gericht op basisvaardigheden op het terrein van in ieder geval taal, rekenen en digitale vaardigheden, waaronder het kunnen beoordelen van informatie op betrouwbaarheid. Gemeenten krijgen daartoe taakstellingen en voldoende, geoormerkte middelen. Er komen speciale, gratis, laagdrempelige en aantrekkelijke scholen voor basiseducatie in alle gemeenten met een extra inzet op de wijken waar dit probleem het grootst is, met een open digitaal interactief ondersteuningskanaal en een landelijk kwaliteitskader. Bij de opzet wordt samengewerkt met volwassenenonderwijs, bibliotheken en buurtwerk/wijkcentra, en met scholen in het PO en VO: scholen bemiddelen actief voor taalonderwijs voor ouders van hun leerlingen wanneer zij constateren dat die inzet nuttig kan zijn. Er komen aparte diploma’s voor de verschillende taalniveaus met een bescheiden bonus/beloning bij het behalen daarvan. Ook gaan we veel meer werk van toegankelijk volwassenenonderwijs maken. We organiseren een landelijk netwerk met volwassenenonderwijs: van tweede kans voortgezet onderwijs, van specifieke cursussen tot hoger onderwijs voor volwassenen – ondersteund door een ruim aanbod van digitaal afstandsonderwijs. Voor lage inkomens wordt dit gratis toegankelijk.

Bibliotheken worden gratis en worden gepromoot met taal- en leescafés, quizzen, publieke dictees e.d. We investeren in moderne bibliotheken, met moderne media en digitale toegang, die nauw samenwerken met scholen en het taalonderwijs. Bibliotheken worden leesbevorderingscentra. Iedere wijk en ieder dorp moet verplicht een fysieke, goed toegankelijke bibliotheekvoorziening hebben. Ook daarvoor krijgen gemeenten extra geld. Jongeren tot 25 jaar en inkomens tot 130% van het sociaal minimum krijgen een gratis abonnement op een onafhankelijk dagblad (al dan niet digitaal) naar keuze.

Volledige werkgelegenheid voor iedereen die wil en kan werken, met veel nieuwe banen en een recht op een publieke basisbaan

 

We komen met een integraal Plan voor de Arbeid voor iedere kabinetsperiode. Over welk werk we wel en niet willen, over een inclusieve arbeidsmarkt, over goed en zeker werk (arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden), en over voldoende (betaald) werk.

Werk (betaalde arbeid) is en blijft een belangrijke bron van bestaanszekerheid. Maar werk is in onze door arbeidsdeling ontwikkelde samenleving veel meer dan inkomen. Betaald werk geeft natuurlijk in de eerste plaats een inkomen, maar werk is veel meer dan een inkomen. Het geeft zin, identiteit, structuur en sociale context aan je leven – het geeft dus binding. Mensen stellen zich vaak voor met hun naam én hun beroep. Zonder werk geen beroep, geen collega’s. Waar praat je over in je vrije tijd? En met wie? Werk is niet een ongemak wat we moeten verduren om inkomsten te kunnen generen, opdat we maar voldoende kunnen consumeren. Werk vormt ons tot wie we zijn – als er geen werk meer is, dan raakt dat ons ‘zijn’. Dat besef je pas goed als je het onvrijwillig niet meer hebt. Betaalde arbeid met goed en zeker werk is voor ons een belangrijke eigenstandige waarde en doelstelling.

In plaats van te sturen op evenwichtswerkloosheid (een door rechtse economen subjectief ‘berekend’ percentage werkloosheid dat economisch ideaal zou zijn voor onze welvaart) sturen we op volledige werkgelegenheid voor iedereen die wil en kan werken.

We kiezen er daarbij principieel voor om niet alleen in een harde, hoge vloer te leggen in uitkeringen en lonen, maar ook in de arbeidsmarkt. Dat doen we door:

  • een inclusieve arbeidsmarkt te reguleren (zie hierna);
  • veel meer (ca. 300.000 extra) publieke banen te financieren;
  • betaald werk te behouden en uit te breiden bij overheidsinvesteringen in de woningbouw en in de energietransitie (werknemers die hun baan verliezen door deze transities worden gegarandeerd naar ander werk begeleidt met speciale transitiefondsen, zie ook hoofdstuk II); en
  • de publieke sector als ventiel te gebruiken bij dreigende hogere werkloosheid: dan breiden we de werkgelegenheid in de publieke sector uit, evenals de sociale zekerheid, in plaats van daarop te bezuinigen. Dat is effectiever en rechtvaardiger dan in die tijden met subsidies bedrijven te subsidiëren, zoals tot nu toe steeds gebeurde.

Publieke banen zijn echte banen, belangrijk voor onze welvaart en ons welzijn. Er bestaat dus ook niet zoiets als ‘echte’ banen (markt) en surrogaat­banen (publiek). Werk in de publieke sector is voor de economie net zo van belang als werk in de private sector. Of het een politieagent of een commerciële beveiliger is die zijn geld uitgeeft, maakt voor de binnenlandse bestedingen niets uit.

Als linkse partij zijn we ideologisch voor een sterke, activistische overheid en publieke sector, en nemen afstand van een kleine overheid en publieke sector als ideologisch doel. Naarmate producten dankzij technologische innovatie en stijgende arbeidsproductiviteit relatief goedkoper worden, is het zelfs logisch dat de publieke sector een groter deel van het nationaal inkomen gaat kosten: de (arbeids-) productiviteit in zorg en onderwijs kan immers veel moeilijker toenemen dan in de industrie, zakelijke diensten of de landbouw. Een euro besteed door de overheid levert gemiddeld genomen meer werkgelegenheid op dan een euro besteed door de markt. Dat heeft met drie dingen te maken:

(1) de overheid kan sturen op werkgelegenheid, de markt doet dat niet;

(2) de publieke sector bestaat vaker uit diensten en dat is arbeidsintensiever; en

(3) publieke bestedingen vloeien minder weg naar het buitenland.

Bovendien zijn er ernstige tekorten aan goed opgeleide professionals bij overheden en publieke sectoren, met hoge werkdruk en te lage kwaliteit als gevolg. De publieke sector moet een plek zijn waar je trots op kunt zijn om te mogen werken. Je werkt niet alleen voor de publieke zaak, maar je bent goed opgeleid, hebt veel eigen regel- en budgetruimte, en je verdient ook goed, en bent als regel in vaste dienst.  In hoofdstuk III gaan we nader in op de maatregelen in de volkshuisvesting, de zorg, het onderwijs en de kinderopvang, en de veiligheidssectoren. Ook de welzijnssector, bibliotheken, het openbaar vervoer, publieke energiebedrijven en netbeheerders en andere publieke diensten hebben dringend personele versterking nodig – zie elders in dit hoofdstuk (welzijn, bibliotheken) respectievelijk in hoofdstuk III (OV, energie).

Aparte aandacht is nodig voor werkgelegenheid voor onderhoud en beheer bij de overheid. Dat is sterk verwaarloosd. Het gaat daarbij niet alleen om infrastructuur als wegen, rails, bruggen, tunnels, dijken en waterkeringen, maar zeker ook om ICT. We richten een nieuw, sterk, toonaangevend ICT-expertcentrum voor de publieke sector en voor vitale publieke belangen op. Dat ook gericht is op versterking van de beveiliging en van de privacy van burgers.

Ook zijn er extra banen nodig in de publieke uitvoeringsdiensten – Belastingdienst, UWV, SVB, DUO, CBR, COA, IND, Rijkswaterstaat, Werkwinkels, etc. En we stellen een Uitvoeringskamer in, dat onafhankelijk en openbaar adviseert en onderzoek doet vooraf en tijdens de uitvoering van grote projecten en van onderhoud en beheer door overheden. Het wordt een pendant van de Algemene Rekenkamer, met gelijksoortige positionering en bevoegdheden.

We geven speciaal aandacht aan voldoende laaggeschoolde arbeid – niet iedereen kan helaas toegang krijgen tot hooggeschoolde arbeid. Vuil, zwaar en geestdodend werk beperken we niettemin zoveel mogelijk, robotisering en automatisering (inclusief AI) gebruiken we vooral om beter werk te regelen voor laaggeschoolden, niet om dat werk te vervangen. De overheid moet samen met bedrijven via technologieontwikkelaars en kennisinstituten investeren in een ambitieuze robotagenda waarin een mensgericht technologieontwerp centraal moet staan, en in scholing en opleiding hiervoor. Robotisering moet gericht zijn op veranderingen van werk, niet op verlies van werk. We gaan de gewenste ontwikkelingen en toepassingen subsidiëren. Kunstmatige intelligentie (KI) gaan we goed reguleren, opdat de mens aan het stuur blijft, risico’s zoveel mogelijk beperkt worden en er meer tijd beschikbaar komt voor creativiteit en menselijk contact in het werk. Voorts is er beleid en inzet nodig om te voorkomen dat de digitale kloof de ongelijkheid met KI nog verder versterkt en zijn er beperkingen in het energie- en waterverbruik nodig: KI kost ontzettend veel stroom en koelwater (zie ook hoofdstuk II).

En we gebruiken naar Belgisch model dienstencheques dat laaggeschoold werk legaal wit maakt. Een dienstencheque is een waardebon waarmee particulieren op een belastingvriendelijke manier huishoudelijke diensten kunnen kopen. Ze hebben tot doel laaggeschoolden werk te laten doen dat daarvoor vaak zwart werd gedaan.

We stellen behoud en uitbreiding van laaggeschoold werk als eigenstandig doel met bijbehorende financiering in de publieke sector, de overheid dient op te treden als ‘employer of last resort’ – arbeid als meer belangrijke waarde dan efficiënte bedrijfsvoering in de publieke sector. De term is van de PvdA commissie Melkert, die in november 2013 met haar rapport ‘De bakens verzetten – De economie terug naar de mensen’ kwam. De commissie stelde de retorische vraag waarom de overheden tijdens de crisis wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de ‘employer of last resort’. Daarbij worden bijvoorbeeld de schoonmakers, de hoveniers voor het openbare groen, de beveiliging, het caterings- en kantinepersoneel, weer in vaste dienst bij overheden en publieke instellingen genomen. Denk aan ook aan extra banen als conciërges, conducteurs, klassenassistenten, huishoudelijke hulp, burger/klantcontacten, buurtwachten, brugwachters, vuurtorenwachters, etc. Waar bijv. de administratie en andere ondersteuning nodig en nuttig is, kan baansplitsing plaatsvinden, waarbij deze taken door lager geschoolden worden overgenomen.

Ook sommige privatiseringen, zoals bij het openbaar vervoer, de nutsbedrijven en de post, pakken slecht uit voor laaggeschoolden. Het arbeidsintensieve karakter van deze sectoren en de concurrentiestrijd geven nu een voortdurende prikkel tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden. En dus tot het gevaar van een volgende race naar de bodem, zoals we die ook in de thuiszorg hebben gezien. We draaien de privatisering van het OV en nutsbedrijven terug (zie hoofdstuk II) en bannen de marktwerking uit in de zorg (zie hoofdstuk III) en uit de arbeidsbemiddeling en de inburgering (zie elders in dit hoofdstuk). In andere sectoren, waarin ook publieke belangen spelen (banken, post, communicatie) zetten we zwaarder in op regulering (zie ook elders in dit hoofdstuk).

Er komen per publieke sector afzonderlijke banenplannen met aparte doelstellingen en instrumenten voor laaggeschoolde arbeid.

Als sluitstuk voor een vloer in de arbeidsmarkt komt er nog deze kabinetsperiode een recht op een publieke basisbaan, voor iedereen die niet op de reguliere arbeidsmarkt terecht kan – zonder toegangsselectie en zonder drang of dwang. Publieke en non-profitinstellingen kunnen deze banen voor rijkbekostiging (de financiering loopt niet meer via gemeenten) aanmelden bij de werkwinkels, en de enige toets daarbij is dat men daarmee geen bestaande, reguliere betaalde arbeid verdringt. Er is genoeg werk te doen, op scholen, in ziekenhuizen, in verzorgingstehuizen, op straat, in sportclubs, in speeltuinen, en noem maar op. Zo leggen we ook een vloer in de arbeidsmarkt. Anders dan bij de oude Melkertbanen is doorstroming naar een andere baan geen doel – basisbanen zijn echte banen. Er is niets mis met gesubsidieerd werk. Deze basisbanen worden met regie van de werkzoekende op maat gemaakt, zo nodig met ondersteuning als werkplekaanpassing, jobcoaching, etc. Werknemers op basisbanen krijgen een normaal vast contract met alle zekerheden, waaronder tenminste het minimumloon, loondoorbetaling bij ziekte en opbouw aanvullend pensioen. De kritiekpunten op de huidige basisbanen (weinig interesse bij private werkgevers, teveel plichten en regels, geen volwaardig werk, te weinig financiering, slechte rechtspositie met te laag loon, geen pensioen en geen vast werk, verdringing van bestaande betaalde arbeid) worden met deze uitwerking weggenomen.

We gaan ook werkgeverslasten verlagen en prikkels invoeren voor meer werk. Dat doen we door:

  • de franchise (vaste korting per werknemer) in de grondslag voor werkgeverslasten te verhogen zodat bedrijven met meer werknemers een relatief voordeel genieten ten opzichte van kapitaalintensieve bedrijven, en dat nog meer te doen voor laaggeschoold werk. Denk aan computerhulp aan huis, de piccolo terug in hotels, baliefuncties in de zakelijke dienstverlening. Anders dan bij het huidige Lagere Inkomens Voordeel (LIV) wordt deze korting niet gerelateerd aan lage inkomens, maar aan bezetting van functies door laaggeschoolden;
  • de Ziektewet (loondoorbetaling bij ziekte) voor het kleinbedrijf voor het eerste half jaar een collectieve verzekering van te maken; en
  • premiedifferentiatie in de WW-premies in te voeren, waarbij werkgevers die grote aantallen werknemers de WW insturen meer premie betalen. Dat levert structurele werkgelegenheid op, zonder extra lasten voor de overheid. De financiële verantwoordelijkheid voor het eerste halfjaar van de WW leggen we volledig bij werkgevers in het midden- en grootbedrijf. Daarmee wordt de structurele werkgelegenheid ook vergroot, terwijl daarbij het saldo voor de overheidsfinanciën positief uitvalt. In beide gevallen worden begeleiding van werknemers en van-werk-naar-werktransities aantrekkelijk voor werkgevers. Ontslaan wordt kostbaarder en dus ontmoedigd.

In onze voorstellen voor een nieuw belastingstelsel (zie elders in dit plan) verlagen we voorts de lasten op inkomen uit arbeid en verhogen we die op kapitaal, vervuiling (incl. broeikasgassen) en uitputting van grondstoffen en drinkwater.

Betere regelingen voor mensen met een (arbeids-)beperking, voor ouderen en voor jongeren

 

We geven speciale aandacht aan de inkomensregelingen en arbeidsmogelijkheden voor specifieke groepen, in de eerste plaats voor mensen met een arbeidsbeperking, maar ook voor ouderen en jongeren (waaronder studerenden) met hun eigen regelingen die nu problemen veroorzaken. Hun regelingen worden fors verbeterd.

Voor de 1,2 miljoen mensen met een (arbeids-)beperking gaan we in de eerste plaats het VN-Verdrag Handicap, dat een toegankelijke en inclusieve samenleving wil, stapsgewijs afdwingbaar maken, met een investeringsplan tot 2030 die dat mogelijk maakt. Met een recht op schadevergoeding bij overtreding. Alle openbare ruimten en gebouwen, woningen, horeca, winkels, het openbaar vervoer, informatievoorziening, verkiezingen, etc. moet voor mensen met een beperking wettelijk verplicht maximaal toegankelijk worden gemaakt binnen een in het plan opgenomen termijn. Het zorgvervoer heeft daartoe ook een structureel hoger budget nodig. Waar nodig worden trainingen verzorgd om mensen zoveel mogelijk zelfstandig te laten reizen.

We dwingen een inclusieve arbeidsmarkt af met scherpere en effectievere regelgeving. We voeren een bindend quotum in voor het aantal mensen met een arbeidsbeperking bij de overheid en bedrijven met 25 of meer werknemers. Werkgevers van mensen met een arbeidsbeperking ontvangen een bonus hiervoor. Ze worden actief benaderd door de werkwinkels/expertcentra om aan het quotum te voldoen en hen daarbij te helpen. In hun jaarverslag moeten werkgevers erover rapporteren. De Inspectie SZW ziet toe op handhaving van het quotum en legt bestuurlijke boetes op bij het niet voldoen daaraan. We stellen in aanbestedingen door overheden en publiek bekostigde instellingen een norm voor social return on investment verplicht.

Mensen die minder productiviteit hebben en/of niet voltijds kunnen werken vanwege hun beperking krijgen wettelijk gegarandeerd hun voltijds functieloon – hun werkgever ontvangt daartoe loonsubsidie. Dit komt in plaats van de huidige loonsuppletie aan de werkende met een beperking. Deze loonsuppletie zorgt nu voor te lage inkomens en onredelijke, zware verplichtingen en voorwaarden, die mensen met een arbeidsbeperking tot structurele armoede veroordeeld.

Regelingen voor ondersteuning van de werkgevers (bijv. aanpassing werkplek, coaching, no-riskpolis voor loondoorbetaling bij ziekte) worden sterk vereenvoudigd – de professionals op de werkwinkels krijgen veel vrijheid om op maat de juiste ondersteuning toe te kennen. De bestaande regelingen voor garantiebanen en beschut werk vervallen en worden vervangen door één simpele regeling, met veel uitvoeringsvrijheid. Het is nu allemaal veel te complex met allemaal aparte voorwaarden en regelingen. Er zijn nu verschillende indicaties en bijbehorende geldstromen die het bemoeilijken om mensen aan het werk te helpen: beschut werk, garantiebanen (werkplekken bij bedrijven voor arbeidsgehandicapten, toegezegd door het bedrijfsleven), recht op job coaching. Allemaal met de beste bedoelingen georganiseerd. Maar als je vastlegt wie in aanmerking komen, sluit je ook mensen uit. Het blijkt alleen maar lastiger te zijn geworden. Beter is: één regeling en dan per individu maatwerk laten organiseren met meer budget- en regelvrijheid voor de uitvoerende, goed opgeleide professional.

De sociale werkvoorziening gaat weer open en wordt gemoderniseerd in ontwikkelingsbedrijven voor mensen waar de reguliere arbeidsmarkt een grote afstand toe heeft, waarbij zij in dienst van deze ontwikkelingsbedrijven zelf, of bij andere werkgevers gedetacheerd, betaald werken. Zij ontvangen tenminste een vast contract, minimumloon, opbouw aanvullend pensioen, recht op begeleiding en ontwikkeling, en loondoorbetaling bij ziekte. Mensen bepalen zelf of en hoe ze gebruik maken van de mogelijkheden van een sociaal ontwikkelingsbedrijf. Deze sociale ontwikkelingsbedrijven worden ook als expertisecentrum voor mensen met een arbeidsbeperking gekoppeld aan de regionale werkwinkels, in elke arbeidsregio één. Daar gaat ook de onafhankelijke keuring voor (de mate van) arbeidsgeschiktheid plaatsvinden. De bekostiging van sociale ontwikkelingsbedrijven gaat van gemeenten naar het Rijk.

De regeling voor jonggehandicapten (Wajong) wordt overbodig door het Zekerheidsinkomen. Voor hen vervalt daarmee de huidige keuring. De uitkering is immers niet meer afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid (overigens heeft 98% van de mensen in de Wajong een volledige uitkering).

De regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (de WGA in de WIA) wordt toegankelijker (vanaf 15% in plaats van 35% arbeidsongeschiktheid), de resterende verdiencapaciteit bepalen we niet langer door uit te gaan van 65% van het laatst verdiende loon, maar van 85% van het modale loon (hierdoor gaan lagere inkomens erop vooruit) en we verruimen de inkomenstoetsgrenzen net zoals bij het Zekerheidsinkomen. Er zijn nu zo’n 375.000 mensen met een WIA-uitkering, dat aantal stijgt hard, zo hard dat er een groeiende wachtlijst is voor de medische keuring in de toegang tot de regeling. Van de mensen in de WIA heeft 40% een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten; een uitkering op grond van de WIA), die zijn duurzaam volledig (>80%) arbeidsongeschikt verklaard, en de rest heeft een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten; ook een regeling op grond van de WIA), die zijn tijdelijk en/of deels arbeidsongeschikt verklaard. De IVA-uitkering is 75% van je laatst verdiende salaris, tot je met pensioen gaat. De WGA-uitkering hangt af van je arbeidsverleden en van hoeveel je nog wel kan werken (‘arbeidsvermogen’). Voor beide uitkeringen geldt een maximum-uitkering (4660 euro per maand). Voor de WGA beoordeeld na de medische keuring voor mate van arbeidsgeschiktheid een arbeidsdeskundige het resterende arbeidsvermogen, die bepaalt wat voor banen je nog wel zou kunnen doen en wat je daarmee kan verdienen. Is dat minder dan 65% van je laatstverdiende salaris, dan krijg je een WGA-uitkering. Dat betekent dat met 35% of minder arbeidsongeschiktheid je dus nu niets ontvangt – velen kunnen echter hun werk niet meer doen. De eerste twee jaar dat je ziek bent is de werkgever verplicht je loon door te betalen, maar dat geldt nu niet voor flexwerkers. Daarna krijg je of WIA, of bijstand. Afhankelijk van je arbeidsverleden duurt een WGA-uitkering tussen de 3 en 38 maanden. Soms is er dan nog een – lagere – vervolguitkering mogelijk, anders val je nu terug in de bijstand. De gedachte achter de WIA was dat mensen nog zoveel mogelijk gedeeltelijk gaan werken naast hun WGA-uitkering. Dat gebeurt echter nauwelijks. Mensen die in de WAO zaten toen de WIA werd ingevoerd bleven in de oude regeling. Het is hoog tijd om de schrijnende problemen in de WIA aan te pakken.

De subsidieregelingen voor loondoorbetaling bij ziekte voor mensen met arbeidsbeperking worden tegelijkertijd verbeterd en deze komen ook beschikbaar voor 55-plussers en mensen die langdurig werkloos zijn geweest.

Met de invoering van het Zekerheidsinkomen is geen aparte regeling meer nodig voor arbeidsongeschiktheid bij zzp-ers voor een uitkering op het niveau van het sociaal minimum, zoals was voorzien in het pensioenakkoord. In plaats daarvan stellen we een verplichte publieke verzekering voor die het Zekerheidsinkomen aanvult tot het in te voeren wettelijk minimumtarief voor zzp-ers voor, die in rekening wordt gebracht bij opdrachtgevers. Deze aanvulling wordt vrijgesteld als inkomen bij het Zekerheidsinkomen.

Voor ouderen wordt het basispensioen (de AOW) drastisch verbeterd: het wordt al direct veel hoger, de uitkering wordt voor 2028 niet meer gekort wegens samenwonen en we schrappen dan ook de opbouweis waar met name veel migranten last van hebben. Dit werkt door in lagere aanvullende pensioenen omdat de AOW daar als franchise geldt. Het maakt de zekerheid van aanvullende pensioenen wel groter en ook de totale stabiliteit van de ouderdomsvoorziening groter – het aandeel daarin van het omslag gefinancierde stelsel (AOW) wordt groter ten koste van het kapitaal gefinancierde stelsel (aanvullend pensioen). Dit is tevens een nivellering die ten goede komt aan de arme ouderen met geen of zeer klein aanvullend pensioen. Door aanvullend pensioen ook gewoon te gaan belasten (zie bij het belastingstelsel) kan deze nivellering nog verder versterkt worden en de verhoging van de AOW beter gefinancierd worden.

De AOW-leeftijd wordt inkomensafhankelijk gegeven de enorme ongelijkheid in levensverwachting. Lage inkomens gaan gemiddeld eerder werken, betalen langer premie, gaan eerder dood en genieten dus minder lang van hun pensioen. Dat is stuitend onrechtvaardig. Voor lagere inkomens (op basis van gemiddeld inkomen per jaar vanaf 18 jaar t/m 60 jaar) gaat de AOW-leeftijd omlaag. Totdat dit kan worden ingevoerd wordt de AOW-leeftijd bevroren.

De enorme ongelijkheid in ons land komt het meest schrijnend tot uiting in verschillen in levensverwachting, en een uniforme pensioenleeftijd is daarom extreem onrechtvaardig. De hoogste inkomens in Nederland leven gemiddeld negen jaar langer leven dan de laagste inkomens. Mensen met een laag inkomen en een lage opleiding (basisonderwijs + vmbo) leven in ons land zelfs 25 jaar minder in goede gezondheid dan mensen met een hbo- of universitaire opleiding en een hoog inkomen. Laagopgeleiden beginnen gemiddeld eerder met werken en werken daardoor gemiddeld 10 jaar langer dan hoopopgeleiden. Ze betalen daardoor langer premies, betalen mee aan de studie van de hoogopgeleide en gaan gemiddeld eerder dood, dus krijgen minder lang een pensioenuitkering.

De kosten van een vroegere pensioenleeftijd voor de lagere inkomens verhalen we door een lagere vrijstelling (franchise) in de werkgeverslasten bij beroepen waarin statistisch gezien een significant hogere vroegere sterftekans en/of kans op eerder arbeidsongeschiktheid is – dat geeft een goede prikkel om werken gezonder te maken.

Alle werkenden vanaf 18 jaar gaan verplicht aanvullend pensioen opbouwen. Zzp-ers gaan dat doen bij een eigen, apart pensioenfonds (zie ook bij goed en eerlijk werk).

Er komt meer kans op indexering en minder op korting van aanvullende pensioenen als we een minder risicovol vermogensbeheer (wettelijk gereguleerd, incl. toepassing van de Wet Normering Topinkomens publieke sector op pensioenfondsen én hun uitvoeringsorganisaties, incl. externe vermogensbeheerders) toepassen. Het vermogensbeleid van pensioenfondsen moet saaier, degelijker en simpeler. Met het huidige pensioenvermogen en de huidige premies is een rendement van 2,5% boven op de inflatie al genoeg om de toekomstige pensioenen te garanderen, inclusief indexatie, de vergrijzing en hogere leeftijdsverwachting. Een grotere mate van zekerheid is meer waard dan hoge maar onzekere rendementen. Door bijvoorbeeld te beleggen in huurwoningen is een constant rendement van 4-5% mogelijk. Datzelfde geldt voor rendement uit hypotheken: zouden niet banken maar pensioenfondsen de hypotheekleningen verstrekken, dan kwam de hypotheekrente terecht bij (toekomstige) gepensioneerden in plaats van bij de aandeelhouders van banken. Pensioenfondsen moeten ook breder kijken dan alleen een goed pensioen voor de bij hen aangesloten leden. Het is ook in het belang van de deelnemers van pensioenfondsen dat er geïnvesteerd wordt in meer vaste banen in ons land, in de energietransitie, in meer betaalbare woningen, in goede betaalbare zorg, in onderwijs en innovatie.

We gaan daarom het vermogensbeheer van pensioenfonds weer reguleren opdat rendementen aanzienlijk meer zekerder worden en maatschappelijk duurzaam zijn. Producten met een te hoog risicoprofiel worden uitgesloten en verboden. Zoals bijvoorbeeld hedgefondsen, private equity en derivaten. Ook niet duurzame en niet sociale investeringen worden wettelijk uitgesloten en verboden. Valutarisico liever ook zoveel mogelijk uitsluiten. Geen valutarisico betekent dat je dat risico ook niet hoeft af te dekken. Pensioenfondsen moeten zich zoveel mogelijk richten op goed renderende investeringen in onze Europese economie. Woningen, hypotheken, bedrijven groot en klein. We maken van onze pensioenfondsen weer gewoon publieke investeerders. Dat zorgt er ook voor dat de absurde kosten die private vermogensbeheerders nu in rekening brengen bij pensioenfondsen – 14 miljard euro in één jaar! – fors omlaag gaan.

We gaan de doelstellingen en randvoorwaarden van het Pensioenakkoord en de nieuwe Pensioenwet zorgvuldig monitoren bij de voorbereiding van de invoering ervan. Het invaren van 1600 miljard euro aan collectief pensioenvermogen in 20 miljoen individuele zit vol risico’s, ook al omdat er ernstige gebreken zijn in de administraties van veel pensioenfondsen. Er dreigen ook enorme aantallen rechtszaken bij dit invaren. Als het invaren niet rechtvaardig en zorgvuldig kan gebeuren, zullen we niet aarzelen de invoering uit te stellen of zelfs van de individualisering af te zien.

De vervanging van de doorsneepremie bezien we eveneens opnieuw – als iedereen pensioen opbouwt, zoals hiervoor bepleit, is dat niet nodig.

Vooruitlopend op de invoering van de wet dient per direct de huidige rekenrente te worden afgeschaft en wordt een meer reële rente toegepast. We bezien de nieuwe systematiek opnieuw op zijn gevolgen bij sterk stijgende marktrenten, zoals die nu te zien zijn. Een duurzaam koopkrachtig aanvullend pensioen voor alle werkenden is en blijft daarbij het uitgangspunt.

De premiebegrenzing vervalt – als dat nodig is moet ook premieverhoging en bijstorten van werkgevers mogelijk blijven. Het eenzijdig beleggen van de risico’s bij gepensioneerden en/of werkenden is niet solidair. We zorgen voor betere collectieve (mede)zeggenschap bij de pensioenfondsen.

In hoofdstuk III worden ook forse verbeteringen voorgesteld voor de ouderenzorg, hun eigen bijdragen vervallen (zie ook elders in dit hoofdstuk). Er gaat levensloopbestendig gebouwd worden als norm en er komen nieuwe woonzorgvormen, met veel eigen regie.

Voor jongeren gaan gelijk met de verhoging van het minimumloon de jeugdlonen en -uitkeringen fors omhoog. Het regulier minimumloon en sociaal minimum gaat gelden vanaf 18 jaar, direct met de verhogingen daarvan. Nu ontvangen 20-jarigen slechts 80% van het WML, 19-jarigen slechts 60% en 18-jarigen zelfs maar 50%. We verhogen daarbij het minimumjeugdloon naar 85% van het WML voor 17-jarigen (nu 39,5%), naar 70% voor 16-jarigen (nu: 34,5%) en naar 55% voor 15-jarigen (nu: 30%). De huidige wachttijd van een maand voor bijstandsgerechtigden die jonger zijn dan 27 jaar vervalt vooruitlopend op het nieuwe Zekerheidsinkomen.

Tegelijkertijd gaan we kinderarbeid strenger reguleren. Jongere kinderen mogen niet werken. Daar zijn nu wel teveel uitzonderingen op. De voorwaarden waaronder minderjarigen mogen werken scherpen we aan: we verbieden dat werkgevers meer dan een kwart van bepaalde functies laten vervullen door minderjarigen en we beperken het aantal uren dat een minderjarige per dag en per week mag werken, en verscherpen het verbod op arbeid in de avond/nacht en op gevaarlijk werk. Het zijn van zelfstandig ondernemer wordt eveneens beperkt tot meerderjarigen. Teveel vindt er nu met kinderarbeid verdringing van arbeid plaats. Het verbod op kinderarbeid is één van de grote resultaten van sociale strijd en we moeten de huidige uitholling daarvan keren.

Op termijn brengen we ook de studenten (incl. mbo) onder de werking van het Zekerheidsinkomen. Naast het vervallen van les- en collegegeld voor alle leeftijden (bij invoering van het hiervoor genoemde leerrechtensysteem), krijgen voltijds studenten van 18 jaar tot en met 27 jaar eerst weer een basisbeurs van 500 euro per maand, ongeacht hun woonsituatie. Daarenboven ontvangen studenten met een laag ouderlijk inkomen een aanvullende beurs, die maximaal tezamen met de basisbeurs gelijk is aan de hoogte van het verhoogde sociaal minimum. We verhogen de basisbeurs (met gelijke verlaging van het maximum van de aanvullende beurs) jaarlijks met 100 euro per maand, totdat de basisbeurs gelijk is aan het sociaal minimum en dus aan het Zekerheidsinkomen. Alsdan wordt de aparte studiefinanciering afgeschaft en krijgt deze groep studenten ook recht op het Zekerheidsinkomen, voor hen het aloude ideaal van studieloon.

We gaan instroom van studenten uit het buitenland beter reguleren. Binnen de EU gaan we regelen dat er geen recht is op gelijke studiefinanciering en gelijke studiekosten in het gastland, maar volgens de regels en met financiering van het land van herkomst. Daarnaast gaan we een programma opzetten voor enerzijds goede studenten uit het buitenland in Nederlandse tekortberoepen en anderzijds een programma gericht op studenten uit arme landen als vorm van ontwikkelingssamenwerking, gepaard gaande met samenwerking tussen onderwijsinstellingen in het land van herkomst.

Eerlijk delen van werk en verlof en het bestrijden van arbeidstekorten

 

We gaan ook het betaald werk eerlijker verdelen, met een collectieve arbeidstijdverkorting naar 32 uur per week, met behoud van loon tot tenminste anderhalf modaal. Zo nodig doen we dat in twee kabinetstermijnen.

Opdat niet de één bezwijkt onder de werkdruk en de ander onvoldoende uren maakt om een zeker inkomen en voldoende opbouw van pensioen te kunnen bereiken, en er ook een ontspannen samenleving mogelijk is, met voldoende tijd om naast betaald werk ook zorg voor kinderen en/of anderen mogelijk te maken en gelijk te kunnen verdelen, en er ook voldoende tijd is voor vrijwilligerswerk en voor ontspanning. Waar de ene werknemer dreigt te bezwijken onder werkdruk en jonge gezinnen klagen over te weinig tijd voor zorgtaken voor hun kinderen én voor hun mantelzorg behoevende ouders, zitten anderzijds veel mensen die graag weer zouden werken of meer uren zouden willen werken onvrijwillig teveel thuis op de bank. Tweeverdieners zijn de norm geworden, maar ook uit noodzaak om de stijgende vaste lasten nog te kunnen financieren. Onvrijwillige alleenverdieners hebben het nakijken. Hoe belangrijk werk ook is, leven is meer dan werk alleen. Dat moet en kan beter. We zullen naar meer dwingende en effectieve verdeling van werk moeten.

Tijdens de komende kabinetsperiode vergroten we al wel het zorgverlof naar tien dagen kraamverlof en vier maanden ouderschapsverlof voor beide partners, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie, en wel volledig doorbetaald en volgens het Noorse model: iedere partner heeft een individueel recht en als één van die partners zijn of haar verlof niet opneemt vervallen bij die partners vakantiedagen. Daarmee verdelen we het zorgverlof eerlijker over de genders

Voor een ruimhartiger vaderschaps- en ouderschapsverlof zijn veel argumenten aan te dragen. Het is beter voor de baby, die op minder jonge leeftijd naar de crèche hoeft en een meer betrokken vader krijgt.  De arbeidsparticipatie van vrouwen zou omhooggaan wanneer zij in eerste instantie langer bij hun baby kunnen blijven; zorgtaken raken blijvend beter verdeeld tussen vaders en moeders; en discriminatie op de arbeidsmarkt tegen vrouwen zou dalen op het moment dat een werkgever weet dat zowel een man als een vrouw een tijd uit de running zal zijn in het geval van voortplanting. En, door ouderschapsverlof betaald te maken wordt het voor iedereen toegankelijk: dit kan helpen sociale en economische ongelijkheid tegen te gaan. Het is dus goed voor het kind, voor de emancipatie én voor de gelijkwaardigheid binnen relaties en in de maatschappij om ouders allebei de kans te geven (even)veel tijd met hun pasgeboren baby door te brengen. Daar komt bij dat het kostwinnersmodel terecht uit de mode raakt en ook vaders meer en beter betrokken willen zijn bij de opvoeding van hun kinderen. Naast dat dit meer banen voor anderen laat, draagt dit bij aan een meer ontspannen arbeidsbestel, waarin erkend wordt dat kwaliteit van leven niet bestaat uit werk alleen.

Er komt ook een wettelijk betaald mantelzorgverlof en we verruimen de respijtzorg. Nu is er alleen onbetaald zorgverlof. Respijtzorg geeft mantelzorgers tijd om op adem te komen, door de mantelzorg tijdelijk over te nemen.

De collectieve arbeidsverkorting vergroot enerzijds de vraag naar arbeid en dus de tekorten, maar zal anderzijds ook de bereidheid en mogelijkheden voor vrouwen om meer voltijds (dus: 32 uur per week) te werken vergroten, zeker in combinatie met de uitbreiding en modernisering van het zorgverlof. Het is onze overtuiging dat de uitkomst uiteindelijk beter werkt in de strijd tegen arbeidstekorten – en dat dit pakket beter werkt dan voltijdsbonussen. Het pakket maakt vrouwen ook financieel veel meer zelfstandiger, o.m. doordat ze veel meer aanvullend pensioen zullen opbouwen en bij verlies van partner meer zelfstandig inkomen zullen hebben, zonder dat er dwang of drang opgelegd wordt.

Maar de tekorten zijn zo groot, structureel en stijgend door vooral de vergrijzing, dat er meer nodig is. We investeren daarom ook meer in betere scholing en zorgen dat het beroepsonderwijs beter aansluit om de belangrijke tekorten (in de publieke sector, in de bouw, in de energietransitie) te helpen op te lossen – daarbij kunnen ook beroepsopleidingen die opleiden tot waar we juist ongewenste overschotten hebben ook beperkt worden.

We willen voorts arbeidsrelaties hechter maken. Dat betekent dat er afscheid worden genomen van het idee dat het goed is dat werknemers regelmatig van baan wisselen, het soort dynamiek dat veel economen ten onrechte zien als een kenmerk van een goed functionerende arbeidsmarkt. Alleen al het wisselen van banen zorgt er nu voor dat er gemiddeld over het jaar bijna 400.000 openstaan. Een groot deel van dat probleem wordt al opgelost als werknemers vaker op hun plek zouden blijven. Als gedurende één kwartaal geen jongeren zouden vertrekken, zijn zo ongeveer alle vacatures in de zorg vervuld. Ook in het onderwijs is de uitstroom van startende leraren enorm hoog. Dat tegengaan gaan we grote prioriteit geven.

Ook moeten we veel meer investeren in voorkomen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. De enorme hoge cijfers van ziekteverzuim in sommige sectoren (bijv. 10% in de kraamzorg) schreeuwen om verbetering van de arbeidsomstandigheden, met minder werkdruk, veel minder bureaucratische verantwoording en veel meer professionele zelfstandigheid en zeggenschap. We gaan voorts de werkgevers mede verantwoordelijk maken voor deze preventie, door ze onder meer te verplichten tijdig naar ander werk te begeleiden bij dreigende werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, en ze anders de rekening daarvan laten betalen. We gaan werkgevers daarbij ook helpen door verplichte gratis periodieke controles op gezondheid en verplichte periodieke loopbaangesprekken door de werkwinkels (onder werktijd met behoud van loon) en effectieve gratis advisering van werkgevers over deze preventie door de werkwinkels. Het hiervoor gepresenteerde leerrechtensysteem gaat ook veel helpen, evenals de elders in dit plan genoemde algemene gezondheidspreventie maatregelen.

Migratie als kans

 

En we stimuleren en faciliteren gereguleerde immigratie en snellere, effectievere integratie, ook als instrument om de arbeidstekorten op te lossen. In plaats van als bedreiging zien we migratie als een kans. Onze geschiedenis laat bij uitstek zien dat de impuls van nieuwe migranten ons vooral steeds verder gebracht heeft in onze ontwikkeling. Mits we het goed organiseren, kunnen we dat prima aan. De tekorten in onze verzorgingsstaat – in de volkshuisvesting, in de zorg, in het onderwijs, etc. – zijn niet het gevolg van migratie, maar van neoliberaal beleid. 

Het is ook een mythe dat migranten vertrekken om goede sociale voorzieningen elders te krijgen. Veruit de meeste migranten hebben uitstekende redenen om de grote stap en grote risico’s te aanvaarden – die redenen liggen in het land van herkomst, niet hier. Het is de typische zondebokkenstrategie van extreemrechts om migranten als oorzaak van problemen aan te merken.

Met goede scholing en arbeidservaring, en niet het risico lopen van gesloten grenzen na remigratie, kan migratie ook een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de landen van herkomst, na terugkeer van een deel van de migranten. We gaan dan ook niet mee in het frame van ‘gelukzoekers’ – alsof mensen alleen recht hebben om te migreren als de bommen om hun heen vallen. Ieder mens is een gelukzoeker, wil een goede toekomst voor de eigen kinderen – dat begrip voor elkaars menselijkheid is iets waarvoor wij staan.

We stoppen met het opbouwen van Fort Europa. We breken de muren en hekken af. We treden hard op tegen mensenrechtenschendingen bij de grensbewaking aan de buitengrenzen van de EU en van de Schengenlanden. We sluiten geen overeenkomsten met landen van herkomst voor het terugsturen van afgewezen vluchtelingen indien daar voorwaarden aan gesteld worden waarbij kritiek op mensenrechten in dat land minder mogelijk wordt en/of de controle op mensen uit dat land in Nederland groter kan worden. En we sluiten evenmin overeenkomsten met landen om migranten daar, net buiten de EU, te houden. We nemen afstand van het afschrikkingsbeleid zoals in Denemarken.

We vervangen het restrictieve en ontmoedigende asielbeleid door gereguleerde, veilige asielmogelijkheden, met loketten in de regio van herkomst en veel betere, gratis ondersteuning bij integratie voor alle vreemdelingen die hier komen. Zo kunnen mensen bij EU-kantoren en Nederlandse ambassades ter plekke geregistreerd en gescreend worden. Vluchtelingen die aan de criteria voldoen, kunnen dan legaal en veilig komen. Daar komt geen smokkelaar aan te pas. Zo worden de kampen in de regio ontlast. Het aantal te hervestigen vluchtelingen op voordracht van het UNCHR uit kampen ‘in de regio’ verhogen we van 500 naar 5000 per jaar. Migratie goed en ruimhartig organiseren is een vorm van internationale solidariteit.

We blijven uiteraard lid van alle internationale verdragen over vluchtelingen, juist nu, nu de wereld zo onveilig is. Ruimere asielregels en betere asielmogelijkheden zorgen voor minder druk op de buitengrenzen en maken benodigde capaciteit beter planbaar. Het is de plicht van linkse partijen om draagvlak voor meer, gecontroleerde migratie te organiseren. In plaats van het verdienmodel van mensensmokkelaars te bevorderen en ons te laten chanteren door dubieuze regimes in transitlanden kiezen we voor regulering van veel meer legale migratie. We zetten ons in voor het creëren van legale migratieroutes en om de rechten van klimaatvluchtelingen en mensen die extreme armoede ontvluchten te verankeren in internationale verdragen. We zetten ons ook in voor volledige afschaffing van detentie aan de buitengrenzen van Europa – migratie is geen criminele activiteit.

Asiel en migratie gaan net als inburgering vallen onder ministerie SZW (in plaats van Justitie). Door vluchtelingen niet meer als last, maar als een kans te zien, is een beroep op het oneerlijke en onuitvoerbare Dublin-verdrag over verdeling van statushouders en het terugsturen van afgewezen asielzoekers c.q. het illegaal hier verblijven niet meer nodig.

Procedures worden korter en humaner. De lijst van veilige landen moet onafhankelijker worden vastgesteld. De capaciteit bij de IND wordt structureel vergroot. Een groot deel van de asielzoekers komt uit een beperkt aantal landen (zoals Syrië) en bijna iedereen uit die landen krijgt uiteindelijk een verblijfsvergunning. Als het beoordelingsproces van asielverzoeken uit dergelijke landen als evident inwilligbare asielverzoeken worden bestempeld, dan zou dat de behandeltijd van zeer veel dossiers door de IND (van 24 maanden) sterk bekorten tot wellicht een paar maanden, zoals de directeur van de IND zelf (helaas tot nu toe tevergeefs) heeft voorgesteld. Dat zou de IND ook meer de gelegenheid geven om de overige asielverzoeken tijdig te beoordelen. Procedures moeten niet meer, zoals nu, moedwillig vertraagd worden om vluchtelingen en hun gezinsherenigers te ontmoedigen. Er komt een maximum beslistermijn voor de IND voor asielaanvragen van zes maanden. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd, is er daarna nog steeds geen beslissing dan krijgt de aanvrager automatisch een positieve beslissing op de aanvraag. Asielaanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld. De medische screening van asielzoekers bij de start van hun procedure wordt niet langer door een commerciële partij gedaan, maar door publieke reguliere artsen. We investeren in een groter aanbod van tolken.

In de asielprocedure wordt beter gekeken naar de risico’s bij terugkeer na een afwijzing van een asielverzoek bij kwetsbare groepen, zoals vrouwen, LHBTIQ+-mensen en mensen met een beperking. Ook de risico’s die specifiek voor kinderen gelden – kinderarbeid, kindhuwelijken, kindsoldaten, genitale verminking en kinderprostitutie krijgen meer aandacht.

De tijdelijke ‘speciale’ status die aan sommige groepen asielzoekers wordt toegekend (zoals nu de Oekraïners) wordt na 12 maanden omgezet in een reguliere verblijfsvergunning voor statushouders. De rechtsbescherming van asielzoekers wordt niet verminderd.

Om te voorkomen dat mensen zonder papieren (‘ongedocumenteerden’) vermorzeld worden door het systeem, komen er permanente en ruime regulatie-mechanismen. Het asiel- en migratiebeleid is niet ‘sluitend’ – het is dat nooit geweest en het zal dat ook nooit worden. Door de ruimere mogelijkheden voor arbeidsmigratie, voor asiel en voor gezinshereniging zal het probleem van mensen zonder vergunning overigens veel kleiner worden. We voeren een wet in waarmee mensen zonder papieren onder bepaalde voorwaarden het recht krijgen op een tijdelijke verblijfsvergunning van 18 maanden. In die 18 maanden kunnen zij een permanente verblijfsstatus verwerven door aan bepaalde voorwaarden te voldoen (taaleis, in eigen levensonderhoud kunnen voorzien, identiteit aantonen).

Mensen zonder papieren die werk hebben gevonden kunnen via de aanvraag van een werkvisum een verblijfsvergunning regelen. Ook mensen in de asielprocedure of met een tijdelijke vergunning kunnen die aanvraag doen wanneer zij betaald werk hebben gevonden. Deze aanvraag kan in Nederland ingediend en toegekend worden, wanneer iemand zich al in ons land bevindt.

De verantwoordelijk bewindspersoon voor migratie herkrijgt zijn discretionaire bevoegdheid om mensen in afwijking van de regels toch toe te laten op humanitaire gronden. Dit wordt toegekend aan mensen zonder papieren, op basis van uitzonderlijke en schrijnende omstandigheden. Naast de staatssecretaris krijgen regionale commissies voor schrijnende gevallen (naar Duits voorbeeld) de bevoegdheid om hiertoe een bindend advies aan de staatssecretaris te geven. Deze commissies worden bij wet ingesteld en worden samengesteld uit vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke organisaties, lokale overheden en onafhankelijke deskundigen.

Om de schrijnende situaties van staatloosheid te beëindigen wordt aan de vaststelling van staatloosheid krachtens de wet een verblijfsrecht gekoppeld. Als je niet terug kan omdat je land van oorsprong je niet toelaat, bijvoorbeeld omdat men de identiteit niet kan aantonen, of een andere reden buiten hun schuld, krijgen een aparte buiten schuld verblijfsvergunning.

De verblijfsvergunning humanitaire aard op grond van huiselijk en seksueel geweld wordt verbeterd in lijn gebracht met het Istanbul Verdrag (definitie huiselijk geweld, bewijslast, toegankelijkheid procedure en informatie over de rechtspositie). Daarnaast kunnen mensen die op grond van het generaal pardon van 2007 een status kregen zonder persoonsdocumenten worden genaturaliseerd.

We beëindigen gevangenneming van mensen zonder verblijfsvergunning, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. De huidige, vaak langdurige gevangenneming is inhumaan, ineffectief en strijdig met het Europese recht. Detentie is ingrijpend in mensenlevens en kan blijvende schade veroorzaken. In plaats van detentie kan een meldplicht worden opgelegd. Op gezinslocaties werken we met gezinsvriendelijke terugkeer-counseling. De gesloten gezinslocatie in Zeist wordt opgeheven. Het experiment Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) wordt omgezet in een landelijke regeling met voldoende financiële middelen. Regie, voorwaarden voor verblijf en besluitvorming voor vervolgtrajecten komen bij de uitvoerende gemeenten, in samenspraak met de plaatselijke opvangorganisaties, te liggen. Niet terugkeer, maar een duurzame oplossing wordt het beoogde doel van de ondersteuning. Gemeenten krijgen de mogelijkheid te experimenteren met stadspassen, zodat mensen zonder papieren ook onder bepaalde voorwaarden aan het werk kunnen. Wie zonder documenten in Nederland verblijft krijgt recht op eerste levensbehoeften, zoals zorg, onderdak, voedsel en rechtsbijstand. Toegang tot daklozenopvang, Voedselbank en alle vormen van medische zorg worden losgekoppeld van de verblijfsstatus. Jongeren zonder verblijfspapieren mogen onderwijs volgen en hun opleiding afmaken, inclusief stages lopen.

Kinderen die hier geboren zijn of al hier geworteld zijn, moeten als regel met hun verzorgende ouder(s) een verblijfsvergunning krijgen. Gezinshereniging maken we eenvoudiger in plaats van moeilijker. Het recht op een gezinsleven is een fundamenteel recht, beperkingen daarop, bijvoorbeeld in de vorm van strenge inburgerings- en inkomenseisen, worden afgeschaft. De wettelijke mogelijkheid voor gezinshereniging voor gezinsleden buiten het kerngezin worden opnieuw ingevoerd. Zelfstandig verblijf voor houders van een afhankelijke verblijfsvergunning als gezinsmigrant wordt mogelijk na één jaar (in plaats van 5 jaar). De criteria voor familiehereniging worden versoepeld: voor vluchtelingen moet een reële bewijslast gelden voor identiteit en gezinsband zodat deze gezinnen niet langer ten onrechte gescheiden blijven. De criteria voor familieleden van EU-burgers worden ook toegepast op Nederlanders en migranten van buiten de EU.

Asielzoekers krijgen direct toegang tot een BSN-nummer, gratis taallessen, onderwijs en werk. Dat geldt ook voor Oekraïense vluchtelingen, inclusief derdelanders die in Oekraïne woonden en daar nog geen permanente verblijfsvergunning hadden en andere groepen met een ‘speciale’ status. De werkwinkels helpen hier actief bij. Er moet ook een extra inzet voor statushouders komen – huisvesting waar ook werk is, gratis en publiek georganiseerd taalonderwijs, inburgering en beroepsmatige scholing, vooral voor tekortberoepen van goede kwaliteit, en arbeidsbemiddeling op maat.

Gezien de demografische ontwikkelingen in de EU, met een krimpende en sterk vergrijzende bevolking, is immigratie – of we dat leuk vinden of niet – ook onvermijdelijk. Het beleid zal alleen succesvol zijn als het onderdeel is van een veel breder pakket van sociale maatregelen dat niet vooral de belangen van het kapitaal dient, maar vooral die van arbeid. Al was het alleen maar omdat het politieke draagvlak voor migratie in de houdgreep van het rechts-populisme zit. Anderzijds heeft de arbeidsmigratie binnen de EU wel een aantal andere problemen blootgelegd. Dit is dan ook het moment om werkgevers meer onder druk te zetten, en dat gaan we dan ook via strenge regulering snel doen. We beperken niet de vrije arbeidsmigratie binnen de EU, maar voorkomen wel dat die misbruikt worden voor uitbuiting en we bevorderen (tijdelijke) gereguleerde arbeidsmigratie voor tekortberoepen bij ons uit arme landen buiten de EU, waarbij men met opleiding en startgeld terug kan keren naar land van herkomst, zoals Duitsland dat bijvoorbeeld nu met Gambia doet. Daartoe gaan we met meer landen overeenkomsten sluiten. De criteria voor werkvisa worden snel versoepeld.

Eenmaal hier organiseren we snelle en effectieve integratie, met vertrouwen en dus niet met dwang. Met veel gratis publiek georganiseerde facilitering van (taal)onderwijs en zo snel mogelijk werk, en met goed georganiseerde opvang en huisvesting. Er zijn zeker goede redenen, zowel juridische (EU-burgers) als maatschappelijke (tijdelijke seizoenarbeiders) om niet iedere nieuwkomer tot inburgering te verplichten tot inburgering, maar waarom zouden we EU- en arbeidsmigranten geen gedifferentieerde integratievoorzieningen aanbieden?

In plaats van verplichting, zouden meer migranten verleid moeten worden om op vrijwillige basis een integratiecursus te volgen. Dat vergt een andere koers, waarbij inburgering aansluit op de rest van de samenleving en nadrukkelijk wordt gezien als maatschappelijke investering die rendement gaat opleveren. Met Duitsland als voorbeeld krijgt in ons plan iedere migrant die zich hier vestigt een integratiecursus aangeboden, en alle beperkingen worden weggenomen voor toegang tot de arbeidsmarkt voor iedereen die rechtmatig hier verblijft, waaronder dus ook asielzoekers in procedure. Daarbij geven we veel ruimte voor maatwerk. Buitenlandse kwalificaties gaan we veel sneller erkennen. Het Rijk betaalt de kosten van de inburgering, zonder eigen bijdrage. We schaffen de slaagplicht af.

We gaan de ontvangst van alle nieuwkomers meer integraal benaderen. Aan alle arbeidsmigranten gaan we een minimaal inburgeringspakket (taalles en verkort burgerschapsonderwijs) gratis aanbieden. We gaan welkomstcentra naar Canadees model, taalcafés en een algemeen welkomstpunt in de gemeente (RNI-loket) oprichten, waar gezins- en arbeidsmigranten met vragen beter op weg geholpen kunnen worden.

We investeren fors in aanmeldcentra (in regio’s van herkomst én in ons land), in asielopvang (met voldoende buffercapaciteit) en in de IND- en COA-organisatie, in betere en snellere beoordeling door IND, in dagbesteding met onderwijs en werk voor asielaanvragers, en in huisvesting, werk en onderwijs voor statushouders. Er komen tenminste vier landelijke aanmeldcentra op meerdere, centraal gelegen en goed bereikbare plaatsen. Gemeenten spelen een sleutelrol en hebben daarvoor ondersteuning nodig. Het opvangbeleid van asielzoekers wordt centraal gecoördineerd met een verplicht verdeelsysteem van asielzoekers over gemeenten naar rato van het inwoneraantal, zoals dat nu ook al gebeurt voor statushouders. De toedeling van asielzoekers aan gemeenten wordt at random bepaald rekening houdend met gezinsverband. Bij de plaatsing wordt wel rekening gehouden met voorkeur van de asielzoeker, bijvoorbeeld in de buurt van familie of een ander netwerk, dat de kans op succesvolle integratie vergroot. Gemeenten die niet of onvoldoende daaraan meewerken krijgen een aanwijzing vanuit het Rijk – op hun kosten kan het Rijk dan zelf opvang en huisvesting organiseren.

De opvang van asielzoekers wordt niet meer in grootschalige opvanglocaties gerealiseerd, maar in kleinschalige opvang. De opvanglocaties worden ingericht met voorzieningen die niet alleen door de asielzoekers maar ook door de buurt- of dorpsbewoners gebruikt kunnen worden. Hiermee wordt de asielopvang ook onderdeel van de wijk of het dorp, er is meer kans op succesvolle integratie en lokaal draagvlak, en er zijn meer mogelijkheden voor lokale burgerinitiatieven en ondernemers om mee te denken en mee te doen. Opvanglocaties worden in de wijk of het dorp geplaatst en dus niet ver weg of geïsoleerd van bewoners. Opvanglocaties worden voorzien van een ‘huiskamer’ – een open, publieke ruimte – waar asielzoekers en lokale inwoners kunnen samenkomen, en waar activiteiten en cursussen worden georganiseerd die toegankelijk zijn voor beide groepen. Alle opvanglocaties moeten voldoen aan minimumvoorwaarden voor humane opvang. Asielzoekers en statushouders worden in beginsel in dezelfde gemeente opgevangen, ze verhuizen niet meer steeds van hort naar her, en krijgen zo meer rust en kunnen beter onderwijs volgen en werken.

Asielzoekers verhuizen in beginsel nog maar één keer binnen de termijn van de asielprocedure: van het aanmeldcentra naar de opvanglocatie, waar zij de beslissing op de asielaanvraag afwachten.  Dit tenzij de asielzoeker zelf verzoekt om een verplaatsing.

Voor alle kinderen in opvanglocaties komt er een extra budget van 150 euro per jaar voor sport- en cultuuractiviteiten en andere recreatiemogelijkheden. We geven absolute prioriteit aan het voorkomen van verdwijnen van volwassenen en kinderen uit de opvang en slachtoffer worden van mensenhandel, onvrijwillige prostitutie en uitbuiting.

Bij een kleinere vraag naar capaciteit (van asielopvangplaatsen) dan de beschikbare capaciteit, worden geen centra gesloten maar in alle gemeenten evenredig beperktere bezetting gerealiseerd. Plekken zijn dan tijdelijk beschikbaar voor andere doeleinden en kunnen bij capaciteitstoename weer worden ingezet, zodat (exorbitant) dure noodoplossingen niet meer nodig zijn. Ratio: Ongeacht de omvang van het aantal op te vangen asielzoekers, zal de relatieve verdeling van het feitelijke aantal over de gemeenten hetzelfde blijven. Bij een beperkte bezetting kunnen deze plaatsen door de gemeente tijdelijk voor andere lokale doeleinden worden ingezet. Zoals dat nu ook vaak in de vorm van anti-kraak gebeurt t.b.v. tijdelijke huisvesting van jongeren, studenten, spoedzoekers en kunstenaars. De capaciteit komt echter weer beschikbaar indien nodig; er hoeven dus geen ad hoc, dure, ingrijpende en grootschalige noodvoorzieningen meer te komen. Dit alles zorgt weer voor een positieve impuls op het draagvlak in de gemeente.

Een nieuw model inburgering zal zeker meer gaan kosten dan het huidige inburgeringsbeleid. Werkgevers van kennis- en arbeidsmigranten moeten hier zeker ook  bijdragen. Een goede integratie levert op de langere termijn veel voordelen op. Dat betaalt zich niet alleen terug in hogere arbeidsparticipatie en lagere uitkeringsafhankelijkheid, maar ook in betere maatschappelijke betrokkenheid en integratie. De kosten gaan voor de baten uit. Een Nederlands inburgeringsmodel met Duitse en Canadese elementen waarbij duidelijke kansen en mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden worden geboden betekent zeker een win-win situatie voor het individu én voor de samenleving.

Inburgering gaan we weer volledig publiek en gratis organiseren. We schaffen de potsierlijke participatieverklaring af. We breken met de verplichtende vormen van participatie en gedwongen vormen van ‘verheffing’. Dubbele nationaliteiten zijn geen probleem maar een kans om het overmatig nationalisme te keren, en we maken dat weer volop mogelijk. Na inburgering krijgt men per direct alle rechten gelijk aan een Nederlander.

Schuldenoffensief en een veel kleinere en gereguleerde financiële sector

 

De ongelijkheid en armoede aanpakken vraagt ook een stevige aanpak van de schuldenindustrie, met veel meer effectieve schuldpreventie en schuldsanering, en een veel kleinere, beter gereguleerde financiële sector. Onze financiële sector is nu een waterhoofd in onze economie, die ook grote risico’s geeft voor onze totale economie, welvaart en brede welzijn. We gaan scherp ingrijpen met tal van maatregelen.

De financiële industrie is nu in ons land veel te groot met grote risico’s. De financiële sector is in ons land vier maal zo groot als ons nationaal inkomen, nergens ter wereld is die verhouding zo uit balans. Dat geeft enorme risico’s – voor huishoudens die gebruik maken van hun diensten; voor de nutsfuncties in het betalingsverkeer die banken uitvoeren; en voor de belastingbetalers die net als in 2008-2012 weer zou moeten bijpassen als het mislukt. Het faciliteert ook op grote schaal belastingontwijking, het zo desastreus uitpakkende superkapitalisme en zelfs criminele organisaties met witwassen en belasting ontduiken. De in en in keurige Bazelse Bank voor Internationale Betalingen liet bij monde van huiseconoom Hyun Song Shin na de crisis van 2008 weten dat een financiële sector die meer dan drie procent van het bruto binnenlands product (bbp) beslaat de economische groei van dat land belemmert. Dat komt doordat er dan stomweg te veel parasieten zijn die alleen maar leegzuigen in plaats van bijdragen.

In plaats van de focus te richten op reductie van overheidsschulden moeten we die richten op reductie van private schulden, voor een duurzame, stabiele economische groei. De wereld is in wezen een systeem van met elkaar verbonden balansen. Van banken, van burgers, van bedrijven. Het bezit van de een is het krediet van de ander, en zo bestaat een complex systeem van communicerende financiële vaten, groot en klein. Het krediet groeit en is nu wereldwijd 250 procent van het bbp. Van afbouw van leningen en van het verkleinen van de hefboom is sinds Lehman geen enkele sprake. Integendeel. De langdurig lage rentes zorgen ervoor dat er geld wordt geleend voor projecten of activiteiten die bij een hogere rente helemaal niet zouden zijn gestart. Het is dan ook zeer de vraag of het nieuwe bezit dat tegenover al dat extra krediet staat, in dat grote systeem van communicerende balansen, van goede kwaliteit is en van goede kwaliteit blijft. Als wereldwijd de productiviteitsstijging geen gelijke pas houdt met de groei van het krediet, dan gaat dat een keer fout.

Niet alleen  huishoudens, ook de niet-financiële bedrijven hebben met 137% van het bruto binnenlands product (bbp) een forse schuld. Dat hoeft niet ernstig te zijn als die schuld wordt aangewend voor investeringen die op termijn rendabel zijn en daardoor bijdragen aan de reële economische groei. Het probleem is dat steeds meer leningen worden afgesloten waarbij bedrijven min of meer fungeren als financiële instellingen. Ze lenen of geven aandelen uit om andere bedrijven op te kopen en weer van de hand te doen als ze die met winst kunnen worden verkocht. Een bekend verschijnsel is de investeringsmaatschappij die investeert in andere bedrijven door aandelen of certificaten van aandelen op te kopen.

Een extreem voorbeeld daarvan is de private equity, vaak een activistisch beleggingsfonds dat in feite speculeert in het opkopen van bedrijven, deze reorganiseert en onderdelen daarvan met winst doorverkoopt of met een schuldenlast verzelfstandigt. Een nieuw verschijnsel is een spac (special purpose acquisition company), een lege vennootschap die op de effectenbeurs aandelen uitgeeft om bedrijven over te nemen. We zien hier een verschijnsel dat vooral dient om louter door middel van geld meer winst te creëren zonder dat het bijdraagt aan de reële economie; dus niet gericht op het leveren van goederen en diensten. Het handelen in waardepapieren zonder relatie met de reële economie, leidt weliswaar tot een groter bbp, maar kan een groot gevaar opleveren voor de maatschappij omdat ze tot een economische crisis kan leiden, groter dan de recente bankencrisis. Het lange termijnperspectief van bedrijven wordt ondermijnd door excessen van private equity-partijen en door activistische aandeelhouders. Die jagen bedrijven op om onderdelen af te stoten of onderdelen te verkopen zonder oog voor de belangen van werknemers of klanten. Gezonde bedrijven gaan daardoor op termijn kapot. We gaan dit soort bedrijven veel strenger reguleren. We gaan ze geheel verbannen uit de publieke sector, vooruitlopend op de beëindiging van marktwerking daar.

Er dreigt nog steeds een nieuwe bankencrisis. Problemen bij een kleine Amerikaanse bank met nog geen één procent marktaandeel zorgden begin 2023 voor een prompte bezwering van de Amerikaanse president Biden dat het spaargeld van alle Amerikanen veilig is, en door de overheid gegarandeerd zou worden. De Zwitserse regering heeft intussen het failliete Credit Suisse laten overnemen door UBS, waarbij de overheid garant staat voor astronomische bedragen. En voor zover de EU dacht dat zij ontzien zou worden, was daar vlak daarna onrust rond Deutsche Bank. Wie houdt wie voor de gek? De financiële crisis van 2008 ligt toch achter ons? We hadden met nieuwe regelgeving banken toch veiliger gemaakt? Ja, er kwamen heel veel regels, maar wat de insiders al lang wisten: het fundament blijft fragiel. Wat ook nog steeds geldt: (hoge) winsten worden op veel plaatsen privaat geïncasseerd, maar verliezen worden naar de schatkist doorgeschoven. Garanties houden het systeem overeind. Daarmee is de gijzeling van de publieke sector door banken, ondanks plechtige beloften na de financiële crisis van 2008, nog onverminderd van kracht. Toezichthouders en beleidsmakers durven falende instellingen niet failliet te laten gaan uit angst voor de repercussies.

In 2008 hadden we ook geleerd dat het niet verstandig is om voor essentiële publieke infrastructuur, zoals het betalingsverkeer, afhankelijk te zijn van de financiële gezondheid van commerciële partijen. De parlementaire enquête financieel stelsel – de commissie-De Wit – had het nog wel zo mooi opgeschreven. Die les kregen we weer in maart 2023. Op korte termijn lijken we geen grote bancaire problemen in Nederland te moeten verwachten. Het is aannemelijk dat de EU zaken beter heeft geregeld; toezicht en regelgeving zijn scherp. Maar er is ook geen reden om rustig te gaan slapen. Een simpel voorbeeld: banken worden grotendeels gefinancierd met direct opvraagbaar geld – ons spaargeld, ook wel deposito’s genoemd. Maar in de digitale wereld van vandaag met apps op onze smartphone kan iedereen zonder enige vertraging zijn geld verplaatsen. Een gerucht volstaat om een ‘bankrun’ te veroorzaken, waarbij deposito’s (spaargelden) collectief worden weggehaald en de bank klem komt te zitten. De snelheid waarmee dit kan, en kan uitwaaieren over het gehele bancaire landschap, heeft met de informatietechnologierevolutie ongekende vormen aangenomen. Het in de hand houden hiervan lijkt onmogelijk, ondanks het bestaan van garanties die spaarders rust zouden moeten geven. Dit probleem is niet opgelost met strenger toezicht en bijtende regulering, terwijl die wel direct raakt aan de manoeuvreerruimte voor banken zelf.

We vergroten de risico’s voor kredietverstrekkers:

  • Hypotheken hebben veruit het grootste aandeel in de private kredieten in ons land, en in hoofdstuk III doen we voorstellen om deze sterk te beperken. We zorgen dat de hypotheekverstrekker minder risico’s accepteert door de hypotheek te laten vervallen bij inlevering van het onderpand – de woning. De hypotheeknemer heeft daardoor geen risico meer op een restschuld. Dit is naar het voorbeeld van de situatie in sommige Amerikaanse staten.
  • Ook bij andere kredieten dan hypotheken vergroten we het risico van de kredietverlener, opdat deze voorzichtiger wordt en onverantwoorde kredieten en daaruit volgende problematische schulden worden voorkomen. Zo moeten we de Faillissementswet wijzigen opdat bij faillissement van natuurlijke personen geen beslag meer gelegd kan worden op toekomstig inkomen en kan er op meer goederen geen beslag meer gelegd worden voor verkoop – met een uitzondering in geval van kennelijk misbruik en met mogelijkheid voor verplichte budgethulpverlening in geval dat anders herhaling dreigt.
  • Kredieten aan personen die al geregistreerd staan (in het publiek te maken) BKR worden wettelijk nietig verklaard, en de zorgplicht van kredietverstrekkers kan niet meer overgaan op incassobureaus.

We verbieden ook de commerciële handel in schulden, beperken de rente en incassokosten fors, maken gerechtsdeurwaarders weer publieke instanties zonder winst en nevenactiviteiten, reguleren dat schuldenaren altijd maar één deurwaarder kunnen hebben met regio-gebonden deurwaarders, reguleren incassobureaus met vergunningen en waarborgsommen, alsmede aansprakelijkheid en strafbaarstelling van hun bestuurders bij overtreding.

We beperken schulden bij overheden door één centraal Rijks incassotraject (incl. het CJIB), met één incassobeleid voor alle overheden, met een hogere beslagvrije voet en met afwijking ten gunste van schuldenaar wanneer menselijke maat dat vergt; en een maatregel waardoor uitkeringen, toeslagen en andere verstrekkingen worden op een gelijk tijdstip uitbetaald.

Ter preventie van problematische schulden bij huishoudens verhogen we de leeftijdsgrens voor het aangaan van een krediet van 18 naar 21 jaar, komt er structureel meer financiële scholing in onderwijs, organiseren we meer aanbod van financiële coaching bij (opnieuw) gaan werken en zorgen we voor meer regulering en verbod van krediet- en gokreclame. Ook verbieden we achteraf betalen en in termijnen betalen zonder krediettoetsing.

In iedere gemeente komt er verplicht een publiek, onafhankelijk Geldloket voor onafhankelijk, gratis financieel advies en formulierenhulp.

Er komt verplichte, uitgebreide gemeentelijke vroegsignalering en hulpaanbod bij betaalachterstanden vaste lasten en bij risicovolle levensevents (arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, scheiding, overlijden partner e.d.) en er komt automatische wettelijke kwijtschelding van lokale lasten bij inkomen op of onder 130% van het sociaal minimum (incl. waterschappen, rioollasten en afvalstoffenheffing) en bij toekenning van schuldhulpverlening.

We gaan de schuldhulpverlening (incl. bewindvoering) volledig publiek maken: schuldhulpverlening mag niet meer uitbesteed worden aan commerciële partijen (er blijft wel ruimte voor private, niet-commerciële partijen), en bewindvoerders komen verplicht in dienst bij gemeenten. Er komt een kwaliteitssysteem met verplichte certificaten voor bewindvoerders en schuldhulpverleners.

We integreren de nu opeenvolgende systemen van minnelijke en rechterlijke schuldsanering in één nieuw systeem van gemeentelijke schuldhulpverlening en schuldsanering. Door de integratie kan schuldsanering sneller starten en wordt de rechterlijke macht ontlast. Gemeenten krijgen de bevoegdheid om alle maatregelen te nemen die nu ook kunnen bij de rechter, met beroepsmogelijkheid  voor schuldenaar en schuldeisers bij de rechter (zonder schorsende werking).

Er komt een wettelijk toegangsrecht tot schuldhulpverlening van schuldenaren met risicovolle/problematische schulden met wettelijke, korte beslistermijnen. Bij toelating schuldhulpverlening komt er direct een schuldenmoratorium (= bevriezing van schuld, dus geen verhoging meer door rente en kosten) en een verbod op huisuitzetting, op stopzetting levering energie en water, op beëindiging zorgverzekering en beëindiging van telefoon/internetlevering.

Er komt ook een recht op onafhankelijke, gratis juridische, financiële en sociale bijstand voor de schuldenaar met wettelijk een goede rechtsbescherming met bezwaar en beroep.

Binnen een korte termijn na de aanmelding moet er door de gemeente een individueel (op maat) gemaakt schuldhulpverleningsplan opgesteld worden, niet alleen zoals nu gericht op het oplossen van de schulden voor schuldeisers maar óók op nieuw perspectief voor een duurzaam schuldenvrij bestaan van de schuldenaar.

Een nationaal schuldenfonds maakt het opkopen van schulden mogelijk. Budgetbeheer of bewindvoering kan door de gemeente worden opgelegd en in eigen beheer worden uitgevoerd (verbod op uitbesteding. Bij schuldsanering is er altijd bewindvoering.

De beslagvrije voet wordt fors verhoogd tot 100% van het sociaal minimum – dat is niet voor niets gedefinieerd als het sociaal minimum. Inwonende kinderen – ongeacht de leeftijd – hoeven niet meer bij te dragen.

De maximum schuldsaneringstermijn is onlangs gehalveerd naar 1,5 jaar, en we voeren daarenboven ieder half jaar een maand schuldenaflospauze in. Deze termijn kan worden verlengd bij niet nakoming verplichtingen schuldenaar (in plaats van beëindiging, daar schiet niemand wat mee op). Na afloop van de schuldsaneringstermijn vervalt net als nu restschuld en er komt verplichte nazorg om herhaling te voorkomen. We investeren fors in dit nieuwe systeem bij gemeenten.

Last but not least komt er een eenmalig schuldenpardon dat alle problematische schulden die op dat moment al tenminste 5 jaar bestaan, bij wet kwijtscheldt.

Met de beperking van hypotheken en kredieten aan huishoudens zal ook de financiële sector sterk krimpen. Dat willen we nog verder bevorderen door hogere buffers bij banken te eisen. Banken mogen elke euro op de balans nog altijd 25 keer uitlenen. Dat is veel te riskant. We  gaan de buffers fors verhogen. De gewogen risico-eisen worden eveneens verhoogd. In de risicomodellen van banken moeten harde ondergrenzen aan het kapitaal worden gesteld, de zogenaamde kapitaalvloeren. Daarmee temmen we de ‘Wolf on Wall Street’.

We voeren voorts een verbod in op te risicovolle producten, verplichten tot een harde scheiding tussen nuts- en zakenbankfuncties (aparte spaarbanken).

De huidige bonuswetgeving voor bestuurders en medewerkers van banken wordt verscherpt: een bonus mag niet 20% maar maximaal nog maar 10% van het vaste salaris bevatten en mag niet gerelateerd zijn aan doelstellingen die speculatie bevorderen of anderszins strijdig zijn met het algemeen belang.

We stellen het belang van klanten centraal bij banken met regels over minima aan aantallen kantoren, persoonlijk contact en advies, geldautomaten, gebruik van contant geld, eerlijk sparen, etc.

Het moet eenvoudiger worden om van bank over te stappen. Banken moeten bij overstap van een klant onder meer hetzelfde rekeningnummer blijven gebruiken en automatische incasso’s continueren.

Betaalgegevens zijn van de klant, niet van de bank. Banken beschikken alleen over de gegevens, omdat zij een nutsfunctie hebben: het veilig en goed laten verlopen van het betalingsverkeer. Banken mogen betaalgegevens niet verkopen aan derden. De gedragscode waarin de omgang met betaalgegevens is geregeld wordt aangescherpt, waarbij de bescherming van privacy voorop staat.

Er komt een wettelijke acceptatieplicht voor contant geld in al het betaalverkeer. Contant geld blijft beschikbaar.

Banken dragen nog steeds te weinig bij aan de overheidsfinanciën. Banken betalen geen BTW, daarom verhogen we de bankenbelasting, en die voor zakenbanken extra. Daarnaast voeren we in Europees verband een belasting in op speculatieve transacties met aandelen (Financial Transaction Taks – FTT – of ook wel Tobin-tax genaamd).

De bankenunie moet afgemaakt worden door de invoering van een door banken zelf gefinancierd Europees depositogarantiestelsel (DGS), zodat overheden onder druk van spaarders niet in de verleiding komen falende banken alsnog te redden. Hierbij moet er altijd een mogelijkheid moet zijn klanten van die bedrijven te redden in bepaalde omstandigheden. Met de invoering van een Europees Deposito Garantiestelsel zorgen we ervoor dat de Europese bankenunie naast Europees toezicht en een Europees steunfonds stevig op drie pijlers rust.

Ook de verstrengeling tussen banken en overheden moet verder worden doorbroken. Staatsobligaties moeten een eerlijkere weging krijgen in de Europese en internationale financiële regelgeving. Ook wordt het aandeel staatsobligaties op een bankbalans gemaximeerd.

Als we ditmaal, bij de huidige dreigende nieuwe bankencrisis, de les van de vorige financiële crisis serieus nemen, moet er iets veranderen. We zouden moeten toewerken naar een publiek verankerd betaal- en spaarsysteem. Het kunnen aanhouden van een betaalrekening bij de centrale bank (DNB en de ECB) biedt hiertoe een voor de hand liggende mogelijkheid. Onder specialisten is dit onderdeel van de discussie over central bank digital currencies (CBDC). In essentie is dit een digitaal alternatief voor contant geld (bankbiljetten en munten). Een dergelijke bankrekening biedt een veilige omgeving voor sparen en betalen en een anker voor het financiële systeem. De uitwerking van deze optie kan op verschillende manieren plaatsvinden. De logistieke en procesmatige kant van de bankrekeningen kan worden ondergebracht bij een aparte organisatie waarbij de middelen te allen tijde veilig geparkeerd zijn bij de centrale bank. Overigens zijn er complementaire alternatieven, van een ‘veilige’ Rijkspostspaarbank 2.0 tot fondsen die louter in korte termijn liquide overheidspapier mogen beleggen. Hoe we het ook inrichten, er komt dan een systeem voor betalen en sparen dat beschikbaar is in goede en slechte tijden. En banken komen dan in de gezonde positie dat ze niet op steun en garanties kunnen vertrouwen. Ze zullen zich robuuster moeten gaan financieren om serieus genomen te worden (met dus veel minder direct opvraagbaar geld en met meer lang lopende obligaties en eigen vermogen). Regeringen kunnen altijd nog besluiten dat een bank in de problemen het waard is om te redden. Maar dat is dan een weloverwogen besluit en geen afgedwongen garantie. Dat is beter voor het vertrouwen in de politiek en de publieke zaak, en uiteindelijk ook voor de economie en de banken zelf.

We sturen aan op meer kleine banken, die met nutsfuncties moeten coöperatief zijn opgezet, naast één staatsbank, die niet op winst maar op het publiek belang en dat van hun cliënten gericht zijn. Voor bedrijven richten we een aparte staatsbank op, die leningen verstrekt die voor deze bedrijven de noodzakelijke transities mogelijk maken.

Als ondanks deze systeemwijzigingen een bank gered moet worden, wentelen we dat niet meer af op huishoudens die belasting betalen. Allereerst worden aandeelhouders en bestuurders aangesproken. De leiding moet dan plaatsmaken. Bij wanbeleid volgt vervolging, we schikken niet meer. Er een extra bankenbelasting voor een fonds om redding te financieren. De garantiestelling voor tegoeden bij commerciële banken wordt niet verruimd.

Het is nodig de rol van banken en van de overheid bij geldcreatie aan de orde te stellen en het gebruik van digitale geldmiddelen als bitcoins te verbieden. Geldschepping moet de samenleving dienen: daarom een goede democratische controle op geldschepping, het voorkomen van financiële zeepbellen en het creëren van ruimte voor publieke bestedingen. We stimuleren dat geld in de productieve economie terechtkomt en ontmoedigen speculatie.

We moeten de uitwassen van het Angelsaksische aandeelhouderskapitalisme bestrijden: de investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn; excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen moeten onmogelijk worden gemaakt; de invloed van werknemers moet worden vergroot; en de kosten en het verdienmodel van private equity-partijen moeten transparant worden. We voeren daartoe de voorstellen uit de initiatiefnota van Henk Nijboer uit.

Sommige verzekeraars verkeren in zwaar weer. Er mogen geen dividenden worden uitgekeerd door verzekeraars als buffers onder druk staan. De Nederlandsche Bank moet hierop toezicht houden. Collectieve schadeafhandeling is slecht geregeld in Nederland. Woekerpolishouders en derivatenbezitters blijven te lang met ellende zitten. Er moet een juridische mogelijkheid komen om sneller tot collectieve oplossingen te komen.

De accountants hebben bewezen zichzelf niet te kunnen reguleren. We voeren regels en verscherpt toezicht in om te waarborgen dat de controle op rechtmatigheid en op een getrouw beeld geven op juiste wijze plaatsvindt. Accountants moeten een ondoorlaatbare muur hebben tussen accountantswerkzaamheden en advieswerkzaamheden.

Fiscalisten, accountants en vermogensbeheerders ontspringen nog te vaak de dans bij belastingontduiking. In de praktijk worden deze mensen dan zelden strafrechtelijk vervolgd, terwijl hier wel mogelijkheden voor bestaan. Dat moet anders, omdat dit de mensen zijn die de ingewikkelde constructies bedenken om de fiscus om de tuin te leiden. We moeten de mogelijkheden verruimen om de adviseurs te vervolgen die meewerken aan belastingontduiking en agressieve belastingontwijking.

(Semi-)overheidsinstellingen moeten ook minder speelruimte krijgen op financieel terrein met een verplichte, externe toets op investeringen en contracten. De BNG wordt voor de publieke sector de verplichte bankier.

Een andere economie en verdienmodel, gebaseerd op brede welzijn

 

Maar niet alleen de financiële industrie, maar in de hele marktsector zijn grote veranderingen dringend nodig. We stoppen met het faciliteren van lage-lonenarbeid, die vooral gebaseerd is op rechteloze flexarbeid en uitbuiting van arbeidsmigranten, werk dat ongezond is en/of gewoon slecht werk is, en gaan dit soort werk juist sterk reguleren en terugdringen. In hoofdstuk II geven we de noodzakelijke en tenminste even urgente transities weer die wij willen in verband met groene, ecologische duurzaamheid.

Werk moet zowel ecologisch als sociaal duurzaam zijn. Als alle banen die niet door de beugel kunnen verdwijnen, zijn er straks meer mensen beschikbaar voor de sectoren die we essentieel vinden. Geen werk faciliteren dat in de buurt komt van uitbuiting, lage lonenarbeid, ongezond werk of gewoon ronduit slecht is, geen werk faciliteren dat ons milieu, klimaat, biodiversiteit, onze gezondheid en/of het dierenwelzijn bedreigt. We moeten het vooral hebben over de arbeidsmarkt van de toekomst. De overheid moet veel gerichter sturen welke arbeid we wel willen: duurzaam en sociaal: publieke banen in de zorg, onderwijs, welzijn, kinderopvang, veiligheid en uitvoeringsorganisaties; banen in de duurzaamheidstransities en in de woningbouwopgave; banen in bedrijvigheid die bijdragen aan onze brede welvaart, zoals in de kenniseconomie. We zetten in op bedrijvigheid met hoogwaardige arbeid en maatschappelijk ondernemerschap als norm. De economie moet opereren binnen harde ecologische en sociale grenzen. We dwingen dat nationaal af met wetgeving.

Dat betekent eveneens een einde aan economische groei als doel, en een transitie naar kwalitatieve groei, in termen van brede welzijnsgroei. Het betekent ook een einde aan sectoren als de glastuinbouw, de intensieve veeteelt, kunstmestfabrieken en wellicht ook staalproductie in ons land. We volgen het rapport van CE Delft over duurzame industrie, dat recent in opdracht van Stichting Natuur & Milieu is gemaakt. En aan de rol als doorvoerland, met weinig toegevoegde waarde en veel vervuiling en overlast. De distributieknooppunten als de Rotterdamse haven en Schiphol moeten niet meer inzetten op groei, maar op een kwalitatieve, duurzame transitie, met enkel duurzaam transport en daarin een voorlopersrol spelen. We stoppen met het ruim baan geven aan de distributiecentra, de enorme blokkendozen die nu steeds meer ons landschap ontsieren en alleen kunnen bestaan met op arbeidsmigratie en uitbuiting gebaseerde lage lonenarbeid. In plaats daarvan zetten we in op een kenniseconomie, duurzame productie en duurzame bestedingen. Uiteraard doen we de transitie zorgvuldig: werknemers krijgen een werkgarantie met alle hulp die nodig is voor de overstap.

We kiezen kortom voor een economie die gebaseerd is op een hoogwaardige kenniseconomie en op duurzame binnenlandse bestedingen. Daarbij geldt dat bestedingen van werknemers in de publieke sector net zo hard economische waarde vertegenwoordigen als van die in de marktsector. We verhogen de lonen extra in de publieke sector om hun achterstanden in te halen en de tekorten tegen te gaan.

En we reguleren de marktsector veel uitgebreider en effectiever om de uitwassen van het huidige superkapitalisme tegen te gaan, met onder meer maatregelen ter voorkoming van te grote economische machtsvorming en ter bescherming van publieke en consumentenbelangen. De Amerikaanse econoom en oud-minister (onder Clinton) Robert Reich schreef al in 2008 dat we in de fase van ‘superkapitalisme’ leven in zijn gelijknamige bestseller. Aandeelhouderswaarde is allesoverheersend geworden. De analyse van de Amerikaanse econoom sluit aan bij die van de Britse econome Noreena Hertz. In haar boek De stille overname. De globalisering en het einde van de democratie zette ze aan het begin van deze eeuw uiteen hoe de opkomst van de vrije markt heeft uitgewerkt: de macht van het bedrijfsleven heeft de democratie uitgehold.

We moeten dus de macht van het bedrijfsleven, dat volgens Reich per definitie amoreel is, en hun aandeelhouders, beknotten, de economie democratiseren en de rijkdom herverdelen. Dat moet de overheid doen, die daartoe democratisch gelegitimeerd is. Via wetgeving en belastingheffing kan dat ook effectief, en we moeten ons daarbij niet laten gijzelen door de open grenzen en globalisering, in een race to the bottom. En dat vraagt dus ook een andere Europese Unie, andere handelsverdragen en een nieuw Bretton Woods (monetair stelsel). Dat vraagt ook een andere economie, zoveel mogelijk coöperatief georganiseerd, met hoogwaardige arbeid, dat in kader van de brede welzijnsdoelstelling – en dus niet alleen het korte termijn aandeelhoudersbelang – echte toegevoegde waarde biedt.

We breiden de verplichtingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen uit en maken deze effectiever. Bedrijven worden wettelijk verplicht om misstanden zoals alle vormen van kinderarbeid, moderne slavernij, andere mensenrechtenschendingen en alle milieu- en klimaatschade aan te pakken. Bedrijven moeten hun productieketens in kaart brengen en mogelijke misstanden. Mochten er misstanden worden gevonden, dan dient een bedrijf deze aan te pakken en in sommige gevallen ook te herstellen. Een onafhankelijke toezichthouder moet toezien op de naleving van de wet. Bij bewuste ontduiking van deze regels zijn ook bestuurders van ondernemingen aansprakelijk. Ondernemingen moeten in hun publiek jaarverslag verplichte onderdelen opnemen over hun sociaal en duurzaamheidsbeleid.

Marktwerking wordt uitgesloten in publiek belangrijke sectoren, zoals onderwijs, kinderopvang, zorg, welzijnswerk, schuldhulpverlening, bewindvoering, deurwaarders, kredietregistratie, veiligheid, rechtspraak, arbeidsvoorziening, sociale zekerheid, energieproductie en -distributie, openbaar vervoer, drinkwatervoorziening en waterbeheer, natuurbeheer, sociale woningbouw, e.d. Deze sectoren zijn c.q. worden exclusief terrein voor de publieke sector, waarbij winstdoelstellingen en -uitkeringen verboden zijn, en coöperaties de verplichte organisatievorm, iedereen in loondienst is met in beginsel een vast contract, aanbestedingen uitgesloten dus verboden zijn (we werken in plaats daarvan met duurzame subsidierelaties) en de publieke belangen en die van cliënten met regelgeving en subsidievoorwaarden worden beschermd. De Autoriteit Consument en Markt is in deze sectoren niet meer bevoegd. Bij disfunctioneren kan de bevoegde overheid aanwijzingen geven en/of onder curatele stellen. Deze transitie wordt voor 2030 afgerond.

Waar er wel marktwerking blijft, gaan we het marktmeesterschap van de overheid versterken, vooral uit oogpunt van consumentenbelangen. Monopolies, kartelvorming, prijsafspraken zijn al verboden maar kennen nog teveel geitenpaadjes, maar ook moet de aansprakelijkheid van ondernemingen en hun bestuurders versterkt worden in geval van onjuiste claims over hun producten of dienstverlening, evenals de positie van consumenten om hun recht te halen bij het in gebreke blijven van bedrijven. We versterken hiertoe de capaciteit en de instrumenten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en geven tegelijkertijd de opdracht dit veel strenger en intensiever te handhaven. Burgers kunnen klachten gaan deponeren bij de ACM en deze moet in het openbaar rekenschap geven van wat daarmee gebeurt.

Reclame gaan we aan strenge regels binden en verbannen we volledig in de publieke omroep, in het onderwijs en in het openbaar vervoer. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) krijgt opdracht boetes te geven voor reclames die misleidend zijn en/of hun claims niet kunnen bewijzen. Daarvoor komt ook een meldpunt bij de ACM. In navolging van tabak komt er ook een verbod op reclame voor ongezonde producten, waaronder met teveel suiker. Reclame en productinformatie moet betrouwbaar zijn, met aansprakelijkheid van de producent als dat niet zo is, en productaansprakelijkheid moet veel minder eenvoudig als nu uitgesloten kunnen worden. Dat geldt des te meer voor digitale aanbieders. We zetten ons in om de misstanden die nu wekelijks bij consumentenprogramma’s te zien zijn aan te pakken met extra regelgeving en handhaving. Met scherpe en intensieve inspecties en hoge, effectieve boetes.

We maken vijandige overnames moeilijker door werknemers een blokkerende stem te geven bij alle overnames en fusies, door een wachttijd in te voeren en door financiering door eigen vermogen te eisen. Nu worden overnames vaak gefinancierd via schuld, en dat is slecht voor het bedrijf en voor de economie als geheel. De investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn. Dit wordt vooraf getoetst. Excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen wordt wettelijk beperkt.

We beperken het patentrecht in duur en ook waar het algemeen belang teveel in het geding is, zoals nu bij de farmaceutische industrie en bij internetbedrijven als zoekmachines, sociale media en softwarebedrijven.

We verbeteren de huurbescherming van zelfstandige winkeliers en de rechtspositie van franchisenemers, en we passen de mededingingswetgeving aan, zodat de macht van grote inkopers tegenover kleine zelfstandigen wordt ingeperkt. Bij overheidsopdrachten garanderen we dat kleine ondernemers dezelfde kansen krijgen als grote bedrijven.

Handelsverdragen en de Europese Unie worden hervormd opdat vrijhandel effectief beperkt wordt door kaders van onder meer mensen- en arbeidersrechten, eerlijke ontwikkeling van arme landen en ecologische grenzen.

We zetten ook in op een nieuw begrotingspact in de EU, waarbij sociale (mate van ongelijkheid binnen en tussen lidstaten, en van onvrijwillige werkloosheid, gezonde levensverwachting, dakloosheid, sociale bescherming, etc.) en ecologische (uitstoot broeikasgassen, biodiversiteit, vervuiling, dierenwelzijn en preventie tegen andere bedreigingen van gezondheid) doelen nevengeschikt zijn aan begrotingsdoelen en onderwerp zijn van transparante belangenafweging in de politiek. Dit wordt opgenomen in een nieuw EU verdrag, dat ook eigen belastingheffing mogelijk maakt, ook een sociale pijler kent en geen vetorecht meer kent. Zie ook hierna bij internationale solidariteit en in hoofdstuk IV bij democratisering van de EU.

We geven speciale aandacht aan de digitale sector. De privacy van burgers moet veel beter worden beschermd en het internet moet meer worden gereguleerd. Overheden en publieke instellingen moeten zelf controle houden over hun databestanden. Er komt wettelijk gegarandeerde zeggenschap en transparantie over de koppeling van databestanden in publieke sectoren. Het medisch beroepsgeheim wordt niet aangetast. We draaien het mogelijk maken van het verkopen van je data door je bank terug. Burgers krijgen zeggenschap en controle over wat er met hun data gebeurt en er komen strenge wettelijke voorwaarden voor het omgaan met deze data. Bij het gebruik van algoritmes en databestanden wordt transparantie wettelijk verplicht. Stigmatiserend gebruik van algoritmes, bijv. bij het bestrijden van fraude, wordt verboden. Algoritmes mogen niet leiden tot uitsluiting op de arbeidsmarkt of verzekeringen.

We ondersteunen de ontwikkeling van een ‘publiek internet’, met waardengedreven publieke en non-profit platforms, waardoor informatie en communicatie, en daarmee datastromen, niet langer via commerciële platforms hoeft te gaan. Zo bevorderen we een divers en pluriform internet met verschillende typen spelers. We gaan de digitale infrastructuur veel steviger reguleren. Dit geldt des te meer in het geval platformbedrijven nutsfuncties vervullen. De huidige kaders voor wetgeving en regulering lopen achter bij de alledaagse realiteit van algoritmische lock-ins, ongebreidelde verknopingen van datastromen, vervagende grenzen tussen de private infrastructuur en gebruikersvoorwaarden met een onduidelijke status. Het dwingend en niet transparant goedkeuren van delen van je data en surfgedrag op websites wordt verboden. Zelfregulatie is evident onvoldoende gebleken.

We verbieden de handel in persoonsgegevens (met inbegrip van gepersonaliseerde reclame), biometrische massasurveillance, social scoring  en de ongerichte onderschepping van telecommunicatie.

Platformbedrijven moeten voor hun diensten voldoen aan dezelfde eisen als hun concurrenten: cao-naleving (Picnic), verbod op schijnzelfstandigheid (Deliveroo, Uber), beroepsvoorschriften (Uber) en belastingvoorschriften als btw en toeristenbelasting (AirBNB).

We voeren naar Frans voorbeeld een aparte belasting in op digitale diensten (Digitaks) en voeren wetgeving in om monopolyposities (zoals Google bij zoekmachines en Facebook bij sociale media) te breken. Dat kan o.m. met interoperabiliteit, het verbieden van koppelingen (zoals die nu door de Europese Commissie is verboden tussen het besturingssysteem Windows en de zoekmachine Internet Explorer), en door te verbieden dat toegang tot platforms of data uniek is – zoals nu Facebook bepaalt welk aanbod van andere partijen is toegestaan. Dataportabiliteit maakt het gebruikers mogelijk een alternatief voor Facebook te kiezen zonder gegevens te verliezen en dus zonder virtuele vrienden te verliezen.

We nemen maatregelen om jongeren beter te beschermen tegen potentieel beschadigende content en verslavend internetgedrag, en om burgers te misleiden met ‘fakenews’ – dat moet wel zeer transparant en controleerbaar gebeuren, onafhankelijk van de overheid – en bewuste manipulatie van de democratie.

Accounts moeten op de eigenaar/gebruiker verifieerbaar zijn voor de overheid bij strafbare uitingen, waaronder racisme, discriminatie en bedreiging.

Bedrijvigheid die strategisch belangrijk is in de EU moet ook door de overheid worden opgezet en/of gefaciliteerd. Denk dan aan wapenindustrie, geavanceerde chipproductie, de winning van zeldzame metalen en de productie van duurzame vervangers daarvoor, maar ook bijv. de productie en ontwikkeling van medicijnen, vaccinaties, beschermingsmaterialen en medische apparatuur. Uiteraard geldt er dan dat de overheid ook zeggenschap heeft, ook over de winst, de investeringen, het bestuur, etc. In tijden van oorlog, zelfs als je niet rechtstreeks in de oorlogsvoering betrokken bent zoals nu in de illegale oorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne, kan dat nog meer. De overheid moet dan zo nodig daartoe ook bedrijven kunnen nationaliseren op grond van speciale wetgeving.

Eerlijker lastenverdeling: beheersing prijzen en einde aan individualisering van publieke lasten

 

Alleen inkomensverbeteringen en economische structuurverbeteringen zijn nog onvoldoende om de ongelijkheid en armoede structureel te verbeteren. Daarvoor is het ook nodig om naar de lasten van huishoudens te kijken.

In de eerste plaats gaan we in dat verband consumentenprijzen veel ruimer en effectiever reguleren en controleren. Ook gaan we de Prijzenwet veel meer gebruiken om te grote winsten in verhouding tot de inkomens te voorkomen. We draaien ook een aantal privatiseringen liberaliseringen terug, niet alleen om de race-naar-de-bodem op inkomens die daar soms voorkomt te keren, maar ook om de publieke belangen en de prijzen beter te reguleren en te verlagen – zoals in het openbaar vervoer en de energievoorziening. Zo nodig gebruiken we daarvoor twee kabinetsperioden.

In de tweede plaats maken we een eind aan de enorm doorgeslagen individualisering van collectieve lasten. Inmiddels wordt een groot deel van onze publieke zorg en kinderopvang gefinancierd met individuele bijdragen: aparte premies, eigen risico en eigen bijdragen. Inmiddels zijn die zo hoog dat fiscale toeslagen noodzakelijk werden en zijn om voor zes van de acht miljoen huishoudens het hoofd boven water te houden. Deze toeslagen hebben weer een eigen, schrijnende problemen, zoals bleek bij het Toeslagenschandaal. We moeten de toeslagen voor kinderopvang en zorg structureel vervangen door volledig collectieve financiering van alle publieke kinderopvang en publieke zorg (de basiszorg in de ZVW, en alle zorg in de WLZ, WMO, AWBZ en Jeugdzorg). In hoofdstuk III gaan we nader in op de transities van kinderopvang en zorg met onder meer uitbanning van marktwerking en winstneming.

Voor hier is van belang dat we de financiering geheel uit de belastingopbrengsten gaan organiseren. Volledige financiering uit belastingopbrengsten heeft twee grote voordelen boven inkomensafhankelijke premies: in de eerste plaats vergroten deze premies de lasten op arbeid, terwijl ook de belastingen op kapitaal en op vervuiling aangewend kunnen en wat ons betreft moeten worden, en in de tweede plaats verplaatsten inkomensafhankelijke premies alleen de armoedeval (de marginale druk waarmee extra bruto inkomen maar tot zeer weinig extra besteedbaar inkomen leidt) van toeslagen naar deze premies. Zo nodig faseren we dat over twee kabinetsperioden in de zorg, bijv. met eerst een halvering van de premie, afschaffing van het eigen risico en beperking van eigen bijdragen en dienovereenkomstige verlaging van de zorgtoeslag. Voor de kinderopvangtoeslag lijkt dit niet nodig: onze ambitie is om nog in de komende kabinetsperiode te komen tot volledig collectief gefinancierde publieke kinderopvang voor alle ouders (zonder werkentoets, zonder eigen bijdrage, en dus geen kinderopvangtoeslag meer). Alleen onder deze voorwaarden worden zorg- en kinderopvangtoeslag geschrapt, dat is een harde garantie. Nu al is mede door individualisering van zorg sprake van groeiende zorgmijding door met name ernstige en chronische zieken, die steeds meer in armoede leven, en een schokkende enorm lagere levensverwachting van armen – in absolute zin, maar des te meer in aantallen gezonde levensjaren.

Voor wat betreft de huurtoeslag willen we naast herstel van goede en breed beschikbare volkshuisvesting en veel minder marktwerking, met nadruk op betaalbare en rechtszekere huren – zie ook hierover meer in hoofdstuk III), een nieuwe regeling voor huursubsidie in het leven roepen die de huurtoeslag vervangt. Deze wordt verstrekt door ministerie van Volkshuisvesting – beleid en uitvoering moeten in één hand zijn en de Belastingdienst is qua cultuur niet geschikt voor uitkeringen verstrekken, zoals we hiervoor al bij het Zekerheidsinkomen hebben gesteld. De nieuwe huursubsidie, die we zo mogelijk al in de komende regeerperiode willen invoeren, beperkt de individueel op te brengen huurlasten tot een wettelijke huurquote – het percentage van je netto-inkomen dat je maximaal zelf betaalt aan huurlasten. Voor inkomens tot modaal stellen we deze huurquote vast op een kwart en daarboven tot anderhalf modaal op een derde. We geven een harde garantie dat we de huurtoeslag pas afschaffen als deze nieuwe regeling verantwoord is ingevoerd. Anders worden huren volstrekt onbetaalbaar voor lage en middeninkomens.

Het kindgebondenbudget, de laatste inkomensafhankelijke fiscale toeslag, integreren we in de inkomensonafhankelijke kinderbijslag. Daarbij vindt geen bezuiniging plaats. Om te voorkomen dat daarmee hogere inkomens extra voordeel ontvangen en er feitelijk een denivellering plaatsvindt, geschiedt deze integratie in het kader van de hierna genoemde invoering van een geheel nieuw belastingstelsel. In plaats van de kinderbijslag ook inkomensafhankelijk te maken kiezen we principieel ervoor om inkomensherverdeling en inkomenspolitiek alleen via de Rijksbelastingen uit te voeren – dat is effectiever en maakt gerichter beleid mogelijk, en voorkomt een te grote armoedeval.

Rechtvaardige, effectieve en eenvoudige belastingen

 

We voeren een geheel nieuw belastingstelsel in. Het huidige stelsel loopt vast in zijn complexiteit en decennia verwaarloosde ICT. De inkomsten van het Rijk dreigen daardoor acuut in gevaar te komen. Alleen daarom al is een nieuw, eenvoudiger stelsel een urgente prioriteit. Een nieuw stelsel moet eenvoudig uitvoerbaar zijn, eenvoudig te begrijpen en te hanteren zijn voor belastingplichtigen en handhaafbaar zijn – nu staat ook de rechtmatigheid van steeds meer belastingplichten ter discussie en is de mate van ontwijking en ontduiking zorgwekkend hoog. Mede daardoor is ons land wel degelijk een belastingparadijs voor velen die elders in de wereld belasting ontwijken – met name arme landen hebben hier zwaar onder te leiden.

Maar er is meer mis met ons belastingstelsel. Het is ook in hoge mate onrechtvaardig, want denivellerend – de zwakste schouders dragen de zwaarste lasten. Dat komt vooral door veel lagere tarieven op (inkomen uit) kapitaal en bedrijf dan op inkomen uit arbeid, en ook door de vele vrijstellingen, aftrekposten en andere regelingen die vooral ten goede komen aan de rijksten in ons land – naast dat ze ook de complexiteit enorm vergroten, en de transparantie en handhaafbaarheid enorm verminderen. Voorts bevoordelen de huidige belastingen vervuiling, en laten de minste lusten en zwaarste lasten van de noodzakelijke ecologische transities vooral bij de minst vervuilenden, en dat zijn ook de zwakste schouders, neervallen.

En het belastingstelsel organiseert voor met name bij mensen die hun inkomen geheel of grotendeels uit arbeidsloon verdienen een enorme armoedeval (een val waarin bruto extra inkomen nauwelijks leidt tot extra besteedbaar inkomen, vooral bij de lagere middeninkomens), hetgeen negatief werkt als prikkel om (meer) te gaan werken. Dat komt naast de hiervoor al besproken inkomensafhankelijke fiscale toeslagen, ook door inkomensafhankelijke belastingkortingen.

De doelstellingen van een nieuw stelsel zijn dus eenvoud/transparantie/handhaafbaarheid, rechtvaardigheid (denivellerend), samen gaand met verschuiving van belasting op arbeid naar op kapitaal en vervuiling, voldoende geld ophalend om de noodzakelijke extra uitgaven in dit plan te financieren, én de armoedeval voor de lagere middeninkomens substantieel te verminderen.

De huidige patstelling waarin niets veranderd kan worden vanwege de risico’s voor de uitvoering en de belastingopbrengsten moet doorbroken worden. Want niets doen geeft net zoveel en steeds grotere risico’s en laat de ongelijkheid en onrechtvaardigheid doorgroeien. Er moet daartoe met de hoogste prioriteit een transitieplan gemaakt worden, dat zeker twee kabinetsperioden zal beslaan. Dat plan moet aan het eind van die twee perioden – rond het jaar 2030 – de hierboven genoemde doelstellingen realiseren, technisch uitvoerbaar zijn zonder te grote risico’s, en zich begeven binnen harde grenzen voor inkomenseffecten: mensen met inkomen uit loonarbeid of een uitkering tot anderhalf modaal gaan er op vooruit, die tussen anderhalf en tweemaal modaal er tenminste niet op achteruit. Deze garanties worden gegeven met inbegrip van andere maatregel uit dit plan, zoals de maatregelen in lonen en uitkeringen en in de vaste lasten.

Het nieuwe belastingstelsel betekent per saldo een forse lastenverzwaring, die neerslaat bij hogere inkomens (vanaf tweemaal modaal) en grote vermogens, en bij grote vervuilers, zowel bij huishoudens als bij bedrijven – we halen het geld waar het (in overvloed) zit. Deze opbrengst gaat naar versterking van de publieke sector, verlaging van lasten en verhoging van inkomen voor lagere en middeninkomens.

De hoofdlijnen van het nieuwe belastingstelsel zijn als volgt:

  • Er komt een veel eerlijker, solidaire en eenvoudige inkomsten- en loonbelasting. Inkomens worden sterk progressief belast – hoe hoger het inkomen, hoe hoger het tarief. De sterkste schouders dragen nadat dit decennia anders werd, weer opnieuw de zwaarste lasten. Alle inkomen uit arbeid, uit vermogen en uit eigen bedrijf wordt belast, op gelijke wijze. Er zijn geen vrijstellingen, kortingen of aftrekposten meer. Alle inkomen ongeacht hoe dat inkomen verdiend is (uit arbeid, uit kapitaal/bezit of uit bedrijf) gaan we gelijk behandelen – we schrappen het boxenstelsel.
  • In plaats daarvan komen er meer (bijv. zes), progressief oplopende tariefschijven (bijv. voor de laagste inkomens 15%, voor de hoogste 75%).
  • Deze tarieven worden ook effectief, ze worden niet meer verlaagd met kortingen, aftrekposten, vrijstellingen en andere faciliteiten.
  • Bij inkomen telt voor de belastingheffing alles mee, ook de waardevermeerdering van bezit, en inkomen in natura, zoals auto’s van de zaak. Zonder uitzonderingen. Er wordt niet langer gewerkt met fictieve, maar met werkelijke rendementen. De Directeur-Groot Aandeelhouder (DGA) wordt direct belast over de winst van zijn vennootschap – de huidige mogelijkheden om inkomen en dus belastingheffing (schier eindeloos) uit te stellen vervallen daarmee. We stoppen ook met alle fiscale subsidiëring van schulden – we staan geen negatief inkomen meer toe, het minimuminkomen is altijd nul euro.
  • Bij de nieuwe tarieven worden de huidige premies voor volksverzekeringen (AOW, ANW, WLZ) en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke zorgpremie (ZVW) geïntegreerd. Een deel van de financiering van de AOW/ANW en de zorg (nu WLZ/ZVW) gaan we ook financieren door verhogingen van belastingen op kapitaal (zie hierna). De vrijstelling van pensioenen in de derde pijler (lijfrentes e.d.) vervalt. Dat zorgt bij elkaar voor een breder en eerlijker financiering, en maakt het stelsel nog een stap eenvoudiger.
  • We verhogen de belastingen op kapitaal. De verhouding tussen de opbrengst van de inkomstenbelasting en die van andere belastingen, met name die op kapitaal, moet fors veranderen – het grootste deel moet uit andere belastingen komen. Er komt een aparte, progressieve belasting voor zeer grote vermogens (de miljonairstaks; volgens het CPB neemt het aantal miljonairs in de komende 5 jaar fors toe – van 1,2 naar 1,4 miljoen Nederlanders) en er komen sterk progressieve belastingen voor winst, dividend en grote ontvangen erfenissen en schenkingen. Ook in al deze kapitaalbelastingen zijn er geen vrijstellingen, kortingen of aftrekposten meer. Het vermogen exporteren naar een ander land wordt daarbij tegen een hoger tarief belast.
  • We veranderen voorts de vennootschapsbelasting. Nu is het tarief afhankelijk van het aantal werknemers van een bedrijf, wij maken er een progressieve winstbelasting van, oftewel een belasting waarvan het tarief toeneemt naarmate de winst hoger is. Het minimumtarief wordt bijvoorbeeld 30% en het maximumtarief 50%. Daarenboven voeren we een extra heffing in op winst die niet geïnvesteerd wordt, maar bijvoorbeeld wordt opgepot of gebruikt voor het opkopen van eigen aandelen, zoals onlangs in de VS is voorgesteld. Dit heeft veel positieve effecten. Als het maken van steeds hogere winsten minder lucratief wordt, wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om de lonen te verhogen, om te investeren, of zelfs hun prijzen te verlagen. De gasprijs daalde direct toen de EU aankondigde om de winsten van energiebedrijven af te romen. En we gaan een gelijke aftrek van eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting invoeren. De ongelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen (rente aftrekbaar, winsten belast) in de vennootschaps-belasting leidt tot allerlei fiscale constructies en tot overmatige schuldfinanciering. Dit zal een domper zijn voor in Nederland gevestigde financieringsvennootschappen (de ‘brievenbus-bedrijven’), maar juist weer gunstig voor concernfinanciering vanuit Nederland van reële investeringen. Een gelijke vermogensaftrek is bovendien relatief gunstig voor het midden- en kleinbedrijf omdat het MKB verhoudingsgewijs met veel eigen vermogen is gefinancierd.
  • Ook in de dividendbelasting voeren we hogere, progressieve tarieven in, met bijvoorbeeld tarieven tussen 30 en 50%. We pakken de ontduiking via dividendstrippen (het via buitenlandse constructies vermijden van belasting) hard en effectief aan.
  • Voor digitale techbedrijven voeren we bovendien een Digitaks in, dat een eind maakt aan hun belastingontwijking. Indien bedrijven vertrekken naar goedkope belastingparadijzen moeten ze een exit belasting betalen conform het initiatief wetsvoorstel daarover van GroenLinks.
  • We bevorderen een zo hoog mogelijk Europese vloer in deze kapitaalbelastingen. Het vestigingsklimaat is niet grotendeels afhankelijk van het belastingtarief. Beschikbaarheid van hoogwaardige arbeid, sociale stabiliteit, beloning van investeren in duurzaamheid en banen, hoogwaardige infrastructuur, cultureel en anderszins een fijn land om te verblijven zijn zeker zo belangrijk. En bedrijven die alleen maar bezig zijn met snel geld verdienen en wegsluizen zijn economisch niet duurzaam relevant en kunnen we missen als kiespijn.
  • We wijzigen ook de erfenis- en schenkingsbelasting waarbij iedere Nederlander het recht krijgt om gedurende zijn leven bijv. 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen belastingvrij te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast: bijv. de eerste 500.000 euro met 40%, alles daarboven met 60%. Erfenissen zijn een belangrijke veroorzaker van onrechtvaardige bestendiging en vergroting van ongelijkheid. Het apart belastingvrij schenken van bedrijfsvermogen voor bedrijfsopvolgers (BOR) wordt eveneens geschrapt. Teneinde acuut faillissement te voorkomen zijn hierbij betalingsregelingen mogelijk. Eveneens wordt de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang (DSR) geschrapt. Erfenissen zijn een doorgeefluik en katalysator van onrechtvaardig verkregen ongelijkheid. De ontvanger krijgt het niet vanwege eigen verdienste en heeft er ook niet eerder belasting over betaald, zoals vaak ten onrechte wordt beweerd.
  • De BTW op gezonde, duurzame en diervriendelijke producten moet omlaag, die op andere producten omhoog. Dan kan best, zoals ook het buitenland laat zien. We scherpen de regels voor verplicht duurzame, gezonde en diervriendelijke productie stapsgewijs aan. Zo sturen we de consumptie en maken we transities voor producenten mogelijk. Accijnzen op ongezonde en/of verslavende producten (alcohol, tabak) gaan ook omhoog, ook die op drugs die niet langer verboden worden, maar streng gereguleerd worden – alleen beschikbaar op specifieke verkooppunten, met kwaliteitscontrole en legale productie en distributiekanalen, en alleen aan meerderjarigen. Reclame hiervoor wordt verboden. We gaan ook de energiebelastingen en andere heffingen op vervuiling of die vervuiling vergroten vergroenen en rechtvaardiger maken – zie hiervoor hoofdstuk II.
  • We gaan de handhaving van onze belastingen daarbij enorm versterken en belastingontduiking zwaar straffen. GroenLinks en de PvdA doen in een recente initiatiefnota meer dan 25 voorstellen om een eind te maken aan de rol van Nederland als facilitator van belastingontwijking. Het is van belang om voor eens en altijd af te rekenen met belastingontwijking en van het juk als belastingparadijs af te komen. Rulings (belastingafspraken voor multinationals om dubbele belastingheffing te voorkomen; vaak misbruikt om belasting te ontwijken) worden openbaar zodat ze getoetst en democratisch gecontroleerd kunnen worden. Er komen veel meer belastingcontroles bij bedrijven en grote vermogens (eenmaal per drie jaar, in plaats van de huidige eenmaal per 40-50 jaar, en ieder jaar bij grote bedrijven en bedrijven met groot risico of eerdere fraude). Belastingverdragen met derdewereldlanden gaan we solidair maken en voorzien van een antimisbruikbepaling.

Linkse begrotingspolitiek

 

We voeren linkse begrotingspolitiek. Na 2008 sloegen de opeenvolgende kabinetten hard aan het bezuinigen om het begrotingsgat te dichten en de staatsschuld te verkleinen. Dat heeft Nederland zeker 5% aan economische groei gekost, berekende het Centraal Planbureau in 2016. Zonder die bezuinigingen was het bbp nu 35 miljard hoger geweest. Door opeenvolgende kabinetten werd zo’n vijftig miljard euro structureel bezuinigd. De pijnlijke conclusie van de Rekenkamer in 2016: de bezuinigingen waren bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen, maar de kans is groot dat de bezuinigingen daar geen positief effect op hebben gehad. In de woorden van de Rekenkamer: het is niet te zeggen of het begrotingstekort dankzij of ondanks de bezuinigingen gedaald is. Want minder economische groei betekent ook minder overheidsinkomsten. Bovendien leiden bezuinigingen tot een waterbedeffect: elders nemen de kosten toe. Van de vijftig miljard aan bezuinigingen kwam overigens slechts zeven miljard ten laste van het bedrijfsleven. Zelfs het IMF, de Wereldbank en bijv. ook de ING erkennen dat door dit beleid de crisis juist verdiept en verlengd werd, en het herstel dus vertraagd, met een schade van honderdduizenden extra werklozen en een verlies van volgens het CPB 365.000 banen en een verlies aan nationaal inkomen van 16,5%, een verlies dat grotendeels structureel geworden is. Inmiddels zijn de meeste economen het erover eens dat je in tijden van crisis juist niet moet bezuinigen. Is er eenmaal weer economische groei, dan nemen de staatsschuld en het begrotingstekort vanzelf snel af.

Linkse begrotingspolitiek is anticyclische (neo-Keynesiaanse) begrotingspolitiek: in tijden van financiële crisis investeert de overheid meer om werkgelegenheid en de binnenlandse bestedingen op peil te houden. We bezuinigen dan beslist niet op de publieke sector, die we immers gebruiken als ventiel om onvrijwillige werkloosheid te voorkomen, en we verhogen niet de lasten van huishoudens ten bate van lagere lasten op kapitaal – zoals na de crisis in 2008 en 2012 is gedaan. In tijden van crisis investeren we met duurzame investeringen, en breiden de werkgelegenheid in de publieke sector en de sociale zekerheid en bescherming (incl. sociale woningbouw) juist uit, opdat huishoudens niet door de bodem zakken. Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken moet het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen.

Wij staan voor degelijke financiering van overheidsuitgaven. We schuiven geen rekeningen door naar volgende generaties, zoals vooral rechtse regeringen gedaan hebben, ondanks hun retoriek die anders beweert zijn de feiten daarover duidelijk – rechts is de grote potverteerder, door Sinterklaas te spelen voor de rijken en de vervuilers. Ook dit programma is prima financierbaar. We halen het geld waar het zit. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn.

Er is bovendien veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld. We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld. En we stappen af van de regel dat meevallers op de begroting alleen gebruikt mogen worden voor de aflossing van de staatsschuld.

Het financieringstekort hoeft ook niet per sé maximaal drie procent op jaarbasis te zijn. Gemiddeld drie procent voor een langere periode is prudent genoeg. Er is daarnaast geen enkele noodzaak tot het creëren van een begrotingsoverschot. Begrotingsoverschotten moeten gebruikt worden voor investeringen. Begrotingsdoelen moeten we afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheidsdoelen. Ja, dat moeten we Europees regelen, met een verandering van het stabiliteits- en groeipact, maar laten we daar maar eens assertief in zijn. Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid. We moeten niet te benauwd zijn om veranderingen af te dwingen, zolang het vetorecht nog bestaat. De EU zal sociaal zijn, of niet zijn. Geen landen ook meer als zondebokken. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.

Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal, die ook nu weer dreigt te ontstaan. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen Eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen. Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente. In ruil daarvoor ontvangen we meer stabiliteit.

De ECB krijgt ook een beter mandaat: dat richt zich niet alleen op de inflatie, maar op brede welvaart op de langere termijn, binnen de democratisch vastgestelde kaders.

De rentelast van de overheid kan beheerst worden door daar op te sturen (in plaats van op begrotingstekort of staatsschuld, sturen we op rentelast) met gerichte lastenverzwaringen waar geprofiteerd wordt in een crisis – er zijn altijd private winnaars in een crisis.

Internationale solidariteit

 

We zorgen ook voor meer en effectievere internationale solidariteit. We moeten als Nederland en EU veel meer actief zijn in de wereld, zeker in aangrenzende regio’s, om oorlog en vervolging tegen te gaan – met hard en soft power. Armoede, honger, uitbuiting, oorlog, onveiligheid, discriminatie, klimaat- en andere natuurrampen moeten we zoveel mogelijk uitbannen en voorkomen.

We verdubbelen het budget voor ontwikkelingssamenwerking en ontdoen het van vervuilende bestedingen (zoals migratie). We ontkoppelen ontwikkelingssamenwerking van eigen (handels-)belang en zorgen dat de middelen effectief besteed worden, door vooral samen te werken met lokale ngo’s.

Handelsverdragen, nieuwe en bestaande, leggen we onder een Eerlijke Handel toets, evenals het industrie- en landbouwbeleid. De huidige CETA- en Mercosur-verdragen kunnen die toets der kritiek niet doorstaan. De mogelijkheden en kansen van arme landen zijn doorslaggevend voor het nieuwe beleid.

Corruptie en mensenrechtenschendingen accepteren we niet – er komt een nieuwe, assertieve diplomatie en buitenlands beleid. Illiberale en autoritaire regimes in Afrika, het Midden-Oosten en elders (buiten de eerder genoemde agressieve staten Rusland, China, Iran, Syrië en Noord-Korea zijn de ernstigste schendingen in onder meer Afghanistan, Myanmar, Eritrea en Venezuela) zullen we niet meer met fluwelen handschoenen behandelen. Maar het probleem is veel breder en groeiend – bijna in heel Afrika, heel het Midden-Oosten en Centraal Azië, maar ook veel landen in Zuid- en Zuidoost-Azië worden mensenrechten, waaronder met name ook van vrouwen en LHBTIQ+ -ers en de democratische rechtsstaat ernstig bedreigd. De discriminatie en het geweld op basis van gender en seksualiteit als religieuze identiteit of uit andere overwegingen is wereldwijd onacceptabel, net als die op basis van afkomst, huidskleur, religie, beperking of anderszins, en we bestrijden die overal. In nog meer landen viert corruptie hoogtij en is er geen veiligheid, maar wel schrijnende armoede en honger – denk aan Haïti. En we plegen een extra inzet tegen wereldwijde moderne slavernij en mensenhandel, al dan niet samengaand met gedwongen prostitutie. We trekken met zoveel mogelijk andere landen op.

We stellen de discriminerende politiek van Israël ten aanzien van Palestijnen en de uitholling van de democratie door steeds meer theocratie daar actief aan de kaak, evenals de illegale bezetting en kolonisatie van de Palestijnse gebieden – duurzame vrede vraagt de garantie van een veilig, vreedzaam, democratisch en zeker bestaan van de Israëli’s én Palestijnen met westerse veiligheidsgaranties voor beide partijen. Het geweld van beide kanten moet worden beteugeld. Beide partijen moeten daarbij onder druk worden gesteld, zonder taboes. We werken niet samen met het Israëlische leger zolang dit niet veranderd.

We zetten ons ook in voor beëindiging van de burgeroorlogen in Sudan, Zuid-Sudan, Somalië en Jemen, voor vrede tussen Armenië en Azerbeidzjan, en blijven optreden tegen de terreur van de Islamitische Staat en Al-Qaida. Nederlanders die oorlogsmisdaden begaan elders worden zo mogelijk hier berecht – dat is veiliger voor iedereen en volgt uit het recht. We gaan veel meer doen om slachtoffers, waaronder de Yezidi, veel beter te helpen, onder meer met het helpen van het vervolgen van de daders. We lossen met al onze inzet onze ereschuld naar de Afghaanse helpers van onze militairen en politiemensen tijdens hun verblijf daar in door ze zo snel mogelijk hierna toe te halen.

Lidstaten van de EU en NATO die niet de democratische rechtsstaat en universele mensenrechten garanderen (zoals nu met name Hongarije en Turkije, maar ook Polen heeft hier werk te doen), worden uit deze organisaties gezet – desnoods door een nieuw verdrag zonder hen te organiseren. Daarvoor ontvangen ze geen subsidie meer en verliezen ze stemrecht. Op de lange termijn helpt geloofwaardigheid het beste om de universele mensenrechten en het internationaal recht te kunnen blijven handhaven.

Anderzijds zijn alle landen op het Europese subcontinent welkom bij de Europese Unie die de democratische rechtsstaat en alle regels van de Unie onderschrijven en implementeren. Daarbij hoort ruimhartige, maar wel gecontroleerde hulp om hieraan te voldoen. Uiteindelijk moeten alle lidstaten ook de euro invoeren en de Schengen bepalingen implementeren. Dit zorgt voor eenduidig bestuur en normering en helpt bij democratische controle op Europees niveau door het Europees Parlement en het Europees Hof van Justitie.

Ook in de andere handelsrelaties scherpen we het beleid aan: democratische rechtsstaat en mensenrechten gaan boven de koopman. De onderdrukking van rechten van vrouwen en lhbti+ -ers, en van etnische of andere minderheden in een land wordt niet geaccepteerd.

We maken niet weer dezelfde fout als we deden met de Russische Federatie bij China. Zolang de onderdrukking van vrijheid en democratie daar doorgaat, met onder meer de genocide onder Oeigoeren en Tibetanen, het opsluiten en erger van iedereen die kritiek heeft, het niet respecteren van de democratie in Hongkong en de dreiging voor agressie – nu vooral naar Taiwan en in de Zuid-Chinese Zee – doorgaat, beperken we de toegang van China tot de Europese markten, in het bijzonder bij gevoelige infrastructuur, waaronder universiteiten. We maken ons in de EU zoveel en zo snel mogelijk onafhankelijk van Chinese grondstoffen en goederen.

We financieren vanuit het rijke westen de aanpak van de klimaattransitie en klimaatadaptatie in het zuiden – wij hebben het grootste aandeel in de veroorzaking van de problemen, terwijl de rampzalige gevolgen vooral daar plaatsvinden. Ook zonder VN-verdrag daarover nemen we onze verantwoordelijkheid. We geven daarbij prioriteit aan de armste en meest bedreigde landen (Afrika, Bangla Desh, eilandstaten, etc.). Met zoveel mogelijk landen in Afrika en de Afrikaanse Unie sluiten we een speciaal ontwikkelingspact, waarbij ook de versterking van de democratische rechtsstaat & respect voor de mensenrechten, vrede & veiligheid en bestrijding van corruptie speerpunten zijn. Allereerst is een grote pacificering van het Afrikaans continent nodig, waar in steeds meer landen, soms al decennialang, in het overgrote deel uitzichtloze oorlog en gewapende strijd allesoverheersend is. Ook met landen in Zuid- en West-Azië maken we waar mogelijk zo’n pact. Daarbij geven we ons ook rekenschap van onze koloniale ereschuld. Maar we maken onze hulp ook afhankelijk van het respecteren van genoemde speerpunten.

We verhogen ook de defensie-uitgaven in EU- en NATO-verband, en treden we ook militair assertiever op om conflicten en ernstige schendingen van mensenrechten en internationaal recht te beëindigen en te voorkomen, met name in de regio’s rondom Europa. We zetten in Europees verband erop in om zelf ons te kunnen verdedigen en onze waarden en belangen in de wereld te beschermen – we willen het liefst de trans-Atlantische coalitie in de NAVO voortzetten, maar moeten serieus rekening houden met Amerikaanse uittreding, nu een herverkiezing van Trump niet uitgesloten is. Er moet daarom een meerjarig plan komen om de Europese afhankelijkheid van Amerika in de huidige, toenemend onveilig wordende wereld te beëindigen. Dat vraagt enorme, meerjarige investeringen in een krijgsmacht, inlichtingen en strategische bedrijvigheid. We nemen geen eenzijdige stappen voor ontwapening, maar dwingen die tweezijdig af vanuit een positie van kracht.

Met de aanval van de Russische Federatie op Oekraïne zitten we weliswaar niet formeel, maar wel materieel in een oorlogseconomie. Dat vraagt buitengewone bevoegdheden van de overheid. Alles moet uit de kast gehaald worden om de enorme dreiging van de Russische Federatie voor onze vrije wereld te beschermen. Hier is geen compromis mogelijk, alleen een militaire overwinning zal ons tegen genocide, oorlogsmisdaden en verlies van vrijheid, universele mensenrechten en democratische rechtsstaat beschermen. Het is aan Oekraïne, niet aan ons of anderen om de voorwaarden voor een staakt-het-vuren of vrede te bepalen en het proces daartoe in te richten. Wij blijven Oekraïne volledig steunen in zijn strijd tegen de agressor, zonder taboes op wapens en training. We helpen Oekraïne zichzelf te verdedigen met de wapens die zij daartoe nodig acht. Ook zullen we volop meehelpen in de wederopbouw en de medische hulp. Vluchtelingen uit Oekraïne blijven welkom. We helpen ook voluit met de vervolging van de oorlogsmisdaden van de agressor, waaronder de deportatie van kinderen en het neerschieten van de MH-17, en breiden de sancties uit tot iedere Rus en ieder bedrijf dat zich niet daadwerkelijk distantieert van de oorlog. We nemen veel meer bezittingen van Russische oligarchen in beslag, en dragen die over aan Oekraïne. Onze inzet is om ook actief de Wagner-huurlingen in Afrika en elders te bestrijden, en het vertrek van de Russen uit Syrië, Georgië en Moldavië af te dwingen.

De wapenindustrie moet op volle toeren draaien (7/24) om snel voldoende kracht op te bouwen tegenover de autoritaire en de vrije wereld bedreigende regimes van met name de Russische Federatie, Belarus, Iran, Syrië, China en Noord-Korea. Ook de export van strategische goederen en kennis naar deze en andere totalitaire en/of agressieve landen moet compleet verboden worden – bij twijfel, niet doen, met strakke handhaving en zware straffen op overtreding. Tegelijkertijd leggen we de wapenexport aan strenge, gecontroleerde banden om te voorkomen dat wapens in verkeerde handen komen. We nemen meer maatregelen om spionage en bedreigingen uit die landen te voorkomen en te beëindigen. Kwetsbare infrastructuur gaan we veel beter beschermen, ook tegen cyberaanvallen. Hiertoe komt er snel een deltaplan.

 

 

II.              Voor een snelle, effectieve en rechtvaardige vergroening van onze economie en samenleving

 

We zorgen ook voor groene rechtvaardigheid. De leefbaarheid van onze planeet is in het geding, althans in ieder geval voor ons mensen. We moeten onze parasitaire levenswijze zien te veranderen in een symbiotische levenswijze met onze planeet. Anders staan ons steeds meer rampen te wachten. De Aarde overleeft het wel, sommige levensvormen ook, maar wij mensen mogelijk niet. We moeten de arrogantie, waarin we ons als goudvissen in een kom de meester van de oceaan wanen, laten varen in onze omgang met onze aarde, de enige blauwe levensbel in een onmetelijk zwart, dood, koud universum. We stevenen af op de eerste door de mens veroorzaakte grote uitstervingscrisis van het leven.

Klimaatverandering wordt voor het eerst vooral door menselijk ingrijpen veroorzaakt. De Aarde warmt sinds de industriële revolutie steeds sneller op. Dit decennium is volgens het recente 2023 IPCC rapport bepalend of de opwarming nog beperkt kan worden tot gemiddeld 1,5 of 2 graden. Maar CO₂-uitstoot van de huidige fossiele infrastructuur brengen ons al voorbij de 1,5 graden. Bij ongewijzigd beleid zal de stijging van de temperatuur in 2100 zo’n 3 graden zijn. De huidige opwarming is al 1,2 graad.

Het is geen probleem voor de verre toekomst, de effecten zijn nu al steeds meer merkbaar: extreme warmte, en zowel meer extreme droogte als extreme neerslag, meer verwoestende bosbranden, meer orkanen, een stijgende zeespiegel, stervende koraalriffen, voedselcrises en heviger smog. Het zijn vooral de kwetsbaarste mensen in arme landen die de dupe zijn van meer natuurgeweld. Deze natuurrampen veroorzaken hongersnood en watertekort en daardoor worden conflicten veroorzaakt en verergert, en dit alles veroorzaakt weer ongekende migratiestromen.

Opwarming van 2 graden is echt niet ‘veilig’ te noemen, zo verdwijnt bij 2 graden opwarming meer dan 99 procent van de koraalriffen, bij 1,5 graad heeft meer dan 10 procent nog de kans te overleven. Bij 1,5 graad is het aantal mensen in de wereld dat met waterproblemen te maken heeft de helft lager dan bij 2 graden. Honderden miljoenen mensen minder krijgen te maken met voedselschaarste. De kans op zeer hete dagen in koelere streken en extreme regenval door cyclonen neemt toe. De grote ijskappen op Antarctica en Groenland kunnen instabiel worden bij een opwarming tussen 1,5 en 2 graden. Dat kan leiden tot meerdere meters zeespiegelstijging en een stopzetting van de warme Golfstroom in de Atlantische Oceaan. Daar komt bij dat afname van biodiversiteit en verslechtering van ecosystemen een stuk harder gaat bij 2 graden dan bij 1,5. De sterfte bij mensen door weersextremen is in kwetsbare gebieden vijftien keer groter dan in rijke landen. Voor Nederland is de zeespiegelstijging misschien nog het meest relevant. En die stijging is wereldwijd sinds 1900 gemiddeld toegenomen. Een deel van de zeespiegelstijging is al onafwendbaar. Ook na een afbouw van de uitstoot van broeikasgassen zal de zeespiegel nog duizenden jaren verhoogd blijven.

Een snelle en scherpe uitstootreductie van CO₂ en methaan is nodig en gelukkig ook nog mogelijk. Hoe langer we wachten, hoe moeilijker en duurder het wordt. Er gaat nog steeds meer geld naar fossiel dan naar hernieuwbare energie. Er is tot op heden dus nog veel te weinig gedaan om de uitstoot écht naar beneden te brengen. Het IPCC-rapport maakt duidelijk dat de voordelen van klimaatbeleid ruimschoots opwegen tegen de kosten. En vergeet ook niet de bijkomstige voordelen van bijvoorbeeld schonere lucht door over te stappen op schonere energiebronnen. De economische waarde daarvan wordt ingeschat op eenzelfde orde van grootte als de kosten van het klimaatbeleid. Al is er veel focus op de klimaatdoelen van 1,5 en 2 graden, het rapport maakt duidelijk dat elke fractie van een graad telt. De risico’s nemen daarboven steeds sneller toe, dus juist bij het uit het zicht raken van de doelstellingen moeten we extra hard aan de bak.

Maar er is nog meer aan de hand dan alleen een klimaatcrisis. Ook de biodiversiteit staat door de mens ernstig onder druk. Grondstoffen worden steeds schaarser, en afval (met name plastics, maar ook pesticiden, fijnstof, PFAS en andere gifstoffen) wordt een steeds groter probleem. Vervuiling van lucht, water en bodem bedreigt ons leven. Effectieve, snelle vergroening en verduurzaming van (industrie-, landbouw- en diensten-) productie en distributie is nodig. Met klimaatbeleid, energietransitie, circulaire economie, biodiversiteit en natuurherstel.

De grote ecologische crises vragen een enorme, urgente transitie van onze economie en manier van leven. Dit kan alleen slagen als de lusten en lasten van die transitie eerlijk en rechtvaardig verdeeld worden. Voor de bestaanszekerheid van huishoudens gaat dat steeds belangrijker worden. De geopolitieke dreigingen in Europa en elders maken de urgentie van dit alles alleen nog maar groter. En last but not least willen we verdere schade door aardbevingen in verband met winning van aardgas direct stoppen, en ook dat verhoogt de urgentie verder.

Klimaatbeleid en beleid voor de andere ecologische transities moet sociaal rechtvaardig zijn. Willen we de duurzaamheidsdoelen behalen, dan zullen we onze schadelijke gewoonten moeten beprijzen terwijl we groene alternatieven subsidiëren. We willen allemaal dat de vervuiler betaalt, maar terwijl huishoudens de energierekening zien oplopen, boeken oliemaatschappijen recordwinsten. Dat is enorm oneerlijk.

Het gesteggel over de ernst van de klimaatcrisis is voorbij. De gevolgen van de stijgende temperatuur zijn elk jaar voelbaar en afgezien van een paar verstokte pseudo-sceptici en klimaatontkenners (in de Kamer vertegenwoordigt door het extreemrechtse smaldeel) is iedereen het erover eens dat er iets moet gebeuren. Nu is de uitdaging om handen en voeten te geven aan de ambitie om binnen drie decennia klimaatneutraal te zijn. Daar zijn natuurlijk kosten mee gemoeid. Niet alleen zijn investeringen nodig om de CO₂-uitstoot terug te dringen, het kost ook geld om de dijken te verstevigen en steden te vergroenen – om ons, kortom, aan te passen aan het leven op een warmere planeet. Daarbij komt nog de economische schade als gevolg van de stormen, hittegolven en droogtes die alleen maar extremer zullen worden.

Milieuactivisten en vakbondsleiders hameren er al jaren op dat het klimaatvraagstuk onlosmakelijk verbonden is met het verdelingsvraagstuk. In de Europese Green Deal zijn miljarden ingeruimd voor een just transition fund, bedoeld om worstelende lidstaten of regio’s een steuntje in de rug te geven. Bij klimaatmarsen scanderen demonstranten dat ze climate justice willen – en wel nu. En op internationale conferenties eisen arme landen die nu al geraakt worden door klimaatrampen genoegdoening van de rijke staten die hun rijkdom hebben te danken aan het verbranden van olie, kolen en gas. Het verdelingsvraagstuk is altijd al de inzet van politieke strijd geweest. Het verschil bij klimaatbeleid is dat het niet alleen gaat over de verdeling van welvaart maar ook over de verdeling van de pijn.

Nog los van de hoofdpijn die sommige voorstellen ongetwijfeld veroorzaken bij de Belastingdienst is het de vraag of het verstandig is om voor iedere duurzaamheidsmaatregel een aparte compensatieregeling te bedenken. Misschien verraden de zorgen over ‘energiearmoede’ en ‘verkeersarmoede’ een dieperliggend probleem: dat de welvaart in Nederland sowieso schrijnend oneerlijk verdeeld is. Of zoals Tim ’S Jongers, de directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, schreef in een column voor De Correspondent‘Als we niet willen dat er bij elke transitie een nieuwe armoede bij komt, dan is het zaak dat armoede als een breed probleem wordt gedefinieerd en aangepakt, en de samenleving financieel veerkrachtiger wordt, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.’

Wat minstens zo belangrijk is om te blijven benadrukken is dat de mensen in sociale huurwoningen die regelmatig een gehaktbal eten en eens per jaar met het vliegtuig op vakantie gaan, niet de voornaamste veroorzakers zijn van de klimaatcrisis. Een heffing op vlees voelen zij weliswaar direct in hun portemonnee, omdat een relatief groot deel van hun budget op gaat aan boodschappen, maar het is het consumptiepatroon van de mensen die niet wakker liggen van stijgende inflatie dat een veel grotere aanslag vormt op het milieu. Iemand die behoort tot de rijkste één procent van de Nederlanders stoot gemiddeld 39 keer zo veel uit als iemand die behoort de laagste inkomensgroep, zo becijferde onderzoeksbureau Ecorys eind 2022. Zo bezien is het klimaat misschien nog wel het meest gebaat bij een stevige miljonairstaks, zoals we hiervoor hebben voorgesteld.

We zetten hier in op normeringen, belastingen en een leidende rol van de energie-infrastructuur om tot structurele (gedrags-)verandering te komen en investeerders zekerheid te bieden. We gebruiken subsidies en geven informatie om de transitie voor burgers en bedrijven praktisch mogelijk te maken op een rechtvaardige manier, waarbij iedereen mee kan doen. Het binnenlands gebruik van (fossiele) energie kan via normering en beprijzing sterk dalen. Samen met onze buurlanden kan de overheid de energiebelastingen afstemmen om gebruik in chemische industrie en bunkerbrandstoffen te verlagen. Heldere normen zorgen ervoor dat burgers en bedrijven beter weten welke gedragsveranderingen van hen in 2050 en de weg daarnaartoe worden verwacht. Beprijzen geeft transparantie over de prijs die burgers en bedrijven moeten betalen en zorgt voor een prikkel om vervuilend gedrag te verminderen. Voor huishoudens met lage en middeninkomens is daarbij soms gerichte compensatie nodig vanuit het principe van rechtvaardigheid.

Voor de uitvoering van stevig groen beleid is het belangrijk dat burgers en ondernemers snappen dat ingrijpende maatregelen perspectief bieden op een duurzamer, mooier en toekomstbestendig Nederland. De proteststem van burgers lijkt in de kern (ook) een roep om mee te doen. Er is behoefte aan een samenhangend verhaal dat de doelen tastbaar maakt en beleidsinstrumenten – zoals beprijzing, normering en subsidies – plaatst in een breder sociaal-maatschappelijk perspectief. De overheid kiest nu nog vaak voor een faciliterende rol in de klimaat- en energietransitie, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde. Voor het vormgeven van ingrijpende, systemische verandering is dit niet voldoende. De klimaatcrisis vraagt een langjarig consistent beleid met scherpe doelen en een helder tijdpad.

Een klimaatneutraal Nederland in 2050 vraagt versnelling met aanvullend beleid

 

De klimaatcrisis vraagt aanvullend beleid. Ons energiesysteem moet in 2035 uitstootneutraal zijn. Dat kan alleen met een forse daling in de energievraag. Een klimaatneutraal Nederland in 2050 is alleen haalbaar als we het huidige transitietempo fors opvoeren. Lastige keuzes, zoals beleid gericht op vermindering van energievraag, zijn de afgelopen decennia vaak vermeden. Dat zal niet meer kunnen. Omdat de levensduur van veel investeringen tot na 2050 strekt, gaat deze langetermijnvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling verder, richting 2100. Voor alleen al het realiseren van de door Rutte IV gestelde doelstelling van 60% CO₂ reductie in 2030 is veel aanvullend beleid nodig.

Fossiele energiebronnen moeten volledig vervangen worden door hernieuwbare energiebronnen. We beëindigen sneller het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas. De in de Klimaatwet gestelde doelen daarvoor worden bindend en vatbaar voor rechterlijke toetsing. De aardgaswinning wordt direct gestaakt, ook in velden buiten Groningen. Er komt geen winning van schaliegas.

Een succesvolle energietransitie vereist keuzen. De energietransitie zal plaatsvinden in een omgeving en een periode van aanzienlijke schaarste. Er is weinig ruimte in de boven- en de ondergrond, de arbeidsmarkt is zeer krap en er is schaarste aan materialen. Dit vereist een scherpe prioritering. Niet alles kan, dus prioritering is nodig naar wat het meeste bijdraagt aan de integrale visie. Inzet van alle beschikbare kennis en ruimte geven aan innovaties kan bijdragen aan het minder beknellend maken van de schaarste-elementen.

Elektrificatie en energiebesparing staan centraal

 

Elektriciteit moet het belangrijkste element van het energiegebruik worden. Verdere verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening en -infrastructuur is randvoorwaardelijk voor de daling van de uitstoot in de andere klimaatsectoren. De emissies in de elektriciteitssector dalen de komende jaren stevig door het verbod op kolen bij stroomopwekking en het sterk uitrollen van hernieuwbare elektriciteit. De verdere verduurzaming van de elektriciteitssector loopt echter tegen knelpunten aan in de productie en het transport van elektriciteit. Het internationale karakter van de elektriciteitsmarkt en het belang van leveringszekerheid maken de precieze emissies moeilijk te ramen. Sturen op deze emissies is dus ingewikkeld. Daarom moeten we normeren richting een klimaatneutrale elektriciteitssector in 2035; en stimuleren opslag batterijen bij zonneparken en normeren zon op dak. Investeringen in adequate elektriciteitsnetten zijn cruciaal. Andere energiedragers, zoals waterstof, spelen maar een beperkte rol. Het is nodig om te sturen op maximale elektrificatie, de energievraag af te stemmen op het aanbod, en op een klein maar noodzakelijk deel andere CO₂-neutrale energiedragers.

De transitie wordt gemakkelijker als de totale energievraag wordt beperkt. We moeten rekening houden met schaarste in mensen, middelen, ruimte en materiaal. Er zijn terecht ambitieuze doelen gesteld voor de duurzame elektriciteitsproductie, vooral windenergie op zee. In toenemende mate zal het aanbod op bepaalde momenten groter zijn dan de vraag naar elektriciteit, of andersom. Nu nog zijn gascentrales beschikbaar om bij te springen als de vraag naar elektriciteit groter is dan het beschikbare aanbod van wind- en zonne-energie. Dit regelbaar vermogen moet uiterlijk in 2035 klimaatneutraal zijn. Flexibiliteit van de vraag naar elektriciteit en goede verbindingen met omringende landen verminderen de noodzaak van dit regelbaar vermogen. Toch blijft regelbaar vermogen noodzakelijk, maar omdat het steeds minder wordt ingezet neemt de winstgevendheid af. Bij tekorten aan gas gedurende de transitie gaan we energie-intensieve productie zoals ammoniak (kunstmest), aluminium, staal en chemie bij noodwet beperken of zelfs stilleggen. Dit geldt ook voor de glastuinbouw (incl. sierteelt). De kolencentrales moeten snel dicht.

Subsidie voor bijstook van biomassa bij kolencentrales vervalt direct – die centrales moeten direct dicht. Alleen echte duurzame biomassa kan gebruikt worden als duurzame energiebron, en de toepassing moet zoveel mogelijk beperkt en geprioriteerd worden. Er is veel discussie over biomassa, maar er zijn een aantal punten waar voor- en tegenstanders het in grote lijnen over eens zijn. Liever biomassa gebruiken als grondstof, dan als energiebron. De belangrijkste rol is weggelegd voor biomassa als grondstof voor meubels, papier of bouwmaterialen. Ook in de chemie kan het een belangrijke rol spelen. Biomassa gebruiken voor energie moet vooral gebeuren daar waar weinige alternatieven zijn. Veel partijen zijn het ook eens dat de subsidies voor biomassa teveel gericht zijn op energie-inzet en te weinig op inzet op gebruik als grondstof en in de chemie, waar de rol van biomassa op de lange termijn groter is. Daarom schrappen we deze subsidies. Niemand wil hele bomen die geschikt zijn voor bouwmaterialen opbranden in energiecentrales. Gebruik van houtige biomassa blijkt te moeilijk te controleren te zijn – daar stoppen we mee. Bovendien is de energiewinning uit het verbranden van hout veel onrendabeler dan stoken op kolen of gas. De directe CO₂-uitstoot is bij biomassa ongeveer twee tot drie keer zo groot als bij de opwekking van dezelfde hoeveelheid stroom door gas en een derde tot de helft groter dan bij kolen. Ondanks dat biomassa afkomstig is vanuit de natuur, levert houtige biomassa een bijdrage aan het broeikaseffect. Gebruik van reststromen voor energieopwekking is een goed idee, als het fossiele bronnen vervangt en er geen betere toepassingen voor zijn. Denk aan dun hout, krom hout of zaagsel dat niet anders gebruikt kan worden.

We investeren niet in kernenergie, dat is niet duurzaam. Kernsplitsing is geen fossielvrij proces (bij de winning van uranium komt wel degelijk CO₂ vrij) en heeft een fors, gevaarlijk afvalprobleem, nog los van de risico’s bij de opwekking, met name in oorlogstijd en bij terroristische aanslagen, en is zeer duur. Het is niet verstandig daar nu fors op in te zetten. Kernenergie is duur en overbodig voor het energiesysteem van de toekomst. De discussie over kernenergie is erg ideologisch geworden, maar gezond verstand en feiten maken duidelijk dat nieuwe kerncentrales niet operationeel kunnen zijn voor 2035, wanneer er een energieneutraal elektriciteitssysteem moet zijn. Rond 2035 zal Nederland beschikken over veel windparken op zee, waardoor slechts op een beperkt aantal momenten extra stroom nodig is. Bij een overvloedig aanbod van wind- en zonne-energie zullen kerncentrales niet zonder meer volcontinu kunnen draaien, waardoor ze duur zullen zijn. Als de kerncentrales vol moeten gaan draaien (om rendabel te zijn), dan is dat vermoedelijk niet voor de Nederlandse markt. De experts vinden ook de voorgenomen locatie, het Zeeuwse Borsele, ongelukkig gekozen, omdat het stroomnet er toch al zwaar wordt belast. Daar centrales vestigen is onhandig, omdat op die plaats veel opgewekte stroom van windparken op zee binnenkomt. Kernenergie is kortom overbodig en duur, want in 2030 zal er voldoende zon- en windenergie kunnen zijn (wind en zon vullen elkaar aan – is er geen wind, dan wel vaak zon, en vice versa, en zonneparken bij windparken op zee zijn een goedkoper, sneller realiseerbaar en groener en veiliger alternatief) en is er bovendien voldoende grootschalige batterijopslag – er is nu al een enorm aanbod aan plannen daarvoor zonder een cent subsidie!). En dan hebben we het nog niet over de potentie van bi-directione elektrische (accu) systemen, die tegen 2030 naar verwachting 40 dagen windstilte en geen zonneschijn kunnen opvangen. En perovskite zonnepanelen kunnen nu al zelfs bij kunst/daglicht 5 tot 10% rendement bereiken. Kernenergie is een dure, onnodige, gevaarlijke rechtse hobby. Kernfusie is voorts al decennia een technische illusie gebleken. Het is goed om daar naar onderzoek te blijven verrichten, maar voor onze huidige urgente problemen is daar ook niet de oplossing van te verwachten.

Het elektriciteitsverbruik zal volgens het Expertteam Klimaat in 2050 ten minste twee- tot driemaal zo hoog zijn als nu. Het tijdig en op de juiste plaats realiseren van adequate elektriciteitsnetten is de hoofdopgave van de vernieuwing van het energiesysteem. Energie-infrastructuur wordt een vestigingsplaatsfactor in een breder ruimtelijk perspectief voor Nederland. De energie-infrastructuur van Nederland moet leidend worden voor de ruimtelijke, sociale en economische ontwikkeling, en niet meer volgend zoals nu. Infrastructuur heeft een sturende werking op gedrag van burgers en bedrijven. Daarvoor moeten netbeheerders ook investeringsruimte en (wettelijke) ruimte krijgen. Ook voor burgers, corporaties en gemeentes is juridische ruimte nodig zodat ze zelf met lokale duurzame energiesystemen aan de slag kunnen gaan en lokaal maatwerk mogelijk wordt. De energie-infrastructuur geeft ook het verdienvermogen van Nederland vorm. De energie-infrastructuur zal dus een prominente plaats krijgen in de nieuwe Nota Ruimte (2024).

We geven prioriteit aan het versneld uitvoeren van het vergroten van de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk in ons land. Er komt een Autoriteit Elektrificering die hiertoe doordrukmacht krijgt. Grootschalige zonneweides en windturbinelocaties op land worden alleen daar gebouwd waar het net dat aankan, waar er geen alternatieven zijn (energiebesparing, wind en zon op zee, zonnepanelen op daken) en waar andere duurzaamheidsdoelen en gezondheid van mensen geen te groot risico lopen. Voorwaarde is ook dat functies gecombineerd worden in zonneweiden, bijv. met natuurontwikkeling, watersopslag en/of recreatie. We investeren in grootschalige toepassingen van zonnepanelen – verplicht op daken waar dit kan, op bermen van autosnelwegen, zo mogelijk ook geïntegreerd op dakpannen, wegdekken, rails (zoals nu al gebeurt in Zwitserland), en tussen en rond windparken op zee. Met dit soort maatregelen en voorwaarden maken we de energietransitie mogelijk zonder in te leveren op natuur- en landschapsontwikkeling en -bescherming.

Scherpere klimaateisen in de industrie

 

We verscherpen ook de klimaateisen in de industrie. De grote industrie, waaronder afvalverbrandingsinstallaties, moet meer gaan betalen voor CO₂-uitstoot; verplichten aandeel gerecyclede en duurzame plastics. Tijdige realisatie van energieinfrastructuur en vlotte vergunningverlening zijn hiervoor randvoorwaardelijk.

De industrie in Nederland (en in de rest van West-Europa) gaat veel ingrijpender veranderen dan nu veelal wordt gedacht. De relatief grote omvang van de zeer energie-intensieve industrie werd mede mogelijk door de relatief grote hoeveelheid fossiele brandstoffen uit eigen bron. Dit specifieke voordeel kan niet vervangen worden door eigen opwekking van duurzame energie, omdat andere Europese landen eveneens veel duurzame energie kunnen opwekken. Het oude industriemodel is niet meer bruikbaar, ook al blijven andere relatieve voordelen van Nederland bestaan, zoals de ligging en de immateriële infrastructuur.

We gaan, anders dan waar de industrie nu van uitgaat, grote waterstofprojecten niet subsidiëren. We moeten NortH2 niet subsidiëren, ook niet wat betreft het aanleggen van het leidingen – de sector moet dat zelf financieren. Groene waterstof kan wel goed dienen als bufferbrandstof, om tijdelijke tekorten bij productie met zon en wind op te vangen. Een waterstofcentrale kan zo’n dip opvangen, als een soort chemische accu voor zon- en windenergie.

CO₂-opslag is uiteindelijk geen oplossing, maar kan wel tijdelijk soelaas bieden, maar we moeten onze focus en subsidie vooral richten op CO₂-hergebruik. Investeringen in CO₂-opslag (CCS) worden alleen dan toegelaten als er geen duurzamer alternatief beschikbaar is, en – anders dan het expertteam Klimaat adviseert – alleen als tijdelijke tussenoplossing. En we gaan dat niet subsidiëren, de betrokken bedrijven moeten en kunnen dat zelf financieren. Hergebruik van CO₂ (CCU) is wel een structureel duurzaam alternatief.

We moeten veel meer inzetten op energiebesparing. Het potentieel daarvoor wordt veel te weinig benut. Alle nieuwe bedrijvigheid die veel extra energie nodig heeft wordt in beginsel niet meer toegelaten. We verhogen het energiebesparingsdoel voor 2030 van 32,5% naar 45%. De schoonste energie is de energie die we niet hoeven op te wekken. En we kunnen niet zonder, willen we de doelstelling van maximaal 1,5 graad opwarming halen en nog ergere  klimaatrampen voorkomen. De transitie is alleen haalbaar bij forse energiekrimp. Dat vraagt om een economisch structuurbeleid dat gericht is op onder meer extensivering (vermindering) van energiegebruik, met name in de industrie. De huidige verplichting voor energiebesparing bij industrie wordt niet gehandhaafd. Dat gaan we direct veranderen en hard handhaven. Er moet een Noodwet voor verplichte energiebesparing bij bedrijven komen opdat huishoudens niet verstoken worden van energie. Daarbij gaan o.m. de meest energie-intensieve bedrijven verplicht dicht, worden er maxima gesteld aan verwarming en airconditioning, moeten winkels hun deuren sluiten, wordt terrasverwarming verboden, wordt verlichting in lege gebouwen verboden, etc. Alles wordt uit de kast gehaald om energie te besparen. We stoppen met het faciliteren van veel energie en water slurpende datacenters in ons land. Met procesintensificatie, een verzamelnaam voor radicaal andere, veel meer duurzame en efficiënte processen en apparaten, kan fors op energie worden bespaard met maatregelen die zich binnen vijf jaar terugverdienen door besparingen op de energierekening. De industrie is daar nu veel te laks. De aandacht binnen de industrie is eerder gericht op nieuwe producten of processen. Daarnaast stellen grote concerns vaak strikte rendementseisen aan inzet van kapitaal: investeringen krijgen alleen goedkeuring als ze zich binnen twee of drie jaar terugverdienen. Energiebesparing in de industrie ­levert geld op, maar er zijn andere investeringen die nu meer en/of eerder rendement opleveren. Energiebesparing draagt ook bij aan minder milieuschade en zorgt voor werkgelegenheid bij het toepassen van schone technologie. Alle reden om deze mogelijkheid juist prioriteit te geven vanuit de overheid. Tot nu toe accepteren we dat in de industrie nog grootschalig inefficiënte technieken worden toegepast. We investeren vervolgens heel veel belastinggeld in dure, vaak milieu-schadende technieken, om een soortgelijke hoeveelheid energie te leveren. Het energiebesparingsbeleid voor de grote industrie is sinds de jaren negentig gebaseerd op convenanten. Dat gaat met zachte hand. Dit blijkt niet effectief, er wordt te weinig besparing gerealiseerd ten opzichte van de afgesproken doelen. Tijd voor een andere aanpak. Kleinere bedrijven zijn al wettelijk verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen die zich binnen vijf jaar terugverdienen. Dit draagt bij aan een groeiend bewustzijn en deze aanpak werpt vruchten af. Maar de grote industrie is in ­Nederlandse wetgeving van deze verplichting uitgezonderd, omdat ze ook onder het Europese emissie­handelssysteem valt. Dat systeem werkt onvoldoende om tot besparingen te komen. We heffen per direct de uitzondering van de industrie op de investeringsverplichting in energiebesparing op en gaan deze verplichting strak handhaven. Hiervoor hebben we al een verandering van de energiebelasting voorgesteld, waarbij de huidige vrijstellingen voor grootverbruikers vervallen. Eveneens willen we een hoge CO₂-heffing en een ETS-heffing. Dit zal de industrie aanzienlijk prikkelen te investeren in energiebesparing, energieefficiëntie en verduurzaming van hun energiegebruik. Het zal zonder twijfel ook leiden tot vertrek of beëindiging van sommige energie-intensieve bedrijvigheid, maar daar staat nieuwe, duurzame en slimme bedrijvigheid tegenover. De betrokken werknemers krijgen een inkomensgarantie en worden desgewenst naar ander werk begeleid. We bieden energie-intensieve bedrijven die hun CO₂-uitstoot willen terugdringen investeringszekerheid door middel van carbon contracts for difference (CCfD’s), die de kloof overbruggen tussen de  geldende prijs van CO2-emissies en de werkelijke kosten van emissiereductie. Restwarmte-uitstoot wordt belast opdat het rendabel wordt deze te benutten.

We stellen daarenboven bindende duurzaamheidsnormen vast voor datacentra, waaronder energie-efficiënte koeling, minimaal watergebruik, hergebruik van restwarmte en verlenging van de levensduur van hardware. In afwachting daarvan stellen we per direct een moratorium in. We stellen ecodesignregels vast die het dataverbruik van online films, video’s, games en advertenties aan banden leggen, evenals dat van slimme apparaten. We voeren ecodesignregels in voor software om het gebruik van systeembronnen, energie en data te beperken. Deze regels moeten software bloat aanpakken door paal en perk te stellen aan niet-essentiële vooraf geïnstalleerde software, door voor te schrijven dat dergelijke software door de gebruikers kan worden verwijderd en door te verbieden dat software onnodig op de achtergrond draait. Niet-essentiële softwarefuncties die een aanzienlijke hoeveelheid werkgeheugen, opslag of rekenkracht vergen, dienen optioneel te zijn. Functionele updates moeten omkeerbaar zijn. We bevorderen vrije en open software die gebruikers in staat stelt de code aan te passen aan de capaciteit van hun hardware en aan hun behoeften, zonder onnodige ballast. We verbieden cryptomunten – naast het grote data- en energiebeslag zijn deze munten gevaarlijk voor de financiële stabiliteit, schulden van huishoudens en worden ze gebruikt voor witwassen van criminaliteit en witwassen. We ontwikkelen een meetlat voor de rekenintensiteit van kunstmatige intelligentie (AI), voeren een rapportageverplichting in voor AI-ontwikkelaars en bevorderen het gebruik van de meetlat als criterium bij de aankoop van AI door overheden.

Eerlijke energieprijzen en -belastingen

 

We gaan zorgen voor eerlijke energieprijzen en -belastingen en lokale energieopwekking met minder marktwerking. In plaats van de huidige regelingen gaan we met toepassing van de Prijzenwet per direct de gasprijzen voor huishoudens bevriezen. Er komt een maximum prijs voor huishoudens gebaseerd op gemiddeld tarief voor woning per soort woning (tussen/hoekwoning, appartement hoek/rijtje/onder dak, vrijstaand) en samenstelling huishouden. Er is met de huidige winstniveaus geen compensatie nodig van de energiebedrijven en die is bij de Prijzenwet ook niet vereist. Gemeenten krijgen daarnaast extra middelen voor bijzondere bijstand ten behoeve van huishoudens die hun energielasten nu zien stijgen boven de 10% van hun netto inkomen. Waar energiebedrijven onverhoopt omvallen komt er via een Spoedwet de verplichting om zonder prijsverhoging deze klanten over te nemen bij andere leveranciers, naar keuze van de betreffende consument. We versterken daarin ook de solvabiliteitseisen en de rechtsbescherming voor consumenten bij energieleveranciers.

We gaan na hoe de energieleveranciers weer publiek bezit kunnen worden en zetten daartoe zo spoedig mogelijk de eerste stappen. We verbieden speculatie met inkoop van energie. We nemen stappen om de marktwerking te beperken en het publieke belang beter te beschermen bij de energievoorziening. Per direct mogen er alleen nog maar vaste contracten worden aangeboden die beschermen tegen prijswisselingen. Ook worden eigenaren van gasopslag verplicht die op aanwijzing van de Rijksoverheid te vullen. Energieleveranciers die staatssteun nodig hebben worden verplicht daarbij zeggenschap over te dragen.

De energievoorziening van de toekomst voor huishoudens op iets langere termijn bestaat uit lokale systemen, loosely gekoppeld met het nationale energiesysteem. Geen beleid gericht op stimulering van ‘warmtepompen’ maar liever sturen op optimalisatie van het achterliggende doel (radicale CO₂ reductie). Aardgas is daarin uitgefaseerd. We stimuleren lokale productie van energie. Voor 2035 maken we de energieleverantie aan huishoudens een zaak van uitsluitend energiecoöperaties in handen van de huishoudens die deze energie ontvangen (en zoveel mogelijk ook leveren). Daarbij worden wettelijke regels gesteld voor duurzaamheid, leveringszekerheid, prijsstabiliteit en bestemming eventuele winst. Daken van openbare gebouwen worden verplicht ter beschikking gesteld aan deze coöperaties voor opwekking duurzame energie. We stimuleren ook voldoende opslagcapaciteit voor de korte termijn en seizoensopslag van elektriciteit en warmte. We zorgen dat burgers zo snel mogelijk een volwaardige partij (zowel als consumenten als producenten, de zgn. ”handelende prosumenten”) kunnen zijn op de energiemarkten, waarbij zij flexibiliteit kunnen leveren, kunnen handelen in energie, bijvoorbeeld met de buren, en ook samen kunnen opslaan. We organiseren en ondersteunen energiecoöperaties en scheppen mogelijkheden in de wetgeving en fysiek voor sociaal ondernemen in de wijk. Dit heeft ook een positieve impact op de lokale economie, de acceptatie van de energietransitie en het vergroot de sociale cohesie. Hierdoor verandert ook de rol van energiebedrijven, van verkopers van energie naar dienstverleners voor (groepen) burgers. Voor deze transitie wordt een snel op te stellen stappenplan gerealiseerd.

We ontkoppelen de prijs voor warmtenetten van de gasprijs. In een nieuwe warmtewet wordt het beheer verplicht publiek (in vorm van non-profit warmtecoöperatie van aangesloten huishoudens binnen regels van nationale en lokale overheden) en de rechtsbescherming van huishoudens versterkt.

De klimaattransitie – fossiele energie vervangen door hernieuwbare groene energie – moet zoals gezegd worden gedreven door prijsmaatregelen, met de CO₂-heffing en het ETS-stelsel, waarbij ook import van buiten de EU belast wordt, zodat er een gelijk speelveld is. Prijsmaatregelen werken veel beter dan subsidies. De subsidies in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) moeten daarom worden geschrapt, die vergroten bovendien de ongelijkheid tussen huishoudens en bevoordelen de grootverbruikers, ook en vooral in het bedrijfsleven. Daarmee kan ook de oneerlijke Opslag Duurzame Energie (ODE) in de energiebelasting vervallen.

We moeten voorts het regressieve energiebelastingstelsel vlakmaken. Met een vlak belastingtarief op aardgas betalen bedrijven eerlijk mee aan de energietransitie, wordt onnodige energiearmoede voorkomen en krijgen bedrijven ook een terugverdienmodel, mocht de gasprijs weer gaan dalen. Ook de belasting op elektriciteit moeten we vlak en eerlijk maken. Nog steeds staan alle supermarkten te koelen met open koelkasten, hebben winkels de deur open staan en worden terrassen verwarmd, pure verspilling van elektriciteit en warmte omdat het hen te weinig kost. Zonder hervorming van het oneerlijke stelsel van energiebelastingen zal de energietransitie onvoldoende snel plaatsvinden en worden burgers in huurwoningen de energiearmoede in gedrongen. Huishoudens en MKB gaan er door onze maatregelen op vooruit. Voor huishoudens is er een directe lastenverlichting van circa 600-800 euro per jaar mogelijk. Samen met een prijsplafond voor gas, snellere isolatie van (bij voorrang de sociale) huurwoningen (zie hierna) en het verminderen van de marktwerking in de energiesector kunnen de laagste inkomens beschermd veel beter beschermd worden tegen hoge energieprijzen.

De opbrengst van de heffingen op de uitstoot van bedrijven wordt aan de inwoners teruggegeven met een vast bedrag per huishouden (een Klimaatinkomen energierekening.) en niet aan de bedrijven. Naar schatting komt dit bedrag op ca. 500 euro per jaar per huishouden. Daarmee worden huishoudens gecompenseerd voor de extra lasten van de energietransitie, die deels doorwerkt in hogere prijzen.

We moeten tegelijkertijd een einde maken aan vrijstellingen van energiebelastingen, zoals de vrijstellingen voor energie-intensieve processen, de zogenoemde inputvrijstellingen energie- en kolenbelasting voor energieopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal gebruik, en aan de kortingen voor energiebelasting (glastuinbouw) en van belasting op kerosine (luchtvaart) en gaan fossiele brandstoffen in lucht- en scheepvaart veel zwaarder belasten (zie hierna).

Alle fossiele subsidies worden geschrapt, inclusief fiscale vrijstellingen en kortingen en kredietexportverzekeringen. Dat levert 30 miljard euro per jaar op. We verbieden ook reclame voor fossiele energie. Pensioenfondsen mogen wettelijk niet meer investeren in fossiele bedrijven. Met een grote financiële sector en de ligging in een delta is Nederland zowel financieel kwetsbaar voor klimaatverandering als in de positie om een verandering van het financiële systeem mede in gang te zetten. De overheid kan en moet die verandering stimuleren door eisen te stellen aan het kennisniveau van financiers over duurzaamheid, transitieplannen verplicht te stellen en in het toezicht tegenover klimaat gerelateerde risico’s hogere kapitaalseisen te zetten. Ook betere economische prikkels verhogen de aantrekkelijkheid van duurzame investeringen. Daarbij kan de overheid ook meer zelf mee investeren.

Verduurzamen van woningen

 

We versnellen het energieneutraal maken van woningen. In 2050 moeten alle wijken energieneutraal of zelfs energiepositief zijn. Het uitgangspunt is dat de totale energiebehoefte van de wijk zo laag mogelijk is (warmte, elektriciteit, koeling en lokale mobiliteit). Op die manier kunnen met elkaar samenhangende lokale energiesystemen worden opgezet. Gebouwen verbruiken in 2050 veel minder energie. In principe is elk gebouw energiearm en uitgerust met een warmtevoorziening en koeling. De gebouwen worden slim aangestuurd op basis van data. Zo wordt alle opgewekte energie zo efficiënt mogelijk ingezet. Elektrische auto’s, samen met buurtaccu’s, worden gebruikt om het  elektriciteitsnet te balanceren. Gebouwen spelen ook een rol bij klimaatadaptatie. Groene daken, voedsel verbouwen of recreatie op daken is normaal. Gebouwen zien er anders uit doordat natuurlijke materialen de norm zijn. Dit geeft ontwerpers nieuwe inspiratie en gebruikers een prettige beleving. We vervangen de huidige versnipperde aanpak door een aanpak waarbij al deze elementen in hun onderlinge samenhang ontwikkeld worden tot een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050. Koude, warmte, isolatie en elektriciteit voor gebouwen, openbare ruimte en mobiliteit krijgen gebiedsgericht integraal vorm. Waar mogelijk worden de verbeteringen op het gebied van energie gekoppeld aan andere opgaven in de wijk, zoals de ruimtelijke en sociale wensen.

Het toekomstig energiesysteem in de wijken is voornamelijk op elektriciteit gebaseerd, mogelijk gecombineerd met lokale warmtebronnen. Er is opslag van elektriciteit en – als er warmtenetten zijn – van warmte en koude. Alle plannen en investeringsbeslissingen in wijken moeten worden getoetst aan een energieneutrale toekomst in 2050. Ingrepen op het gebied van energie worden steeds direct gekoppeld aan de ruimtelijke en sociale aspecten. Daarbij nemen we de klimaatneutrale situatie in 2050 als uitgangspunt en werken daarnaartoe. We voorkomen een fossiele lock-in door een moment te bepalen, bijvoorbeeld 2040, waarop aardgas niet langer ingezet mag worden voor de energievoorziening in de gebouwde omgeving.

We focussen op verwarmingssystemen die met lage temperatuur (LT) werken. Deze systemen zijn toekomstbestendiger dan hoge temperatuursystemen. LT-systemen beschikken over meer bronnen en maken een efficiëntere toepassing van een warmtepomp mogelijk. Het terugbrengen van de energievraag van gebouwen gaat gepaard met een sterke toename van materiaalgebruik. We stimuleren daarom natuurlijke materialen en circulaire toepassingen op dit gebied en treden op als launching customer voor innovaties.

Er komt nationaal programma voor spoed-isolatie van woningen in wijken waar de huishoudens behoren tot de 25% laagste inkomens én de 50% grootste gasgebruikers. We isoleren slecht geïsoleerde woningen in collectief bezit in hoog tempo, veel sneller dan tot nu toe het geval is. Daarmee worden meteen stappen gezet in energiearmoedebestrijding en innovatie. Als veel woningen tegelijk worden verbeterd, kunnen ondernemingen het aanbod industrialiseren, waarbij kant en klare pakketten op de bouwplaats worden gemaakt. Hierdoor dalen de kosten en zijn ook minder arbeidskrachten nodig. We laten het einddoel en het tijdpad tot 2050 zien, inclusief de steeds strengere normen. Belanghebbenden worden gestimuleerd om zo veel mogelijk in één stap naar de maximale energiezuinigheid voor het hele gebouw (bij collectief bezit) of het aan te pakken gebouw of delen daarvan (bij individueel bezit). We maken het aantrekkelijk (regelgeving/instrumenten) voor bewoners, bedrijven en corporaties, om daar direct naartoe te werken. Dit levert een technisch haalbare reductie op van 70% voor ruimteverwarming en warm tapwater. Volgens de “Paris proof energierantsoen”-methode is er in Nederland 360 PJ beschikbaar aan energie voor de gebouwde omgeving. Ten opzichte van het huidige energieverbruik betekent dit een besparing van 60-70% aan energieverbruik. We maken de voordelen van energietransitie zichtbaar. We zorgen dat iedereen mee kan komen met de energietransitie en dat bewoners een stem hebben in de keuzes op lokaal niveau.

We verscherpen de duurzaamheidseisen aan huurwoningen. Er komt per direct een verbod op nieuwe huurcontracten van woningen met de slechtste energielabels (C en hoger), en een verbod op huurverhoging van woningen met een label slechter dan A. Deze maatregelen worden stapsgewijs aangescherpt opdat in 2035 alle huurwoningen tenminste een A+++ label hebben en huurwoningen met de slechtste energielabels moeten in 2028 van de markt verdwijnen.

Het energielabel en de verduurzaming van de woning mogen geen verdienmodel voor de verhuurder zijn. In plaats van duurzaamheidspunten wordt een niet-duurzame woning aangemerkt als een gebrek waarvoor huurkorting geldt. Huurders van nog niet voldoende geïsoleerde woningen (label B en slechter) krijgen een wettelijke korting op de feitelijk betaalde huur van een kwart van de huurprijs van 75 euro per maand per slechter label-stap (dus label C 150 euro korting, etc.), zodat verhuurders een prikkel krijgen voor verduurzaming. Woningcorporaties krijgen daarvoor compensatie mits men tijdig verduurzaamt (overigens zijn de meeste huurwoningen met een slecht energielabel in handen van commerciële verhuurders). Er komen bindende afspraken met corporaties en andere verhuurders voor het energieneutraal maken van 200.000 woningen per jaar, te beginnen bij de woningen met de slechtste energielabels (meestal bij de meest armste huishoudens). Woningcorporaties en -coöperaties krijgen mogelijkheid om de voorfinanciering van de verduurzaming renteloos te lenen bij een apart staatsfonds, gevuld uit staatsobligaties.

Ook voor woningbezitters moeten er versneld strengere eisen aan energielabels voor deze woningen komen. Vanaf 2025 moet elke koopwoning geïsoleerd zijn, Huizenkopers moeten verplicht hun woning binnen 2 jaar isoleren; de isolatie-eisen voor woningen moeten worden aangescherpt – een woning moet in 2030 minimaal energielabel B hebben. Woningeigenaren worden tegelijkertijd door een ‘ontzorgloket’ ondersteund bij het isoleren en verduurzamen van hun woning. Middeninkomens met een eigen woning krijgen de mogelijkheid om hiervoor renteloze leningen af te sluiten bij een speciaal fonds. Anders dan Rutte III voorstelde, maar in overeenstemming met het voorstel van Milieudefensie, komt er daarbij geen maximum bedrag (zo wordt financiering ook voor oude of grote woningen mogelijk, met hoge isolatiekosten), is de looptijd 30 in plaats van 25 jaar, is de lening renteloos, is er geen toetsing van kredietwaardigheid en geldt een brede kwijtscheldingsmogelijkheid voor lage inkomens als de besparing op de energierekening lager zijn dan de terugbetaling van de lening (onrendabele top). Jaarlijks wordt de terugbetaling in dat jaar vastgesteld, gebaseerd op het inkomen van de bewoner van de woning. Iedere bewoner betaalt dus naar draagkracht: Voor de laagste 40% van inkomens in Nederland (tot ca. 95% modaal) behoeft er alleen terugbetaald worden bij reductie van de energierekening, uitgaande van de ‘kale’ gasprijs en de energiebelasting zoals die nu in 2022 geldt. De hoogste 20% inkomens (boven 1,5 modaal) moeten de hele lening terugbetalen. De groep inkomens daartussen betaalt het bedrag van de energiereductie terug plus 50% van het resterende bedrag. De renteloze lening is gebouwgebonden, dus het gaat om een lening op de woning, in de vorm van een voucher, ter waarde van de isolatie- en verduurzamingskosten voor die specifieke woning. De voucher kan enkel bij isolatiebedrijven verzilverd worden. Deze lening is alleen beschikbaar voor woningeigenaren die in hun woning wonen, inclusief VVE’s.

Gemeenten krijgen de mogelijkheid om hun WOZ-belastingtarieven lager vast te stellen bij een groener energielabel. We gaan de vaststelling en handhaving van de energielabels van woningen onafhankelijk en kwalitatief beter maken.

Groene mobiliteit

 

We zorgen voor een transitie naar groene mobiliteit. We reizen in 2050 minder. En als we reizen doen we dat vaker met het openbaar vervoer, te voet en met de fiets. We verscherpen de klimaateisen in de mobiliteit. We gaan veel meer investeren in minder mobiliteit (dichtbij of thuis werken), in fietsen en in openbaar vervoer. De ruimtelijke ordening wordt daarop aangepast.

We verlagen de OV-kosten door iedere burger voor 49 euro per maand onbeperkt reizen met alle openbaar vervoer te geven, net als in Duitsland. Kinderen reizen gratis. De OV-bedrijven worden hiervoor gecompenseerd. We maken het openbaar vervoer niet geheel gratis omdat we onnodige mobiliteit willen vermijden. We maken geen aparte regelingen voor lage inkomens omdat we stigmatisering willen vermijden en we door onze plannen voor inkomensverbetering en lastenvermindering bij deze inkomensgrepen dat ook niet meer nodig is. Ook aparte regelingen voor studenten en ouderen zijn daarom niet meer nodig.

We investeren de komende 15 jaar zo’n 10 miljard per jaar extra in beter en meer openbaar vervoer. Er komen extra trein- en andere railverbindingen. In de Randstad én buiten de Randstad, meer internationale verbindingen en extra goederenlijnen. We breiden bus- en tramverbindingen fors uit en verhogen de frequenties. Er komen hoogwaardige minimum bereikbaarheidsnormen, met name ook buiten de Randstad. Deze komen in plaats van rendabiliteitsnormen. Het openbaar vervoer is een publiek goed, geen plek voor rendementsdenken. Beter openbaar vervoer impliceert ook toegankelijk (voor mensen met een beperking) en veilig (met meer conducteurs/stewards en beveiligers) openbaar vervoer. Al het openbaar vervoer moet uiterlijk in 2030 wettelijk verplicht direct toegankelijk zijn voor mensen met een beperking, ook voor mensen met visuele beperking. Deze maatregelen worden gefinancierd uit verhoging van de belastingen op vliegen (zie hierna) en komt in de plaats van lagere accijns op benzine en diesel voor auto’s zoal die door Rutte IV is ingevoerd.

En we maken een eind aan de marktwerking in het openbaar vervoer. We richten nog in de komende kabinetsperiode een nationaal OV-bedrijf op die alle openbaar vervoer in Nederland gaat verzorgen, zodra bestaande verplichtende aanbestedingen zijn verlopen. Bestaande OV-bedrijven kunnen daarin opgaan. Personeel krijgt aanbieding om te gaan werken bij het nieuwe staatsbedrijf, dat ook het railnet gaat beheren, met garantie van tenminste dezelfde arbeidsvoorwaarden. Aan hun concessies wordt bij verlopen ervan een einde gemaakt. Regionale en stedelijke verbindingen worden verzorgd op basis van provinciale en gemeentelijke plannen, binnen nationale kaders.

In Europees verband moet er een groot project worden opgezet door de Europese Investeringsbank voor Europese hogesnelheidslijnen, internationale treinen en fossielvrij goederenvervoer, beide met een Europese publieke netwerkbeheerder. Het kopen van internationale treinkaartjes, die in prijs goedkoper moeten zijn dan vliegreizen, moet veel eenvoudiger worden, met vaste prijzen (niet meer afhankelijk van data waarop gereserveerd wordt).

We zorgen voor een forse krimp in de luchtvaart. De sprookjes over duurzaam vliegen zijn vooralsnog voor de komende decennia luchtkastelen. Deze krimp maakt vliegen wel weer haalbaar binnen de grenzen van natuurvergunning en gezondheidsnormen. Luchtvaart is grote uitstoter van stikstof, CO₂ en fijnstof en veroorzaakt veel geluidsoverlast. We maken continentale vluchten fors duurder, verbieden vluchten waar goede railalternatieven bestaan (alle binnenlandse vluchten plus Londen, Parijs, Keulen, Brussel, Frankfurt; dit scheelt al 100.000 vluchten!) en zetten een stop op de groei van luchthavens: Lelystad Airport gaat definitief niet open, Schiphol moet terug naar maximaal 250.000 vluchtbewegingen, en regionale luchthavens mogen niet groeien, maar moeten dicht. Privévliegtuigen worden in beginsel niet meer toegelaten. Nachtvluchten worden verboden. Al het luchtverkeer boven 250.000 vluchten is bestemd voor 10 miljoen overbodige overstappers via Schiphol en korte vluchten die niet door de  snelle trein vervangen kunnen worden. Zo’n 70% van de passagiers op Schiphol bestaat uit overstappers, die economisch niets toevoegen en ons milieu wel zwaar belasten. Terwijl de bereikbaarheid er niet op vooruitgaat. De krimp is mogelijk met behoud van een goede bereikbaarheid van alle voor Nederland belangrijke bestemmingen. Er zijn veel minder overstappers nodig. Schiphol blijft een kleinere hub met een groot netwerk. Het internationaal vervoer van Nederland komt niet in de knel. Economisch is er nauwelijks nadeel. Er komt een aparte ticketbelasting voor veel-kilometer-vliegers. En een kerosinebelasting op alle vliegbewegingen, die zwaarder is voor privé- en zakenvliegtuigen. Zo maken we de luchtvaartkrimp ook eerlijker.

Scheepvaart maken we voor 2050 een van de duurzaamste vormen van transport. Schepen varen met ondersteuning van wind op batterijen en produceren nauwelijks meer onderwatergeluid. De internationale scheepvaart stoot nu nog enorm veel CO₂-emissies uit. De meeste internationale schepen gebruiken stookolie, een extreem vervuilende brandstof. Bij de verbranding komt veel CO₂ vrij, maar ook schadelijke stoffen als zwart roet, fijnstof, zwavel- en stikstofverbindingen. Om te voorkomen dat na het verbranden van de stookolie zwaveloxiden de lucht in worden gepompt worden zgn. scrubbers ingezet om deze stoffen af te vangen. Of ‘te wassen’, zoals het ook wel wordt genoemd. Maar het blijkt dat veel schepen het ‘scrubwater’, dat vol zit met schadelijke metalen en PAK’s niet aan land brengen maar op zee overboord kieperen. Hup de zee in. Een ander groot probleem op zee is de herrie, onder andere afkomstig van scheepsschroeven. Dieren in zee hebben last van het menselijk geluid (zoals geluid van scheepsschroeven, maar ook boortorens en de bouw van windmolens). Alle schepen moeten daarom verplicht worden zachter en met ‘stillere’ schroeven gaan varen om de herrie op zee te verminderen. We zetten vol in op elektrificatie van de scheepvaart met groene stroom – op het water en aan de wal. We investeren in havenfaciliteiten daarvoor. Voor nieuwe schepen gaan we verbieden dat er een hoofdmotor in komt. De eis wordt direct tenminste hybride diesel-elektrisch gaan varen. En dan gaan de accu’s het vanzelf steeds meer overnemen als die goedkoper en kleiner worden. De scheepvaart wordt onder de werking van het ETS gebracht en krijgt ook een CO₂-heffing. Ook privéjachten met fossiele brandstoffen gaan we zwaarder belasten. Er komen strenge normen voor geluid van schepen onder water. We gaan op de Noordzee streng handhaven op verbod van lozen van giftige stoffen, o.m. na scrubben. Niet-duurzame cruiseschepen worden per direct geweerd. Binnenvaart, slepers, baggerschepen en veerboten moeten voor 2030 elektrisch zijn.

We gaan ook de elektrificering van motorvoertuigen versnellen. Belasting op elektriciteit bij oplaadpalen wordt veel lager dan accijns voor benzine of diesel, in plaats van omgekeerd zoals nu. We vervangen de motorrijtuigenbelasting en de aanschafbelasting (bpm) door een systeem van rekeningrijden, gedifferentieerd naar plaats en tijd. Alle nieuwe personenauto’s die in 2030 op de markt komen, moeten van de EU 100% elektrisch zijn. Deze auto’s rijden dan op elektriciteit uit een batterij, waterstof-brandstofcel of zonnepanelen. Vanaf 2025 verplichten we daarop vooruitlopend dat alle leaseauto’s elektrisch zijn. De aanschafbelasting voor vervuilende auto’s gaat snel omhoog. We zorgen snel voor implementatie van de EU norm voor (snelle) laadpalen langs de snelwegen (iedere 60km). Auto’s op het belangrijkste Europese wegennet moeten in 2026 minstens iedere 60 kilometer kunnen worden opgeladen. Het gaat om stations met minstens 400 kW-laadvermogen en meerdere laadpunten. Tegen 2028 moet het vermogen per laadstation toenemen tot 600 kW. Vrachtwagens en bussen moeten volgens de EU over vijf jaar om de 120 kilometer zijn op te laden langs de helft van de Europese hoofdwegen. De laadstations voor trucks en bussen krijgen een vermogen van 1400 kW tot 2800 kW. Om de 200 kilometer moet een chauffeur in 2031 waterstof kunnen tanken. Er worden uitzonderingen gemaakt voor afgelegen gebieden, eilanden en wegen met ‘zeer weinig verkeer’. Betalen aan de laadpaal moet ook makkelijker en inzichtelijker worden. We investeren niet meer in nieuwe of verbreding van autosnelwegen. Amilesweerd blijft behouden en wordt beschermd. 

Transitie naar een volledig circulaire economie zonder uitputting van eindige grondstoffen en zonder afval

 

We moeten onze economie voorts geheel verduurzamen naar een circulaire economie. Dat is een kringloopeconomie waarin geen eindige grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen (afval) volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. Grondstoffen dreigen schaars te worden door een groeiende bevolking op onze planeet en de toenemende welvaart in de wereld. Door onze parasitaire levenswijze worden bovendien ecosystemen, het klimaat en onze gezondheid bedreigt met de afvalstoffen van die levenswijze.

Met een zuiniger gebruik van eindige grondstoffen, en met een productieconcept waarin hergebruik, reparatie en recycling uitgangspunt is, en waarin ook energie teruggewonnen wordt uit materialen en afval(verwerking) zetten we deze transitie in. Een donut-economie, waarin de groei begrensd is door lijnen van ecologische duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. En waarin groei niet meer alleen gemeten wordt in welvaart, maar ook in welzijn, geluk, ecologie en gezondheid. Met ook nieuwe verdienmodellen, waarin je betaalt voor gebruik in plaats van voor bezit, en waarbij producenten eigenaar blijven van het product. Voor iedere sector van onze economie komen er wettelijke doelstellingen, instrumenten en financiering, op weg naar een volledig circulaire economie in 2050. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kan een circulaire economie 10% afname van onze CO₂-uitstoot en 20% waterbesparing in de industrie opleveren, maar ook meer leveringszekerheid van grondstoffen (25% minder import van primaire grondstoffen), als ook ruim 50.000 nieuwe banen en zeven miljard euro extra voor de Nederlandse economie. Dat vraagt wel een enorme transitie. Deze moet eerlijk en rechtvaardig plaatsvinden, opdat huishoudens met een laag en middeninkomen daar niet de rekening van betalen. Het moet hen financieel mogelijk gemaakt worden duurzaam te leven.

We gaan de nieuwe ontwerp richtlijn voor reparatie en garantie al vooruitlopend in nationale regelgeving omzetten: verplichte reparatie binnen wettelijke garantietermijn (verkopers moeten  reparatie aanbieden); meer reparatie buiten wettelijke garantietermijn (consumenten krijgen recht op reparatie door producent bij technisch herstelbare producten); een online reparatieplatform (moet het voor consumenten makkelijker maken in contact te komen met verkopers en producenten voor reparatie); en we streven naar een Europese kwaliteitsnorm voor reparatiediensten.

Veel grondstoffen zijn onttrokken aan de aarde en opgeslagen in gebouwen, infrastructuur en in producten als televisies, folders en flessen. De gebouwde omgeving kan worden gezien als een mijn, waar kostbare grondstoffen uit kunnen worden herwonnen (urban mine). Materialen als papier, staal en glas worden al veel gerecycled. Maar er zijn nog meer materialen en producten die worden afgedankt, die kunnen worden hergebruikt en waaruit grondstoffen kunnen worden gerecycled. Afgedankte elektronica bijvoorbeeld bevatten veel zeldzame aard- en edelmetalen, die nog nauwelijks worden gerecycled.

Waar ook meer mee kan en moet is bij beton. De voorraad van beton in gebouwen en werken – zoals viaducten en bruggen – is enorm. Het vrijkomende beton wordt bijna volledig gerecycled, maar het overgrote deel van het materiaal verdwijnt in laagwaardige ophogingen en wegfunderingen. Bij de productie van beton komen echter veel broeikasgassen vrij en in dergelijke ophogingen kan ook zand of grind worden gebruikt. Belangrijke uitdaging voor de bouwsector is om de grote voorraad beton hoogwaardiger te recyclen. Oftewel meer toepassen in beton. Daarnaast kunnen architecten in de ontwerpfase beter inspelen op mogelijkheden van hergebruik van gebouwen en onderdelen daarvan. Bijvoorbeeld door modulair te ontwerpen, waardoor een gebouw makkelijk is af te breken in modules en onderdelen van een gebouw makkelijk kunnen worden hergebruikt.

Er zijn ook nieuwe verdienmodellen nodig, waarbij je betaalt voor gebruik in plaats van voor bezit, waarbij producenten eigenaar blijven van het product. Denk aan de platforms voor auto delen, het beheer van kantoormeubilair en van medische apparaten.

We belasten ook vervuiling. We gaan niet een stikstofmarkt invoeren en veel belastinggeld besteden aan uitkoop van intensieve veeboeren en andere stikstof-uitstotende bedrijven, maar uitstoot van stikstof belasten, natuurvergunningen intrekken en boeren helpen – ook financieel – om zich om te vormen naar wel duurzame bedrijvigheid, met een duurzaam verdienmodel. In de industrie en mobiliteit gaan we stikstofuitstoot ook belasten. We voeren ook een verpakkingsbelasting in (samen met een uitbreiding van de statiegeldregeling) en verdubbelen de opbrengst. Statiegeldregelingen voor alle verpakkingen worden verplicht gesteld.

Ieder product moet een productlabel krijgen waar aan de consument kan zien wat de sociale en ecologische prestatie of belasting van het product en de verpakking is. Alle verpakkingen worden uiterlijk 2030 verplicht biologisch afbreekbaar, zoals bioplastics. We realiseren voor 2050 100% hergebruik van grondstoffen en afval. Hiertoe wordt naar analogie van de Klimaatwet een Afvalwet ingevoerd, met afgesproken termijndoelen.

Het lozen van restwarmte in oppervlaktewater en in de lucht wordt eveneens belast met zodanige tarieven dat levering aan warmtenetten aantrekkelijker wordt. En we regelen economische prikkels tegen watervervuiling en waterverspilling. Zo moeten ook boeren verontreinigingsheffing gaan betalen (ze zijn nu vrijgesteld daarvan) voor de uitstoot van meststoffen en pesticiden. En er komt een juridisch bindende toets op water en klimaat voor bouw- en andere ontwikkelprojecten. Het waterpeil in veenweidegebieden moet omhoog teneinde verdere inklinking van de bodem met onder meer funderingsschade te voorkomen. Bij bouwen of bij ander gebruik van de grond krijgt de veiligheid en kwaliteit van het drinkwater de hoogste prioriteit. Voorraden voor de toekomst worden beschermd tegen bedreiging en vervuiling, zoals het lozen van afvalwater en de winning van zout of gas. Wij willen naar blijvend gezond water door zo spoedig mogelijk microplastics uit cosmetica en wasmiddelen te verwijderen en door waterfilters tegen vervuiling door medicijnen bij ziekenhuizen verplicht te stellen. Bedrijven mogen niet meer nanoplastics lozen. Ook gewasbeschermingsmiddelen en mest mogen niet in het oppervlaktewater komen door lozing of afspoeling. Bij de waterzuivering worden grondstoffen als fosfaten uit afvalwater gewonnen en hergebruikt. Hiervoor is al aangegeven dat de normen voor lozen van voor de gezondheid schadelijke stoffen (zoals PFAS) door bedrijven in bodem, water en atmosfeer veel strikter moeten worden gereguleerd, gehandhaafd en veel zwaarder, ook strafrechtelijk, worden vervolgd. Grootgebruikers van schoon drinkwater gaan daarvoor meer betalen – nu hoeven ze boven de 300 kuub niets meer te betalen, dat maximum verdwijnt en wordt vervangen door een progressief tarief. Boven de 300 kuub ga je naarmate je meer gebruikt juist meer betalen. Dat bevorderd hergebruik en niet inzetten van drinkwater waar ook ongezuiverd water gebruikt zou kunnen worden bij bedrijven. En het geeft een prikkel voor minder vlees- en zuivelgebruik. Woningen krijgen verplicht een voorziening voor ongezuiverd water voor gebruik van toilet, tuin, etc. door opvang en hergebruik van afvalwater en op te vangen regenwater. We investeren in snelle aanleg van meer wateropvang en drinkwatervoorzieningen.

Schone en gezonde bodem, water en lucht

 

We zorgen voor een schone en gezonde bodem, water en lucht. De overheid moet levens en gezondheid van haar burgers te beschermen en tevens zich te houden aan Europese wetgeving waaraan ze zich heeft gecommitteerd. Burgers kunnen dat in het vervolg bij de rechter gaan afdwingen. De normen voor de luchtkwaliteit, zoals voor geur (ammoniak), de hoeveelheid en samenstelling van (ultra-)fijnstof en fijnstof van bio-industrie, stikstofoxiden en roet, worden aangescherpt tot het niveau dat is vastgelegd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Gemeenten hebben een belangrijke de taak bij de handhaving en geven inwoners inzicht in de controle. Normen op het gebied van geluid, trillingen, stank, en andere overlastgevers moeten altijd vastgesteld gaan worden op basis van de beste (en meest recente) wetenschappelijke inzichten. Bedrijven die installaties vervangen krijgen geen nieuwe vergunning als zij niet de best beschikbare, duurzame technieken toepassen.

We gaan de handhaving verscherpen. Zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid in april 2023 in een onderzoek naar de uitstoot van Tata Steel (IJmuiden), Chemours (Dordrecht) en de asfaltfabriek APN (Nijmegen) concludeert, is een toetsing aan de best beschikbare technieken (BBT) niet altijd voldoende om te zorgen dat de concentraties van schadelijke stoffen in de buurt van de fabriek onder de veilige grenzen voor milieu en gezondheid blijven. Voor de bescherming van omwonenden is het daarom meer van belang, als tweede aspect, om te toetsen of de concentraties van schadelijke stoffen in de omgeving van de fabriek de norm voor langdurige blootstelling niet overschrijden (zulke normen zijn er alleen voor Zeer Zorgwekkende Stoffen en een aantal andere veel voorkomende schadelijke stoffen zoals fijnstof). Bij deze toets kan rekening worden gehouden met alle relevante activiteiten, zowel die onder de vergunningsaanvraag vallen als emissies door derden. Het toetsen van de concentratie van schadelijke stoffen op leefniveau (immissie) aan de grenswaarde, en het op basis daarvan waar nodig beperken van de emissies krijgt vergeleken met de inzet op BBT op dit moment minder aandacht bij vergunningverlening en handhaving. Dat moet echt veel beter, met eigen continue waarnemingen en niet alleen van het bedrijf zelf zoals nu bij dit soort hoog risicobedrijven, en daarbij moet het voorzorgprincipe worden toegepast – bij twijfel, niet toestaan. Dit geldt met name bij zgn. persistente stoffen, stoffen die niet of nauwelijks afbreken in het milieu en menselijk lichaam. Een derde aspect betreft de controle door de vergunningverlener op de juistheid en volledigheid met als doel de vergunning te laten aansluiten op de daadwerkelijke uitvoering. Ook na het verlenen moet de vergunning daarom regelmatig gecontroleerd worden op compleetheid en correctheid op basis van de meest recente inzichten, en op tijdige implementatie van aanwijzingen voor verbetering – de vergunningen moeten steeds geactualiseerd worden om de risico’s zo klein mogelijk te maken. De omgevingsdiensten – die over deze uitstoot de toezichthouder zijn – moeten veel beter worden toegerust voor hun taken, er moet meer geïnvesteerd worden in onderzoek, en er moet resoluut worden opgetreden – bij te grote risico’s moet het bedrijf of het productieonderdeel gesloten kunnen worden. Bij zware overtredingen moet ook strafrechtelijk vervolging plaatsvinden van bestuurders. Bedrijven krijgen de verplichting hun uitstoot altijd zo laag mogelijk te houden, ook al is deze nog beneden de in de vergunning aangegeven maximumwaarde. Bedrijven en omgevingsdiensten moeten transparant zijn over incidenten, zorgen en klachten, en pro-actief omwonenden informeren.

Herstel van biodiversiteit – meer natuur en dierenwelzijn en volledig natuurinclusieve landbouw

 

Herstel van biodiversiteit is naast de klimaattransitie en de transitie naar een circulaire industrie een derde prioriteit. De aanpak van de stikstofcrisis, zoals hiervoor opgenomen in een nieuw landbouwbeleid, maar ook met de krimp van de uitstoot daarvan in de industrie, de mobiliteit en de bouw staat daarin voorop. We steunen de Europese Natuurherstelwet van EU commissaris Timmermans. Een breed en sterk natuuroffensief geeft juist ruimte dat ons land van het slot gaat.

Een radicale verandering bij de landbouw is nodig. Het is absurd dat in een dichtbevolkt land dat drijft op diensten bijna 60 procent van het grondgebied in beslag wordt genomen door een uitermate vervuilende activiteit: de intensieve, industriële landbouw. Deze heeft grote nadelige maatschappelijke en milieueffecten. Niet alleen voor het klimaat, maar ook voor de eveneens voor de mens bedreigende drastische achteruitgang van de biodiversiteit en via vervuiling en besmetting ook rechtstreeks voor een bedreiging van onze gezondheid.  Dat moet minder, duurzamer, natuurlijker.

We verscherpen de klimaateisen in de landbouw. In de landbouw moet alleen al voor de reductiedoelstelling van broeikasgassen de veestapel voor 2030 met 30% verminderen met een maximum van 1,7 dier per hectare; er moet een hogere belasting komen op vlees en zuivel; voedsel moet meer gebaseerd zijn op plantaardige eiwitten; voedselverspilling moet worden tegengegaan; ook de agrarische sector moet emissiebelasting gaan betalen; veevoer moet genormeerd worden; glastuinbouw moet extra beprijst worden; oppervlaktewaterstanden in veenweidegebieden moeten genormeerd worden. Landbouw moet in 2040 geheel klimaatneutraal zijn. De uitstoot van CO₂, methaan, stikstof en fosfaat in de landbouw wordt belast. Met de opbrengsten financieren we meer subsidie voor natuurinclusieve landbouw. We brengen methaan en andere klimaat emissies onder de werking van het ETS, waardoor emissies van mest worden teruggedrongen.

Maar dat kan niet zonder de boeren. Het huidige systeem van concurreren op kostprijs biedt op lange termijn geen perspectief voor de sector, daarvoor lenen de productieomstandigheden in een druk bevolkt land als Nederland zich niet. De gangbare, industriële landbouw kan de wereld op den duur niet voeden. Boeren staan nu met de rug tegen de muur, en velen zouden wel verandering willen als de prijzen stijgen. Burgers maken zich zorgen over klimaatverandering, maken zich zorgen over gezondheidsrisico’s en ergeren zich aan de landschapsvervuiling en schendingen van dierenwelzijn, natuurbeschermers zien dat er zich een ‘ecologische ramp’ voltrekt in het agrarische gebied. Niet alleen 84% van de insecten zijn verdwenen, maar ook 93% van de boeren.

We moeten boeren verplichten, maar ook stimuleren en faciliteren, om zich te richten op het produceren van duurzame kwaliteitsproducten en grondgebondenheid, door te kiezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw, met lokale productie- en consumptieketens, dier- en milieuvriendelijke landbouwconcepten en het leggen van verbinding tussen landbouw en maatschappij. Deze vormen van landbouw leveren meerwaarde voor boer, dier, maatschappij, natuur en milieu. Niet steeds minder boeren en meer monocultuur, maar juist meer kleine boeren en minder monocultuur.

Daarin ligt besloten dat er een einde komt aan de bio-industrie en de intensieve veeteelt. Intensieve veehouderij draagt bij aan de klimaatcrisis, de crisis in de biodiversiteit en vormt een ernstige bedreiging van onze gezondheid. Om nog maar niet te spreken over dierenwelzijn. Wij willen de omvang van de Nederlandse veestapel controleren en fors verminderen – met een krimp van tweederde ten opzichte van 2020 uiterlijk in 2030, dus tot eenderde van de huidige omvang. Dat is noodzakelijk voor het realiseren van de klimaattransitie, de stikstofreductie ter herstel van de biodiversiteit, de circulaire economie, bedreigingen van onze volksgezondheid en de vermindering van het zoetwatergebruik. Nederlanders moeten minder vlees eten en/of regulier vlees vervangen door kweekvlees. We gaan vegetarische vleesvervangers, kweekvlees en het gebruik van insecten en zeewier in de voedselvoorziening bevorderen. Daar investeren we in. Met BTW- en prijsmaatregelen ondersteunen we die transitie. Er komt per direct een moratorium op de omvang van de veestapel in de intensieve veehouderij per diersoort, vooruitlopend op het nieuwe beleid. We geven provincies de bevoegdheid om regionaal extra eisen te stellen aan de veehouderij in het kader van de volksgezondheid en het milieu en tevens nemen we het voorzorgcriterium op als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen van veehouderijen in regelgeving krachtens de Omgevingswet. Nieuwbouw van megastallen wordt per direct niet meer toegestaan en bestaande megastallen verdwijnen.

De toekomst ligt in gemengd boerenbedrijf met natuurinclusieve akkerbouw, voedselbossen en extensieve veeteelt, gecombineerd met betaald natuur- en landschapsbeheer en andere, niet-vervuilende bedrijvigheid (zoals zorgboerderijen).

We bevorderen ecologisch duurzame innovaties op het platteland, zoals biologische landbouw en regionale afzetcoöperaties. Natuurinclusieve landbouw wordt de norm. Natuurinclusieve landbouw moet in 2050 volledig gerealiseerd zijn met meetbare en voor burgers afdwingbare tussendoelen in 2030.

Boeren kunnen een deel van hun inkomen verdienen met de bescherming en ontwikkeling van natuur, recreatie, dienstverlening, opwekking van duurzame energie en zorg. De vruchtbare kleigronden in Zeeland, de polders, Noord-Holland, Friesland en Groningen behouden hun bestemming als akkerbouwgrond. Hier zullen vooral gewassen worden geteeld voor menselijke consumptie. Het is zonde om op vruchtbaar land gras te laten groeien voor koeien. Het areaal landbouwgrond (nu 54 procent van het landoppervlak) wordt de komende eeuw gehalveerd. Dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de uitbreiding van de voedselproductie op zee. Boeren gaan minder produceren, maar ze krijgen wel een betere prijs voor hun producten.

Daarbij is een hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (nu 40% van de EU-begroting) met hogere kwaliteitsnormen nodig. Directe inkomenssteun voor boeren vervangen we door subsidies die gekoppeld zijn aan het realiseren van maatschappelijke opgaven zoals duurzaamheid, natuurbehoud, gezondheid en dierenwelzijn. Ook kan een deel van het landbouwbudget worden ingezet voor innovatie om onze voedselvoorziening toekomstbestendig te maken. Het mededingingsbeleid wordt zodanig aangepast dat boeren meer marktmacht krijgen ten opzichte van de voedselverwerkers en supermarktketens, onder andere met het doel een verbetering van de afzetprijzen te realiseren. Verkoop onder de kostprijs wordt verboden.

Veevoer gaat genormeerd worden naar uiteindelijk zonder ingevoerde soja en kunstmest. De teelt van lokale eiwitgewassen voor voedsel en veevoer wordt bevorderd. Wij willen dat er meer veevoeders uit de eigen akker- en tuinbouwrestproducten worden gehaald zodat we op zo kort mogelijke termijn kunnen stoppen met de import van de dure en niet-duurzame soja en de toepassing van kunstmest. We verplichten dat de mest die op land wordt uitgereden van gezonde samenstelling voor het milieu. De mineralen, fosfaat en stikstof gaan we daarom eerst (deels) uit de mest halen en separaat verhandelen als grondstof voor andere toepassingen.

Het stikstofarrest van de Raad van State wordt direct en strikt uitgevoerd – niet door ontwijktrucs. We gaan versnellen in plaats van vertragen: 50% procent minder stikstofuitstoot en driekwart van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op een gezond niveau in 2025 in plaats van 2030, conform de eis van natuurorganisaties. Natuurvergunningen worden bij te hoge stikstofuitstoot ingetrokken, uitbreiding aantal dieren verboden, uitrijden van mest sterk beperkt. De betrokken boeren krijgen financiële en andere hulp om de transitie naar kringlooplandbouw en/of andere duurzame bedrijvigheid te kunnen meemaken, eventueel op een andere plek, of hun bedrijf te beëindigen. Als we dat niet doen zal heel Nederland op slot gaan met een geraamde schade van 100 miljard euro.

De grootste uitstoters buiten de landbouw gaan ook dicht of moeten fors krimpen (kunstmestfabrieken, hoogovens, Schiphol, etc.).

Om de inklinking van het veen en de uitstoot van CO₂ tegen te gaan verhogen we het waterpeil in het veenweidegebied en stemmen we het gebruik van de grond zoveel mogelijk af op de aard van het gebied (functie volgt peil). Met deze vernatting van veenweidegebieden zijn ze niet meer geschikt voor melkveehouderij, maar wel voor ‘natte’ teelten zoals cranberry’s en riet. Nu wordt in deze gebieden de waterstand kunstmatig laag gehouden voor de veeteelt. Daardoor oxideert het veen, wat leidt tot extra uitstoot van CO2. Voor boeren is nog steeds ruimte in het Nederland van 2120, maar wel met passende landbouw op de goede plek. Er komt een pakket aan stimuleringsmaatregelen om boeren te helpen over te stappen op duurzame natte landbouw.

Als gidsland en als een van de grootste producenten ter wereld van vlees en zuivel, moet Nederland streven naar een voorbeeldfunctie wat betreft duurzaamheid, volksgezondheid en dierenwelzijn. De Nederlandse intensieve veehouderij wordt vaak genoemd als voorbeeld voor de rest van de wereld. Onze productiemethoden zijn geperfectioneerd op efficiëntie en het dierenwelzijn is ondanks bovenstaande misstanden beter dan in veel andere landen. Maar dat het elders nog slechter is, kan geen excuus zijn om weg te kijken. De normen voor dierenwelzijn moeten fors worden verhoogd en strak gehandhaafd. Dieren hebben recht op een respectvolle behandeling. Landbouw- en huisdieren worden zo gehouden dat zij soorteigen gedrag kunnen vertonen. We willen regelgeving aanpassen zodat boeren verplicht worden het dierenwelzijn te monitoren en te verbeteren met moderne middelen. Weidegang voor koeien en voldoende buitenruimte voor varkens en pluimvee worden wettelijk verankerd. Koeien kunnen grazen, kippen scharrelen, varkens wroeten. Alle stallen worden (brand)veilig. Geen varkens meer met geamputeerde staarten, op betonnen vloeren, in kraamkooien en megastallen; geen koeien die nooit hun kalveren mogen grootbrengen of in een wei mogen grazen; geen plofkippen die met gebroken vleugels het slachthuis bereiken; geen mishandeling op slachterijen en verplicht pijnloos slachten (en geen uitzondering voor religieus slachten); geen langeafstandstransporten met levende dieren, en zeker niet met dieren jonger dan twee maanden, en zeker niet bij temperaturen boven 22 graden Celsius.

Er komt een verbod op het houden en fokken van (pels)dieren met als doel het verkrijgen van (een deel van) hun pels of vacht. Daarnaast komt er een verbod op de handel in, import en doorvoer van bontproducten.

Om onnodig transport van slachtdieren te voorkomen wordt het slachten in Nederland het uitgangspunt. Daar waar dat niet gebeurt wordt Europees geregeld dat er een verbod komt op veetransporten van levende dieren die langer dan 4 uur duren.

Dierenartsen krijgen een meldplicht van misstanden en er komt ook een meldpunt voor anonieme klachten. Klokkenluiders worden beschermd en gerehabiliteerd. De NVWA wordt ook drastisch hervormd en onafhankelijk gemaakt van de minister en van de te controleren sector (als onderdeel van een totale reorganisatie van het overheidstoezicht, waarbij alle toezichthouders versterkt en onafhankelijker worden en onder een gemeenschappelijke structuur komen, conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid), opdat de cultuur van het wegkijken nu eens echt wordt aangepakt. Daarbij wordt samengewerkt met de dierenbescherming en kritische dierenartsen. Slachthuizen worden permanent gevolgd met camera’s. Opsporing en vervolging van dierenmishandeling krijgt ook meer prioriteit.

Antibiotica mogen alleen worden gebruikt in uitzonderingsgevallen en op individueel niveau. De NVWA gaat meer inspecteren op antibioticagebruik, ook in geïmporteerd voedsel zoals kweekvis. Er moet verder onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van de Q-koortsepidemie en stellen samen met de sector een ruim schadefonds in voor alle getroffenen. In een toekomstige zoönose-uitbraak (ziekte die overdraagbaar is van dier op mens, zoals Q-koorts en covid), stellen we het belang van volksgezondheid boven het economisch belang, hierom laten we de verantwoordelijkheid over de aanpak van een dergelijke uitbraak direct en volledig vallen onder het ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport en niet gedeeltelijk onder het ministerie van economische zaken.

We verbieden het gebruik van pesticiden die schadelijk zijn voor mens, milieu en ecosystemen, zoals neonicotinoïden. Verkoop van gewassen, planten en bloemen die met pesticiden gekweekt zijn wordt in Europa eveneens verboden. Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen wordt bevorderd. Pesticiden veroorzaken ernstige ziektes bij mensen op en rondom de boerderijen en bijv. de bloembollenvelden, zoals Parkinson en leukemie. Een progressieve belasting op pesticiden (zolang er nog geen Europees verbod is) en geïmporteerd veevoer maakt de kiloknaller extreem duur en het onbespoten appeltje goedkoop. Het gebruik van patentloze, vaak biologische, zaden en pootgoed willen we stimuleren. Er dient komende kabinetsperiode een beleid te komen voor toepassing van biotechnologie gericht op een duurzaam gebruik van de planeet, de bestrijding van armoede en volksgezondheid. We zijn tegen het patenteren en in eigendom nemen van natuur door bedrijven. We blijven het voorzorgprincipe hanteren tegen genetische modificatie van gewassen.

Nederland moet zonder dralen strikt de Europese visserijwetgeving implementeren en verzet tegen verscherping staken. Vangstrechten worden voortaan verdeeld op grond van transparante, sociale en ecologische criteria die bewezen duurzame visserij belonen en stimuleren. Zo belonen we de innovatieve vissers. Overbevissing in onze binnenwateren willen we tegengaan. Viskwekerijen alleen op land en zoveel mogelijk alleen vegetarische kweekvis. Bodemberoering voor visserij (zoals bij platvis en garnalen) wordt verboden.

Plezierjacht wordt verboden. Beheersjacht wordt alleen onder strenge voorwaarden toegestaan bij ernstige schade of bedreiging van de volksgezondheid of veiligheid, wanneer alternatieven hebben gefaald. Stroperij is niet alleen internationaal, maar ook in Nederland een probleem. We willen een harde aanpak van de stroperij, met hoge boetes en een goede pakkans door voldoende groene buitengewone opsporingsambtenaren. Nederland zet zich in tegen de stroperij van en handel in wilde dieren en planten.

Er worden steeds meer innovatieve alternatieven ontwikkelt voor dierproeven. Wij staan achter de ambitie om Nederland in 2025 wereldleider in proefdiervrije innovatie te maken. Daartoe wordt een actieplan opgesteld.

We willen wettelijk vastleggen welke diersoorten als huisdier gehouden mogen worden. Die zogenaamde positieflijst bestaat al voor zoogdieren, maar voor ander categorieën zoals vogels, vissen en reptielen gaan we dit ook vastleggen.

Een andere ruimtelijke inrichting van ons land

 

In de ruimtelijke ordening is herstel van biodiversiteit één van de centrale pijlers. In de nationale visie op de ruimtelijke ordening krijgen naast de volkshuisvesting de duurzaamheidstransities en -adaptaties (klimaat, circulariteit, biodiversiteit en schone lucht/bodem/water), en de daarvoor benodigde infrastructuur prioriteit.

We zoeken steeds naar natuurlijke oplossingen voor de problemen waarmee Nederland wordt geconfronteerd: de klimaatopwarming, de stijging van de zeespiegel, de afbraak van biodiversiteit. We stellen een – periodiek te actualiseren – bindende visie vast met hoe ons land er eind deze eeuw moet uitzien met tussendoelen. Wij gaan uit van processen die met de natuur meewerken, niet daartegenin. De zeespiegelstijging wordt opgevangen met een robuustere duinenrij, boeren gaan over op kringlooplandbouw, bredere rivieren voeren hoogwaterpieken af, bossen vangen CO2 op. Het is een optimistische visie waarin haalbare mogelijkheden worden gegeven om de dreigende crises op te vangen, van zeespiegelstijging, verdroging, extreme regenval, afnemende biodiversiteit, vervuiling van bodem, (drink)water en atmosfeer, risico op zoönoses, woningnood tot regionale ongelijkheid. De veranderopgaven in Nederland moeten slim gecombineerd worden.

De keuzes die we maken voor het toekomstbeeld voor 2120 zijn daarom gebaseerd op vijf principes die elkaar versterken:

  • Natuurlijk systeem aan de basis. Het bodemtype, de hoogteverschillen en de watersystemen in Nederland zijn bepalend voor de toekomstige ruimtelijke inrichting.
  • Optimaal benutten van water. Om de biodiversiteit en kwaliteit van de natuurlijke omgeving te vergroten en elke druppel water optimaal in te zetten, moet ons watermanagement gericht zijn op het maximaal vasthouden, benutten, bergen en dan pas afvoeren van water.
  • Natuurinclusieve samenleving. Bij alle keuzes op het gebied van energie, landbouw, circulaire economie, leefbaarheid, verstedelijking en watermanagement, houden we rekening met de natuur. We kijken naar de gevolgen van menselijk handelen voor natuur, het beschermen ‘oude natuur’ strikt(er) en zetten in op natuurlijke processen, mogelijk in combinatie met technische oplossingen. We zien ruimte voor het ontstaan van nieuwe natuur, maken optimaal benut van de baten voor de mens (ecosysteemdiensten) en werken aan ecologische verbindingen die flora en fauna helpen hun verspreiding te verschuiven.
  • Circulaire economie. Een natuurlijkere toekomst voor Nederland is gebaseerd op het principe dat het land over 100 jaar niet alleen klimaatneutraal is, maar zelfs klimaatpositief waarmee we meer broeikasgassen willen vastleggen dan uitstoten. Dat vraagt om een transitie richting een circulaire economie gericht op duurzaamheid, met een focus op een duurzame kenniseconomie en een sterk ontwikkelde kringlooplandbouw. Ook op zee.
  • Meebewegende (adaptieve) ruimtelijke inrichting. De noodzakelijke aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering, de energietransitie, en verdere verstedelijking, leiden tot sterke veranderingen in de (natuurlijke) omgeving en biodiversiteit. Om een veilige, leefbare, welvarende en duurzame toekomst te garanderen, moet Nederland slim met de natuur meebewegen en natuurlijke processen optimaal benutten in de ruimtelijke inrichting, zoals bijvoorbeeld door Bouwen met Natuur oplossingen voor hoogwaterveiligheid.

De manier waarop we het land (en wateroppervlak) inrichten en gebruiken hangt in de eerste plaats af van wat de natuur kan dragen. Het ene gebied leent zich voor een slimme combinatie van landbouw en energieopwekking, in andere delen gaat verstedelijking samen met de ontwikkeling van nieuwe natuur. Weer elders verdient het beschermen van bestaande natuur voorrang en wordt niet gekozen voor meervoudig landgebruik. Dit leidt tot de volgende contouren voor het Nederland naar waar we moeten streven voor het jaar 2120:

  • Blauwgroen landschap: De stedelijke omgeving en het agrarisch landschap worden dooraderd met blauwgroene landschapselementen, zoals groenbuffers langs rivierstromen en stedelijke bossen. Dit maakt het landschap niet alleen visueel aantrekkelijk, het vergroot het areaal natuur, bos en open water, het vergroot de biodiversiteit en laat ons profiteren van ecosysteemdiensten. Zo levert het verkoeling, vruchtbare bodems en mogelijkheden voor recreatie.
  • Circulaire landbouw: De Nederlandse landbouw is in 2120 volledig circulair. Rond de steden komen er meer bomen die voedsel leveren en voedselbossen, die naast voedselproductie, van belang zijn voor het vastleggen van koolstof en het leefklimaat in de stad. Landbouw, tuinbouw en veehouderij spelen slim in op verzilting, vernatting en weersextremen. De producenten hebben zich bovendien aangepast aan het veranderende voedingspatroon van de Nederlander, dat flexitarisch dan wel vegetarisch is. Insecten en zeewier staan al een tijd op het menu. Het totaal aan landbouwgrond is in 2120 gehalveerd ten opzichte van nu en de veehouderij is dan tot een derde van de productie geslonken. Een deel van de voedselproductie is verplaatst naar zee.
  • Biobased economie: Nederland heeft zich ontwikkeld tot een klimaatneutraal, zelfs klimaatpositief land. De Nederlandse economie van 2120 is gericht op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en ecosysteemdiensten. Biobased producten en energie worden gemaakt uit biomassa. De uitstoot van broeikasgassen wordt massaal teruggedrongen en CO₂ wordt maximaal vastgelegd in bossen, bodems, grasland en natte natuur. Het areaal bossen is verdubbeld in 2120 ten opzichte van nu. Bodems zijn vruchtbaar, nemen veel water op en houden het vast om later te benutten. Afval bestaat niet meer als zodanig, maar is dé nieuwe grondstof: vrijwel alles dat we gebruiken, wordt opnieuw gebruikt. Energie is goedkoop en duurzaam en wordt volledig opgewekt door zon, wind, aardwarmte en biomassa.
  • De groenblauwe stad: In 2120 is het stedelijk oppervlakte van Nederland toegenomen. Steden produceren meer energie en water dan ze verbruiken. Ze fungeren als spons en zijn maximaal groen en blauw voor optimale leefbaarheid en verkoeling. Ook de gebouwen zijn natuurinclusief en houtbouw is gemeengoed. Gezuiverd afvalwater uit steden wordt gebruikt voor drinkwater, proceswater voor industrie en irrigatie voor de landbouw. Regenwater wordt optimaal benut. De laatste decennia voor 2120 is de watervraag in heel Nederland afgenomen door waterbesparende teeltvormen en waterbesparende maatregelen. Het rivierengebied biedt – naast ruimte voor water en natuur – ook plaats aan drijvende woningen. Op de klimaatdijken langs de rivieren, die veel breder zijn dan de dijken die we nu kennen, kunnen woningen worden gebouwd en kan energie worden opgewekt.
  • Beleidskeuzes worden getoetst op hun effecten op de natuur en biodiversiteit. Natuur als leidend principe is verankerd in mens en wet. Integraal afwegen en natuurinclusief werken is de norm. Internationale afspraken wegen zwaar mee. Van vrijblijvendheid is geen sprake meer.

We gaan fors investeren in natuurontwikkeling, -bescherming en herstel. Er worden meer en met elkaar verbonden natuurgebieden gerealiseerd, met bescherming en herintroductie van bedreigde soorten. We investeren in het aaneensluiten van het netwerk van alle natuurgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, versneld en in volle omvang. Er komen twee grote natuurgebieden in Nederland bij: de Markerwadden en het Oostvaarderswold in Flevoland. Het NP De Utrechtse Heuvelrug wordt verdubbeld. Daarnaast worden nieuwe nationale landschappen aangewezen. In bestemmingsplannen komt de mogelijkheid om waardevolle landschappen met natuurinclusieve landbouw te beschermen naar analogie van waardevolle dorps- en stadsgebieden en stedelijke monumenten. Daarbij kunnen de eigenaren of beheerders subsidie krijgen. De toegankelijkheid van natuurgebieden voor wandelaars, fietsers en ruiters wordt gewaarborgd, daar waar en wanneer dat ecologisch verantwoord is. Rond steden ontwikkelen we meer groene recreatiegebieden. Waarden als stilte, nachtelijke duisternis en de weidsheid van het landschap worden beschermd. Om waardevolle, open gebieden te behouden moet bebouwing in die gebieden duurder worden. Daarom wordt een openruimteheffing ingevoerd. De bezuinigingen op natuur van 2011 worden ongedaan gemaakt, waarbij Staatsbosbeheer weer wordt genationaliseerd en geen winst meer hoeft te maken met bosbouw. Natuur verhuist van het ministerie Economische Zaken naar een apart klimaat, natuur en milieuministerie. Bescherming van biodiversiteit en het behoud en terugkeer van bijzondere flora en fauna worden bevorderd. Bijen en weidevogels krijgen speciale aandacht. De zalm en de steur keert weer terug in onze rivieren. Wolven en lynxen krijgen de ruimte – als toppredatoren beheren zij de wildstand in plaats van de jacht. De eland keert weer terug in onze bossen. Houders van gedomesticeerde dieren krijgen vergoeding bij schade door deze predatoren mits zij voldoende beschermingsmaatregelen hebben getroffen – waarvoor subsidie beschikbaar is.

Er wordt meer en meer divers bos aangelegd, ook om aan de CO₂-reductie doelstellingen te voldoen, maar ook voor bosbouw voor duurzame bouw. Het bosareaal in Nederland (nu 11 procent van het landoppervlak) wordt verdubbeld. Bomen worden vooral bijgeplant op de Veluwe, in Noordoost-Nederland, de Achterhoek en Noord-Brabant. Ook voedselbossen in en rond de steden. Er komt een Autoriteit Boom- en Bosbeheer die toestemming moet geven indien er bomen gekapt worden.

Kaart met schets van ruimtelijke ontwikkeling in 2120

De kustlijn inclusief duinen en aangrenzend natuurgebied houden we puur; bebouwing wordt uitgesloten. In natuurgebieden zoals de Noordzee, de Waddenzee en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta is geen plaats voor schadelijke economische activiteiten als gasboring, zandsuppletie (met uitzondering voor versterking van de duinenkust, zie verderop in dit plan) of landaanwinning. De Westerschelde wordt niet meer verder verdiept. Dertig procent van de Noordzee wordt zee-reservaat, gesloten voor visserij en andere schadelijke activiteiten. Om de Waddenzee beter te beschermen, komt er één beheerder voor de Waddenzee.

We passen ons aan de inmiddels onvermijdelijke zeespiegelstijging en extreme regenval en hoge waterstanden in rivieren, alsook langdurige perioden van droogte. De zeespiegel zal in onze Noordzee eind deze eeuw tot zeker 1,2 meter stijgen ten opzichte van nu als de temperatuurstijging wereldwijd niet tot beneden 1,5 graad ten opzichte van 1990 wordt gebracht. Die kans dat dat niet gebeurt is bijna al uitgesloten. Integendeel, bij ongewijzigd beleid schieten we daar ver over heen. De eerder genoemde Wageningse onderzoekers rekenen met 1,5 meter zeespiegelstijging, het KNMI houdt rekening met 2 meter als het smelten van de ijskap op Antarctica versnelt – waar vele signalen reeds op wijzen. Zonder aanpassingen aan deze zeespiegelstijging zullen de duinen en dijken in Zeeland en Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Groningen (samen ongeveer de helft van ons land) grote risico’s lopen op doorbraken – ook bij rivierdijken door opstuwing door de zee; zullen grote delen van de Randstad, Zeeland en het Noorden verzilten of veranderen in moerasgebieden – doordat in deze lage gebieden na zware regenval het water niet meer weggepompt kan worden; en komen uiterwaarden meer en langer onder water te staan – de wateroverlast zal steeds verder stroomopwaarts kruipen. Zonder stevigere dijken kunnen Zeeland, Zuid-Holland en Flevoland lange tijd onder water komen te staan als dijken doorbreken of overspoelen, net als de gebieden rond de rivieren. Het duurt dan erg lang – eerder een jaar dan een maand – om het water weer weg te pompen. De Waddeneilanden zullen deels verdwijnen en gaan ‘wandelen’ richting de kust. De Waddenzee zal nooit meer beloopbaar zijn. Aan de Noordzeekant schuren de eilanden door de stijgende zeespiegel af en dat zand slaat in de Waddenzee neer. Zo verschuiven de eilanden dus richting onze kust. Bij 5 meter stijging zullen ze ook kleiner worden. Daar wil je dan niet meer op wonen. De Waddenzee ‘verzuipt’, de biodiversiteit daar verdwijnt.

Om de zeespiegelstijging op te vangen, wordt de natuurlijke duinvorming langs de kust gestimuleerd. Ter bescherming van de Nederlandse kust worden hybride dijken aangelegd van natuurlijke oorsprong, zoals duinen en schelpdierbanken en wordt zand opgespoten (zandsuppletie). Hoe hoger de stijging van de zeespiegel, hoe meer zand opgespoten moet worden. Voor een absolute stijging van anderhalve meter is jaarlijks gemiddeld 46 miljoen kuub zand nodig, bijna vier keer zoveel als er nu gesuppleerd wordt. Dit wordt gewonnen uit de zeebodem, in langgerekte geulen op meer dan twintig meter diepte. Golven nemen het zand mee naar het strand waar de wind het tegen de duinen plakt. Duinen zijn prachtige zeewaterkeringen. Het is een zelfhelend systeem. Door de zeespiegelstijging zal de stormvloedkering in de Oosterschelde vaker dicht moeten. Terwijl de getijdenwerking in de Zeeuwse wateren essentieel is. Die getijdewerking gaan we door de achterdeur binnenhalen met een open doorgang naar de Westerschelde bij de Kreekraksluizen onder Bergen op Zoom. Dan krijg je een gedempt getij.

We beschermen ons land tegen overstromingen en wateroverlast waar mogelijk door rivieren meer ruimte te geven en hun natuurwaarden te versterken, in plaats van dijken te verzwaren. Tegen langdurige droogte wordt geïnvesteerd in meer wateropslag, minder verstening, minder intensief watergebruik en minder waterverspilling. Ook in de stad komt er meer groen en stadslandbouw wordt bevorderd. Bevers, otters en dassen blijven beschermd, maar kunnen verplaatst worden bij bedreiging van essentiële infrastructuur (dijken, spoorwegen) of stagnering van ecologische transities (vleermuizen bij woningisolaties bijvoorbeeld).

We moeten in Nederland meer met minder land en meer met water gaan doen, onder andere door de bodem, de waterkolom en het wateroppervlak van de Noordzee verder te benutten. Op de Noordzee komen windmolen- en zonneparken die energie leveren. Voormalige booreilanden worden gebruikt voor de opslag van CO2 en de productie van waterstof, een andere duurzame energiebron. Op en rond windmolenparken is ruimte voor aquacultuur: de teelt van oesters, mosselen en zeewier als nieuwe bron van eiwit. Langs de fundamenten van de windmolenparken kunnen natuurlijke rifbouwers, zoals de platte oester en de zandkokerworm, werken aan kunstmatige riffen waar verschillende plant- en diersoorten goed gedijen. Op de fundamenten van de installaties die in de vorige eeuw voor olie- en gaswinning zijn gebruikt, worden drijvende eilanden ontwikkeld voor de opslag van waterstof in oude gasvelden. Drijvende eilanden, waarop ook havens, ICT-infrastructuur en zonneparken worden aangelegd, hebben het grote voordeel dat ze meebewegen met de zeespiegel, verplaatsbaar en weer te verwijderen zijn. Bij Rotterdam bijvoorbeeld kan een drijvende haven worden aangelegd voor de overslag van lading van grote zeeschepen op kleinere vaartuigen. Delen van de Noordzee worden natuurgebied, de visserij is volledig duurzaam. De Noordzee heeft Nederland veel te bieden. Het is niet alleen een grote producent van hernieuwbare energie, maar ook van eiwitten uit zeewier, schelpdieren en vis. De energie- en voedselwinning in het Noordzeegebied wordt gecombineerd met natuurontwikkeling. Afhankelijk van de hoofdfunctie die een bepaald deelgebied van de Noordzee heeft, bijvoorbeeld bescherming van de zeebodem, is een andere vorm van gebruik er niet toegestaan als dat die de hoofdfunctie verstoort.

Door stijging van de watertemperatuur begroet de Noordzee nieuwe zuidelijke zoogdieren en vissoorten, zoals de tuimelaar, gestreepte dolfijn, blauwe haai, zeebaars en zonnevis. Het aantal noordelijke soorten neemt af of verplaatst naar diepere wateren. De biodiversiteit in de kustzone is in 2120 rijker dan in de eeuw daarvoor. Soorten als mul, goudbrasem, ansjovis, zeebaars, bruinvis, tuimelaar en bultrug komen algemeen voor en ook de zeearend heeft er zijn plek gevonden. Door een verbreding van de riviermondingen waar zoet rivierwater en zout zeewater zich mengen, ontstaan nieuwe leefgebieden voor planten en dieren. De kust is ook over honderd jaar nog een enorme toeristische trekpleister. Potentiële verontreiniging van de Noordzee wordt direct bij de bron aangepakt en dankzij verbeterde waterzuiveringsinstallaties komen nauwelijks nog schadelijke stoffen in het zeewater terecht. Natuur en recreatie worden er meer en meer duurzaam gecombineerd bij vervanging van oude woningen. Extra recreatiewoningen mogen in de kustgebieden niet meer gebouwd worden.

Door actief natuurbeheer wordt de biodiversiteit van de Waddenzee (Werelderfgoed) zo goed mogelijk behouden. Voor de tientallen wadvogelsoorten zijn rust-, rui- en broedgebieden en ook foerageergebieden aangelegd. Geholpen door een stijging van de zeewatertemperatuur laten zuidelijkere soorten als de tapijtschelp, het kortsnuitzeepaardje, de flamingo, tuimelaar, stekelrog en pijlstaartrog zich meer en meer zien in het Waddengebied. Een deel van de westelijke Waddenzee komt in 2120 bij eb niet meer droog te liggen. Door de zeespiegelstijging verdrinken een aantal wadplaten permanent. Om de ernstige gevolgen tegen te gaan voor visetende vogels die op de wadplaten broeden en voor zeehonden die er hun jongen werpen en zogen, worden vogeleiland Griend (ten zuidwesten van Terschelling) en andere wadplaten opgespoten. Tussen Vlieland en Texel vallen nog wel wadplaten droog; hier zijn veel vogels te vinden. Het opspuiten van slik bij Balgzand (de grootste wadplaat, ten oosten van Den Helder) beschermt de kust en zorgt voor behoud van de vogelrijkdom. In het oostelijk Waddengebied komen, ondanks de zeespiegelstijging, bij eb nog veel platen droog te liggen. Op de eilandkoppen en in de buitendelta’s liggen grote zandophopingen die door de stroming meegevoerd worden richting Waddenzee. Door de aanwas en erosie die de stijging van de zeespiegel veroorzaakt, wandelen de eilanden richting het zuidoosten. De vastelandskust van Friesland en Groningen kenmerkt zich door brede waterkerende landschappen in plaats van dunne dijken. We komen er wadplaten, kwelders (begroeide buitendijkse gebieden), brede dijken en kruidenrijke vegetatie tegen die overgaan in moerassen tussen dubbele dijkzones. In binnendijkse brakke gebieden vindt zilte teelt plaats.

De zuidwestelijke delta, waar Zeeland deel van uitmaakt, is in 2120 ruimtelijk sterk veranderd. Het is een groene oase te midden van Nederlandse en Belgische beboste steden. De duinen aan de Noordzeekust zijn in omvang verdubbeld. Dubbele dijken garanderen de veiligheid van de inwoners. Zoetwaterlandbouw en zouttolerante landbouw hebben er elk hun eigen plek. Door vernatting en het oprukkende zoute water bieden zilte teelt en aquacultuur (schelpdier en zeewier) een volwaardig nieuw landbouwperspectief. Landbouwgronden hebben er plaatsgemaakt voor dubbele dijksystemen. Het land tussen de dijken wordt onder meer ingezet voor schelpdier- en zeewierteelt. De zoet-zoutwaterovergangen in het gebied zijn behouden, wat een gunstig effect heeft op de biodiversiteit. Door afzetting van slib groeit het land mee, wat bijdraagt aan de natuurontwikkeling en waterveiligheid. In de monding van de Oosterschelde is een nieuwe stormvloedkering aangelegd die meer dynamiek van het water toestaat en de aanwas van platen en slikken (wadden) mogelijk maakt. Op plaatsen waar van meegroeien geen sprake is, wordt de aangroei gestimuleerd met zandpuffers (kleine zandopspuitingen). Door een verbinding met de Westerschelde bevindt zich meer slib in het systeem en dat betekent meer voedingsstoffen. Flora en fauna profiteren hiervan. Om de migratieroutes voor vissen te bevorderen, is de Oosterschelde door een zoet-zout overgang verbonden met het Volkerak-Zoommeer. Deze brakke of zoet-zoutovergangszones zijn een aantrekkelijke leefomgeving voor bijzondere flora en fauna. Grevelingen en Haringvliet zijn verbonden met de Noordzee en rivieren, waardoor zoet-zoutovergangen hersteld zijn en vissen er ongehinderd hun weg vinden van zee naar rivier. Dit heeft een positief effect op de populaties van vele vissoorten, waaronder verschillende soorten roggen en haaien, de steur, de paling en de zalm. De biodiversiteit in het gebied is toegenomen en er heeft zich een rijke, gevarieerde natuur ontwikkeld.

De Noord-Nederlandse kleigronden lenen zich uitstekend voor hoogwaardige kringlooplandbouw. Zoetwaterbekkens slaan het overtollige regenwater in de winterperiode op zodat het in de droge zomerperiode benut kan worden. Oprukkend zout water wordt met aparte waterlopen slim gescheiden van zoet water. Ook worden zoete stuwen ingezet om het zwaardere zoute water van het zoete te scheiden. Brede waterkerende landschappen garanderen de waterveiligheid in het gebied. In de meest kwetsbare laaggelegen gebieden fungeren dubbele dijken als verdediging. Hiertussen zet de zee slib af, waardoor de dijken meegroeien. Elders worden de waterkeringen aan de binnenzijde voorzien van natte moeraszones die zowel water voor de landbouw vasthouden als tegendruk bieden aan hoge zeewaterstanden.

In het westen van Nederland liggen in 2120 uitgestrekte veenmoerassen en grote wateren met natte teelten rond stedelijke enclaves. Dit zijn visueel aantrekkelijke gebieden en toeristen komen er graag. De voormalige rivierbeddingen lopen als groene linten door de natte veenweidegebieden en worden zeer gevarieerd gebruikt, voor zowel recreatie als kleinschalige stadslandbouw. Nederland loopt in 2120 voorop op het gebied van natte (en zilte) teelten. De natte teelt levert onder meer riet, moerasbos, veenmos en cranberries, vormt geschikt leefgebied voor waterbuffels en draagt daarmee bij aan de productie van biomassa, vezels, isolatie- en constructiemateriaal, potgrond, medicijnen, veevoer, vlees en kaas. De inwoners van Noordwest-Europa eten minder vlees, waardoor minder grond nodig is voor melkveehouderij. De melkveehouderij heeft hierop op het juiste moment ingespeeld door samenwerking te zoeken met tuinbouw, aquacultuur en agrarisch natuurbeheer. Vernatting van de veenweidegebieden zorgt voor een natuurlijke tegendruk tegen zoutindringing, bodemdaling en veenoxidatie. Ook creëert het kansen voor nieuwe aangroei van veen voor de opslag van broeikasgassen. Het massaal doorspoelen van polders met kostbaar zoet water is niet meer nodig.

De grootste uitdaging voor de hoge zandgronden in het oosten van Nederland, Brabant en de Veluwe is het tegengaan van verdroging. De afgelopen hete zomers hadden regio’s als Twente en de Achterhoek veel last van droogte. Een manier om dat te voorkomen is door water vast te houden en het beter te laten infiltreren in de bodem. De hogere zandgronden zijn cruciaal voor het watersysteem. Door hier maximaal water vast te houden en te vertragen, worden beken en rivieren ontlast bij neerslagpieken en piekafvoeren. Door beken maximaal te verlengen wordt water langzamer afgevoerd, waardoor het meer tijd krijgt om weg te zakken. Ook wordt het grondwater maximaal aangevuld. Er zijn regionaal grote infiltratiegebieden ingericht waar het regenwater maximaal wordt vastgehouden in plaats van afstroomt. Naaldbossen worden vervangen door open gebieden met loofbomen en kruidenrijke graslanden die meer biodiversiteit kennen en minder water laten verdampen. In de landbouwgebieden op de hoge zandgronden is weer ruimte gemaakt voor groenblauwe dooradering. Beekdalen – met zo mogelijk moerasbos – zijn daar een mooi voorbeeld van. Ze vergroten de biodiversiteit en de veerkracht van het systeem, wat de kringlooplandbouw ten goede komt. Het maximaal verlengen van de waterlopen zorgt ervoor dat water langzamer wordt afgevoerd en meer kans heeft in de bodem te trekken. Door bovenstroomse delen te dempen, worden kwelsystemen gevoed. In de buurt van het stedelijk gebied bieden die volop recreatie. De landbouw verhuist van de hoge zandgronden naar lagere delen. In de landbouwgebieden in de buurt van steden wordt de landbouw gemengd met bomenteelt van bomen die voedsel leveren, dichtbij de steden zijn voedselbossen waar mensen naast voedsel ook natuur en rust kunnen vinden.

Er komt snel een vergunningsplicht voor het onttrekken van grondwater (industrie en landbouw zijn grote onttrekkers), en in de vergunningen worden voorwaarden en mogelijkheden voor beperking en beëindiging van onttrekking opgenomen. Rondom natuurgebieden komt er een verbod op het onttrekken van grondwater.

In de polders wordt een multifunctioneel groenblauw netwerk gerealiseerd ten gunste van natuurlijke plaagbestrijding, gewasbestuiving en waterbuffering in geval van extreem weer. Rond de steden komen er opvangbekkens voor water en groene gordels met (voedsel)bossen, ook voor natuur en recreatie.

Als rivieren door hoge zeespiegelstanden niet meer kunnen afvoeren, bieden de uiterwaarden ruimte voor berging. De rivieren hebben in 2120 een steeds grotere variatie in afvoer. Zo zal de IJssel extreem grote hoeveelheden water van de Rijn naar het noorden voeren. Het rivierbed van de IJssel is daarvoor in breedte verdubbeld. Om de extreme afvoer van de Maas op te vangen, worden de Maaskades verwijderd, waarna het hele Maasdal weer kan mee stromen. Woningen die te vaak onder water kwamen, zijn gesloopt. Deze ontwikkeling van IJssel en Maas is goed voor het herstel van de Nederlandse biodiversiteit. Ook gunstig is dat de dijken van de overige rivieren hierdoor niet verhoogd hoeven te worden. Door het verhogen van het waterpeil in de moerassige zones die aan de binnenzijde van de dijken zijn aangelegd, ontstaat tegendruk bij hoge rivierstanden. Deze brede zones kunnen bovendien water opslaan en vergroten ook de biodiversiteit. De vruchtbare rivierkleigronden bieden mogelijkheden voor kringlooplandbouw. Naast melkveehouderij ontstaat er ruimte voor akkerbouw en fruitteelt. De Maas en de Waal worden (weer) met elkaar verbonden.

De Biesbosch is uitgebreid naar het westen en oosten, wat de wateropvangcapaciteit van het gebied heeft vergroot. Dit is nodig vanwege hogere rivierafvoeren, de hogere zeespiegel en het openstellen van onder meer Grevelingen en Haringvliet. De Biesbosch is topnatuur geworden met paaiplaatsen voor fint en broedlocaties voor de visarend. Geholpen door de temperatuurstijging laten ralreiger en kroeskoppelikaan zich hier ook weer in Nederland zien. In delen van de Biesbosch is plaats voor extensieve (vlees)veehouderij.

Door het aanleggen van ‘vooroevers’, langgerekte eilanden langs de kust, worden de dijken beschermd en krijgt het IJsselmeer twee peilstanden: een vast peil voor de scheepvaart langs de randen en een dynamisch peil in het midden. Dat is goed voor de natuurontwikkeling. Tussen de Noordoostpolder en het vaste land wordt een nieuw randmeer aangelegd. Dat gebeurt om te voorkomen dat aangrenzende natuurgebieden zoals de Weerribben verdrogen. Destijds bij de aanleg van de polder is dat vergeten. Het zand voor de oevers dat uit het IJsselmeer gewonnen is, heeft diepe koele geulen gecreëerd waar spiering zich in hete zomers kan terugtrekken. Het IJsselmeer is en blijft een belangrijke zoetwatervoorraad voor drinkwater en hoogwaardige landbouw. Wel is de watervraag in de decennia voor 2120 in heel Nederland afgenomen, onder meer door waterbesparende teeltvormen en waterbesparende maatregelen in industrie en huishoudens. De zee en de IJssel bepalen het peil en de condities van het IJsselmeer. De Afsluitdijk blijft bestaan, de Houtribdijk (tussen Lelystad en Enkhuizen) wordt opgeknipt, waardoor eilandjes ontstaan met bruggen ertussen. In de monding van de IJssel is een zoetwaterdelta ontwikkeld.

Nieuwe economische centra worden niet meer in de Randstad ontwikkeld, maar op de hoger gelegen zandgronden; verdere groei van de woon-werkgebieden verschuift geleidelijk  richting het oosten van het land. Het groeiend aantal Nederlanders zal vooral worden gehuisvest in steden in Oost-Nederland en Brabant. Niet in de Randstad, die kampt met bodemdaling en kwetsbaar is voor overstromingen als de zeespiegelstijging doorgaat. In plaats van de Randstad gaan we de groei vooral laten plaatsvinden in Twente, de Achterhoek, Drenthe, Brabant en Limburg. Langs de rand van de Maas in Noord-Brabant is op de kaart een stedenrand ingetekend; de Randzandstad. Die bestaat vooral uit kleinere steden. Voor een metropool als Londen is in Nederland geen plaats. Nederland is een land van kleine steden, daar zijn mensen gelukkiger. De Randstad blijft desalniettemin een belangrijk brandpunt van economische en sociaaleconomische ontwikkeling (vanwege de haven-, kennis-, logistieke en bestuurlijke functie van dit deel van Nederland). Deze verschuiving versterkt de samenwerking met aangrenzende Duitse deelstaten, met name op het gebied van arbeidsparticipatie en onderwijs. Dit leidt tot meer economische activiteit en meer verstedelijking. We investeren extra in grensoverschrijdend vervoer in de grensregio’s en er komt een apart gekozen bestuur voor deze grensregio’s met eigen bevoegdheden.

De steden zelf worden natuurlijker ingericht met groene daken, bomen en waterpartijen. Daarmee wordt verkoeling in de stad gebracht. Het ontwerp van steden is niet meer gebaseerd op wat bouwtechnisch mogelijk is, maar is circulair en gaat uit van natuurlijke processen, met veel aandacht voor het optimaliseren van de leefbaarheid en klimaatbestendigheid. Voor de bouw wordt vooral hout gebruikt, als duurzame vervanger van beton. Regenwater wordt maximaal opgevangen: op en in gebouwen, in tuinen en in de groene openbare ruimte. Tussen stad en buitengebied worden betere groenblauwe verbindingen ontwikkeld. Bovendien wordt het stedelijk gebied bebost en met bos, waaronder voedselbos en agroforestry, omzoomt. Niet alleen met het oog op recreatiemogelijkheden en biodiversiteit, maar ook om het hitte-eiland-effect in de stad te verminderen. Veel open water in en om de stad is van belang voor watermanagement in de stad, en draagt ook bij aan de leefomgeving van de stadsbewoners en het klimaat in de stad. Meer welzijn, minder fijnstof is het credo.

 

 

III.            Goed wonen, goede zorg en goed onderwijs, publiek georganiseerd en solidair gefinancierd

 

We zorgen voor herstel van de volkshuisvesting, onze zorg en ons onderwijs. Alle drie systemen zijn door decennia neoliberaal beleid ernstig verwaarloosd.

De woningnood is inmiddels enorm, met idiote prijzen en steeds minder rechtsbescherming. Arme mensen worden inmiddels met de wet in de hand uit hun wijken verdreven. Het aantal officiële daklozen is inmiddels 300.000, maar als je hen meerekent die nu noodgedwongen bij familie of vrienden verblijft, van de ene plek naar de andere, zijn het er vermoedelijk eerder tegen de één miljoen. Onder hen steeds meer werkenden, en – verontrustend – steeds meer vrouwen met kinderen. Kwetsbare doelgroepen worden steeds meer als zondebokken tegen elkaar uitgespeeld. Tegelijkertijd is de leegstand groot, wordt er volop gespeculeerd met woningbezit, genieten verhuurders enorme belastingvoordelen en ontvangen woningbezitters twintigmaal (!) meer subsidie van de overheid dan huurders. De sociale woningsector is gemarginaliseerd en corporaties hebben zich teveel ontwikkeld tot ordinaire vastgoedbedrijven. De roemruchte volkshuisvesting, ooit een belangrijke sociaaldemocratische verworvenheid, is door neoliberaal  beleid uitverkocht aan de woningmarkt. En die woningmarkt is het probleem, niet de oplossing. Er is een gigantische hersteloperatie nodig om de problemen te verhelpen.

In de zorg is het niet veel beter, integendeel. Ondanks dat we enorme hoeveelheden miljarden euro’s aan de zorg spenderen, groeien de wachtlijsten en verdwijnen steeds meer basiszorgvoorzieningen dichtbij mensen. De ongelijkheid in levensverwachtingen is inmiddels enorm tussen lage en hoge inkomens. Ongezondheid komt veel vaker voor bij lage inkomens, en dat is niet het gevolg van hun levensstijl – het is vooral andersom, dat de armoede bijdraagt aan die levensstijl. Chronische ziekten concentreren zich bij lage inkomens, deels doordat armoede daaraan rechtstreeks bijdraagt, en deels omdat ziek zijn zo duur is geworden dat mensen tot armoede vervallen. Rijken dragen in verhouding steeds minder bij, en kiezen vaker voor dure, private zorg om wachtlijsten te omzeilen. De zorg zelf is steeds meer verziekt door de markt, met ondernemers die voor de snelle financiële winst gaan en die uit de zorg onttrekken. Er is een verontrustende snelle opmars van de private equity sector zichtbaar in de zorg, waarmee de kwaliteit van geleverde zorg in sneltreinvaart achteruit holt. De uitstroom van professionals in de sector is enorm, en ook zij zijn aangestoken door het ondernemersvirus dat steeds meer etterende ontstekingen veroorzaakt in onze zorg, door zich als zzp-er terug te laten inhuren. De arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn slecht, de professionele autonomie steeds geringer en de onnodige bureaucratie, gebaseerd op wantrouwen, steeds groter. Inmiddels wordt steeds meer ingezet op ondeskundige mantelzorg, en staan ook deze mantelzorgers steeds meer onder druk. Tegelijkertijd is de verspilling in de zorg enorm, gedreven door het hybride zorgstelsel waarin markt en publieke sector het slechtste uit twee werelden verenigt. De decentralisaties in de zorg, die gepaard gingen met enorme bezuinigingen, een verschuiving van recht naar ‘aanspraak’ op zorg en een verplichtend beroep op zelfredzaamheid, en een desastreus uitgevoerde extramuralisering (‘langer thuis wonen’) hebben vernietigende gevolgen gehad. De GGZ, de ouderen- en gehandicaptenzorg zijn kwalitatief en kwantitatief in zeer zwaar weer beland, en voor de jeugdzorg geldt inmiddels ‘Code Zwart’, en er vallen steeds meer slachtoffers. Ook hier is de markt het probleem, niet de oplossing. Er is een grote stelselwijziging nodig, en er dienen met grote urgentie herstelmaatregelen te worden genomen om nog meer slachtoffers, nog meer ongelijkheid, nog meer onnodige kosten te voorkomen.

Ook in het onderwijs is er sprake van een enorm kwalitatief probleem en grote ongelijkheid. Het onderwijs vergroot nu de ongelijkheid in onze samenleving, in plaats van dat het gelijke kansen organiseert. Ook de betaalbaarheid van het onderwijs staat voor lagere inkomens ernstig onder druk. Het tekort aan goede leraren is enorm en dreigt tot onverantwoorde niveaus te stijgen. Ongeveer een kwart van de kinderen die het voortgezet onderwijs verlaat is functioneel analfabeet, en kan zichzelf onvoldoende redden in de samenleving, om van brede vorming maar helemaal te zwijgen. Een onrustbarend aantal jongeren is ongelukkig en wendt zich tot jeugdzorg en ons onderwijs is steeds minder inclusief. Er is een forse inzet en systeemverandering noodzakelijk om dit te keren.

Tenslotte zit ook de veiligheidssector steeds meer verstopt en weten we een veilige samenleving en een veilige rechtsstaat steeds slechter te organiseren. Ook hier zijn forse investeringen en systemische veranderingen noodzakelijk.

Voor alle vier sectoren geldt gelukkig dat we effectieve, solidaire en betaalbare oplossingen hebben. Het kàn gewoon.

III.I.   Betaalbare volkshuisvesting voor iedereen

 

We gaan zorgen voor structureel lagere woonprijzen en huurlasten en voor voldoende, goede betaalbare woningen en voor meer woonzekerheid.

Structureel lagere woonprijzen en huurlasten

 

Als je de woonlasten structureel wil verlagen en meer stabiel wil maken moet je in de eerste plaats stoppen met iedere subsidie aan woningbezit. Geen hypotheekrenteaftrek meer voor nieuwe hypotheken en een versnelde afbouw van de aftrek voor bestaande hypotheken. Doordat we in Nederland mensen enorm subsidiëren om woningen aan te schaffen, liggen de prijzen kunstmatig hoog. De facto betaalt iedereen te veel voor hun huizen. Op kosten van de belastingbetaler. Lees: jij zelf.

In plaats van particulier woningbezit gaan we betaalbare huur van coöperaties en coöperatief woningbezit stimuleren. We kunnen woningbezit voor lagere en middeninkomens voorts mogelijk maken met een opdracht aan de pensioenfondsen dat zij investeren in woningen voor hun deelnemers. Deze deelnemers kunnen dan kiezen om een van rijkswege vastgesteld deel van hun premie te gebruiken voor het sparen voor de koop van hun woning, die tot dan eigendom blijft van het pensioenfonds, in ruil voor een lagere uitkering na pensionering. Bij waardeoverdracht tussen pensioenfondsen blijven de opgespaarde rechten in stand. Pensioenfondsen ontwikkelen zich dan tot levensloopfondsen. Om de ongelijkheid te bestrijden worden hogere inkomens van deze regeling uitgesloten. Ook maken we een subsidieregeling voor deze vorm van sparen voor woningbezit voor lagere inkomens.

We gaan pensioenfondsen verplichten tot het oprichten van een gezamenlijke verhuurorganisatie van woningen voor hun gezamenlijke pensioendeelnemers, waarvan zij aandeelhouders worden. Dat blijven ze ook zolang men deelnemer en/of huurder blijft. Op deze manier worden kopen en huren gelijkwaardiger alternatieven. Woningeigenaren bouwen woonvermogen op en hebben een kleiner pensioen, huurders hebben een betaalbare huurwoning en een groter pensioen waarmee ze hun huur kunnen dekken.

Naast het schrappen van subsidie op schulden voor woningbezit gaan we de hypotheekverstrekker risicodrager maken in situaties dat de hypotheeknummer zijn hypotheek niet meer kan betalen – bij inleveren van de woning gaat de schuld wettelijk teniet. Dat zal de verstrekking van risicovolle hypotheken enorm doen beperken.

Ook gaan we de hypotheekregels aanscherpen waardoor je meer eigen geld moet inbrengen, en de afbetaling binnen redelijke termijn verplicht is, waarbij er zwaardere eisen gesteld worden aan de kredietwaardigheid.

Daarenboven gaan we waardevermeerdering van woningen en huurinkomsten zwaarder belasten, om aan de enorme bevoordeling van woningbezitters een einde te maken. In de hiervoor gepresenteerde belastingplannen wordt inkomen in de vorm van waardevermeerdering van bezit gelijk belast met andere vormen van inkomen in een progressief, effectief tarief – zonder vrijstellingen en aftrekposten. Dat vervangt het eigenwoningforfait.

Bestrijden van wonen als verdienmodel

 

In de tweede plaats nemen we maatregelen die de prijsopdrijving door mogelijkheden voor speculatie met woningbezit fors doen beperken. Wonen moet weer gaan om een goede plek voor jezelf, niet om je vermogen te doen vergroten. Speculatie en huisjesmelkers zijn bronnen van prijsopdrijving bij koop en huur van woningen.

We voeren een actief anti-woningspeculatiebeleid. Huisjesmelkers pakken we aan met een nationaal vergunningstelsel voor woningverhuurders. We tolereren niet dat rotte appels het systeem ondermijnen, door bv. teveel mensen in een huis, opsplitsing in piepkleine appartementjes of illegale verhuur via bv. AirBNB. Een Inspectie Volkshuisvesting kan dan boetes opleggen aan eigenaren die zich niet aan de regels houden en vergunningen intrekken. Er moeten snel meer mogelijkheden komen voor gemeenten om met woonvergunningen voorwaarden aan koop en huur te stellen, bijvoorbeeld met beperking van onderverhuur aan toeristen en expats, door bevoordeling van inwoners in de gemeente, door een woonplicht, etc. Ook moeten gemeenten beperkingen kunnen stellen aan het kopen voor dure verhuur, bijv. door een maximum prijs per m² in te stellen of het kopen voor verhuur gericht toe te wijzen of te verbieden.

Er komt ook een aparte huisjesmelkerstaks: een extra belasting voor iedereen die meer dan twee huizen bezit. En een aparte leegstands- en braakliggingsbelasting voor onroerend goed dat niet gebruikt wordt, als ook een planbatenheffing op waardestijging van de grond als de bestemming veranderd – de opbrengst is voor gemeenten ten behoeve van meer (sociale) woningbouw.

Gemeenten moeten gronden waarop nog geen definitieve bestemming rust kunnen opkopen en de bestemming veranderen van gronden die eigendom zijn van speculanten. Het voorkeursrecht voor aankoop van onroerend goed door gemeenten wordt daartoe uitgebreid door agrarisch gebied daaraan toe te voegen en de vergoeding te baseren op de gebruikswaarde van de grond in plaats van zoals nu op de marktwaarde in vrij economisch verkeer. Ook de onteigening door overheden van onroerend goed in het algemeen belang wordt eenvoudiger gemaakt, en goedkoper door ook hier bij de vergoeding uit te gaan van de gebruikswaarde van de grond.

Bij langdurige leegstand moet de gemeente woningen en andere gebouwen kunnen vorderen en voor bewoning geschikt maken en verhuren op basis van de Leegstandswet. We verbieden daarbij gebruiksovereenkomsten (antikraakwonen). Kraken moet weer legaal worden bij langdurige leegstand.

Gemeenten mogen grond niet meer tegen marktprijzen verkopen aan woningbouwcorporaties, teneinde lage huren mogelijk te maken. Gemeenten bestemmen nu veel te weinig grond voor (sociale) verhuur. Gemeentelijke grondbedrijven en grondpolitiek zijn er niet om de financiële positie te verbeteren van de gemeente, maar om de sociale doelstellingen te realiseren.

Het recht op passende, betaalbare huurwoning in eigen woon- of werkgemeente gaan we versterken, met concrete, meetbare maximale wachttijden. De gemeente moet in de woonvisie aangeven hoe zij die omlaag brengen, met prioriteit voor mensen die urgent een dak boven hun hoofd dreigen te verliezen of al verloren hebben. De gemeente houdt de voortgang daarvan bij en rapporteert daarover openbaar. De provincie en ook het rijk krijgen aanwijzingsbevoegdheden als gemeenten in gebreke blijven. En overheden moeten vooral optreden als we iets signaleren. Inwoners krijgen het recht om hun gemeente daarop aan te spreken en zo nodig bij de rechter af te dwingen.

Er komt verplichte erfpacht bij gemeenten. Erfpachtconstructies passen in linkse grondpolitiek. Ze helpen de prijzen van woningen en dus ook de huren laag te houden. Erfpacht is een solidair instrument om prijzen en dus ook huren betaalbaar te houden.

We gaan tegelijkertijd de mogelijkheden van gemeenten voor lokaal woonbeleid ten behoeve van betaalbaar wonen verruimen. Gemeenten krijgen meer ruimte om de Onroerend Zaak Belasting (OZB) vorm te geven, met bijvoorbeeld hogere tarieven bij dure huizen. We willen overigens beslist geen andere verruiming van gemeentelijke belastingen omdat de ongelijkheid tussen gemeenten met veel en weinig armere inwoners nu al te groot is. Gemeenten krijgen de mogelijkheid en meer bevoegdheden om weer zelf te bouwen.

Inclusief wijkbeleid

 

Het wijkbeleid in de grote steden gaan we ook weer optuigen, met een programma waarbij wooncorporaties een natuurlijke partner zijn, samen met het terugbrengen van het buurt- en jongerenwerk, aandacht voor veiligheid, scholing, integratie en werk. We gaan hier – net als in apart beleid voor krimpgebieden – fors in investeren, en stellen daarvoor miljarden euro’s per jaar ter beschikking. We blazen de welzijnssector weer nieuw leven in met een goede organisatie voor o.m. buurt- opbouw- en jongerenwerk, publieke arbeidsbemiddeling, scholing voor jongeren en volwassenen met o.m. een offensief tegen laaggeletterdheid, schuldhulpverlening en armoedebestrijding. Dat koppelen we ook aan goede wijkzorg. Juist in arme wijken is er nu veel zorgongelijkheid.

We trekken per direct de Rotterdamwet en het daaraan verbonden discriminerende beleid in. Er komt een Bloemendaalwet in plaats van een Rotterdamwet! De Rotterdamwet bepaalt dat er in specifieke achtergestelde wijken geen mensen meer bij mogen die geen inkomen uit werk hebben. In plaats van arme mensen te verdrijven uit hun wijken gaan we weer staan voor hulp van mensen in de wijken waarin ze zelf willen wonen, gaan we een nieuwe ronde van roemruchte sociaaldemocratische stadsvernieuwing aan, waarbij – ook in die traditie – nauw samenwerken en optrekken met de bewoners en hun organisaties, herstellen we de Vogelaarswijken en herstellen we het welzijnswerk. We realiseren volwaardige zeggenschap én onafhankelijke ondersteuning voor bewoners bij plannen voor hun woning, buurt en stad. En in plaats van sociale woningen te slopen gaan we die juist bouwen en renoveren voor lage en middeninkomens, ook in de rijkere wijken.

Meer en beter passend aanbod van betaalbare woningen, geen dakloosheid meer

 

In de derde plaats gaan we woningprijzen drukken door meer aanbod van betaalbare woningen, nu er door decennia neoliberaal beleid een enorm woningtekort is.

We moeten de komende 10 jaar tenminste 100.000 nieuwe woningen per jaar bouwen, onder regie van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Deze moet daartoe nieuwe bevoegdheden en instrumenten krijgen om dat ook af te dwingen. Dat kan wèl, als we de markt reguleren en inperken, meer publiek bouwen met meer publiek geld, corporaties niet belasten maar subsidiëren met prestatieafspraken, de stikstofcrisis eindelijk wel aanpakken, uitgaan van duurzame systeembouw en procedures effectief verkorten. Daarbij wordt desalniettemin hoge kwaliteit gesteld als norm: energieneutraal, duurzame bouwmaterialen, geen waterverspilling, onder architectuur gebouwd, met groene/blauwe leefomgeving, toegankelijk voor mensen met een beperking, comfortabel en goed woongenot.

Tenminste 70% van de woningen moeten betaalbare, sociale huurwoningen zijn. Deze komen ter beschikking van mensen met inkomens tot anderhalf modaal (met ons loonoffensief wordt dat tot ca. 72.000 euro per jaar). Hiermee herstellen we de brede sociale huursector. We schrappen de categorie ‘middenhuur’ – die huur is voor middeninkomens onbetaalbaar. Omdat private investeerders dit onvoldoende rendabel zullen vinden, gaan we over tot grotendeels publieke ontwikkeling van deze woningbouw. En ja, daar moet dan geld bij, dat hebben we er graag voor over, en is een betere besteding dan de miljarden steun voor woningbezitters via schuldfinanciering (hypotheken).

De woningcorporaties krijgen weer subsidie in plaats van belastingen (met prestatieafspraken) en krijgen ook gemeenten meer geld en instrumenten om zelf woningen te bouwen, met een gemeentelijk bouwbedrijf.

De jaarlijkse bouwopgave wordt per regio nader gepreciseerd. Het Rijk neemt dit op in de jaarlijks vast te stellen visie op ruimtelijke ordening, geïntegreerd met andere opgaven die claims geven en beperkingen stellen op de schaarse ruimte (incl. milieuruimte): natuur, klimaatadaptatie, energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, kringlooplandbouw, etc. (zie elders in deze notitie). De minister krijgt daarbij doordrukmacht, de inspraak wordt efficiënter georganiseerd (opdat vergunningen sneller kunnen worden afgegeven) en het individuele belang (nimby) weegt minder zwaar dan het algemeen belang bij procedures. We herstellen hiermee de brede volkshuisvestingstaak voor het Rijk. Landelijke regie met regionale verschillen is nodig. Er moet snel enorm gebouwd gaan worden. Niet in groene, open ruimte en natuur (zonder dat de dorpen op slot gaan overigens), maar vooral in de stad. Met een divers, aan de woningvraag tegemoetkomend woningaanbod. Gecombineerd met een effectief spreidingsbeleid. Het is bizar dat de politiek spreekt van een wooncrisis en geen idee heeft hoe ze de bouw kan opschroeven¸ maar tegelijkertijd bij de bouw van iedere nieuwe woning in Zuid-Limburg een bijdrage eist voor de sloop van een oude woning. Spreidingsbeleid zorgt voor een efficiëntere verdeling van de woningvoorraad. Met effectief spreidingsbeleid haal je enerzijds wat druk van het ventiel van de Randstad af. Anderzijds help je krimpende regio’s, waar nu de scholen, bibliotheken en andere belangrijke voorzieningen hun deuren moeten sluiten. Waar de vergrijzingsdubbel zo hard toeslaat omdat juist de jongeren vertrekken en niet meer terugkomen. Efficiënte ruimtelijke herverdeling kan daarom een cruciaal beleidsinstrument zijn. Om de wooncrisis te lijf te gaan en om de leefbaarheid in zowel de grote steden die kraken in hun voegen als de leeglopende krimpgebieden op peil te houden. Pak het alleen niet halfslachtig aan. Je moet niet een enkele dienst overhevelen, maar zorgen voor het hele pakket aan banen, mensen, voorzieningen en duurzame infrastructuur. 

We definiëren sociale woningbouw tot alleen woningen verhuurd door woningbouwcorporaties. Andere woningen (sociale koop; verhuur door private partijen) tellen niet meer mee voor de ambitie om betaalbare huurwoningen te bouwen – deze blijven vaak niet duurzaam beschikbaar voor betaalbare prijzen. Sociale huurwoningen komen beschikbaar voor lagere inkomens (tot anderhalf modaal). Voor verkoop van deze woningen is toestemming nodig van ministerie van Volkshuisvesting. Deze wordt alleen gegeven indien voor elke verkochte sociale huurwoning er aantoonbaar twee van de laagste categorie worden teruggebouwd.

Er komt een spoedwet ter voorkoming en oplossing van dakloosheid volgens het principe van Housing First! Er worden voor 2025 150.000 prefab/ systeembouw-woningen gebouwd met een normaal vast huurcontract. Iedere gemeente krijgt daartoe een taakstelling. Deze zijn bedoeld voor iedereen die dakloos wordt c.q. dreigt te worden, en/of op urgentielijst staat (incl. statushouders taakstelling). Oorzaken van dakloosheid moeten weggenomen worden: meer GGZ-opvang en -begeleiding; adequaat urgentiebeleid bij toewijzing woningen; vroegsignalering bij ‘life-events’ die risicovol zijn (echtscheiding, werkloosheid, etc.); en een wettelijk verbod op huisuitzetting (zeker bij huishoudens met kinderen) zonder alternatieve beschikbare huisvesting, en wanneer schuldhulpverlening wordt aanvaard. Ook het afsluiten van energie en water wordt verboden zonder alternatieve oplossing voor betrokkenen. Vanuit onderdak wordt er passende integrale zorg en begeleiding aangeboden (zoals GGZ, SHV, verslavingszorg, jeugdzorg, etc.).

Er komt ook een spoedwet die per direct corporaties verplicht om mensen die kleiner willen wonen een aanbod daartoe te doen met maximaal een gelijke huur. Dit bevordert de doorstroming. Een verbod op onderhuur moet nietig worden in alle huurcontracten.

Bij de woningopdracht komt er apart aandacht voor de effecten van de te snel en te extreem en te rigide doorgevoerde extramuralisering van de zorg (langer thuis wonen). Dat geldt voor de afbouw van zowel verpleeg- en verzorgingshuizen als van psychiatrische ziekenhuizen. We investeren extra in betaalbare, levensloopbestendige woningen, ook voor mensen met een beperking. Ook voor 18+-jongeren met een licht verstandelijke beperking of autisme krijgen de gemeente en de woningbouwcorporatie daarbij een bouwplicht. Gemeenten zijn nu niet altijd bereid tot het betalen van een woningaanpassing voor een cliënt met een beperking. De cliënt wordt dan alternatieve woonruimte met hogere woonlasten aangeboden, waardoor de cliënt in financiële problemen kan komen. Een woningaanpassing moet daarom weer een recht in plaats van een voorziening worden, met objectieve criteria en ruimte voor maatwerk ten gunste van de cliënt. De financiering hiervan blijft bij gemeenten, zodat ze geprikkeld worden om voldoende levensloopbestendige woningen te laten (ver)bouwen, als eis in hun woonvisie. We faciliteren en bevorderen ook aangepaste wooninitiatieven voor ouderen en voor mensen met een beperking op coöperatieve basis.

Na de verhuurdersheffing gaan we ook de vennootschapsbelasting en de ATAD-heffing voor woningcorporaties afschaffen, en deze heffingen vervangen door een forse, structurele rijkssubsidie van miljarden euro’s. Deze krijgen ze met verplichtingen voor voldoende bouw van betaalbare huurwoningen, waarbij inkomens tot anderhalf modaal toegang krijgen tot sociale huurwoningen, voor renovatie, verbetering en verduurzaming van hun woningen (met speciale aandacht voor het ook levensloopbestendig maken), en voor lagere huren. Corporaties mogen hiermee ook weer investeren in woningen voor middeninkomens (‘services for only the poor, are mostly poor services’) en in wijkvoorzieningen. We moeten voorts de regels van de Autoriteit Wonen en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) enigszins versoepelen, er wordt nu bijv. uitgegaan van te hoge rentes. En we moeten en een verevening uitvoeren tussen woningcorporaties opdat reserves aangewend kunnen worden waar de grootste opgaven bestaan.

Meer en betere regulering van huren

 

In de vierde plaats gaan we de huur meer en beter reguleren. Alle huur gaat vallen onder het systeem van de huurbescherming met toepassing van het zgn. puntensysteem (WWS: woningwaarderingssysteem). De liberalisatiegrens vervalt dus. Daarmee wordt ook alle huur gemaximaliseerd.

We gaan tegelijkertijd ook dat puntensysteem moderniseren, waardoor normale basisvoorzieningen niet meer tot extra punten leiden, en de WOZ-waarde eruit verdwijnt (wordt vervangen door het oude systeem, waarbij extra punten worden toegekend wat betreft locatie e.d.), zodat de veel te hoge huizenprijzen niet langer meer doorwerken in de huurprijs. De woonomgeving mag best meetellen, maar dan gebaseerd op de werkelijke woonomgeving, niet de grillige ontwikkeling van de huizenprijzen van de markt, van speculatie en van fiscale politiek. Woningcorporaties moeten hiervoor worden gecompenseerd.

Daarnaast gaan we de inkomensafhankelijke huurverhoging en het concept van ‘passend wonen’ schrappen. We gaan niet mee in het opjagen en stigmatiseren van huurders. Niet zgn. ‘scheefwoners’ zijn het probleem, maar het tekort aan betaalbare woningen. Woningcorporaties worden ook hiervoor gecompenseerd.

Woningdelen helpt om de woningnood te bestrijden, niet als een plicht maar als een recht: er komt een afdwingbaar recht tot onderhuur en woningdelen. In de sociale zekerheid en fiscaliteit worden sancties op woningdelen (kostendelersnorm, partnertoets, verzameltoets) afgeschaft, zoals hiervoor al voorgesteld.

We versterken ook de rechtsbescherming en zeggenschap van huurders (inclusief van kamers/onzelfstandige woonruimtes) en flexhuurcontracten verbieden, zonder uitzonderingen. Tijdelijke huurcontracten worden omgezet in vaste contracten. Flexcontracten bedreigen de woonzekerheid. We stoppen daarmee door de vele constructies waar de huurbescherming nu niet meer geldt weer onder de volledige werking van huurbescherming te plaatsen. De huurovereenkomsten voor bepaalde tijd voor de duur van twee of vijf jaar verdwijnen. Studenten, jongeren en promovendi hebben recht op vervangende huisvesting (en een verhuiskostenvergoeding). Ook de positie van huurders en gebruikers van recreatieparken en campings moet worden versterkt, opdat ze niet meer zomaar weggejaagd kunnen worden bij verkoop door de eigenaar. Hetzelfde geldt bij volkstuintjes. Recreatiewoningen waar al langdurig normale bewoning wordt gedoogd, moet voor de huidige bewoners gelegaliseerd worden.

Corporaties zijn te vaak teveel vastgoedondernemers geworden. Hun maatschappelijke positionering moet in de wetgeving worden versterkt. Corporaties moeten weer coöperatieven worden, verenigingen van huurders met een maatschappelijke doelstelling en gebonden aan regelgeving, die o.m. nondiscriminatoire toegang en respectering van urgentietoewijzingen garandeert – men moet verplicht bijdragen aan huisvesting van lage inkomens en statushouders. De omvang van woningcorporaties brengen we terug (bijv. max. 10.000 huurders, met een statutair beperkt werkgebied, zonder gemeentegrensoverschrijding). De markttoets voor corporaties moet worden afgeschaft. Sociale woningbouw behoort principieel geen concurrentietoets te hebben. Niet de woningmarkt, maar het woonrecht staat hier centraal.

De zeggenschap van huurders in corporaties gaan we versterken met o.m. instemmingsrecht voor huurprijs-, renovatie- en onderhouds- en het financieel beleid. We moeten zorgen voor huurteams in alle steden en de bezuinigingen terugdraaien op de huurcommissies, en zorgen dat huurders daar altijd gehoord worden voordat een beslissing wordt genomen. De huurder moet daarbij recht op gratis rechtsbijstand hebben. En: we maken het vormen van nieuwe woningcoöperaties makkelijker en faciliteren dat actief.

III.II.  Een nieuw, goed, publiek, solidair en betaalbaar zorgstelsel

 

We stoppen met pleisters plakken en vervangen het falende, tot grote ongelijkheid, frustratie van zorgwerkers, en tot groeiende wachtlijsten leidende stelsel door een solidair, effectief en kwalitatief goed zorgstelsel.

Steeds meer mensen, vooral chronisch en ernstig zieken, kunnen hun zorgkosten niet meer betalen. De ongelijkheid in absolute, maar nog meer in gezonde levensverwachting is al enorm.

De huidige hoge zorgkosten voor het gemiddelde gezin hebben alles te maken met de individualisering van de zorgkosten én de manier waarop het collectieve deel van de zorgkosten is verdeeld. Individuele zorgkosten drukken per definitie harder op lage dan op hoge inkomens, en het collectieve deel van de zorgkosten wordt vrijwel louter gefinancierd uit de inkomensafhankelijke premies op arbeid, en dan vooral op de middeninkomens. De premies op arbeid zijn een overblijfsel uit het verre verleden, toen het ziekenfonds er vooral was voor ‘loontrekkenden’. De eenvoudigste manier om de zorglasten eerlijker te verdelen is om ze uit de algemene belastingen te betalen, zoals met onderwijs ook gebeurt. Daardoor drukken ze veel minder op arbeid dan in het huidige systeem, want een groot deel van alle belastinginkomsten in Nederland komt uit omzetbelasting, accijnzen, vennootschapsbelasting en allerhande andere niet-arbeidgerelateerde belastingen.

Naarmate een groter deel van het nationaal inkomen wordt verdiend met kapitaal (vermogen, winst), en dat is de huidige trend, wordt het steeds onlogischer om de zorgkosten louter te financieren via premies of belastingen op arbeid.

We voeren een nieuw zorgstelsel in, waarbij alle nodige en nuttige zorg, wat nu in het basispakket zit plus maatschappelijke ondersteuning, jeugd- en ouderenzorg, in één wet volledig publiek wordt, en volledig gefinancierd wordt uit de belastingen en zonder aparte premies, eigen bijdragen en zonder eigen risico. Het schrappen van de zorgpremies verlaagt ook de lasten op arbeid – renteniers betalen nu bijv. geen inkomensafhankelijke premie.

De hoge kosten van de zorg in ons land hebben naast de vergrijzing alles te maken met het bestaande hybride stelsel van marktwerking gericht op publieke taken. Het verenigt het slechtste van twee werelden.

Het ziet burgers vooral in een neoliberaal frame als premiebetalers en zorgconsumenten. Op steeds meer terreinen acht de overheid de burger zelf verantwoordelijk. Maar dat is nog maar de helft van het mensbeeld dat de overheid ons voorhoudt. Burgers zijn niet alleen zelf verantwoordelijk, we houden ze voor dat zij ook zelf het beste weten wat zij nodig hebben en hoe zij hun belangen in dezen het beste kunnen behartigen. Maar calculerend gedrag op dat terrein is niet altijd wenselijk vanuit het publieke, algemeen belang. Het stimuleren van individueel kostenbewustzijn heeft een neveneffect. De burger wordt gereduceerd tot een consument. Een consument die vooral zijn eigen belang moet behartigen. Deze mentaliteit is inmiddels dieper in onze samenleving geworteld dan goed voor ons is. Zij is ook zichtbaar bij bestuurders van (semi)publieke instellingen die de geleidelijke aanpassing van hun salaris aan de Balkenende-norm aanvechten bij de rechter onder de titel dat zij ‘ook rechten’ hebben. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid van de burger leidt ook tot het aansprakelijk stellen van de burger als die een fout maakt. Er is een bijna maniakale nadruk op rechtmatigheid bij de overheid.

En hoe werkt dat uit als de overheid tegelijkertijd propageert dat bij een zorgvraag eerst wordt gekeken wat de betrokkene zelf en zijn netwerk (familie, buren, vrienden) nog kunnen en dat de professionele hulp de gaten vult?

De overheid kan niet het ene moment oproepen om vooral het eigen belang na te streven en het volgende moment oproepen om je toch vooral om je naasten te bekommeren. Het is of het een of het ander. Wat ons betreft zet de overheid in op het laatste. Dat betekent dat de geest van het kortzichtige eigenbelang terug in de fles moet. Van zelfredzaamheid dus naar samenredzaamheid. Emancipatorische concepten als eigen kracht zijn volstrekt ontspoord in neoliberale concepten van eigen verantwoordelijkheid en een plicht tot mantelzorg van familie, buren en vrienden.

De werkelijkheid is dat veel zorgvragers mensen om zich heen hebben die graag dingen voor ze doen. Maar dan moet de overheid wel daarin zijn nieuwe rol pakken en niet de bezuinigingsopdracht centraal stellen. Er is niets tegen, integendeel, om de omgeving, die vaak toch al hulp verleent, bij de zorg te betrekken.

Maar je kan geen mantelzorg afdwingen. De vrijwillige solidariteit is in Nederland gelukkig nog altijd groot, maar vrijwillige solidariteit zal altijd ingebed moeten zijn in collectieve solidariteit (wat de VVD afgedwongen solidariteit noemt). Al was het maar omdat niet iedereen een netwerk heeft. Dat is waar onze voorgangers in de sociaaldemocratie de verzorgingsstaat voor hebben opgebouwd. Veel zorgvragen vragen professionele hulp en ondersteuning en kunnen niet worden afgeschoven op de nu sterk overbelaste mantelzorgers. Bovendien zijn veel mantelzorgers zelf ouderen, en kunnen zij in toenemende mate zelf geen beroep doen op mantelzorg, nu de arbeidsparticipatie van vrouwen gelukkig stijgt. Ook moet erkend worden dat veel zorgvragers onvoldoende eigen kracht hebben om het zelf te regelen.

De decentralisatie van zorg naar de gemeenten is in de praktijk vooral een administratieve herordening gebleken in plaats van een inhoudelijke verbetering. Mensen worden van het ene loket naar het andere doorgestuurd, het beleid is versnipperd en veel overheids- en zorginstanties willen de werkelijkheid aan de onderkant van de samenleving niet kennen.

Een deel van de cliënten is vereenzaamd. Zij beschikken niet over hulpvaardige familie of een bloeiend sociaal netwerk. Kinderen wonen steeds vaker op betrekkelijk grote afstand van hun ouders en kunnen daardoor niet eenvoudig bijspringen. Wanneer kinderen zelf nog een gezin grootbrengen, wordt mantelzorg aan hun ouders verlenen een loodzwaar karwei.

Het is voor bureaucraten allesbehalve eenvoudig om te bepalen in hoeverre familie en sociaal netwerk ondersteuning kunnen en willen verlenen. We moeten daarmee direct stoppen. Subjectieve inschattingen zijn hierbij onvermijdelijk. In min of meer vergelijkbare gevallen kunnen uitgebrachte adviezen — afhankelijk van de persoon van de voor de beoordeling eindverantwoordelijke gemeenteambtenaar — substantieel verschillen. Mensen die de weg weten en brutalen hebben samen meer dan de halve wereld. Zij zullen vaak meer ondersteuning claimen en ontvangen dan binnen de beperkingen van het beschikbare budget op objectieve gronden noodzakelijk is. Minder assertieve of gezagsgetrouwe cliënten zullen zich sneller voegen naar wat bureaucraten beslissen. Dat was ook al zo via de AWBZ gefinancierde ondersteuning. Maar daar hadden hulpbehoevenden tenminste nog recht op wettelijk omschreven zorg. Dat is nu niet meer zo.

De verschillen tussen gemeenten zijn groot en hebben niets met het beloofde maatwerk te maken: maatwerk betekende altijd minder zorg. Zorg kwam ook niet dichterbij, het verdween. Gemeenten hebben alleen maar financieel gestuurd en ontberen iedere deskundigheid om op kwaliteit te kunnen sturen. Inmiddels keert de wal het schip en klagen gemeenten over miljoenentekorten.

Zorg wordt langzamerhand daarbij het domein van aanbieders die vooral om de makkelijk te bereiken financiële winst gaat, zowel in de cure als in de care, zowel bij de ouderenzorg als bij de jeugdzorg.

Naast het terugdraaien van de decentralisaties in de zorg moeten we extra aandacht geven aan de thuiszorg en huishoudelijke hulp, waar een enorme verschraling heeft plaatsgevonden.

Tegelijkertijd zijn de verzorgingshuizen en verpleeghuizen versneld afgebouwd. Dagbesteding is vrijwel vernietigd terwijl iedereen, de minister van volksgezondheid onder Rutte III voorop, steeds meer aandacht vraagt voor eenzaamheidsproblematiek. De klachten over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg waren aanleiding tot een extra miljarden investering aan het eind van Rutte II, maar de problemen zijn nog niet opgelost. De jarenlange ondermijning van de arbeidsvoorwaarden, en het ontslag van juist de laagste inkomens in de zorg met o.m. 67.000 ontslagen in de thuiszorg onder Rutte II, zijn debet aan het huidige enorme tekort aan zorgwerkers. We hebben de ouderenzorg grotendeels afgebroken, zonder dat er goede zorg thuis tegenover stond.

Er heerst een soort fatalistische stemming bij de beleidsbepalers over de ouderenzorg. De verantwoordelijke minister heft haar handen in de lucht en waarschuwt de bevolking dat ‘goede ouderenzorg duurder en schaarser wordt. Het merendeel van de mensen zit te wachten tot de overheid het oplost. Dat zal niet gebeuren.’ Er zullen niet meer plekken in de ouderenzorg komen, want de kosten mogen niet stijgen, stelt de VVD-bewindsvrouw. Technologie om nog langer thuis te blijven wonen en meer zelfredzaamheid van de ouderen zelf moeten de oplossingen bieden. Die zelfredzaamheid geldt echter vooral voor de welvarende ouderen. Slimme zorgondernemers springen in op deze trend en creëren kleinschalige, luxe zorgvoorzieningen met soms wel duizenden euro’s huur per maand voor woning, huishoudelijke hulp en voeding. De medische zorg komt gewoon van reguliere zorgverleners, betaald door belastingen en collectieve zorgpremies. Dat dan weer wel.

De verzorgers rennen zich met kleine contracten, lage salarissen en onregelmatige roosters de benen uit het lijf. Het ziekteverzuim in de sector is hoger dan ooit en er zijn nauwelijks nog mensen te vinden die het werk willen doen. Sommige instellingen zijn zelfs een voedselbank voor hun personeel begonnen, omdat ze van hun reguliere salaris niet meer kunnen rondkomen. De mensen die met liefde de poep van de billen van dementerende ouderen vegen, krijgen nul op het rekest als ze om grotere contracten vragen, waarmee ze meer uren op vaste tijden kunnen draaien. Want werkgevers vrezen dat ze dan minder flexibel zijn om in te vallen bij gaten in het rooster. Ook de waardering tijdens het werk laat te wensen over. Managementtools worden op de zorgmedewerkers losgelaten met in de praktijk soms pijnlijke gevolgen. Mensen hebben het gevoel dat ze steeds door hoepels van het management moeten springen. Alles draait om kostenbeheersing, medewerkers voelen zich niet gewaardeerd omdat er in hun ogen nauwelijks sprake is van echte communicatie, waarbij opbouwende kritiek wél gewaardeerd wordt.

Het zijn de tekenen van een sector in crisis. Een crisis die veroorzaakt wordt door verkeerde aannames. Als het aantal zwaar hulpbehoevende tachtigers de komende jaren sterk toeneemt, dan is het onmogelijk om de kosten niet te laten stijgen. En het aantal verzorgenden zal dan moeten toenemen, want een computer kan geen luiers verschonen of haren kammen. Dat lukt alleen als de ouderenzorg met betere materiële en immateriële waardering de concurrentieslag op een steeds krappere arbeidsmarkt kan aangaan.

De gemiddeld rijkste generatie ouderen ooit krijgt de meest schamele ouderenzorg ooit. Alleen de echt rijken kunnen het voor zichzelf regelen. Zie hier de resultaten van decennia neoliberaal zorgbeleid.

Ook de decentralisatie van de jeugdzorg is rampzalig vastgelopen met desastreuze gevolgen voor jongeren, ook hier vooral bij lagere inkomens. Inmiddels spreekt de sector zelf van Code Zwart, en verkeert in een acute en diepe crisis. In september 2022 vroegen de Inspectie van Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd “met klem” om maatregelen, “omdat de overheid faalt bij haar taak om kwetsbare kinderen te beschermen”. “De kwaliteit in de jeugdzorg holt achteruit. Problemen worden groter en het zijn er steeds meer.” Dat meldde Nieuwsuur in mei vorig jaar, maar het had net zo goed een tekst van tientallen jaren geleden kunnen zijn. De problemen in de jeugdzorg waren in de jaren 1980 al groot en de beloftes vanuit de politiek om deze op te lossen zijn sindsdien amper veranderd, blijkt uit onderzoek. Gemeenten en jeugdzorgaanbieders zijn verstrikt geraakt in een woud van contractverhoudingen. De focus ligt niet op zorg, maar op kostenbeheersing en het voorkomen van fouten via contracten en protocollen. Gesprekken tussen zorg- en gemeentebestuurders lopen in toenemende mate via accountants. Een bizarre, perverse ontwikkeling. Bovendien leiden al die regels nergens toe, ze leiden tot financiële schijnzekerheid.

Jeugdzorginstellingen hebben nu te maken met de tucht van de markt: elk jaar opnieuw moeten ze met elkaar de concurrentiestrijd aangaan om een contract te krijgen met de gemeente. Ze werken met minimale winstmarges en zijn vooral bezig met overleven, terwijl nieuwe commerciële aanbieders, steeds meer in eigendom van private equity sprinkhanen de krenten uit de pap nemen. Tegelijkertijd moeten ze voldoen aan de bureaucratie van de overheid, die probeert grip te houden op de zorguitgaven. De situatie sinds de transitie is het slechtste van twee werelden: Marktwerking zonder vrijheid van de markt; en bureaucratie zonder de zekerheid van een overheid.

Na 40 jaar ‘hervormen’ zijn de problemen van kinderen, ouders en scholen alleen maar verergerd, en is de uitvoering nog complexer én duurder gemaakt. De echte problemen zijn tot nu toe niet aangepakt. Er is te weinig aandacht voor de context waarin kinderen opgroeien en teveel wordt aangenomen dat de problemen bij de kinderen zelf zitten. En: alle systeemwijzigingen ten spijt, vindt er nauwelijks echte innovatie plaats en is er nauwelijks sprake van nieuwe jeugdzorgverlening – er wordt nog steeds jeugdzorg ingekocht bij dezelfde aanbieders, die ook zijn blijven hangen in hun oude repertoire. Daardoor sluit het jeugdzorgaanbod nog steeds niet aan bij de vraag. De bestuurlijke verantwoordelijkheden zijn nog steeds versnipperd, en de eigen (ook commerciële!) belangen van de zorgaanbieders prevaleren.

Kinderen worden bij lichte problemen al doorverwezen naar allerlei vormen van jeugdzorg. Er wordt in gemeenten geflyerd om reclame te maken voor vormen van jeugdzorg. Het is een verdienmodel geworden. De afgelopen jaren is de jeugdzorg enorm gegroeid: bijna 1 op de 7 kinderen krijgt een vorm van jeugdzorg. En er is vooral een explosieve groei in de lichtere vormen. De kosten stegen daardoor explosief, tot 5,6 miljard vorig jaar. De afhandeling kost ook meer tijd omdat de hulpvragen steeds complexer worden. De gemeenten hebben in 2022 zo’n 60 miljoen euro extra moeten uitgeven aan de jeugdzorg. Alleen al voor dyslexie betalen we als maatschappij honderden miljoenen euro’s per jaar. Deze vorm zou je moeten schrappen omdat het geen zorg is, maar meer iets dat valt onder onderwijs.

In plaats van de jongeren staat het verdienmodel van commerciële aanbieders van jeugdzorg centraal. En dat terwijl jongeren met zwaardere en specialistische hulpvragen wegkwijnen, omdat ze soms maanden op een wachtlijst staan met levensbedreigende situaties tot gevolg. De positie van de meest kwetsbare kinderen leidt steeds meer tot slachtoffers. En de kosten rijzen de pan uit, waarop Rutte IV met het onzalige plan kwam om te gaan bezuinigen en een eigen bijdrage in te voeren.

De wachtlijsten blijven groeien, en zijn onaanvaardbaar lang geworden. Een diagnose stellen, zoals autisme of een ontwikkelingsachterstand, kan al een half jaar wachten betekenen, en een adequaat traject kent vaak een nog langere wachttijd – als het kind bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapt blijkt, is er nu een wachttijd van twee (!) jaar. De ouders overleven dat nauwelijks, als ze werken hebben ze een groot probleem, want hun kind is niet welkom op de reguliere kinderopvang. Deze kinderen slapen amper, en de ouders hebben daar een dagtaak aan. Ze lopen vast, worden zelf ziek en zijn de wanhoop nabij. Huiselijk geweld is dan heel voorspelbaar. Ze zitten thuis en de tijd staat stil én slaat door. Het is een stille ramp die de samenleving op termijn veel kost. Als je niks doet, worden dit later de lastige mensen. De ongemotiveerden, de depressieven, de relschoppers, de onbegrepenen, degenen die in de jeugdzorg belanden. Agressie is tenminste iets dat iedereen begrijpt. Ouders durven niet langs consultatiebureaus te gaan omdat ze bang zijn dat ze hun kind zullen afnemen. Geen denkbeeldige angst, zoals bleek bij het toeslagenschandaal. Inmiddels is duidelijk dat dit echt niet alleen bij die ouders speelt. Een medewerker van de crisisopvang in Rotterdam zegt al in 1995 in het programma TweeVandaag: “We zitten zo ontzettend vaak vol. We krijgen 1500 aanmeldingen voor de crisisopvang per jaar, maar we kunnen er jaarlijks zo’n 500 opnemen.”

In plaats van op de rem van de medicalisering werd er na de decentralisatie stevig op het gaspedaal getrapt. Heel erg verwonderlijk was dat niet. Hoe dichter de verwijzer bij de zorgvrager staat, des te groter de kans dat een zorgvraag wordt ingewilligd. Recent begint eindelijk het besef door te breken dat de doorverwijzing van zorgvragers meer inzet van onafhankelijke experts vergt.

In 2015 was het idee dat het leggen van de verantwoordelijkheid bij het laagste bestuurlijke overheidsniveau (de gemeente) tot de beste jeugdzorg zou leiden. Met de decentralisatie zou het eindelijk mogelijk worden om de jeugdzorg te ontkokeren, te normaliseren, te demedicaliseren, problemen zo vroeg mogelijk te signaleren en ouders/opvoeders, kinderen en jongeren adequaat te helpen. De decentralisatie heeft deze verwachtingen niet kunnen waarmaken. Veel gemeenten hebben zich losgemaakt van inhoudelijke visie en zijn zich de afgelopen jaren tegenover de jeugdzorg gaan opstellen als manager en inkoper, waarbij ze met bureaucratische controle krampachtig stuurden op kostenbeheersing. Het afknijpen van de professionals werkte ‘penny wise, pound foolish’. Er zijn sinds de decentralisatie miljoenen weggevloeid naar het visieloze, gigantische aanbestedingscircus, het deprofessionaliseren van de jeugdzorg, de faillissementen van menig jeugdzorgorganisatie en het totaal versnipperde proces van trial and error in de afgelopen jaren. Er zijn bakken met geld besteed aan consultancy, handige en overmatig winstmakende jeugdzorgorganisaties, het ziekteverzuim van personeel in de sector, en last but not least aan kinderen, jongeren en ouders die steeds niet goed geholpen werden en verder in de problemen raakten. Het bereiken van de doelen van de Jeugdwet is veruit de meeste gemeenten tot nu toe nooit gelukt.

Financiering van zorg volledig en integraal uit eerlijke belastingopbrengsten op basis van regionale zorgvisies via publieke zorgkantoren – geen rol meer voor zorgverzekeraars en gemeenten

 

De financiering van de zorg gaan we organiseren op basis van een periodiek vastgestelde nationale en regionale zorgvisies, via publieke regionale zorgkantoren, via één geldstroom op basis van duurzame subsidierelaties (zoals in het onderwijs) – geen inkoop en aanbesteding meer.

De bekostiging loopt via regionale zorgkantoren, die ook zorgen voor de financiële planning. Zorgverzekeraars kunnen zich desgewenst geheel of gedeeltelijk omvormen tot zo’n regionaal zorgkantoor. De transitie vindt op gelijke wijze plaats als bij de opheffing van de PBO’s. Er is dus nadrukkelijk geen nationalisatie en dus ook geen schadeloosstelling aan de orde.

Er zijn geen budgetplafonds meer, maar de overheid kan via de zorgkantoren wel voorwaarden stellen aan de uitgaven ter bevordering van efficiëntie en doelmatigheid en van kwaliteit.

Groot voordeel is dat zorginstellingen niet meer met dertig verschillende verzekeraars (die overigens vaak onderdeel zijn van één van de vier grote verzekeringsconcerns) te maken hebben én de instellingen kunnen weer toekomstgericht gaan nadenken, want ze hoeven niet ieder jaar opnieuw te onderhandelen over hun budget.

De zorgvisie beschrijft een effectief en efficiënt, samenhangend en samenwerkend, kwalitatief goed aanbod van zorg, met lokale basiszorgcentra en woonzorgcentra, goede thuiszorg en verpleegzorgcentra, regionale 2e lijnzorg en nationale dure, zeer gespecialiseerde zorg (incl. ggz en jeugdzorg). Overlap en waterbedeffecten worden zo voorkomen. Bij de opstelling van de regiovisie worden echt onafhankelijke patiënten- en cliëntenorganisaties (anders dan de huidige Patiëntenfederatie) betrokken, evenals relevante gemeenten en zorgaanbieders.

In plaats van concurrentie moeten zorgaanbieders samenwerken. We verplichten in de zorgvisies tot effectieve en efficiënte samenwerking. Er komt zo een regionaal afgestemd aanbod van samenwerkende zorgaanbieders: met dure specialisatie in hoogwaardige centra en een breed aanbod van basiszorg (incl. GGZ); waarin cure en care elkaar effectief en efficiënt aanvullen; waarin ingezet wordt door tijdige interventie dure specialistische hulp te voorkomen; en waarin het langer thuis met zorg kunnen wonen (als recht, niet als plicht!) ook adequaat gefaciliteerd wordt.

Er is voor de publiek gefinancierde zorg geen rol meer voor zorgverzekeraars en gemeenten. Verzekeraars beperken zich tot niet collectief vergoede zorg en gemeenten beperken zich tot de GGD’s en het leggen van verbindingen met armoede- en schuldenbeleid en met het woonbeleid. Evenmin is er nog een rol voor het CAK, het CIZ en de NZa. Dat ruimt lekker op. Het geld voor deze instituties valt aan de zorg toe. Nu worden teveel mensen van ene loket naar het andere gestuurd. Het zorglandschap is nu ook teveel gespreid over verschillende partijen met ieder eigen (budget)regels: zorgverzekeraars, zorgkantoren, het CAK, de gemeenten. Naast veel kostbare (in tijd en geld) bureaucratie (ook bij de zorgaanbieders, die vaak met meerdere partijen te maken hebben) zorgt dit ook voor strategisch gedrag tussen bijv. gemeenten en zorgverzekeraars over wie de rekening moet betalen.

Zorg als recht, geen voorziening

 

Alle gesubsidieerde zorg wordt – buiten de eerste lijn uiteraard met indicatie – weer een recht, in plaats van een voorziening. En hiermee vervallen ook de beruchte keukentafelgesprekken met de gemeente. Eigen kracht en zelfredzaamheid wordt een recht, geen plicht. Burgers die een beroep doen op langdurige zorg krijgen een wettelijk recht om zelf een plan op te stellen hoe die hulp eruit moet zien. Dit recht wordt actief bevorderd en gefaciliteerd, waarbij burgers het recht hebben om zich te laten bijstaan. Voor deze bijstand kan desgewenst een beroep worden gedaan op betaalde, onafhankelijke deskundigen. De overheid moet zorgen voor passende ondersteuning en facilitering voor mantelzorg, met o.m. veel meer respijtzorg en zorgverlof. De decentralisaties in de zorg gingen gepaard met een neoliberaal verhaal over een participatiesamenleving, als alternatief voor de verzorgingsstaat. Rechten en vangnetten verdwenen, en tegelijkertijd zijn er meer plichten. Daarbij wordt een groter beroep op de zelfredzaamheid van burgers gedaan. Cruciaal daarbij is dat de gemeentelijke zorg, anders dan de vroegere AWBZ-zorg, geen recht van de burger meer is maar een ‘voorziening’. Dat betekent dat gemeenten zelf mogen bepalen welke zorg ze leveren en voor wie, het budget is voortaan ‘taakstellend’.

Het gebruik van een PGB blijft daarbij mogelijk en wordt niet, zoals nu te vaak gebeurt, ontmoedigt. De gemeenten spelen hierbij geen rol meer. De verstrekking verloopt via de regionale zorgkantoren. We versimpelen de procedures rondom het PGB, maar zijn scherp op fraude en uitbuiting van cliënten. Voor PGB zorgverleners gelden de reguliere kwaliteitseisen, het moet niet verward worden met mantelzorg.

Geen marktwerking en winst meer bij zorgaanbieders, innovatieve zorg, dichtbij mensen

 

De publieke zorg wordt verzorgd door niet-commerciële aanbieders – zorgcoöperaties zonder winstoogmerk, waarbij iedereen in loondienst is. Er is geen marktwerking en geen concurrentie, maar verplichte en gereguleerde effectieve samenwerking. Zorg die door de overheid wordt gefinancierd moet volledig gedefinieerd worden als een publieke voorziening, zonder marktwerking. De vrije marktwerking geldt er dan niet meer en de Autoriteit Markt en Consument heeft er dus ook niets meer te zeggen. Als eerste maatregelen verbieden we per direct activiteiten van private equity bedrijven in de publiek gefinancierde en gereguleerde zorg. Zorgaanbieders mogen geen winstoogmerk hebben en ook geen winstuitkeringen doen – dit geldt ook voor maatschappen aan de eigenaren/zorgaanbieders zelf. De omvorming wordt afgedwongen door dit als subsidievoorwaarde op te nemen. Iedereen in de publieke zorg komt in loondienst, bij voorkeur in een zorgcoöperatie. Specialisten komen verplicht in loondienst, bij huisartsen schaffen we de goodwill af. Huisartsen, apothekers, tandartsen, paramedici, ambulancediensten en andere zorgaanbieders die nu als ondernemer werken moeten ook in loondienst komen bij hun eigen onderneming, tegen een soort ‘gebruikelijk loon’, zonder aparte private vermogensopbouw. Activiteiten die zij verrichten in niet-publieke zorg, bijv. gefinancierd door zorgverzekeraars en/of patiënten zelf, moeten in een financieel gescheiden entiteit plaatsvinden, en er moet toestemming daarvoor zijn van de zorginspectie en transparant zijn in een openbaar register. Dit opbrengst van deze maatregel wordt teruggeploegd in de zorg, door deze mee te nemen bij de hiervoor genoemde extra investering in de zorg.

We zorgen ook voor meer kleinschaligheid in de zorg. Er zijn te grote conglomeraten ontstaan die te machtig zijn. Zorg moet regionaal georganiseerd worden, onder meer met een netwerk van kleinere basisziekenhuizen, dichtbij de mensen. We draaien sluiting van regionale basisvoorzieningen in de regio terug.

Innovatie in de zorg wordt bevorderd met een landelijk expertisecentrum, dat goede praktijken breder beschikbaar maakt en geld beschikbaar stelt voor innovatieve experimenten en onderzoek. Er is o.m. meer aandacht en geld nodig voor bestrijding van depressies, voor onderzoek naar en begeleiding van dementerenden en voor andere ziekten die nog onvoldoende begrepen worden, zoals kanker, ALS en long-Covid. We investeren meer in onderzoek naar preventie en genezing van ernstige ziekten en compenseren daarbij meer dan volledig het vervallen van fiscale subsidiëring van giften daarvoor.

Breed pakket publieke zorg

 

Tand- en mondzorg en paramedische behandelingen (op basis van doorverwijzing door eerste lijn-zorg) worden volledig door de overheid bekostigd, evenals anticonceptie en bewezen effectieve zorgpreventie.

Investeren in meer en beter betaalde en gepositioneerde zorgprofessionals

 

De tekorten in arbeidskrachten worden opgelost met betere arbeidsvoorwaarden, meer professionele autonomie, investeren in vaste arbeidsrelaties en zeggenschap, en vooral ook voorkomen van uitstroom en het aantrekkelijker maken om meer uren te werken. Ook arbeidsmigratie kan een rol spelen. Er komt hiertoe een breed actieplan met grote urgentie en genoeg extra geld.

We verlagen de norm voor het aantal patiënten per huisarts fors, en er komen extra professionals in de verpleeghuiszorg, extra (wijk)verplegers, thuiszorgmedewerkers (incl. huishoudelijke hulp), activiteitenbegeleiders en medewerkers in de dagopvang bij. En er komen extra banen voor maatschappelijk werkers, behandelaars en begeleiders in de jeugdzorg, de GGZ en in de forensische zorg, meer professionals in de spoedeisende hulp, meer ambulancemedewerkers en andere zorgprofessionals.

Tevens investeren we snel in meer opleiding (ook inservice, werkend leren), betere facilitering ter bevordering van de arbeidsparticipatie en in tijdelijke arbeidsmigratie. Daarmee verlagen we de werkdruk, zorgen we voor meer banen en betere beloning, en verbeteren we de kwaliteit van zorg.  De tekorten in de dagbesteding, woonvormen en zorgverlening aan cliënten met meervoudige problematiek worden zo eveneens opgelost.

We zorgen ervoor dat het meeste geld weer naar de mensen gaat die in de zorg werken, in plaats van mensen staffuncties, management en adviseurs. De zorgkantoren gaan hier op sturen.

De overheid kan en moet wél de verzorging (welzijnszorg) van ouderen en mensen met beperking en chronisch zieken herstellen en verbeteren

 

We moeten fors extra investeren in de care, in welzijnszorg, waar nu schrijnende tekorten zijn die juist lage inkomens treffen. Op de care, de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen die niet gericht is op behandeling en genezing maar op verzorging, de afgelopen decennia veel meer is bezuinigd dan op de cure: de ziekenhuizen, specialisten en medicijnen: minder huishoudelijke hulp; minder begeleiding en dagbesteding voor mensen met een beperking, dementerenden en anderen; minder ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking in een tehuis; minder wijkverpleging. Terwijl de maatschappij schreeuwt om meer sociale zorg. Linkse politiek zou juist het welzijnswerk en daaraan gerelateerde zorg weer in ere moeten herstellen.

Ook moet de indicatie passend zijn, dus niet zoals nu vaak gebeurt, aan chronisch zieken en ouderen zeer kortlopende Wmo-indicaties afgeven – dat is onnodig bureaucratisch en belastend.

Alleen wie 24 uur per dag zorg nodig heeft, heeft tegenwoordig nog recht op een plaats in een tehuis of andere verblijfsinstelling. Wie al in een tehuis zat, mag daar blijven. Maar de komende jaren sterft deze populatie langzaam uit en worden nog veel meer tehuizen gesloten. Het bezuinigde bedrag loopt daardoor nog op, en Rutte IV wil er zelfs nog een schep bovenop doen, ondanks het feit dat het aantal mensen boven de tachtig en daarmee het aantal hulpbehoevenden sterk toeneemt. Op zichzelf is het een mooi perspectief: gehandicapten, chronisch zieken, bejaarden of geestelijk zieken die zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, ondersteund door professionele zorg waar nodig. En even mooi is het idee om alles wat niet per se in dure ziekenhuizen of door dure specialisten gedaan hoeft te worden over te laten aan huisartsen, maatschappelijk werk en andere nabije en goedkopere mensen. Het probleem is alleen dat er op alle zorg die thuis blijven wonen mogelijk maakt ook bezuinigd wordt: van de huishoudelijke hulp tot de hulpmiddelen en van de dagopvang tot het maatschappelijk werk. Bovendien bleek in de afgelopen jaren dat beleidsmakers een iets te rooskleurig beeld hebben van zorgbehoevenden, alsof bijna iedereen zich met een steuntje in de rug prima kan redden. We gaan eindelijk echt investeren in zorgprofessionals, in plaats van vrijblijvend applaudisseren.

In de woonopdracht aan gemeenten komt verplichte aandacht voor woonvormen voor ouderen en mensen met een beperking in relatie met een gezond, fijn leven en waar nodig goede dagbesteding en zorgverlening – huishoudelijk hulp, thuiszorg, maaltijdvoorziening, dagbesteding en wijkverpleging. Dat wordt georganiseerd in coöperaties, met veel zeggenschap voor de bewoners. Daarbij is er keus in al dan niet gemengd wonen met mensen buiten de doelgroep.

We gaan daarnaast investeren in betere verpleeghuizen met voldoende capaciteit en meer verpleegbedden voor kortdurende opnames. Inmiddels staan meer dan 20.000 mensen op de wachtlijst voor het verpleeghuis, komen de bouwplannen voor seniorenhuisvesting niet van de grond, en wordt het eerder lastiger dan makkelijker om personeel te vinden dat in de ouderenzorg wil werken. En dat terwijl in Nederland sprake is van een dubbele vergrijzing en de vraag naar zorg toeneemt. Het huidige kabinet wil het aantal verpleeghuisplekken bevriezen op 130.000. Dat betekent dat de toekomstige uitbreiding van verpleeghuiszorg volledig via verpleegzorg thuis moet worden geleverd. Dat is niet realistisch, en geeft enorme risico’s voor grote verschraling van zorg. We voeren het manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers Scherp op Ouderenzorg en het daarop gebaseerde plan voor liefdevolle verpleeghuiszorg uit, met als criterium twee professionele zorgverleners per groep van 6 tot 8 bewoners in alle verpleeghuizen. De investering wordt alleen verstrekt als men ook voldoet aan de kwaliteitseisen. De bedrijfsvoering moet veel efficiënter, de kwaliteit van leven moet omhoog.

Investeren in betere GGZ

 

We pakken de wachtlijsten aan in de GGZ. De wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn veel te lang, nu staan er 84.000 mensen op. Teneinde de stijging in de doorgeleiding naar gespecialiseerde GGZ tot staan te brengen is moeten we in de geestelijke gezondheidszorg alles richten op de zogeheten ‘vroegsignalering’ en op snelle interventie, het zo snel mogelijk zorgen voor zorg, aangepast werk en wonen voor mensen die psychisch kwetsbaar zijn. Bij TBS-patiënten geldt het belang van een snelle behandeling des te meer – de oude regeling dat veroordeelden met een vrijheidsstraf en TBS met dwangverpleging in beginsel na een derde van hun vrijheidsstraf geplaatst moeten worden in een forensisch psychiatrisch centrum gaan we herinvoeren (de zgn. Fokkensregeling). Door een gebrek aan afdoende capaciteit bij GGZ-instellingen om patiënten die beveiligde zorg nodig hebben op te kunnen nemen worden patiënten zonder strafrechtelijke titel steeds vaker met een zorgmachtiging in een forensisch psychiatrisch kliniek of tbs-kliniek geplaatst, hetgeen de capaciteitsproblemen bij tbs-klinieken weer vergroot. Vanwege het stigma van tbs-klinieken belemmert dit ook de uitstroom en resocialisatie van deze patiënten zonder strafrechtelijke titel.

Hoogste prioriteit: urgente verbetering in de jeugdzorg

 

Met de hoogste prioriteit pakken we de problemen in de jeugdzorg aan. Het eerste wat er per direct in de jeugdzorg moet gebeuren is dat de caseload omlaag gaat bij jeugdzorghulpverleners – dat is het aantal gezinnen of jongeren die een jeugdbeschermer onder zich heeft. Nu is dat aantal tweemaal hoger dan haalbaar is om het werk adequaat te doen, zo blijkt uit onderzoek.

Dat we de financiering van de jeugdzorg, net als de rest van de publieke zorg via één loket gaan regelen, helpt ook veel om van de huidige bureaucratie af te komen en jeugdzorgprofessionals meer tijd voor de zorg zelf te geven. Daarbij zorgen we voor één cao voor de gehele jeugdzorg.

Vervolgens moeten jeugdzorghulpverleners zelf veel meer bevoegdheden krijgen om te zorgen dat wat zij nodig achten ook echt gaat gebeuren. Dat kan in een niet-commerciële omgeving, zonder aanbestedingen en inkopen (nu gaat ook veel kostbare tijd verloren doordat jeugdzorghulpverleners offertes moeten aanvragen die dan weer beoordeeld moeten worden door een gemeentelijke accountmanager).

Daarom moeten ook de jeugdzorgaanbieders publieke instellingen worden, zonder winstmotief. En we moeten jeugdzorg veel kleinschaliger organiseren, midden in de samenleving, zo open mogelijk en zo thuis mogelijk. Want demedicaliseren, normaliseren, preventiever werken én de focus op zelfredzaamheid vraagt in de eerste plaats om te investeren in de professionals die dit moeten bereiken. Het geld moet naar de vakmensen en niet naar de managers, en het moet met duidelijke kaders als richtlijnen en een beroepscode moeten duidelijk maken wat de verschillende hulpvormen zijn en wat de resultaten daarvan horen te zijn. Er bestaat in de jeugdzorg geen snelle oplossing en er komt alleen goede jeugdzorg wanneer de focus op kostenbesparing vermindert. Sturen op kosten betekent minder kwaliteit, maar sturen op kwaliteit verlaagt kosten!

De overtuiging van de maakbaarheid van opvoeden en opgroeien, die achter veel gedrag en beleid zit moet daarbij worden tegengegaan. Ieder verschil met de statistische (en niet erg realistische) standaard wordt nu gezien als potentieel probleem dat vroegtijdig moet worden ‘gesignaleerd’ en gemedicaliseerd. Het kind is te licht, te zwaar, te kort, te lang, te druk (ADHD) of te stil (spectrum). Dit misverstand leidt niet alleen tot een verhoogde instroom van cliënten naar de jeugdzorg, maar ook tot totaal overspannen verwachtingen van diezelfde jeugdzorg.

We gaan ook veel meer investeren in die kennis – er bestaat maar weinig empirisch bewijs van de resultaten van behandelingen in de jeugdzorg. Degenen die de verantwoordelijkheid dagelijks nemen, moeten ook het recht hebben aan te geven wat zij daarvoor nodig hebben. Dit vraagt om de zeggenschap van ouders, opvoeders, kinderen en jongeren zelf: wat hebben zij nodig en wat kunnen en willen zij daarvan zelf en met hun informele sociale omgeving organiseren. Daarvoor hebben zij erkenning, steun, ruimte, vrijheid, tijd en keuzemogelijkheden nodig. En professionals en ervaringsdeskundigen moeten daarbij goed gepositioneerd worden. In het manifest ‘Jeugdsprong’ van FNV Zorg en Welzijn en de Stichting Beroepseer uit september 2021 wordt daarom terecht gepleit dat jeugdzorg hulp op maat moet bieden door professionals die samen met het gezin veel mandaat en zeggenschap hebben. We organiseren en investeren in structurele ervaringsdeskundigheid in de uitvoering. We faciliteren dat professionals kunnen werken volgens bestaande beroepscodes en richtlijnen. Denk aan evidenced based en practice based werken in combinatie met praktische wijsheid. Hierbij mogen kosten en inkoop de professionele afwegingen en het handelen niet belemmeren. We investeren in mogelijkheden waarmee professionals zoveel mogelijk aan kunnen sluiten bij de motivatie en de doelen van jeugdige en gezin.

Eerder diagnosticeren mét eerder een passend traject voorkomt later veel problemen. Daarin moeten we veel meer investeren. Problemen bij kinderen beginnen vaak al eerder dan wanneer ze bij jeugdzorg terechtkomen. Bij kinderen tussen nul en vijf. Elke gemeente krijgt nu subsidie voor de eerste duizend dagen van een kind. Een Kansrijke Start, heet dat programma. Maar een kansrijk vervolg is er onvoldoende. In de ‘gewone’ zorg zijn we vertrouwd met de functie van de huisarts in de eerste lijn: deze luistert, diagnosticeert, behandelt lichte klachten zelf en verwijst zo nodig door. In de jeugd- en gezinshulp bestaat zo’n vertrouwde eerste lijn nog steeds niet.

Die moet er eindelijk komen en deze rol moet vervuld gaan worden door lokale Jeugd- & Gezinsteams. In zo’n Jeugd- en Gezinsteam vindt de triage, de basiszorg en de ‘toegang’ naar alle vormen van leeftijd,-en problematiek-overstijgende hulp en ondersteuning voor kind en gezin plaats. Hier worden beslissingen genomen of hulp en steun nodig is en in welke vorm. Ook bij eventuele verwijzingen blijft dit het casemanagement en het aanspreekpunt voor het gezin, de kinderen en jongeren. Vanwege deze belangrijke functie van eerstelijns organisaties moeten aan deze Jeugd- en Gezinsteams (JGT) hoge kwalitatieve eisen gesteld worden die landelijk worden bepaald en voorgeschreven. Lokaal dienen de betrokken zorgaanbieders hoogwaardige professionele eerstelijns Jeugd- en Gezinsteams in te richten.

In deze lokale, laagdrempelige, multidisciplinaire teams werken professionals met tenminste de volgende expertises samen: de Jeugd Ggz, Jeugd Gehandicapten, Jeugdzorg en opvoedhulp, Jongerenwerk en Veiligheid. Hier worden alle vragen en zorgen over opgroeien en opvoeden gecentraliseerd, worden adviezen en lichte kortdurende hulp gegeven en wordt indicatie en doorverwijzing geregeld, ook naar (hoog)specialistische hulp. Het Jeugd- en Gezinsteam is zichtbaar aanwezig in de wijk. Het team werkt zoals de huisarts: gezinnen en jongeren die vragen hebben of problemen ervaren kunnen er terecht. Professionals in het team geven bij simpele vragen een advies. Bij problemen onderzoeken zij wat er speelt, bieden zelf hulp, of zorgen voor een verwijzing naar anderen of gespecialiseerde hulp. Het gezin/de jongere krijgt een vaste professional uit het team op wie ze altijd terug kunnen vallen en die betrokken blijft, ook bij verwijzing.

Dit eerstelijns Jeugd- en Gezinsteam wordt een door het Rijk opgelegde verplichte decentrale private non-profit basisvoorziening, die lokaal conform landelijke basisnormen wordt ingericht. Er is sprake van multidisciplinaire triage, uitvoering en verwijzing. Ook acute, ernstige (gewelds)problematiek kan voor intake en indicatiestelling terecht bij dit team. De lokale Jeugd- en Gezinsteams kunnen onafhankelijk werken, vanuit richtlijnen en evidence based methodieken, met ruimte voor praktische wijsheid. Ze hebben geen ambtelijke aanstelling, omdat ze in dat geval arbeidsrechtelijk zouden vallen onder het instructierecht van de gemeente. Dat staat haaks op hun beroepsgeheim, hun gebondenheid aan het kwaliteitsregister, hun aansprakelijkheid via het tuchtrecht en hun autonome vrijheid om vanuit praktische wijsheid voor het gezin of de jongere het beste te kiezen en te doen. De financiering gaat ook niet via de gemeenten, maar vanuit de regionale zorgkantoren. De eerstelijns jeugdzorgprofessionals kunnen -waar nodig- doorverwijzen naar (hoog) specialistische hulp. Ze doen dat onafhankelijk en zijn daarom nooit in dienst van of gedetacheerd door organisaties van de (hoog)specialistische lijn.

De ‘casemanager’ van het Jeugd- en Gezinsteam is het vaste gezicht voor het gezin. Deze geeft zowel advies als begeleiding en adviseert over verwijzing naar hulp die het team zelf niet kan geven. Na verwijzing volgt de casemanager het gezin en het verloop van de hulp, en grijpt in als hulp te lang duurt of onvoldoende is. Deze bevoegdheid helpt met het afschalen en beëindigen van zorg en het op tijd terugschakelen naar de eerstelijn of civil society.

We handhaven daarbij in de wet de huisartsen, jeugdartsen en specialisten als verwijzer en schrappen de zogenaamde medische route dus niet. We versterken de Praktijk Ondersteuners Huisarts. Het is goed dat huisartsen standaard een POH Jeugd en POH GGZ hebben, die vroeg signaleren, laagdrempelig zijn en op tijd hulp kunnen inroepen. Hiermee vormen huisartsenzorg en sociaal domein sámen een toegankelijke en sterke ‘eerstelijn’. Wel moet het Jeugd- en Gezinsteam in contact staan met deze medische verwijzers en de POH’s en met hen samenwerken, zowel in het algemeen als in individuele gezinnen en/of jongeren.

Het Jeugd- en Gezinsteam vormt een spin in het web van alle lokale instellingen en organisaties waar ouders, opvoeders, kinderen en jongeren mee te maken hebben. Denk aan scholen (Zorg Advies Teams), huisartsen, GGD en Jeugdgezondheidszorg en politie, maar ook aan sociaal werk, kinderdagverblijven en naschoolse opvang. Al deze instellingen weten het team te vinden en kunnen er makkelijk een beroep op doen. Dit vraagt om een langjarige benadering in de organisatie van dit team en de bijbehorende professionals. Deze inrichting gaat uit van stabiliteit en continuïteit. Niet met een systeem van aanbesteden, maar met een duurzame subsidierelatie.

De reikwijdte van de jeugdzorg(plicht) is nu te onduidelijk en vraagt om precieze afbakening. Er moet duidelijk zijn wat van het team Jeugd- & Gezin verwacht mag worden en wat van anderen als ouders/opvoeders, het onderwijs, de volwassenen-GGZ, zorgverzekeraars en andere gemeentelijke frontlijnprofessionals. De richtlijnen voor deze afbakeningen kunnen jeugdzorgprofessionals het best zelf ontwikkelen. Het is belangrijk dat zij meer duidelijkheid verschaffen in de vorm van minimumnormen (de jeugdzorg die altijd geleverd wordt) en standaarden. De Jeugd- en Gezinsteams zijn betrokken bij de keuzes rond het aanbod van (hoog)specialistische hulp in de eigen regio.

De Jeugd- en Gezinsteams leggen inhoudelijk en op gelijke wijze verantwoording af aan de zorgkantoren.

De (hoog)specialistische jeugdzorg moet aansluiten op de vraag van de eerstelijns jeugdzorg-professionals en hun cliënten. Net als alle nodige en nuttige publieke zorg gaat de financiering via de regionale zorgkantoren, die daartoe extra expertise krijgen en gebonden zijn aan de indicering door de jeugd- en gezinsteams van professionals. De inkoop van (hoog)specialistische jeugdzorg is nu nog een taak van gemeenten. Dit werkt niet: de benodigde vakkennis ontbreekt, de schaal is te klein en de kosten zijn onvoorspelbaar. Gemeenten menen zich soms zelfs te moeten bemoeien met besluiten om (hoog) specialistische zorg bij een cliënt bij te schakelen, omdat dat nu eenmaal, op korte termijn (!), duurder is. Hiermee gaat de financier op de stoel van de zorgprofessional zitten en dat moet absoluut vermeden worden. Net als andere zorg wordt ook (hoog)specialistische jeugdzorg niet meer ingekocht maar gefinancierd met duurzame subsidierelaties met publieke, niet-commerciële instellingen in de vorm van zorgcoöperaties. De zorgkantoren stimuleren de ontwikkeling van onafhankelijke kwaliteitskeurmerken en -eisen en innovatie.

De (hoog)specialistische jeugdzorgaanbieders zijn dienstbaar aan de eerstelijn en zijn beschikbaar met expertise en advies op maat. De eerstelijn blijft casemanager, ook na doorverwijzing. De aanbieders moeten hulp zoveel mogelijk decentraal en kleinschalig uitvoeren, zo dicht mogelijk bij het kind en zoveel mogelijk thuis. Daarom is het van belang dat de (hoog)specialistische aanbieders investeren in het ontwikkelen van alternatieven, inclusief tijdige en passende (om)scholing van personeel.

Jeugdbescherming

 

Jeugdbescherming is aan de orde als er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de jeugdige en wanneer deze ontwikkelingsbedreiging onvoldoende afgewend kan worden met hulpverlening in het vrijwillig kader. De ontwikkel belangen van het kind worden daarbij als uitgangspunt genomen, waarbij bij voorkeur vanuit de bestaande gezinssituatie gewerkt wordt. Veiligheidsexpertise dient onderdeel te zijn van het eerstelijns Jeugd en Gezinsteam. Dit team moet in staat zijn tijdig te herkennen als de veiligheid van kinderen in gevaar komt, kennis hebben van de meeste passende interventies en kunnen afwegen wanneer het gedwongen kader van een Onder Toezicht Stelling (OTS) van meerwaarde/noodzakelijk is.

De optie ‘drang’ verdwijnt als onwettige tussenvorm tussen vrijwillige hulpverlening en wettelijk opgelegde jeugdbeschermingsmaatregelen.

Het melden van ernstige bedreigingen moet duidelijker, en langs minder schijven dan nu het geval is. Veilig Thuis wordt samengevoegd met de Raad voor de Kinderbescherming. Deze instantie krijgt de functie van instantie waar gemeld moet worden, naast de functie die hij al vervult: het beoordelen en onderzoeken van meldingen en advisering van de kinderrechter over maatregelen (rekest en onderzoeksfunctie). Deze Raad vervult een onafhankelijke functie: meldingen registreren, onderzoeken, beoordelen en – waar noodzakelijk – op basis daarvan een advies over de te nemen maatregelen voor te leggen aan de kinderrechter. Het is beslist niet de bedoeling dat de Raad maatregelen mee uitvoert. Wel is zij overlegpartner om juridische kinderbeschermingsmaatregelen te helpen voorkomen. Het is van belang dat de Raad aan waarheidsvinding doet (zoals beschreven in “Actieplan verbetering feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen”). De Raad moet daarbij in staat zijn (en de middelen hebben) om multidisciplinaire teams samen te stellen. Hierbij valt te denken aan klinische, gedragsdeskundige, medische, forensische en juridische expertise. Het is aan te bevelen grootschalige audits te doen naar de kwaliteit van rapportages en waarheidsvinding. De Raad voor de Kinderbescherming, gezinsvoogdijinstellingen en ketenpartners nemen gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het tijdig signaleren en monitoren van benodigde hulpverlening voor groepen die nu een verhoogd risico lopen op hulpverlening binnen het gedwongen kader van jeugdbeschermingsmaatregelen en uithuisplaatsingen.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wil terecht een eerlijke balans tussen de betrokken partijen in een rechtszaak waarborgen. Ouder(s) en kind(eren) krijgen daarom ieder kosteloze juridische bijstand door een gespecialiseerd familie/jeugdrechtadvocaat zodra er sprake is van contacten met de jeugdbeschermingsketen. In kinderbeschermingszaken is de verzoekende instantie namelijk een professionele (overheids-)instantie die de kennis en middelen tot haar beschikking heeft om deskundig onderzoek te (laten) verrichten, juristen in huis heeft en ook over de middelen beschikt om een advocaat in te schakelen. Het gezin dat te maken krijgt met een verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel, heeft deze middelen niet vanzelfsprekend tot zijn beschikking. De kinderrechter moet zelf inhoudelijk oordelen en niet bij voorbaat uitgaan van de beoordeling door de aanvragende instantie.

Er komt een overzichtelijk algemeen toegankelijke richtlijn, die zowel geldt voor de verzoekende instantie als de kinderrechter en toeziet op het besluitvormingsproces in kinderbeschermingszaken. Daar gaat nu teveel mis. Zo blijken zgn. vrijwillige uithuisplaatsingen onder druk plaats te vinden en worden financiële omstandigheden te vaak opgevoerd zonder dat bezien wordt of die omstandigheden ook verbeterd kunnen worden. De kinderrechter kan daartoe in de toekomst ook maatregelen voor opleggen, bijv. in kader van schuldsanering en aanvullende bijstand.

De ouder(s) en kind(eren) moeten kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces en moeten zelfstandig in de gelegenheid worden gesteld om zijn of haar standpunten naar voren te brengen. Door hen verstrekte informatie en bewijsmiddelen moeten worden meegenomen in de besluitvorming. De ouder(s) en kind(eren) moeten, als er een maatregel wordt opgelegd, een rechtsmiddel hiertegen kunnen aanwenden. Dat geldt ook wanneer zij spijt hebben van vrijwillige uithuisplaatsing.

Uitgangspunt is dat uithuisplaatsing zoveel mogelijk moet worden voorkomen, en dat aangetoond moet worden dat andere oplossingen onvoldoende veiligheid bieden. De bewijslast ligt bij degene die uithuisplaatsing vraagt, en niet meer bij ouders en/of het kind da nu vaak moet aantonen dat het thuis wel veilig is. Uit onderzoek blijkt dat in de laatste jaren minder vaak onafhankelijke diagnostiek wordt verricht. Met als belangrijkste reden dat de financiering van een dergelijk onderzoek niet van de grond komt. Een besluit moet zijn gebaseerd op een voldoende feitelijke grondslag. Daarom mag het recht op diagnostiek en/of contra-expertise geen lege huls zijn vanwege financiële problemen. Er dient te worden geïnvesteerd in de instanties die het deskundigenonderzoek financieren en instanties die het deskundigenonderzoek uitvoeren.

De door de rechter opgelegde maatregel (een Ondertoezichtstelling of een voogdij) moet worden uitgevoerd door een publieke beschermingsorganisatie; de gecertificeerde instelling. Die organisatie wordt door het Rijk gefinancierd, is regionaal georganiseerd, en wordt lokaal uitgevoerd. Deze organisatie voert van rechtswege de regie en dus ook het casemanagement. Om de lijn met de eerste lijn te houden, stellen we voor dat de veiligheidsprofessional uit het eerstelijnsteam, in deze situatie, bij uitzondering, wèl in dienst kan zijn van de gecertificeerde veiligheidsorganisatie als vooruitgeschoven post. Zo kan deze zowel voor als na de maatregel betrokken zijn en blijven bij het gezin. Dit voorkomt verschillende gezichten, maar ook het ongerechtvaardigd doorschuiven van gezinnen met zware casuïstiek van vrijwillig naar gedwongen kader. Er kan voor niemand onduidelijkheid bestaan over de status van de hulp: voor de maatregel werkt de veiligheidsprofessional in vrijwillig kader met het gezin, na de maatregel is de vrijwilligheid eraf.

We stoppen de woekering van (digitale) informatie over ouders, kinderen, jongeren die zonder hun medeweten en zeggenschap online wordt verzameld en gedeeld en die niet zorgvuldig bijgehouden en gecorrigeerd kan worden. We schaffen daarom in ieder geval zo spoedig mogelijk de Verwijsindex risicojongeren (VIR) af, en de overheid formuleert strenge eisen over het woekeren van digitale informatie over ouders, jongeren en kinderen. Gecorrigeerde (concept) rapporten moet met zich meebrengen dat oudere versies vernietigd worden en dat de client inzage heeft in zijn eigen digitale dossier.

Jeugdreclassering

 

Voor de jeugdreclassering (ook onderdeel van de gecertificeerde instelling) is een andere weg af te leggen: via politie of leerplicht wordt een kind middels een proces-verbaal aangemeld voor een straf-/of leerplichtzitting. De Raad voor de Kinderbescherming doet een onafhankelijk onderzoek doet over de gewenste afdoening. Een jeugdreclasseringmaatregel wordt door de rechter toegewezen aan de gecertificeerde instelling. De jeugdreclassering werkt in opdracht van de rechtbank en heeft van rechtswege de regie. Ook hier is sprake van rechtstreekse bekostiging van het Rijk, regionaal werkgeverschap, lokale uitvoering, en platte organisaties.

We investeren fors in de wijkpolitie en jeugdwelzijnswerk om ook hier preventief te zijn. Het onderwijs wordt hier nauw in betrokken. Er komt een actieplan voor de kwetsbare wijken waar jongeren de grootste risico’s lopen te vervallen in criminaliteit, met speciale aandacht voor de drugshandel en wapengebruik (waaronder messen).

We sluiten de gesloten jeugdzorg

 

We beëindigen de gesloten jeugdzorg (de zgn. JeugdzorgPlus) voor kinderen die een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. De kinderrechter kan die nu opleggen aan kinderen die suïcidaal zijn, zichzelf beschadigen, een ernstige drugsverslaving hebben of bijvoorbeeld erg agressief zijn. In 2020 zaten ruim 1800 kinderen voor korte of langere tijd in de gesloten jeugdzorg. Uit onderzoek blijkt dat de meeste kinderen meer beschadigd raken in deze gesloten inrichtingen dan dat ze er geholpen worden. Ze maken veel geweld en repressie mee in deze 16 gesloten jeugdzorginstellingen, waaronder isolatie, houden daar traumatische herinneringen aan over en doen nieuwe angsten op. Het blijkt een onveilige plek te zijn die herstel en ontwikkeling in de weg staat, zeker als het verblijf langer duurt, wat vaak voorkomt. De kinderen wisselen vaak van groep terwijl het kinderen zijn die al lastig mensen vertrouwen en moeilijk contact aangaan. En het onderwijs is er beperkt. Daardoor beginnen ze na de gesloten jeugdzorg vaak met een achterstand in de samenleving.

Het is hard nodig dat er snel alternatieve behandelingen worden gerealiseerd, in kleinere, meer huiselijker woongroepen (nu zijn JeugdzorgPlus instellingen vaak gehuisvest in voormalige jeugdgevangenissen). Een goed voorbeeld is Amsterdam (‘de Koppeling’): Sinds 2018 vormen politie, gemeente en onderwijs met de jeugdhulpinstellingen daar samen de beweging ‘Radicaal stoppen met dwang en drang’. Als iemand zich grote zorgen maakt over een jongere die onder een brug slaapt en nergens een plek vindt, zoekt men oplossingen zonder hem gesloten te plaatsen. Iedereen heeft zich gecommitteerd aan de opdracht. Werken met kinderen en gezinnen met complexe en meervoudige problemen is topsport en topsporters verdienen optimale ondersteuning. Het vraagt specifieke training. Het relationele werken moet centraal staan. Medewerkers moeten leren om achter het gedrag van kinderen te kijken en vanuit de relatie af te stemmen op wat een kind nodig heeft. Zoals meisjes die te maken hebben met seksespecifieke problematiek en mensenhandel. Kinderen waar je nog geen relatie mee hebt opgebouwd lopen weg, worden weer verkracht in kelderboxen, onttrekken zich aan traumabehandeling, gaan weer zwerven en dingen doen die niet goed zijn voor henzelf of anderen. Daarvoor kan tijdelijk een deur op slot moeten. Maar als iemand een suïcidepoging doet, dan is dat nooit een reden voor afzondering. Professionals moeten juist dan erbij blijven ze niet alleen laten. Onderwijs gaat zoveel mogelijk door, al zal dat niet voor iedereen meteen lukken. Sommige hebben nog bescherming, rust of behandeling nodig. Maar zodra het kan gaan ze naar de school van herkomst of naar de school van de toekomst. Als het nodig is gaat er iemand mee of worden ze gehaald of gebracht. Onderwijs is de beste vorm van zorg voor kinderen. Je moet zorgen dat ze hun talent ontdekken en kunnen blijven leren. Isolatie is nooit goed.

Betere dialoog en klachtenregelingen in de jeugdzorg

 

We organiseren een dialoog tussen burger, professional en beleidsmakers over de optimale ontwikkeling en opvoeding van kinderen en over de gewenste ondersteuning daarbij. We zien elke klacht als een kans om de zorg beter te maken. We organiseren intervisie en reflectie op alle niveaus en betrekken hier ervaringsdeskundigen bij. We maken één voorportaal voor alle klachtroutes in de jeugdzorg, waarin zorgvuldig gekeken wordt waar de klacht thuishoort, en we verplichten klachtinstanties onderling naar elkaar te verwijzen en samen te werken. Klagers krijgen het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning waarbij ervaringsdeskundigen de lead krijgen. We passen de individuele aansprakelijkheid van de professional (het huidige tuchtrecht) aan door ook de organisatiecontext mee te nemen in het oordeel over aansprakelijkheid. Bestuurders en managers moeten ook aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij het professionals onmogelijk maken om hun werk te doen, conform de professionele standaarden. We brengen structureel de klachten in kaart. Ook in de informele klachtenprocedure. We organiseren een platform waar jeugdprofessionals ervaringen kunnen delen. En klager en beklaagde moeten gebruik kunnen maken van juridische bijstand, zoals sociale advocatuur en juridische bijstand. Gratis voor de klager en gefaciliteerd door werkgevers voor de beklaagde.

Preventie problemen bij jongeren

 

Het is erg belangrijk te kijken naar de context waarin kinderen opgroeien en die hun problemen verergert. Daarbij wordt terecht veel gewezen op de prestatiedruk en competitie in het onderwijs. Dat is veel te veel een hindernisloop, waarin ouders volop second opinions eisen bij een niet perfect genomen hindernis, en waarin vermogende ouders makkelijk 500 euro per vak neertellen voor commerciële bijlesprogramma’s en zo de kinderen  van niet vermogende ouders op nooit meer in te halen achterstand zetten. Overigens is armoede zelf geen veroorzaker van de groei van de jeugdzorg. Gedragsproblemen bij jongeren uit arme gezinnen komen niet vaker bij jeugdzorg – sterker nog, de groei van de jeugdzorg blijkt vooral plaats te vinden in de wijken waar de inkomens het hoogst zijn. Er is geen enkel empirisch bewijs dat armoede vaker tot gedragsproblemen leidt. Armoede wordt vaak in verband gebracht met criminaliteit, maar dat verband is vervuild door etnische profilering.

Een andere belangrijke context zijn de onrustbarende stijgende aantallen vechtscheidingen. In 60 tot 70 procent van de gezinnen die jeugdbeschermers begeleiden, is er sprake van een complexe scheiding, aldus het ministerie van Justitie. De jeugdbeschermers schakelen voor de gezinnen hulp in, maken afspraken over de omgang met de kinderen en proberen ouders aan die afspraken te houden. Een vaak schier onmogelijke opdracht. Jaarlijks gaan in Nederland de ouders van ongeveer 70.000 minderjarige kinderen uit elkaar. Ruim 7000 scheidingen worden gezien als een complexe scheiding of vechtscheiding. Ouders hebben dan aanhoudende, ernstige conflicten en verliezen het belang en welzijn van hun kinderen uit het oog. Naar schatting hebben jaarlijks tussen de 10.000 en 14.000 kinderen ernstige hinder van de scheiding van hun ouders. Uit onderzoek blijkt dat de rechter deze kinderen vaker onder toezicht plaatst. Ze krijgen dan een jeugdbeschermer toegewezen. Op dat moment zitten ouders vaak al in wat de “we gaan samen ten onder-fase”, waarin de voormalige geliefden elkaar het licht in de ogen niet meer gunnen. De jeugdbeschermers schakelen voor de gezinnen hulp in, maken afspraken over de omgang met de kinderen en proberen ouders aan die afspraken te houden. Een vaak schier onmogelijke opdracht. Beide ouders doen in de praktijk vaak hun uiterste best om de hulpverlener een kant te laten kiezen. Ook de minister voor Rechtsbescherming ziet de toename van complexe scheidingen die bij de jeugdbescherming belanden als een probleem. Hij vindt hun hulp vaak niet passend en zoekt nu alternatieven om gezinnen te helpen. De minister wil een route waarbij specialistische expertise eerder beschikbaar is om ouders te helpen en hen te bewegen hun ernstige conflicten op te lossen. Het gaat ook om het wegnemen van onzekerheid over onderdak, het aanpakken van schulden en persoonlijke problemen die tot een verharding van het conflict kunnen leiden. Dat is een goede route, maar het duurt – alweer – veel te lang door oneindig te polderen. De voorstellen in dit programma over een verbod op huisuitzetting en voor een schuldenoffensief zullen al veel helpen. Daarnaast moet er een casemanager komen met doordrukmacht om tijdig escalatie te voorkomen.

We zorgen voor jongeren voor een duurzame, landelijk dekkende, preventie-infrastructuur buiten de jeugdzorg. In zo’n structuur zijn doeltreffende preventieve hulp en steun beschikbaar via de voorzieningen waar jongeren en hun gezin in hun dagelijks leven mee te maken hebben: bij de jeugdgezondheidszorg, de kinderopvang, in het onderwijs, bij de (huis)arts en op de sportclub. Dit betekent lange termijn organiseren en faciliteren. En in de tussentijd moeten we niet de kinderen en gezinnen die jeugdzorg nodig hebben uit het oog verliezen. De bestaanszekerheid van gezinnen in brede zin vergroten helpt zeer. Ernstige en chronische bestaansonzekerheid, zoals armoede en slechte huisvesting, hebben via (chronische) stress een giftige uitwerking op de ontwikkelkansen van kinderen. Bestaansonzekerheid is schadelijk en de schade die het op lange termijn veroorzaakt, is vaak onomkeerbaar. Ruim een kwart van de bevolking leeft nu in bestaansonzekerheid. Meer specifiek zetten we een preventieve infrastructuur op door de programma’s ‘Kansrijke Start’ en ‘De Gezonde School’ duurzaam te verankeren en het bereik ervan te verhogen. We vullen beide programma’s met interventies die zijn gericht op jeugdzorg en interventies uit de database ‘effectieve jeugdinterventies’, waardoor de druk op jeugdzorg vermindert. We verplichten dat gemeenten scholen faciliteren om mee te doen aan het programma ‘Gezonde school’. Het onderwijs moet onderdeel zijn of worden van het sociaal weefsel in de wijk. Werken aan het welbevinden is essentieel in primair én voortgezet onderwijs. Rijk en gemeenten moeten de bevindingen van het programma ‘Met andere ogen’ overnemen. Het ministerie van VWS dient de Gezondheidsraad te vragen om -in aansluiting op zijn advies De ouder-kindrelatie en jeugdtrauma’s– periodiek te adviseren welke preventieve interventies moeten worden opgenomen in de landelijke preventie-infrastructuur.

We ontwikkelen zorgstructuren en opvoedondersteuning door kraamzorg, verloskundigen, jongrenwerk, kinderopvang, naschoolse opvang, voorschool, leerplicht en de schoolarts. Er komt een actieplan voor bevordering van de mentale gezondheid van jongeren.

Doorlopende jeugdzorg na 18e levensjaar

 

We zorgen voor een structurele oplossing van de 18-plus overgangsproblematiek, door het mogelijk te maken jeugdzorg ook na meerderjarigheid te verlengen. We maken een verlengde jeugdzorg tot 27 jaar mogelijk. De jeugdzorg laat daarin een jongere pas los als aan de volgende vijf voorwaarden is voldaan:

  • Support: er is minimaal één volwassene duurzaam beschikbaar op wie de jongere kan terugvallen en die een stabiel en steunend netwerk biedt;
  • Wonen: de jongere heeft een passende, betaalbare en stabiele woonplek;
  • School & Werk: de jongere gaat naar school en/of heeft een baan die voldoende basis biedt voor een toekomstige loopbaan;
  • Inkomen: de jongere heeft voldoende inkomen en een plan op het voorkomen en/of oplossen van schulden;
  • Welzijn: de jongere is fysiek en mentaal in balans en heeft een plan op signaleren van disbalans. Er is (indien nodig) zorg beschikbaar tot 27 jaar.

Een apart probleem hier is dat het meestal niet mogelijk is om een indicatie met de grondslag verstandelijke beperking te krijgen indien deze beperking niet voor het 18e jaar is vastgesteld. Er kunnen echter redenen zijn waarom dit niet is gebeurd. Zo is een deel van deze cliënten opgegroeid en opgevangen door ouders of binnen het eigen netwerk. Op het moment dat ouders en het netwerk dat niet meer aan kunnen, wordt een indicatie aangevraagd. Migranten behoren tot een andere groep cliënten, waarbij vaak niet voor het 18e levensjaar een verstandelijke beperking is vastgesteld of daarover geen gegevens beschikbaar zijn. We maken in deze gevallen alsnog indicatie mogelijk voor jeugdzorg voor 18-plussers.

Pleegzorg

 

Er is ook een tekort aan pleegzorgouders. We moeten pleegzorgouders goed subsidiëren en faciliteren, opdat dit veel aantrekkelijker wordt.

Beheersing van de collectieve zorgkosten

 

De collectieve zorgkosten gaan we veel beter beheersen door veel meer echte zorgpreventie, sturen op efficiëntie en effectiviteit in plaats van op volume en profijt voor de aanbieder (of zijn eigenaren/financiers), samenwerken, vermijden van overbodige bureaucratie, betere poortwachter werking voor dure zorg en gerichte maatregelen voor lagere prijzen voor medicijnen. Dat de zorgkosten niet ‘onbetaalbaar’ of ‘slecht voor de economie’ zijn, neemt niet weg dat het van groot belang is om er niet méér miljarden aan te besteden dan nuttig en nodig is. En daar valt nog veel te verbeteren. Niet door bot te bezuinigen, kosten te individualiseren of de toegang tot zorg te beperken op de manier waarop dat de afgelopen jaren gebeurde, maar door heel precies te kijken waar onnodige zorgkosten vandaan komen.

Het grote manco van het huidige Nederlandse systeem is dat zorgaanbieders betaald worden voor volume en niet voor goede zorg. En mensen gaan zich gedragen naar het financieringssysteem. We veranderen de bekostiging in de zorg met het cappuccinomodel. Het budget van zorgaanbieders wordt daarin vooral gebaseerd op de hoeveelheid patiënten die ze onder hun hoede hebben (de koffie). Daarnaast krijgen ze een klein bedrag per ingreep of per consult (de melk) en ook nog een klein bedrag bij uitzonderlijk goede prestaties of bij innovaties (het schuim). Dat is de manier waarop nu bijvoorbeeld huisartsen al betaald worden. Kleine bedragen voor de geleverde productie zijn genoeg om mensen scherp en actief te houden, terwijl grote bedragen overproductie stimuleren. Er kan in ziekenhuizen zeker twintig procent worden bespaard als artsen anders worden betaald én elkaar veel meer aanspreken op hun manier van werken.

In de cure heeft volgens onderzoekers zo’n dertig procent van de zorg niet of nauwelijks te maken met het medische nut ervan maar slechts voortkomt uit het aanbod. De vraag om zorg voegt zich naar het beschikbare aanbod. De specialist die tegen de patiënt zegt: “Ik zie u graag over drie maanden even terug” omdat hij dan ruimte heeft in zijn agenda, niet omdat het medisch noodzakelijk is.’ In Scandinavië, waar artsen en specialisten in loondienst zijn, wordt er minder snel geopereerd. Zo blijkt er bijvoorbeeld in veel gevallen een alternatief voor galblaasverwijderingen mogelijk. Door inzicht te krijgen in verschillen tussen regio’s en tussen zorgverleners in hoe ze handelen bij aandoeningen kan er veel meer onderling gesprek ontstaan over wat werkt en wat niet werkt. Het systeem van concurrerende verzekeraars bemoeilijkt de informatie-uitwisseling, verzekeraars geven gewoon de informatie niet vrij, omdat het bedrijfsgeheim is. Bij het pleidooi voor het onderling vergelijken van zorgbehandelingen gaat het trouwens beslist niet over de manier van vergelijken die de laatste tijd in een aantal media populair is, namelijk van de prijzen die ziekenhuizen voor bepaalde behandelingen vragen. Die prijskaartjes zijn nu volstrekt artificieel en als zorginstellingen worden gedwongen om van iedere behandeling de werkelijke kosten te berekenen, betekent dat alleen maar een berg extra bureaucratie.

Een andere belangrijke oorzaak van de stijgende collectieve zorgkosten is dure nieuwe medische technologie. Van een groot deel van die technologieën is nooit bewezen dat ze beter werken dan de oude, goedkopere. Zo heeft ieder zichzelf respecterend ziekenhuis inmiddels voor operaties een Da Vinci-robot, zonder dat ooit vast is komen te staan dat de resultaten daarvan beter zijn dan het chirurgische handwerk. Medische technologie is net iets te vaak toys voor de boys. Er wordt gedaan alsof medische technologie een autonome ontwikkeling is, maar het is natuurlijk gewoon een beslissing of je zo’n robot aanschaft. Het is een belangrijke rem op de zorgkosten kunnen als nieuwe, duurdere technieken pas worden vergoed als ze aantoonbaar voordeel hebben voor de kwaliteit van leven of de levensverwachting van de patiënt.

Het is voorts meermalen bewezen dat een concentratie van zorgaanbod om complexe behandelingen van ingewikkelde aandoeningen goed uit te voeren onontkoombaar is. Maar daar is ons systeem momenteel helemaal niet op ingericht. Immers: ziekenhuizen moeten concurreren met elkaar en willen daarom allemaal zoveel mogelijk specialismen in huis: iedereen een 24-uurs spoedeisende hulp, een intensive care en kleine stukjes complexe zorg tussen veel grotere stukken minder complexe zorg. Ze hebben zoveel mogelijk CT-scans en MRI’s en willen bovendien allemaal een PET-scan en een operatierobot voor zichzelf. Vanuit het oogpunt van kwaliteit is dit nauwelijks verantwoord en daarnaast is het extreem kostbaar. Pogingen om bijvoorbeeld hoogcomplexe zorg te concentreren in een kleiner aantal, regionaal slim gepositioneerde ziekenhuizen die door de aard van hun activiteiten wel een intensive care, goed geoutilleerde spoedeisende hulp en dure scanapparatuur kunnen hebben, stranden op de beperkte mogelijkheden voor regionale samenwerking binnen een stelsel van marktwerking. Zo wordt nu kartelvorming in verband met een gelijk speelveld in de markt verboden. Door de marktwerking compleet uit te bannen in de zorg en samenwerking te verplichten wordt hieraan tegemoet gekomen. De regiovisie zorgt voor een efficiënte verdeling van voorzieningen, waarbij in iedere regio de toegankelijkheid van zorg is geregeld binnen landelijke normen.

Er moet veel meer gebruik gemaakt worden van het vergunningenstelsel volgens de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) om tot een intelligente planning van dure voorzieningen voor complexe medische zorg binnen regio’s te komen.

We passen de regelgeving aan om innovatieve initiatieven voor gedeconcentreerde zorg voor chronische aandoeningen door huisartsen met participatie van specialisten mogelijk te maken. Voor een adequate aanpak van chronische aandoeningen hebben we een gedeconcentreerde zorgvoorziening nodig die dicht bij de mensen staat en laagdrempelig toegankelijk is. Dat kan door bijvoorbeeld in gemeentes en buurten van steden centra te hebben waar onder regie van de huisarts maar met specialistische inbreng eerstelijnszorg en consultatieve tweedelijnszorg voor chronische ziekten wordt geleverd. Een aantal specialisten kunnen dan bijvoorbeeld op invitatie van de huisarts een dagdeel in de week tegelijkertijd aanwezig zijn om ingewikkelde patiënten multidisciplinair te zien. Ook samenwerking tussen huisartsen onderling en met apotheken en artsen in een ziekenhuis en wijkverpleegkundigen.

We versterken de poortwachterfunctie in de zorg bij huisartsen en wijkverpleegkundigen door hen substantieel meer tijd daarvoor te geven. De toegang tot specialistische, paramedische en/of langdurige zorg krijgt een brede, maar strakkere poortwachter bij huisartsen en wijkverpleegkundigen. Indicaties vinden alleen plaats op basis van tenminste een persoonlijk gesprek met de patiënt door de huisarts of de wijkverpleegkundige. Diagnostisch onderzoek wordt gesubsidieerd. Spoedeisende hulp is alleen beschikbaar als het ook spoedeisend is.

De bureaucratische verantwoording wordt tot een minimum beperkt. Geen uitgebreide DBC’s en productcodes meer en geen minutenregistraties – die verbieden we. Minimale protocollen en richtlijnen. Geen uitsplitsing van bevoegdheden van verplegers in de regelgeving. Institutioneel wantrouwen naar professionals in de zorg wordt vervangen door vertrouwen en hen een medeverantwoordelijkheid te geven in een efficiënt en doelmatig beheer. Een coöperatieve organisatievorm helpt daarbij om elkaar aan te spreken. Dat levert heel veel tijd en dus geld op.

In de thuiszorg gaan we weer terug van taakgerichte zorg naar persoonsgerichte zorg in zelfsturende teams, zonder minutenzorg en afvinklijstjes, maar met meer tijd en aandacht voor een persoonlijke relatie met de cliënt. Resultaatsbekostiging (‘schoon huis’) wordt weer vervangen door indicatie van het benodigde aantal uren.

Hulpmiddelen kopen we zoveel mogelijk centraal in op indicatie van huisarts of (wijk)verpleegkundige. Er wordt daarbij ook gewerkt met centrale uitleenmagazijnen. Brillen en gehoorapparaten worden verstrekt door erkende opticiens en audiciens binnen bepaalde vergoedingsregels. We stoppen met steeds opnieuw indiceren als het duidelijk is dat de voorzieningen of hulpmiddelen levenslang nodig zijn.

Ook grijpen we in bij de farmaceutische industrie opdat er lagere medicijnprijzen komen en het medicijngebruik zoveel mogelijk wordt beperkt. We beperken de prijs- en patentmacht van de farmaceutische industrie. We volgen de voorstellen uit de initiatiefnota van GL, PvdA en SP hierover van eind 2017. We voeren daarenboven ook een aparte belasting in voor de farmaceutische bedrijven om (ontwikkeling en productie van) medicijnen te financieren. We gaan ook medicijngebruik beperken: we gaan artsen beter voorlichten over medicijnen. Artsen doen hun best, maar schrijven soms toch een duurder medicijn voor, terwijl er goedkopere varianten beschikbaar zijn met dezelfde werking. Betere voorlichting, leidt tot beter voorschrijven. Het voorschrijven van een medicijn is maatwerk. Soms kunnen doses naar beneden, of kan een patiënt zelfs helemaal stoppen met het nemen van een medicijn, terwijl de fabrikant de arts dwingt om toch hogere doses voor te blijven schrijven. Onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van kortdurender gebruik van geneesmiddelen is nodig. En er komt tenminste jaarlijs een check door de huisarts op dosering en continuering of beëindiging medicijngebruik en het innemen en zo mogelijk, veilig hergebruik van geleverde medicijnen.

Meer en vooral effectievere zorgpreventie

 

We investeren fors in zorgpreventie – alle beleid en wetgeving wordt in het vervolg getoetst op implicatie voor de zorg en de gezondheid. We vervangen het beleid van zelfregulering met preventieakkoorden door regelgeving en overheidsbeleid.

Een beter leefmilieu en meer bestaanszekerheid dragen enorm bij aan verlaging van de zorggroei. We investeren fors in meer kennis en bewustwording van de risico’s van luchtinfectie-ziekten en zoönoses. En op het verminderen van risico’s op vallen en andere gevaren voor minder valide mensen in een vergrijzende samenleving. De investeringen in dit plan in betere arbeidsomstandigheden en voorkomen van arbeidsongeschiktheid, en het verlagen van werkdruk teneinde burn-out te voorkomen, zijn ook zeer van belang in het kader van bestrijding van onnodige zorgkosten.

We verlagen de norm voor geluidsschade in overeenstemming met de normen van het WHO en de Gezondheidsraad, anders dan Rutte IV.

We beperken wettelijk het aanbod van ongezond voedsel en drinken in de omgeving van kinderen en jongeren (scholen, sportaccommodaties) en in supermarkten en organiseren daar meer betaalbaar, gezond aanbod. We nemen wettelijke maatregelen voor een veel lager percentage van vet, suiker en zout in producten, in plaats van het veel te slappe akkoord dat daarover nu is afgesproken.

Bewezen effectieve programma’s tegen verslavingen en voor een gezonde leefstijl worden ondergebracht in de publiek bekostigde zorg.

We stimuleren sporten, met meer sport, spel en beweging op school, en geven iedere jongere een gratis lidmaatschap van een sportclub. We investeren in sport met goede sportaccommodaties en door veel meer bewegingsonderwijs. Sportbeoefening wordt bevorderd. De financialisering van de sport wordt tegengegaan. Te grote topbeloningen aan topsporters, bestuurders en sportmakelaars veroorzaken een te grote ongelijkheid, zorgen voor een te grote financiële in plaats van sportieve oriëntatie, met risico’s voor corruptie en matchfixing, dopinggebruik en onsportiviteit, en verbindingen met criminelen, witwassers en oneerlijk verdiend geld. Er wordt met bijv. voetballers gehandeld als handelswaar – moderne, maar niet minder laakbare mensenhandel. We ontwikkelen beleid om deze trend te keren – sport hoort weer om de sport, de sporters en de fans te gaan en die moeten hun sport terugveroveren op het grote geld. Daar hoort dan ook bij dat de overheid zelf wel investeert en faciliteert. Supportersgeweld (ook verbaal) wordt streng aangepakt, met o.m. door de strafrechter uit te spreken stadion- en omgevingsverboden.

Kinderen die niet gevaccineerd zijn volgens het rijksvaccinatieprogramma worden niet toegelaten tot scholen en de kinderopvang. Door de combinatie met de leerplicht is er daar dus sprake van verplichte vaccinatie in het algemeen belang. We gaan misleiding met valse zorginformatie krachtig tegen – onder meer met strafbaarstelling daarvan.

III.III. Gelijke kansen in het onderwijs en meer cultuur

 

Voor gelijke kansen is er allereerst meer gelijkheid nodig

 

Wij zetten ons af tegen de meritocratische illusie dat als je maar gelijke toegang tot het onderwijs garandeert, iedereen die zijn best doet goed terecht komt in de maatschappij. de maatschappij. Een te beperkte focus op alleen maar gelijkheid van kansen, terwijl de ongelijkheid in inkomen en vermogen/bezit buiten beschouwing wordt gelaten, versterkt alleen maar de ongelijkheid: meer kansen zal – zeker zonder substantiële positieve discriminatie – alleen maar leiden dat de meest kansrijken daar het meest van profiteren. Pleiten voor gelijke uitkomsten is voor (neo)liberalen geen optie, want dat zou mensen maar lui maken. Ook voor sociaaldemocraten was het lang not done, want ‘we zijn immers geen communisten’. Maar ongelijke uitkomsten zorgen voor machtsverschillen, waarmee startposities gemanipuleerd kunnen worden. Ook sociaaldemocraten gingen geloven dat de winnaars dat ook verdiend hadden, zij waren immers de besten gebleken, en dus gingen we te pas en vooral te onpas steeds meer ‘excellentie’ benoemen, ook in het onderwijs.

Het is heel makkelijk om in ‘gelijke kansen’ iets vooruitstrevends te zien, maar als de dagelijkse omstandigheden zo uiteenlopen dat voor écht gelijke kansen radicale veranderingen nodig zijn en als politici ‘weinig of niets te zeggen hebben over de concrete politieke voorwaarden die daarvoor nodig zijn’, dan is praten over gelijke kansen in de woorden van filosofe Lorna Finlayson een ‘geruststellend maar ronduit belachelijk idee’. In een competitieve neoliberale marktsamenleving zijn gelijke kansen vooral een excuus om een groeiende sociaaleconomische kloof te legitimeren. Daar worden gelijke kansen een stok om ‘achterblijvers’ mee te slaan, denken winnaars dat ze hun succes volledig aan zichzelf te danken hebben en voelen verliezers zich steeds minder thuis bij die zelf-feliciterende kaste van winnaars, zoals filosoof Michael Sandel in zijn boek ‘Tyranny of Merit’ laat zien. Zelfs het miljonairsblad Quote roept links Nederland op om de bestrijding van ongelijkheid tot speerpunt te maken. Het is niet dat we het ons niet kunnen veroorloven om armoede uit ons land te verbannen, het is de hebzucht van degenen die enorme hoeveelheden kapitaal verzamelen en de onwilligheid van onze overheid om tot correctie en dus tot fiscale herverdeling over te gaan, die veroorzaakt dat deze schandalige misstand blijft bestaan.

Ook het recente SCP rapport Eigentijdse Ongelijkheid van 7 maart 2023[1] trapt in de val van de meritocratische leugen door klasse primair te definiëren in termen van kansen en mogelijkheden, waardoor automatisch veel nadruk op de toekomst komt te liggen. Klasse speelt zich echter ook in het heden af: het bepaalt of mensen nú genoeg geld hebben om naar de supermarkt te gaan en daar eten te kopen. Of dat ze financieel sterk genoeg staan om belangrijke levensbeslissingen te nemen, zoals het kopen van een huis of het krijgen van kinderen. Of dat ze die besluiten juist voor onbepaalde tijd moeten uitstellen wegens gebrek aan financiële mogelijkheden. Leeftijd is daarbij belangrijk: wat heeft iemand van 65 die financieel uitstekend af is aan alle kansen die een uitgebreid sociaal netwerk of kennis van de laatste digitale ontwikkelingen hem zouden bieden? Hij heeft een koophuis, hij heeft vermogen, meer heeft hij niet nodig. Volgens het rapport zou een fysiek aantrekkelijke en hoogopgeleide twintiger met een studieschuld die de helft van zijn inkomen aan huur kwijt is tot een iets hogere klasse behoren dan een gepensioneerde babyboomer met een afbetaald huis en een paar miljoen op de bank. De twintiger is namelijk kansrijk; en kansen en potentie: een effectieve illustratie van de huidige mode om werkelijk alles te definiëren in termen van kansen. Het SCP is dermate geobsedeerd door kansen en groeimogelijkheden, dat ze de positie van de rijkste en meest vermogende groep definiëren als achtergesteld.

Wie als dubbeltje is geboren, heeft in Nederland een flinke kans om later een kwartje te worden. Ruim negen van de tien kinderen die in 1995 opgroeiden in een relatief arm gezin, wisten zich in de 25 jaar daarna aan die armoede te ontworstelen, blijkt uit cijfers die het CBS bijna gelijktijdig met het SCP rapport publiceerde.[2] Slechts 9,6 procent van hen leefde rond 2020 nog in een huishouden onder de lage-inkomensgrens. Hoe deden zij dat? Dat zou vooral de verdienste van het onderwijs zijn. De afgelopen decennia werd het hoger onderwijs steeds toegankelijker. Werd de universiteit enkele tientallen jaren geleden nog vooral bevolkt door jongelui die zelf uit de elite kwamen, inmiddels is het doodnormaal dat ook jongeren uit lagere sociaaleconomische klassen gaan studeren. Dat zie je terug in het aantal hoogopgeleiden dat Nederland telt. Dat groeide van 11 procent in het begin van de jaren tachtig tot zo’n 42 procent nu. En die trend is in de hele onderwijsketen zichtbaar: van de studenten met een diploma op mbo-4-niveau stroomt bijvoorbeeld al jarenlang zo’n veertig procent door naar het hbo. Ook zij mogen zich een paar jaar later hoogopgeleid noemen. Die hoger-opgeleiden vinden (uitzonderingen daargelaten) vrij gemakkelijk een goedbetaalde baan, omdat Nederland in de afgelopen decennia steeds meer een kenniseconomie is geworden. Bedrijven staan te springen om mensen met specialistische kennis en zijn bereid daarvoor te betalen. Een hoger opleidingsniveau leidt meestal tot meer inkomen. Tel daar de vrouwenemancipatie bij op, en het verhaal is compleet. Niet alleen werken dochters meer dan hun moeders in 1995, dat blijven ze ook steeds vaker doen als ze in een relatie zitten. De man is minder vaak de enige kostwinner, blijkt namelijk uit andere CBS-cijfers. Bij zo’n 60 procent van de paren werken beide partners, met een hoger gezinsinkomen tot gevolg.

Maakt dat Nederland een waanzinnig gaaf land, de ultieme meritocratie waar je altijd kunt opklimmen als je maar hard genoeg werkt? De ‘Dutch dream’ van het CBS en het SCP is maar de helft van het verhaal. Doordat andere mensen juist dalen op de economische ladder, blijft het percentage armen al jaren vrij stabiel: tussen de 5,5 en 7 procent van de bevolking. En het heeft wel degelijk invloed waar je wieg stond. Zo klimt slechts 15 procent van de jongeren uit een arm gezin later op naar de hoogste inkomensgroep. Onder kinderen uit rijke gezinnen is dat bijna 40 procent. Dat komt onder meer doordat het CBS enkel de inkomens vergeleek, en daarbij inkomen uit vermogen nauwelijks meeneemt. Zou je daar de vermogens bij optellen, dan krijg je een heel ander plaatje. Bezit is namelijk veel schever verdeeld, en wordt vaak van generatie op generatie overgedragen, zoals we hiervoor hebben laten zien. En bezit accumuleert sneller en wordt door de belastingen ook nog eens extra bevoordeeld, zoals we eveneens hiervoor uitvoerig hebben aangetoond. Dat geeft het rijkere deel van het land een flinke voorsprong en hun kroost een grotere kans op financieel succes in de toekomst.

Arme gezinnen ervaren juist extra drempels: hun kinderen krijgen vaker een te laag schooladvies. De bijlesgeneratie behoudt een voorsprong. Ook bedenkt de elite steeds nieuwe manieren om zich te onderscheiden van de rest. Wie de middelen heeft, brengt zijn kinderen naar een betere school of koopt studiebegeleiding in. En op de universiteiten wonnen de laatste jaren bijvoorbeeld de university colleges aan populariteit, relatief dure studierichtingen waarmee met name jongeren uit welvarende gezinnen hun diploma’s verder opplussen. Zo behoudt de ‘bijlesgeneratie’ een voorsprong, juist nu de massa oprukt. Sterker nog, ons onderwijsstelsel vergroot nu de ongelijkheid. De beste leraren en het meeste geld gaat nu naar de scholen met de meest kansrijke kinderen.

Ondertussen is de kwaliteit van ons onderwijs dramatisch onder druk komen te staan. Ongeveer een kwart van onze jongeren verlaat als ongeletterde het voortgezet onderwijs. Niet alleen taal en rekenen, maar ook de brede ontwikkeling van onze kinderen is van steeds meer bedroevend niveau, en des te meer bij kinderen van ouders met lagere inkomens. Veel jongeren zijn op veel vlakken van het steeds ingewikkelder wordende leven niet in staat tot zelfredzaamheid. Het aantal jongeren dat diep ongelukkig is en verwart geraakt is in een enorme prestatiedruk – een paradoxale ontwikkeling gegeven de dalende kwaliteit – stijgt tot verontrustende niveaus. En ondanks alle middelen ervoor is inclusief onderwijs, voor kinderen met een beperking, steeds meer een illusie en stijgt het aantal thuiszitters. Tegelijkertijd is er een enorm en stijgend lerarentekort, en is net als in de zorg de uitstroom van startende professionals idioot hoog. Ook hier speelt marktwerking, in de vorm van financieel gedreven rendementsdenken, overtollige bureaucratie uit wantrouwen, schaalvergroting en een steeds beperktere professionele autonomie, een belangrijke rol.

Grote investeringen in beter onderwijs en meer en betere leraren, en des te meer waar de achterstanden het grootst zijn

 

We gaan fors investeren in een veel beter onderwijsstelsel, met betere en meer leraren, en een fors hogere onderwijskwaliteit. Gegeven de enorme ongelijkheid investeren we daarbij des te meer daar waar de kansen het kleinst zijn, en de pedagogische uitdaging het grootst.

We investeren fors extra in het onderwijs. Scholen moeten voldoende, goede leraren en financiën en goede leermiddelen en schoolgebouwen hebben, zonder wachtlijsten. Tekorten van leraren pakken we aan met minder werkdruk, meer autonomie en meer collega’s, met een forse verhoging van de aantrekkelijkheid van het beroep en het voorkomen van de huidige hoge uitstroom van startende leraren.

In het onderwijs verminderen we de werkdruk en realiseren meer aandacht per leerling. Met kleinere klassen (bijvoorbeeld: gemiddeld 23 leerlingen, in achterstandswijken gemiddeld 12 leerlingen). En met meer onderwijsassistenten (per klas tenminste één), meer vakleerkrachten (bijv. voor bewegings- en voor cultuuronderwijs) en iedere school krijgt tenminste een schoolconciërge. En er komt meer specialistische begeleiding in kader van passend onderwijs.

Het meeste geld en de beste leraren gaan naar de scholen waar de pedagogische leeromgeving het grootst is. Het bieden van kansen wordt beloond, het rendementsdenken is aan banden gelegd. Nu wordt ook juist de gymnasiumleraar in plaats van de vmbo leraar het best beloond. We moeten daarentegen het meeste geld en de beste betaalde leraren plaatsen bij scholen met de grootste pedagogische uitdaging. Leerlingen die meer begeleiding nodig hebben, krijgen die dan ook. Nu zijn juist op de scholen met de laagste opleidingsniveaus vaak, behoudens een enkele idealist, de leraren werkzaam die overbleven op de arbeidsmarkt. Op deze scholen is het percentage onbevoegd gegeven lessen en het ziekteverzuim onder leraren veel hoger, en met lagere salarissen. Leerlingen op het vmbo hebben net zoveel of zelfs meer recht op universitair geschoolde leraren en leraren die zo goed zijn dat ze de scholen voor het uitkiezen hebben als hun leeftijdgenoten op het havo en vwo.

In plaats van premies op zo snel mogelijk doorstromen willen we een premie op het bieden van kansen. Bij scholen met een extra pedagogische uitdaging ontvangt men een toeslag en een kleinere lestaak, zodat er meer individuele begeleiding gegeven kan worden. De bekostiging moet recht gaan doen aan de inspanningen van een school om leerlingen te stimuleren en te begeleiden om hun talenten optimaal te ontplooien, en dit moet niet zoals nu juist risico’s voor een school opleveren. Concurrentie tussen scholen wordt zoveel mogelijk vervangen door samenwerking.

Onderwijs moet weer om onderwijs draaien, zodat leraren niet zich druk hoeven te maken over statistieken en financiering. Het rendementsdenken in het onderwijs leidt nu tot uitwassen waarin resultaatgerichtheid gemengd met student- of leerling-vriendelijkheid leidt tot een situatie waarin zoveel mogelijk leerlingen zo snel mogelijk aan een diploma geholpen wordt om de financiering rond te krijgen. Dat stimuleert zelfs soms tot fraude, en vaker tot bewust verlagen van het niveau. Het gaat niet om kwaliteitsverbetering, maar om resultaatsverbetering. Daardoor wordt het onderwijs ook geteisterd door een managementcultuur, met managers en bestuurders die weinig met onderwijs hebben. Het grootste probleem is dat het in de scholen niet meer om het onderwijs gaat, dat is bijzaak geworden, schrijft docent Lucas Zandberg in zijn onderwijsroman De Rendementsdenker (2017). Centraal staan rendement, enquêtes, prestigeprojecten, slagingspercentages. Experts op het gebied van window dressing.

We formuleren een andere definitie van onderwijsrendement. Op dit moment bestaat het rendement van een school uit het aantal leerlingen dat zonder vertraging slaagt voor het eindexamen. De zogenaamde doorstroom en uitstroom. Daar worden scholen op beoordeeld en afgerekend. Nog altijd lopen scholen een financieel risico als ze leerlingen de mogelijkheid geven het te proberen op een hoger niveau. Scholen worden afgerekend op rendement en examencijfers, dus twijfelgevallen, omlopers en laatbloeiers zijn een risico. Het leidt er soms toe dat een leerling naar een lager schooltype wordt verwezen, terwijl hij met wat extra tijd en begeleiding het hogere schooltype misschien wel had kunnen halen. Dat is nu gunstig voor het rendement. Om stapelen tot een succes te maken moet er juist een premie komen op het bieden van kansen, niet op rendement. In plaats van de ambitie van de leerling is nu het (voor)oordeel van de leraar over kans op succes teveel leidend, en bij dat oordeel wordt de school geprikkeld geen risico te nemen. Dat mechanisme houdt de tweedeling in ons onderwijs in stand. Een definitie van rendement moet recht gaan doen aan de inspanningen van een school om leerlingen te stimuleren en te begeleiden om hun talenten optimaal te ontplooien.

Kwaliteit van onderwijs begint bij kwaliteit van leraren. We investeren in de kwaliteit van de lerarenopleidingen en hun nascholing en versterken de kwaliteit van zijinstromers, zowel vakinhoudelijk als pedagogisch-didactisch.

De leraar moet veel meer eigenaar van het onderwijsleerproces worden en dus ook daarover veel meer zeggenschap hebben. We willen de vorming van onderwijscoöperaties tot norm maken, een publieke soort maatschap, van leraren die zelf de school besturen binnen wettelijke kaders en doelen, en met volwassen medezeggenschap van onderwijsdeelnemers en hun ouders.

 

Uitstel van selectie

 

Selectie in het onderwijs moeten we niet eerder plaats laten vinden dan 15/16 jaar. In een middenschool-21ste eeuw wordt dan niveaugedifferentieerd onderwijs gegeven. Na je 15e/16e levensjaar volgt er selectie naar meerdere vervolgsporen, ook met beroepsonderwijs en werkend leren. We erkennen dat het niet realistisch is dat iedereen een vwo-opleiding kan volgen, hoeveel ondersteuning hij of zij ook krijgt. De samenleving is divers en dus zal ook het onderwijs dat moeten zijn. Daar ligt echter wel meteen een nieuwe uitdaging. Diversiteit mag niet ontaarden in hoogwaardig onderwijs voor degene die het kan betalen, en inadequaat onderwijs voor de rest. We weten dat kleinschalig en intensief onderwijs resultaat oplevert. We weten ook dat het duur is. Daarom zorgen we dat het meeste geld en de beste leraren naar juist deze leerlingen gaat.

Ons onderwijssysteem werkt nu als een meedogenloze sorteermachine, waarbij kinderen van hoopopgeleide ouders in het voordeel zijn. In het huidige onderwijs worden de kaarten voor je toekomst al geschud op je twaalfde levensjaar. Dat is idioot vroeg, sociaal wreed en internationaal ook volstrekt ongebruikelijk. Daar helpt geen Cito-toets aan (al hebben objectieve toetsen geen vooroordelen en mensen wel, hetgeen ook uit alle onderzoek blijkt).

De kloof tussen vmbo-scholen en havo-vwo-scholen is symbolisch voor de rigide tweedeling in ons onderwijs. Zelden zit een vmbo en een havo in hetzelfde gebouw, of zelfs maar in dezelfde wijk. Op havo-vwo-scholen zitten in meerderheid kinderen van hoogopgeleide, witte ouders, op vmbo-scholen voornamelijk kinderen van lager (praktisch) opgeleiden, van allerlei herkomst. Stapelen van opleidingen wordt tegelijkertijd steeds moeilijker gemaakt (bijv. door de eis dat vmbo-ers een extra vak moeten volgen om door te kunnen stromen naar het havo, in plaats van al op het vmbo examineren in een extra vak mogelijk te maken), of door het leenstelsel ontmoedigd. We laten zo een hoop talent liggen, en veel leerlingen laten we zitten met frustraties en verloren illusies over gelijke kansen. Zo klonen de ouders zichzelf in hun kinderen en houden we de sociale ongelijkheid keurig in stand.

Andere besturing en bekostiging, menselijke maat, minder prestatiedruk en minder kwaliteitsverschillen

 

Scholen kunnen eigen pedagogisch-didactisch verschillende profielen hebben binnen de wettelijke kaders (ze moeten wel voldoen aan wetenschappelijke inzichten over leren en ontwikkelingspsychologie, en brede vorming bieden), zijn plat georganiseerd, en met veel regel- en budgetruimte. De overheid stuurt wel op kwaliteit, toegankelijkheid en meer gelijke kansen.

We streven naar scholen met menselijke maat. Geen grote scholen, maar voor schaalvoordelen kunnen voor bepaalde dienstverlening, zoals HRM, corporaties tussen scholen worden opgericht. Bekostiging gaat rechtstreeks naar afzonderlijke scholen. Kleinere scholen krijgen meer bekostiging, zodat ze met behoud van kwaliteit overeind kunnen blijven. Scholen kunnen zich in ook coöperatief verband organiseren om bijv. uitwisseling van personeel en andere samenwerking te organiseren. Iedere wijk en dorp moet een eigen school overeind kunnen houden.

We willen minder prestatiedruk in het onderwijs. Natuurlijk moet er getoetst worden, maar dat kan veel minder, en vooral ook minder bij jonge kinderen. Huiswerk zoveel mogelijk afschaffen. Plezier in leren moet een prioriteit zijn. Scholen moeten ondersteund worden bij het creëren van een volwassen schoolcultuur. Scholen moeten veilig zijn, met fatsoenlijk gedrag (geen discriminatie, pesten, agressie; wel respect en tolerantie), aanwezigheid als norm, waar leraren en leerlingen zich prettig voelen. De leerling krijgt de gelegenheid om zelfstandigheid en veerkracht te ontwikkelen. We erkennen anderzijds dat veel jongeren soms de behoefte hebben bij de hand genomen te worden en investeren dus veel meer in begeleiding. Als het goed is kennen scholen het cognitieve niveau van hun leerlingen. Dat beeld zou gecomplementeerd moeten worden: welke bijkomende ondersteuning heeft deze leerling nodig om de opleiding met succes te voltooien?

De verschillen in kwaliteit tussen scholen moeten veel minder groot worden. Zwakke scholen moeten eerder onder toezicht worden geplaatst. Kinderen zijn anders de dupe. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (De Staat van het Onderwijs, april 2017) blijkt dat basisscholen twee schooltypen in schooladvies kunnen uitmaken. De te grote autonomie van scholen vergroot de kansenongelijkheid enorm. In landen waar dit beter gaat is er een nationaal curriculum en zit de overheid boven op het onderwijs. Scholen moeten niet als bedrijf functioneren. Teveel willen ze tegen lage kosten veel diploma’s uitdelen. Ze hebben nu geen baat bij dure, academisch opgeleide leerkrachten. Doubleren kost geld en staat slecht op vergelijkingssites. Liever laten ze leerlingen glansrijk een lager schooltype doorlopen. Dat verkleint de kansen van kinderen. De overheid moet niet langer naar de schoolbesturen kunnen verwijzen – goed onderwijs is in de allereerste plaats een verantwoordelijkheid van de overheid. Een minister kan ook niet Albert Heijn de schuld geven van verslechterde volksgezondheid. De lat moet hoger voor de scholen. Met beter opgeleide en beter betaalde leraren met minder werkdruk, minder grote groepen leerlingen en minder administratieve last moet dat ook kunnen. Zwakke scholen moeten sneller gesloten worden. Kinderen zijn anders de dupe.

Een andere vrijheid van onderwijs

 

In het publiek bekostigde basis en voortgezet onderwijs komt er op iedere school een toelatingsrecht. Scholen mogen leerlingen niet meer afwijzen, ook niet vanwege de religieuze identiteit van de school. Bij capaciteitsproblemen kan er tijdelijk een stop worden toegestaan, maar de school moet dat met extra publieke middelen zo snel mogelijk oplossen.

Gemengde scholen wat betreft ouders met diverse achtergrond (opleiding/inkomen, culturele/etnische afkomst, religie/levensbeschouwing, etc.) verdienen de voorkeur om jonge mensen te leren met diversiteit om te gaan. Scholen moeten religieus en ideologisch neutraal zijn. Denominatie (religieuze identiteit) wordt geschrapt als aparte bekostigings- en oprichtingsgrond. Scholen hebben niet de vrijheid om vanwege religieuze of andere redenen verplichte lesstof, zoals evolutiewetenschap, geschiedenis van de Holocaust en seksuele voorlichting, achterwege te laten. Godsdienstonderwijs en godsdienstactiviteiten zijn altijd vrijwillig en worden niet bekostigd. Godsdienst, afkomst, gender, seksuele geaardheid en gedrag, etc. mag nooit een reden zijn om leerlingen of leraren niet toe te laten/aan te nemen, uit te sluiten, te schorsen, uitschrijven of ontslaan. Integendeel, scholen hebben een expliciete opdracht discriminatie in welke vorm dan ooit tegen te gaan.

Hogere kwaliteitsnormen en breder vakkenpakket met investeringen en meer onderwijstijd

 

De taal- en rekenvaardigheid, maar ook de kennis in andere vakken in het basis, voortgezet en beroepsonderwijs moet substantieel omhoog. Teveel leerlingen ontberen nu basale, noodzakelijke kennis en vaardigheden. Er komt daartoe een actieplan met investeringen en hogere normen.

We breiden het vakkenpakket uit, en organiseren op iedere school een met brede vorming verrijkte en verlengde schooldag, juist ook voor kinderen met minder kansen.  Het succes van de oude HBS staat model voor de eis van een groot en breed vakkenpakket. Dat paste bij het verheffingsideaal van Thorbecke, die in 1863 de HBS oprichtte, en dat past nog steeds bij ons verheffingsideaal. In de drie- of vijfjarige opleiding was veel aandacht voor exacte vakken, de moderne talen (Nederlands, Frans, Engels en Duits) waren verplicht, de HBS voerde economie-onderwijs in (staatshuishoudkunde en handelsrekenen). Sommige leerlingen kregen wel les in 35 vakken, zoals plant- en dierkunde, mechanica en kosmografie. Kennis is een fantastisch wapen om onzin en leugens op afstand te houden. Maar er is ook meer dan alleen cognitieve kennis. Kinderen moeten zich breed kunnen ontwikkelen, met muziek, theater, beeldende vorming en bewegingsonderwijs, in een verrijkte schooldag. Voor meer onderwijstaken (meer bewegingsonderwijs, meer cultureel onderwijs, meer burgerschapsvorming, meer onderwijs in gezonde leefstijl, meer digitale vaardigheden, meer taal- en rekenonderwijs, een breder vakkenpakket, etc.) komt uiteraard ook meer (uiteraard bekostigde) onderwijstijd, en extra specialistische onderwijsprofessionals.

Meer onderwijstijd betekent niet dat kinderen langer moeten leren door te luisteren. Het leren op school moet leren van de nieuwste inzichten over ontwikkelingspsychologie, zoals mooi beschreven in Het tienerbrein, van hoogleraar in de neuropsychologie aan de VU, Jelle Jolles (november 2016). Kinderen leren weinig van passief luisteren, maar veel door te ervaren. Klassieke kennisoverdracht is ontzettend belangrijk, maar dat gebeurt het effectiefst door andere werkvormen. Brede vorming, met ook veel aandacht voor sport en beweging, voor muziek, drama en andere vormen van cultuur stimuleert het leren enorm – niet alleen voor gymnasiasten, maar voor alle kinderen, dus ook op wat nu havo, vmbo en mbo is. Kinderen worden nu te vaak en op veel te jonge leeftijd afgescheept met de mededeling: leren is niets voor jou, ga maar naar het vmbo. Mbo-ers hebben veel moeite om door te stromen naar het hbo, omdat het onderwijs dat hun wordt geboden te schraal en te smal is. Dat heeft niets te maken met slimheid, maar met een gebrek aan kennis en ervaringen, vaak door een andere sociale achtergrond. Als je in een galerijflat opgroeit met ouders met weinig opleiding, is een schoolcarrière niet vanzelfsprekend. Hoe ver je komt op school ligt niet zomaar vast in de genen, het is vooral de omgeving die bepalend is. Als er meer in je geloofd wordt en je gestimuleerd en geïnspireerd wordt, kom je verder. Dat is juist bij vmbo-leerlingen van belang. Daar hebben de ouders vaak niet de middelen en moet de school het dus doen. Groepswerk is belangrijk en geef leerlingen de ruimte om oude kennis aan nieuwe problemen te koppelen, door creatief te denken, risico’s te nemen, met elkaar te discussiëren.

Meer pedagogische dialoog

 

Daarbij helpt het als er veel meer contact is tussen ouder, kind en leraar, ook voor tieners ouder dan 15 jaar. Geen 7 minuten op een ouderavond, maar uren. Liefst met het kind erbij. En dat er mensen worden ingevlogen voor lezingen over hoe je omgaat met leermotivatie of met angst, of over pesten of drugs. Leraren krijgen voor dit soort taken meer tijd in hun aanstelling. Meer contact betekent overigens niet dat ouders kunnen vragen en leraren vervolgens moeten draaien. Leraren en de school hebben een eigen verantwoordelijkheid. Leerlingen en ouders zijn geen consumenten, ze zijn partners in de opvoeding en ontwikkeling, ieder met zijn eigen rol. Meer contact kweekt meer begrip en zorgt voor betere communicatie en samenwerking.

Goede schoolgebouwen, veilige en gezonde scholen

 

We investeren in moderne schoolgebouwen, gezonde schoolkantines en innovatieve goede leermiddelen, die bij voorkeur zelf door leraren collectief mede worden ontwikkeld.

We zorgen dat scholen een veilige plek zijn. Bij sommige scholen wordt er door criminelen geprobeerd jongeren bij hun criminaliteit te betrekken. Dit tegengaan moet een prioriteit van de politie zijn. Scholen en jeugdzorg werken daarmee goed samen. Er komt meer toezicht op en om de schoolterreinen met de hiervoor genoemde extra conciërges.

We zorgen voor gratis gezond eten en drinken op school, inclusief ontbijt en lunch. Voor iedereen, teneinde stigmatisering te voorkomen. Volgens gegevens van de GGD neemt obesitas en diabetes alarmerend toe onder kinderen, met name bij kinderen uit gezinnen met lagere inkomens. Er zijn grote, vooral sociaaleconomisch gedreven verschillen in de gezondheid, reeds waarneembaar op jonge leeftijd. Kinderen eten te weinig groente, teveel fast food en bewegen te weinig. Naast voedsel- en bewegingslessen (incl. zwemles tot en met behalen zwemdiploma’s A, B en C), regels in school over wat er te koop is en tegen roken, alcohol en drugs, is het belangrijk ouders erbij te betrekken. Hun kennis, vaardigheden en achtergronden spelen een grote rol bij of hun kinderen echt gezonder gaan eten en leven. Ons beleid om armoede uit te bannen maakt hen dat ook mogelijk. Daarbij horen ook schoolactiviteiten om zelf gezond voedsel te kweken en onderwijs in gezond en ecologisch duurzaam leven.

Inclusief onderwijs

 

We organiseren wèl inclusief onderwijs. De Wet passend onderwijs voor kinderen die extra of speciale aandacht nodig hebben, werkt niet: 20.000 kinderen zitten inmiddels al thuis. Ze zijn uitgevallen op school en kunnen nergens anders terecht. Het aantal thuiszitters groeit al jaren. Een zorgelijke ontwikkeling. De beloftes zijn niet nagekomen. Terwijl de wet passend onderwijs, ingevoerd in 2014, moest zorgen voor een ommezwaai. Het aantal thuiszitters moest naar nul. Dat is niet gelukt. Sterker: de wet werkt al jaren niet naar behoren. Dat bleek opnieuw begin april 2023 tijdens een Kamerdebat met de onderwijswoordvoerder. Ze zijn zeer kritisch op de wet. Zij niet alleen. Belangenorganisatie Ouders en Onderwijs waarschuwde de afgelopen jaren in verschillende rapporten dat het passende onderwijs minder maatwerk biedt dan ooit beloofd werd.

Het passende onderwijs moet ervoor zorgen dat kinderen met leer- en gedragsproblemen zo lang mogelijk in het reguliere onderwijs blijven. Idee daarachter: het speciaal onderwijs ontlasten en de bureaucratie en het aantal thuiszitters verminderen. Bovendien zou het voor de meeste kinderen zelf beter zijn om in ‘gewone’ klassen onderwijs te krijgen dan in klassen met veel leerlingen met problemen. Geen van die doelstellingen is behaald. De zogenoemde zorgplicht zorgt voor problemen. Die komt erop neer dat scholen zelf met een oplossing moeten komen voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Maar in de praktijk blijkt dat lastig omdat de juiste plek of ondersteuning niet gevonden wordt. Bovendien kampen veel scholen met een lerarentekort waardoor het aantrekken van extra personeel – belangrijk voor zorgleerlingen – zo goed als onmogelijk is. Belangenorganisatie Ouders en Onderwijs vraagt de minister om meer personeel beschikbaar te stellen en de klassen kleiner te maken, maar in de huidige aanpak van het lerarentekort zit onvoldoende perspectief.

Ook het speciaal onderwijs is sinds de invoering van de wet niet ontlast. Het aantal aanvragen neemt al jaren toe. Met alle gevolgen van dien, want de problemen van de leerlingen zijn vaak complexer omdat ze te lang in het reguliere onderwijs blijven hangen. Te veel kinderen zitten thuis en leerkrachten ervaren in klassen met kinderen met functiebeperking nog enorm veel werkdruk. Kinderen vallen daardoor tussen wal en schip en krijgen niet het onderwijs dat ze nodig hebben. Begeleiding op school is voor mensen met een beperking soms lastig te regelen. De scholen hebben te weinig kennis en expertise in huis om kinderen passend onderwijs te bieden en hen goed te begeleiden. Scholen moeten nog een cultuuromslag doormaken, de transformatie heeft op veel scholen niet plaatsgevonden. Veel leerlingen krijgen hierdoor geen passende ondersteuning. Scholen geven aan onvoldoende middelen te hebben om leerlingen extra te ondersteunen. Dat heeft ook te maken met een funeste herschikking van middelen. Bij de verdeling van het geld over de regio’s wordt niet meer gekeken naar het aantal zorgindicaties, maar het aantal leerlingen in de regio is nu leidend. Het leidt in sommige regio’s tot een bezuiniging van 34%. De samenwerkingsverbanden in het passend onderwijs zijn te stroperig en leveren leerlingen die extra voorzieningen of aandacht nodig hebben om te kunnen meedoen aan het onderwijs onvoldoende op. De weg naar een samenwerkingsverband of gemeentelijke jeugdteams blijkt complex. Niemand voelt zich eindverantwoordelijk voor een leerling. Er is te weinig structuur, samenwerkingsverbanden werken zeer lokaal en iedere regio heeft haar eigen uitdagingen. Er is niemand met doorzettingsmacht. Regels en geldstromen zijn wel veranderd, maar niemand lijkt de weg te kennen naar de juiste loketten. Scholen hebben bijvoorbeeld geen middelen om kinderen te testen, waardoor kinderen vaak (te) lang zonder juiste ondersteuning op school blijven zitten.

We brengen daarom de aanbevelingen uit het advies van de Onderwijsraad ‘Steeds inclusiever’ (2020)[3] alsnog in praktijk. Bij inclusiever onderwijs gaat het om een combinatie van drie elementen:

  • leerlingen met een beperking krijgen de benodigde ondersteuning en toerusting om naar school te kunnen,
  • hun school is dichtbij huis, en
  • leerlingen volgen onderwijs samen met leerlingen zonder een beperking.

 

De doelgroep wordt afgebakend tot leerlingen met een beperking, zodat er gericht beleid gevoerd kan worden. Daarbij is het uitgangspunt de ondersteuning en toerusting die een leerling nodig heeft, en niet de medische classificatie. De medicalisering van leerproblemen moet worden teruggedrongen. Teveel kinderen krijgen medicijnen zonder goede diagnostiek. Zo’n diagnose is moeilijk, daar moet minimaal een kinderpsychiater of kinderneuroloog aan te pas komen. Vaak is meer structuur geven een betere oplossing dan medicijnen. Een op de tien kinderen, vooral jongens, krijgen tegenwoordig de diagnose adhd, terwijl uit onderzoek aan de VU blijkt dat maximaal 2 à 3% van alle kinderen adhd heeft.[4]

Om te borgen dat álle scholen klaarstaan voor leerlingen met een beperking, komt er een landelijke norm voor de lichte ondersteuning en toerusting voor het primair en voortgezet onderwijs, een minimumondersteuning die iedere school moet bieden. Deze wordt ontwikkeld door professionals uit de praktijk samen met wetenschappelijke experts.

Voor een betere borging wordt daarnaast de huidige zorgplicht in het primair en voortgezet onderwijs  verbreedt, zodat die ook ondersteuning en toerusting omvat bij overgangen in loopbaan en leefwerelden. Ook voor het middelbaar beroepsonderwijs komt er een zorgplicht. Mensen met een verstandelijke of andere geestelijke beperking moeten ook na het voortgezet onderwijs zoveel mogelijk toegang hebben tot beroepsonderwijs. Bij inschrijving komt er bij speciale leerbehoeftes een landelijk aanmeldpunt, dat de inspectie onderwijs ondersteunt bij de handhaving van de zorgplicht – scholen mogen niet aanmelding van deze kinderen proberen te voorkomen.

Alle schoolgebouwen en al het onderwijs maken we toegankelijk voor studenten met een fysieke beperking.

Er komt een wettelijk hoorrecht voor de betrokken leerlingen opdat zij kunnen meepraten en meebepalen over welke ondersteuning zij nodig hebben. Er komt een vast aanspreekpunt en vertrouwenspersoon voor leerlingen in het VO. Dit omdat een leerling vele leraren heeft en elke leraar vele leerlingen. Het is nog niet overal goed geregeld. Het vaste aanspreekpunt wordt onderdeel van het programma van eisen aan schoolbesturen.

We gaan meer maatwerk mogelijk maken voor leerlingen met zeer complexe ondersteuningsbehoefte, zoals hoogbegaafden en ernstig meervoudig beperkte leerlingen (EMB; een combinatie van grote verstandelijke beperking – IQ<35 –, een lichamelijke beperking en bijkomende stoornissen). We gaan daarbij onder meer flexibiliteit geven met de onderwijstijd en faciliteren afstandsonderwijs voor thuiszitters met als doel weer zoveel mogelijk aan onderwijs deel te nemen.

Wanneer onderwijs en jeugdzorg niet tot een passend aanbod komen moet er een instantie zijn die dat kan opleggen. Leerplichtambtenaren krijgen daartoe doorzettingsmacht om kinderen met een beperking op scholen te plaatsen.

Het speciaal en regulier onderwijs moet dichter bij elkaar worden gebracht. Door beide schoolsoorten op een locatie onder te brengen kunnen mengvormen ontstaan en wordt thuisnabij en gezamenlijk onderwijs ook mogelijk voor leerlingen die zwaardere ondersteuning en toerusting nodig hebben. Bovendien kunnen faciliteiten en expertise worden gedeeld. Om de expertise op scholen verder te vergroten geven we inclusiever onderwijs, inclusief speciaal onderwijs, nadrukkelijk een plaats in het curriculum van initiële lerarenopleidingen en in nascholingsprogramma’s.

De overheid heeft de taak om regelgeving, bekostiging en toezicht in lijn te brengen met de doelen van inclusiever onderwijs. Dat betekent onder andere dat we scholen in het primair en voortgezet onderwijs rechtstreeks gaan bekostigen voor alle lichte onderwijsondersteuning en -toerusting. Samenwerkingsverbanden blijven bekostiging ontvangen om scholen te helpen bij zwaardere ondersteuning en zorg-onderwijscombinaties. Daarbij vindt een verevening plaats omdat er nu te vaak veel te grote reserves worden aangehouden.

Het (voortgezet) speciaal onderwijs blijft mogelijk voor leerlingen voor wie inclusief, passend onderwijs ondanks al het bovenstaande niet mogelijk is. Het aantal thuiszitters moet drastisch omlaag.

We laten het recht op passend onderwijs ook gelden voor kinderen in gesloten jeugdzorginstellingen, zolang dat nog bestaat.

We gaan voor het volgen van schoolverlaters ZML (zeer moeilijk lerend)/ VSO (Voortgezet jeugdzorg)een landelijke, verplichte structuur voor opzetten. Binnen veel gemeenten of regio’s bestaat geen goede structuur hiervoor. Hierdoor raken deze jongeren uit beeld. Ook ‘thuiszitters’ raken uit beeld. Dit gaat vooral om jongeren met autisme die een vrijstelling hebben gekregen van de leerplicht, maar vervolgens thuisblijven en waarvoor geen enkele instantie zich meer verantwoordelijk voelt. De overgang van VSO-PRO (Praktijkonderwijs)-Entree (niveau 1) –of MBO 1 naar werk loopt niet goed voor veel jongeren. Voor de transitie van school naar werk is voor mensen met een beperking vaak veel ondersteuning nodig, niet in alle gemeenten is dit goed geregeld. Veel jongeren vallen uit op school of vlak na het verlaten van school. Na een eerste stage of baan raken deze jongeren vaak ook nog uit beeld. Hierdoor komen er steeds meer NUG-ers (niet-uitkeringsgerechtigden die niet studeren en niet werken). 

We maken een actieplan met investeringen in de capaciteit en kwaliteit voor het leerlingenvervoer voor het speciaal onderwijs. Daar gaat nu teveel mis, omdat er louter op prijs wordt aanbesteed. Dit leerlingenvervoer gaan we publiek organiseren. De medewerkers komen ook in publieke, vaste dienst, en moeten voldoen aan hoge kwaliteitsnormen om met deze leerlingen goed om te gaan. Gemeenten worden verantwoordelijk en aansprakelijk voor de kwaliteit.

Beter en moderner beroepsonderwijs

 

We investeren fors in het beroepsonderwijs, en moderniseren en faciliteren het lerend werken veel beter. Goed praktijkonderwijs met de modernste machines is duur. Maar we moeten ons realiseren dat 60% van onze leerlingen nu naar het vmbo gaat. Goed opgeleide vakmensen leveren de samenleving bovendien veel op, terwijl voortijdige schooluitval met alle gevolgen van dien de samenleving handenvol geld kost.

Stages die betaalde arbeid verdringen worden verboden en dat verbod wordt actief gehandhaafd. Er komt een verplichte minimum stagevergoeding voor verrichte arbeid en alle onkosten van stagiairs, waarin geen onderscheid gemaakt mag worden tussen niveau van opleiding of sector waarin men werkt. Bij iedere stage is er een verplichte stageovereenkomst met duidelijke rechten en plichten.

Het beroepsonderwijs (t/m het hoger onderwijs) zal adequater moeten reageren op de snel veranderende eisen van de arbeidsmarkt. We zorgen ervoor dat het mbo-aanbod per regio afgestemd wordt op de regionale economie en de dynamiek van de arbeidsmarkt. We werken daarmee aan een herstructurering van het aanbod van het beroepsonderwijs opdat niet tot werkloosheid, maar juist voor banen waar tekorten zijn of dreigen wordt opgeleid. Dat gebeurt in overleg met sociale partners in de regio en met medezeggenschap van de mbo-studenten. Werkgevers die medezeggenschap krijgen in het beroepsonderwijs moeten ook stageplekken realiseren.

Voor veel studenten, maar ook voor het bedrijfsleven, is werkend leren, de zgn. beroepsbegeleidende leerweg (BBL) belangrijk. We gaan met gerichte (loonkosten)subsidies deelname aan de BBL bevorderen. Scholen en bedrijven zijn samen verantwoordelijk voor beschikbaarheid van leerwerkplekken.

Mbo-instellingen met veel leerlingen uit achterstandsituaties krijgen gericht extra overheidsgeld om deze leerlingen naar het diploma te tillen dat voor hen haalbaar is.

Stapelen van diploma’s is een belangrijk principe voor sociale mobiliteit. Jongeren krijgen een doorstroomrecht: een diploma geeft zonder extra voorwaarden recht op vervolgonderwijs. De aansluiting wordt verbeterd, extra toegangseisen vervallen en er komen goede schakelprogramma’s. Er komt extra geld voor extra begeleiding, bijlessen en coaching van studenten die doorstromen van mbo naar hbo, in het laatste jaar mbo en het eerste jaar hbo, en voor meer professionele studieloopbaanoriëntatie en -begeleiding.

Beter hoger onderwijs en onderzoek

 

We gaan in het hoger onderwijs de begeleiding intensiveren. We schaffen het bindend studieadvies af en de studiefinanciering wordt niet meer afhankelijk van de studieprestaties. In het onderwijs zelf moeten de universiteiten en hogescholen zorgen voor voldoende studievoortgang, waarbij maatwerk nodig is. We gaan de toegang tot de masteropleidingen in het hoger onderwijs selectiever maken. We beperken de invloed van de private financiering van het wetenschappelijk en hbo onderzoek. De rechtspositie en medezeggenschap van studerenden wordt versterkt.

Echt gratis onderwijs

 

Basis- en voortgezet onderwijs moeten echt gratis worden. We nemen schoolmaterialen, boeken en hulpmiddelen op in de onderwijsbekostiging van basis en voortgezet onderwijs, zodat ouders en leerlingen die niet zelf hoeven aan te schaffen. Het verbod op de zgn. vrijwillige eigen schoolbijdrage wordt versterkt en de controle geïntensiveerd. Alle activiteiten georganiseerd door deze scholen moeten gratis voor iedereen zijn, dus ook excursies, schoolreizen, schoolzwemmen, sportdagen, huiswerkbegeleiding en examentraining, etc. We zorgen dat de bekostiging dit goed dekt, zodat commerciële concurrentie geen kans meer krijgt en de sluipende privatisering van ons onderwijs wordt tegengegaan. Scholen krijgen budget om bijspijkerlessen op school aan te bieden, zodat elke leerling die dat nodig heeft er gebruik van kan maken. Ook kunnen scholen de mogelijkheid bieden aan leerlingen met een achterstand om een weekend- of zomerschool te volgen, en een verlengde schooldag met een veilig en actief verblijf op school ook in het voortgezet onderwijs, in samenwerking met het jongerenwerk in de wijk. Zo zorgen we dat elk kind, ongeacht de portemonnee van de ouders, gelijke kansen in het onderwijs heeft. Hiervoor komt apart budget in het kader van het opnieuw in te voeren wijkbeleid voor kansarme wijken. De vervanging van het huidige les- en cursusgeld voor het mbo, hbo en wo voor 18-plussers door leerrechten is hiervoor al genoemd.

Meer cultuur

 

We investeren extra in cultuur. Het budget wordt verdubbeld. De huidige manier om subsidies te verdelen wordt herzien: we schaffen de grote nadruk op de eigen inkomstennormen af. Ook pakken we de onnatuurlijke scheiding tussen de rechtstreekse financiering van de Rijksoverheid en de cultuurfondsen van het ministerie aan. We stemmen het versnipperde beleid van rijk, gemeenten en provincies beter op elkaar af.

Kopers van werk van beeldende kunstenaars gaan we subsidiëren. Voor hen geldt niet het minimum-ZZP-tarief. Door de koopsubsidie worden ze gelijkgesteld, mits men voldoende werk verkoopt. Voor experimenteel werk en innovaties komt een aparte subsidieregeling. De beoordeling is onafhankelijk van de overheid en de grote galeries.

Kinderen hebben recht op cultuur. Voor cultuur- en muziekonderwijs en beeldende vorming komt structureel meer geld beschikbaar zodat kinderen en jongeren kennis kunnen maken met kunst door zowel zelf creatief bezig te zijn als door kunstuitingen te bezoeken. Zij moeten daar al vroeg kennis mee kunnen maken via kunst-, cultuur en muziekonderwijs, beeldende vorming en media-educatie. Kinderen leren informatie te zoeken, te filteren en kritisch te bekijken.

Iedereen die 18 jaar wordt, krijgt een cultuurvoucher. Zo geven we jonge mensen de mogelijkheid om hun eigen smaak en visie te ontwikkelen en krijgen kunst- en cultuurorganisaties (inclusief musea) een breed en divers publiek voor de toekomst.

III.IV.           Herstel van veilige samenleving

 

De veiligheidssector zit verstopt. De rechtsstaat en de toegang tot het recht komen steeds meer in het geding. De hele rechtsketen dreigt door tekorten verstopt te raken. Extra banen moeten deze tekorten opheffen.

We verbeteren de veiligheid, de toegang tot het recht en de werking van de rechtsketen. We zorgen onder meer voor duizenden extra wijkagenten, extra rechercheurs, specialisten op bijv. bestrijding van cybercriminaliteit, meer rechtshulp en rechters, militairen, marechaussees, douaniers, maar ook voor conducteurs, toezichthouders, wijkconciërges, en inspecteurs van toezichthouders (denk aan de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie, de Privacy-waakhond, de Voedsel- en Warenautoriteit, de Inspectie voor milieu en van landbouw, Omgevingsdiensten, etc.).

En we verleggen de focus. Veel criminaliteit is nu drugsgerelateerd. In plaats van steeds meer inzet op repressie, dat aantoonbaar niet werkt, zetten we in op legalisering en regulering van in Nederland gecontroleerd geteelde en geproduceerde drugs. Die zijn alleen voor meerderjarige ingezetenen van ons land verkrijgbaar. Import- en export wordt bestreden, wat makkelijker is als er een legaal, betaalbaar en veilig alternatief is. Met informatie en voorlichting, vooral gericht op jongeren, en betaalde hulp bij afkicken wordt verslaving tegengegaan. Verkoop mag niet dichtbij scholen, kinderopvang, sportaccommodaties, jeugd- en buurtcentra en jeugdzorginstellingen plaatsvinden en alleen in gecertificeerde, gecontroleerde speciaalwinkels.

Maar ook meer in het algemeen zetten we minder eenzijdig in op strafrecht, en meer op preventie en reclassering. Harder (langer, zwaarder) straffen leidt zelden tot grotere veiligheid. We vergemakkelijken de mogelijkheid tot aangifte en staan slachtoffers beter bij. Mensen uit de gevangenis helpen we snel aan huisvesting en betaald werk om recidive te helpen te voorkomen.

We investeren fors in de wijkpolitie. Deze politie moet volop aanwezig en benaderbaar zijn in de wijken, met extra inzet in de wijken waar de onveiligheid en risico’s het grootst zijn. We stoppen met de concentratie van politiebureaus, en willen een politiebureau waar mensen terecht kunnen dichtbij mensen.

We geven prioriteit aan aanpak van veelplegers, zeden- en levensdelicten, zware, georganiseerde criminaliteit, wapenbezit, milieucriminaliteit en grootschalige fraude/witwassen, de zgn. witte boorden-criminaliteit. Er komen speciale eenheden voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit met speciale bevoegdheden. We bannen wapens, ook messen, veel meer uit.

We maken een speciaal actieprogramma gericht op voorkomen en bestrijden van de inzet van jongeren in georganiseerde criminaliteit. De inzet van steeds meer en steeds jongere minderjarigen bij steeds zwaarder geweld is zeer zorgwekkend en vraagt een geconcentreerde inzet van wijkpolitie, jongerenwerkers, jeugdzorg en onderwijs.

Daklozen, verslaafden, ‘verwarde personen’, mensen zonder verblijfsvergunning, worden niet meer achtervolgd met boetes en opsluitingen, maar begeleid, gericht op oplossing van hun problemen.

We investeren ook in de organisaties, scheidden justitie weer van de politie, en decentraliseren een deel van de aansturing van de nationale politie. We dringen de inzet van boa’s (bijzondere opsporingsambtenaren) in plaats van volwaardige politie terug. Het geweldsmonopolie ligt bij de politie, nergens anders. Racisme en discriminatie binnen de politie worden niet getolereerd. De politie moet, anders dan nu, een voorbeeld zijn van diversiteit en inclusiviteit, en geen broeinest zijn van extreemrechtse opvattingen – daar wordt op gescreend en gehandhaafd. We verbieden geen religieuze uitingen zoals hoofddoekjes. We bestrijden actief klassenjustitie, en verbieden van discriminerende opsporingsmethoden. Het stakings- en demonstratierecht wordt versterkt en gehandhaafd.

We ontlasten de rechtspraak door veel procedures niet meer in eerste instantie door de rechter te laten afdoen, zoals bij echtscheiding en schuldhulpverlening.

Inzet van politie voor openbare orde en veiligheid bij commerciële evenementen, waaronder commerciële sportevenementen, moet voortaan betaald worden. Vaak worden grote winsten en/of salarissen verdiend, en het gaat niet aan om de vaak problematische veiligheid daarbij af te wentelen op de belastingbetaler. Supportersgeweld gaan we veel strakker aanpakken, ook met veel hogere straffen. Gemaakte kosten, ook van inzet van politie en justitie, verhalen we op daders.

Bij de versterking van defensie zorgen we voor meer inzet op personeel, met een betere uitrusting, beloning en rechtspositie. De investeringen in defensie moeten fors worden verhoogd om aan de actuele bedreigingen en Europese ambities te voldoen. We streven naar veel meer Europese defensiesamenwerking en willen de afhankelijkheid van de VS aanzienlijk verminderen.

 

 

IV.           Progressieve en inclusieve samenleving, beschermd door een democratische rechtsstaat

 

Wij staan voor ‘woke’, dat is niets anders dan voortzetting van de emancipatiestrijd van de onderdrukten, voor inclusiviteit en tegen uitsluiting en discriminatie

 

Progressiviteit en inclusiviteit staan steeds meer onder druk. De verworvenheden van de emancipatiestrijd van vrouwen en van niet-heteroseksuelen worden steeds openlijker aangevallen, en ons land is steeds minder een gidsland voor inclusiviteit. De democratische rechtsstaat die dat zou moeten beschermen wordt bedreigd door autoritaire, (neo)fascistische en racistische extreemrechtse groeperingen. De tolerantie voor intolerantie moet gekeerd worden. Het is absurd en gevaarlijk dat de minister van Justitie en Veiligheid ‘Woke’ als grootste gevaar schets in een publieke lezing.

Woke (Afro-Amerikaans-Engelse variant van woken; wakker geworden) is een term die verwijst naar het bewust zijn van racismeproblematiek en sociaal onrecht jegens minderheden in de samenleving. Is er eigenlijk nog wel iemand die zichzelf woke noemt? Het woord zoemt rond, maar altijd als beschuldiging. Wie ertegen ten strijde trekt, krijgt aandacht. Het is heerlijk scoren met voorbeelden van doorgeslagen progressiviteit, het ene nog dwazer dan het andere.

Begin mei 2023 ging NRC-redacteur Bas Heijne met de Amerikaans-Duitse filosoof Susan Neiman in het Rotterdamse debatcentrum Arminius in debat over haar boek Links is niet woke. Neiman beschouwt zichzelf als links, socialist zelfs. Haar pamflet is een oproep aan links zich af te keren van zelfbetrokken identiteitspolitiek – tribalisme, zoals zij het noemt. Zijzelf beroept zich op het universalisme. Mensen moeten zich niet enkel gaan zien in het licht van kenmerken die ze toevallig hebben meegekregen, geslacht, geaardheid, kleur. En ook niet alleen betekenis vinden in hun slachtofferschap. Dat de werkelijkheid vaak achterblijft bij die verheven idealen van gelijkheid en solidariteit, mag geen reden zijn om ze daarom maar op de vuilnishoop van geschiedenis te gooien.

Integendeel. Niet opgeven, luidt haar boodschap. Niet terugvallen in identiteitspolitiek. Gewoon nóg feller opkomen voor de idealen van de Verlichting! Het essay van Neiman raakt een snaar, het wordt in Nederland goed verkocht. Heijne is terecht minder enthousiast. Waar de Verlichting voor staat, dat kan Neiman uitleggen als geen ander. Dat heeft ze dan ook al vaak gedaan. Terecht hekelt ze het luie oordelen over grote figuren uit het verleden, zoals Abraham Lincoln, met de morele maatstaven van nu. Het gaat er niet om dat zij nog niet zover waren als wij, het gaat erom dat ze ons verder hebben gebracht.

Maar waar dat woke nou precies vandaan komt, daar verdiept ze zich nauwelijks in. Het blijft een schimmige tegenstander. Er zit iets van teleurstelling in Neimans kritiek op misleide jongeren die ze vaagjes met „woke” aanduidt – waarom hebben ze haar klassiek linkse wereldbeeld verraden, waarbij iedereen voor iedereen geacht werd op te komen? Waarom houden ze zich bezig met identiteitsdingetjes en haarkloverijen over het juiste taalgebruik, ophef over culturele toe-eigening, terwijl er zo veel grotere problemen zijn? Neiman geeft er geen antwoord op, ze kwam vooral met de overbekende voorbeelden van zelotengedrag op de universiteit en in de culturele sector. Ook hekelde ze de blinde meegaandheid van de gevestigde instituties, die niet aan de verkeerde kant van de geschiedenis willen staan en daarom „diversiteit” nog als enig criterium hebben. Ja hoor, absurde voorbeelden genoeg. Maar is dat de kern van wat er gaande is?

Heijne heeft eerder betoogd dat wat tegenwoordig ‘woke’ wordt genoemd, in wezen gewoon een voortzetting is van de grote emancipatiebewegingen van de vorige eeuw. Dat was de eeuw waarin Susan Neiman opgroeide. Er werd gestreden voor reële doelen, voor rechten, voor gelijkheid voor de wet, gelijke betaling, betere arbeidsomstandigheden, openstelling van het huwelijk voor iedereen. In onze eeuw ontstond een gevoel van deceptie. Wettelijk was enorme vooruitgang geboekt, maar in werkelijkheid waren veel beloften nog niet ingelost. Daarbij heb je niet alleen wetten en regels nodig, maar ook gedragsverandering, bewustwording, andere manieren van kijken. Het ging nu, kortom, niet langer om concrete doelen, maar om mentaliteiten, structuren, de manier waarop er gekeken en gehandeld wordt, hoe je gezien wordt of juist helemaal niet gezien wordt. Dat besef is diep in de samenleving doorgedrongen, de bewegingen Black Lives Matter en #MeToo gaan juist hierover. Dat er vooruitgang is geboekt, moest ook Neiman toegeven.

Dat bijvoorbeeld „taal ertoe doet” in de omgang tussen mensen, en dat je dus op je woorden moet letten. Dat is niet exclusief een progressieve obsessie. Kijk naar wat er in het verkiezingsprogramma van de BBB staat: „We praten niet meer over hoogopgeleiden of laagopgeleiden. We praten alleen nog over theoretisch opgeleiden en praktisch opgeleiden.” Dit is gewoon heel erg woke, Caroline, zo stelde Heijne terecht.

Een belangrijk aspect dat door Neiman volledig over het hoofd gezien wordt in haar oproep tot universalisme is de individualisering. Het ‘ik’ is de afgelopen decennia veel belangrijker geworden – en daarmee ook identiteit. Dat primaat van het ‘ik’ is door de haar zo innig gekoesterde Verlichting in gang gezet. Als je in een zaal vraagt wie van hen zich vrijer voelt dan zijn ouders of grootouders, gaat er altijd een ruime meerderheid aan handen omhoog. Wie kan dat niet als een zegen zien?

Maar als het ‘ik’ steeds belangrijker wordt, verandert de relatie tussen jou en de maatschappij. De wereld wordt steeds subjectiever bekeken. Dat is wat er aan de hand is. Hoe de samenleving zich tegenover jou gedraagt, wordt maatgevend. Kleur en geaardheid zijn weliswaar, zoals Neiman beweert, volkomen toevallig, maar wanneer een samenleving wel degelijk onderscheid maakt op juist die kenmerken, is het wel heel gemakkelijk om ze als betekenisloos af te doen. Wat je persoonlijk aangaat, gaat ook de wereld aan – en andersom.

Daarom is het ook nogal zelfgenoegzaam het contact dat een individu zoekt met mensen die aspecten van zijn leefwereld en gevoelsleven delen af te doen als tribalisme. Bovendien is die neiging niet specifiek voor minderheden, ze is algemeen. Ook „boeren” zijn een identitaire magneet. We zijn allemaal tribaal geworden.

Door dat vage woke als tegenstander te kiezen, maakt Neiman het haar medestanders wel heel gemakkelijk. Het zijn weer de anderen die verdwaald zijn, niet jijzelf. Het zijn anderen die moeten veranderen, niet jijzelf.

We pakken de emancipatiestrijd weer op, voor een inclusieve samenleving, beschermd door een sterke democratische rechtsstaat.

We pakken extreemrechts en fascisme aan

 

Nog te veel mensen onderschatten hoe gevaarlijk het extreemrechtse riool is: het is een gewelddadig allegaartje dat de samenleving ondermijnt en zijn genoegdoening haalt uit de vernedering van progressieve vrouwen, vluchtelingen, biculturele Nederlanders, LHBTI’ers. Op Twitter domineren ze, en ze beheersen de tactiek van uitsluiting als geen ander: door progressieve tegenstanders maar vaak en massaal genoeg aan te vallen, haken bange omstanders vanzelf af om zich in veiligheid te brengen. Het is een manier om individuen sociaal te isoleren en tot stilte te intimideren. De dynamiek die daarbij ontstaat is fascinerend en verontrustend tegelijk: wildvreemden projecteren ideeën en plakken zelfgeschreven etiketten op je waardoor er in hun hoofd een monsterlijke karikatuur ontstaat waar ze blind in gaan geloven.

De afgelopen jaren zijn deze intimidatietechnieken van extreem-rechts en andere boze burgers goeddeels genegeerd. Dit begon jaren geleden al in de krochten van het internet, op sites als het inmiddels opgeheven Het Vrije Volk – waar gefantaseerd werd over de executie van linkse politici, ‘nazislamitische hoeren’, als Jolande Sap en Ineke van Gent – en verspreidde zich naar andere podia en het parlement waar ze zich inmiddels vertegenwoordigd weten door partijen als de PVV, FvD, JA21, BVNL en BBB. Verwend door dat gedoogbeleid, vinden ze nu dat de regels niet voor hen gelden. Of het nu gaat om terreurboeren die asbest dumpen, Staphorsters die anti-Zwarte Piet-demonstranten belagen, Sylvanahaters die lynchfilmpjes maken, ‘moederharten’ die schrijvers voor pedo uitmaken of fakkeldragers die in heksen geloven. Zíj voelen zich miskend en dus hebben ze het recht om je verrot te schelden en te belagen. Maar jíj hebt geen recht op weerwoord, want dat is een beknotting van hun vrijheid en ‘polarisatie’. Eigen vrijheid en veiligheid eerst. Het is alsof je een bokswedstrijd met geboeide handen ingaat. Op zo’n manier wordt de stap naar eigenrichting en brandende fakkels wel erg klein. Het is puur misbruik maken van de vrijheid van meningsuiting, die we niet langer meer tolereren. We stoppen met tolerantie voor intolerantie.

Het fascistische gedachtegoed verspreidt zich opnieuw als gif door ons land en in Europa en Amerika. Er werden antisemitische teksten geprojecteerd op onder meer het Anne Frankhuis, waarin de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank in twijfel werd getrokken. En dit is geen incident. David Icke werd net op tijd door Femke Halsema geweerd uit de stad, maar zijn aanhangers liepen dezelfde dag met prinsenvlaggen en andere neonazistische symbolen in een colonne de veerpont op. Al jaren waarschuwt de AIVD voor extreemrechts gevaar, maar het is niet alleen te lezen in hun jaarboeken. Waar enkele antifascisten zichzelf tegen doxing en bedreigingen moeten beschermen bij tegendemonstraties door hun gezicht te verbergen, lopen de neonazi’s van Voorpost vol trots op de Dam. Daar waar elk jaar de Dodenherdenking plaatsvindt. Het is een pijnlijk gegeven dat neonazi’s zich meer thuis voelen in de hoofdstad dan de tientallen mensen die vreedzaam in verzet komen tegen de normalisatie ervan. Tijdens de coronapandemie was duidelijk dat de groep Samen Voor Nederland fascisten graag verwelkomt bij hun demonstraties op het Museumplein. Het antisemitistische FvD vond zijn oorsprong in Amsterdam en hun vlag wappert fier naast NSB-symbolen. Maar ook in de Amsterdamse gemeenteraad maakte Annabel Nanninga van JA21 furore, terwijl ze herhaaldelijk misselijkmakende grappen over de Holocaust tweette.

Er is een hele discussie gaande wie wel en wie geen fascist is. Wij hanteren 10 criteria, gebaseerd op relevante, literatuur. Om een persoon of een beweging fascistisch te noemen moet aan alle criteria worden voldaan (met dank aan @drjhamsterdam).

 

Men kan niet enkele aspecten er uitpikken en concluderen dat een persoon of een organisaties fascistisch is. Als aan 7 of meer criteria wordt voldaan spreekt men van protofascistisch. Het proces van het fascisme gaat in een aantal fasen.

Mensen in de lhbtq+-gemeenschap-gemeenschap, vluchtelingen, moslims en mensen van kleur worden steevast ontmenselijkt en weggezet. De omvolkingstheorie wordt besproken bij de NPO, terwijl ons politieapparaat vreedzame antifascisten, milieuactivisten en racismebestrijders aanhoudt en strafrechtelijk vervolgt, en woningnooddemonstranten uiteen knuppelt, terwijl neonazi’s op steenworp afstand kunnen blijven demonstreren in Amsterdam. De wereld op zijn kop.

Extreemrechts organiseert zich en steekt overal de kop op. Journalisten, wetenschappers en politici worden verdacht gemaakt, bedreigd en in de hoek gezet. Complottheorieën waarin de Holocaust ontkend wordt, worden verspreid in de Tweede Kamer. Het wordt tijd dat we daar een vuist tegen maken. We zijn verbonden in diversiteit, lerend van onze geschiedenis, actief tegen iedere discriminatie.

Rekenschap geven van ons verleden, erkenning van pijn

 

We maken ruimhartig excuses voor misstanden uit het verleden zoals de politionele acties in Indonesië, de behandeling van de Zuid-Molukkers daarna in Nederland en de slavernij. Bij de eerste twee horen een ruimhartige financiële tegemoetkoming aan slachtoffers en hun nabestaanden, net als die van Srebrenica.

Ten aanzien van de slavernij investeren we extra in de bestrijding van hedendaagse slavernij en in aandacht voor slavernij, racisme en uitbuiting in het onderwijs. We richten een apart Slavernijmuseum op, net als een Mondiaal Geschiedenismuseum. In het onderwijs wordt ook aandacht gegeven aan mondiale geschiedenis (met daarbinnen aandacht voor de Europese en nationale geschiedenis).

Keti Koti, de Surinaamse viering van de bevrijding van de slavernij op 1 juli, wordt net als 1 mei, Dag van de Arbeid en 5 mei, Bevrijdingsdag, een Nationale feestdag met betaald verlof.

Meer werk maken van strijd tegen discriminatie

 

We maken veel meer werk van strijd tegen discriminatie (incl. racisme, homofobie, islamofobie en antisemitisme), huishoudelijk geweld, besnijdenis van vrouwen, gedwongen huwelijken, kindhuwelijken, eerwraak, mensenhandel, femicide (vrouwenmoord) en seksuele intimidatie, waaronder intimidatie op straat. Daartoe investeren we in onderwijs en bewustwordingscampagnes, voeren we een strak handhavingsbeleid in scholen, sport, sociale media en in de openbare fysieke ruimte. We investeren ook in meer en betere opsporing, gemakkelijke melding en aangifte en slachtofferhulp. We straffen snel en effectief.

De vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vereniging worden beperkt door het verbod op discriminatie, het recht op menselijke integriteit en het verbod tot oproepen tot geweld. Ontgroeningen worden verboden.

Institutionele vormen van discriminatie worden met wortel en tak uitgeroeid.

Algoritmes moeten daartoe transparant zijn, we screenen alle algoritmes bij de overheid, de publieke sector en bij bedrijven op het verbod tot feitelijke discriminatie. Uitvoering van algoritmes bij de overheid mag niet uitbesteed worden met als doel openbaarheid en controle te voorkomen.

Mensen in publieke dienst, waaronder de politie, worden op staande voet ontslagen bij discriminerende uitlatingen of gedragingen. Een hoofdoek mag geen reden meer zijn om mensen uit te sluiten van beroepen, ook niet bij de politie – het VK bewijst dat dit prima kan zonder de neutraliteit van de politie te schaden. Anderzijds moet drang en dwang voor het dragen van kleding sterk worden bestreden – we dragen dit sterk uit, ook op scholen, en bieden laagdrempelige en veilige hulp aan slachtoffers. Het uitoefenen van die drang of dwang wordt strafbaar. Hoe je je kleedt, bepaal je alleen zelf.

Etnisch profileren wordt hard bestreden bij alle opsporingsdiensten.

Ieder bedrijf en organisatie moet verplicht vertrouwenspersonen aanstellen tegen discriminatie, pesten, intimidatie en geweld, al dan niet seksueel, op het werk.

We bestrijden actief discriminatie, racisme, homofobie, seksisme, islamofobie en antisemitisme in het onderwijs en op het werk, inclusief bij stages. Daartoe komt er een aparte Antidiscriminatie Ombudsman die onafhankelijk onderzoek kan doen. Ongelijke beloning of behandeling van werknemers op basis van gender, seksuele geaardheid, etnische afkomst, religieuze overtuiging of een lichamelijke of geestelijke beperking wordt strafbaar.

We bestrijden actief bemoeienis van landen van herkomst met migranten en mensen van buitenlandse afkomst in ons land (zoals nu vooral uit Turkije, Marokko, Rusland, Eritrea), inclusief bemoeienis (waaronder financiering van) met religieuze instellingen en organisaties alhier.

We bestrijden actief de intimidatie van andersdenkenden, het giftig seksisme en racisme op social en andere media en in de openbare ruimte, en maken dat strafbaar – óók in de politieke arena. Social media bedrijven worden aansprakelijk voor de uitingen op hun platforms.

Geen tolerantie voor intolerantie

 

We bestrijden actief het hedendaags fascisme. De wetgeving tegen fascistische, racistische, discriminatoire en antisemitische uitlatingen wordt verscherpt en de handhaving versterkt. Ook in de politieke arena’s zijn die uitlatingen niet toelaatbaar. Het parlement stelt een eigen onafhankelijke waakhond daarvoor in, die openbaar rapporteert. Er behoort geen tolerantie te zijn tegen antitolerantie.

We verbieden de (neo-)fascistische politieke partijen en media die deze praktijken tot hun handelsmerk maken en stellen bij wet regels aan de interne democratie, transparantie over financiën en respect in woord en gedrag voor de democratische rechtsstaat en de universele mensenrechten. In een Wet op de Politieke Partijen worden hiervoor strikte normen gesteld, evenals in de Mediawet. Dit leidt ertoe dat partijen als FvD en PVV en een omroep als ON niet meer kunnen blijven bestaan. Daarenboven verscherpen we de regels voor bestuurlijke integriteit in de politiek, de handhaving én de sancties bij overtreding daarvan, ook in de lokale en provinciale politiek. Cliëntelisme, zoals bij Hart voor Nederland, moet illegaal zijn en onmogelijk worden gemaakt.

Versterken recht op demonstratie, geen bedreiging, intimidatie en geweld

 

We versterken het recht op demonstratie door zwaardere eisen te stellen aan een verbod of inperkingen, en aan vervolging, en we zorgen dat er een eind komt aan de ongelijke behandeling van demonstranten, zoals nu waar klimaatdemonstranten, natuurbeschermers, woningnooddemonstranten, maar ook bijvoorbeeld Black Lives Matter, veel zwaarder aangepakt worden dan bijv. demonstrerende boeren. Beperkingen op het demonstratierecht, zonder vergunning, kan alleen nog maar bij bedreiging van grondrechten van anderen of bij zeer ernstige maatschappelijke schade of wanneer de staatsveiligheid in het geding is. Elders in dit programma versterken we ook het stakingsrecht.

Het bedreigen en aanvallen van politici, journalisten en hulpdiensten wordt zwaar bestraft. Demonstraties en protesten bij deze mensen thuis worden verboden, evenals hen hinderen bij hun werk. Het gebruik van zwaar materieel bij demonstraties, zoals tractoren en vrachtwagens, wordt verboden en met directe inbeslagname gehandhaafd.

Het lastigvallen van bezoekers en cliënten bij abortusklinieken wordt ook verboden. Abortus wordt geschrapt uit het Wetboek voor Strafrecht.

Versterking rechtspositie LHBTIQ

 

We voeren eindelijk de uitbreiding van het ouderschap in voor feitelijke, doch niet-biologische ouders te erkennen.

We passen de regelgeving voor transgenders aan opdat mensen makkelijker hun registratie van hun geslacht kunnen wijzigen. We regelen voor verandering van geslacht een wettelijk transitieverlof.

Focus op versterking vertegenwoordigende democratie, beperkte directe democratie

 

We voeren geen referendum in, behalve op lokaal niveau voor kwesties die alleen dat lokale niveau betreffen. Daarvoor komen hoge drempels: de aanvraag voor zo’n lokaal referendum moet gesteund worden door tenminste 40% van kiesgerechtigde inwoners, en de uitslag is pas geldig bij een deelname van tenminste 50% van de stemgerechtigden. Directe democratie verdraagt zich slecht met vertegenwoordigende democratie. Ze dreigt gauw te ontaarden in een dictatuur van de meerderheid, waarbij de belangen en argumenten van de minderheid er niet toe doen. Directe democratie is zeer gevoelig gebleken voor eenzijdige informatie en opinievorming. Zie de ervaringen met recente referenda over het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne en over de Europese Grondwet. Vertegenwoordigende democratie met evenredige vertegenwoordiging, een lage kiesdrempel en bescherming van rechten van politieke minderheden geeft meer kans op een betere weging van het publieke belang.

Wel voeren we een uitgebreider burgerinitiatiefregeling in. En we faciliteren via loting samengestelde burgerraden op lokaal niveau. Deze krijgen een adviesrecht aan gemeenteraden. Burgerparticipatie bij totstandkoming van beleid wordt verder bevorderd. Daarvoor komt een speciaal ondersteunings- en innovatieprogramma en -budget.

We versterken de representatieve, gekozen democratie met:

  • meer geld voor onderzoek en ondersteuning van volksvertegenwoordigers in ieder gekozen orgaan.
  • een veel betere vergoeding van hun werkzaamheden op lokaal en provinciaal niveau.
  • versterking van de positie van politieke partijen, met eisen aan democratische organisatie en financiële transparantie. Private financiering van politieke partijen mag slechts zeer beperkt en moet volledig transparant plaatsvinden. Dat moet ook voor lokale partijen gelden. Partijen moeten leden hebben, die ook volledige zeggenschap hebben conform de regels voor een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.

De Tweede Kamer gaat meer tijd besteden aan wetgevingsoverleg, teneinde de kwaliteit van wetgeving te verbeteren, en aan de verantwoording van de uitvoering. Grote wetgevingsprojecten krijgen rapporteurs en aparte wetgevingsoverleggen, verplicht in het Reglement van Orde. Over de uitvoering komen er tenminste per departement en bij grote, nieuwe projecten verplicht aparte uitvoeringsoverleggen, met onderzoek en hoorzittingen van cliënten en uitvoerders, en rapporteurs. En we voeren ook een adviesplicht en uitvoeringstoetsplicht in bij de (implementatie van) Europese richtlijnen, evenals rapporteurs in het parlementair proces.

We maken een einde aan de praktijk dat (delen van) door het parlement aanvaarde wetgeving geheel niet worden ingevoerd, door invoering van een uiterste termijn waarbinnen aangenomen wetgeving moet worden ingevoerd, met een periodieke meldingsplicht van nog niet ingevoerde regelingen aan het parlement.

Te vaak wordt nu begrotingsgeld uitgegeven terwijl er (nog) geen parlementaire goedkeuring en een wettelijke basis voor is. Dat wordt verboden en zelfs strafbaar gesteld.

De Kamervoorzitter krijgt meer bevoegdheden om te zorgen dat debatten niet slechts de waan van de dag volgen. De belangen van de minderheid in het parlement behoeven speciale aandacht van de voorzitter. Een derde van de Kamer kan de voorzitter overrulen.

Er komt geen verzwaring van de kiesdrempel. Dat beperkt teveel een goede representatie.

Er komt een lobbyregister. Het nevenwerkzaamheden en neveninkomstenregister wordt verplichtend en veel sterker gehandhaafd, met boetes en bekendmaking bij overtredingen. We verscherpen het lobbyverbod voor oud-politici en maken overtredingen daarvan strafbaar.

De informatiepositie van volksvertegenwoordigers wordt versterkt, ambtelijke notities en verslagen mogen niet meer worden achtergehouden. De Rutte-doctrine wordt ingetrokken. Ambtenaren – ook van uitvoeringsorganisaties moeten rechtstreeks door Kamerleden benaderd en gehoord kunnen worden. Bij niet tijdig leveren van door het parlement gevraagde informatie door het parlement, krijgt het parlement bij beslissing van tenminste een derde van de leden van de betreffende Kamer het recht om de informatie in te laten vorderen door justitie.

De voorzitters van de Tweede en Eerste Kamer treden op tegen seksuele en andere intimidatie in de Tweede Kamer, ook ten aanzien van personeel in de fracties. De positie van klagers wordt versterkt. De initiatiefwet voor verplichte vertrouwenspersonen van GL en PvdA moet ook gaan werken voor fracties in het parlement en de beide Kamers.

Staatsrechtelijke vernieuwingen

 

De Eerste Kamer blijft bestaan, maar krijgt een terugzendrecht. De Eerste Kamer wordt iedere twee jaar voor de helft opnieuw gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Daarmee worden regeringen gedwongen altijd een actuele, ruime meerderheid te vinden in het parlement. De Eerste Kamer is daarbij een politiek orgaan, dat zelf bepaalt hoe men besluit. Er is dus geen beperking tot de kwaliteit van wetgeving en uitvoerbaarheid. Wel kan de dialoog tussen regering en beide Kamers, en de wisselwerking daarbij tussen de Kamers, een kwaliteitsverhogende en draagvlak verbredende effect bevorderen.

Gemeenteraden en Provinciale Staten kunnen tussentijds door hen zelf of hun bestuur ontbonden worden voor tussentijdse verkiezingen. We voegen de taken en bevoegdheden van de waterschappen bij de provincies. Waterschappen zijn een vreemd element van functioneel bestuur, waardoor integrale beleidsafweging bemoeilijkt wordt, en nog steeds ondemocratisch, door de zgn. geborgde zetels voor onder meer boeren. De goede uitvoering van de taken die nu bij de waterschappen liggen wordt gebord door dit dwingend op te nemen in de Provinciewet en daar een periodieke nationale toetsing op te laten plaatsvinden, met aanwijzingsbevoegdheden van het Rijk. De waterschapsbelasting wordt daarbij eerlijker, en dus minder zwaar voor huishoudens.

De bestuurskracht van kleine gemeenten wordt versterkt met meer geld en met het kunnen aantrekken van hoog genoeg geschoold personeel. Gemeentelijke fusies zijn veel te ver doorgeschoten – efficiency en bestuurskracht wogen zwaarder dan verbondenheid en gevoelde representatie. Initiatieven van onderop voor verkleining van gemeenten moeten we in beginsel gaan steunen, met betere facilitering. Gemeenschappelijke regelingen tussen lagere overheden worden voorzien van een verplichte dualistische structuur zoals in gemeenteraden. De bestuurders en volksvertegenwoordigers in de organen van een gemeenschappelijke regeling worden gekozen door en uit de bestuursorganen die zij vertegenwoordigen.

De burgemeester en de Commissaris van de Koning gaan openbaar gekozen worden door de gemeenteraad respectievelijk Provinciale Staten. De kabinets(in)formateur wordt door de Tweede Kamer benoemd en ontslagen.

De staatsrechtelijke rol van de Koning wordt ook in formele zin beperkt tot representatieve en extern vertegenwoordigende functies. De Grondwet wordt ontdaan van de suggestie dat wetten bij de gratie van een God verkondigd worden. Leden van Koninklijk Huis betalen gewoon belasting en hun inkomen wordt gebracht onder de maximum norm voor topbeloningen in de publieke sector. Van staatsvoorzieningen kan geen gebruik gemaakt worden voor privédoeleinden en paleizen en landgoederen zijn publiek bezit en worden zoveel mogelijk ook voor publiek toegankelijk (en niet beperkt voor privé jacht of wildbeheer). Dat is gewoon normaal en fatsoenlijk. De huidige regelingen zijn bizar onrechtvaardig en suggereert meer macht dan er feitelijk is en/of geoorloofd is bij een erfelijk ambt. Op termijn streven we naar afschaffing van de monarchie, bijv. bij het einde van de ambtstermijn van de huidige Koning.

We zetten in op verdere democratisering van de Europese Unie:

  • Er komt een aparte Europese Senaat met leden gekozen door en uit de leden van de nationale parlementen van de lidstaten. Deze zetelt in Straatsburg.
  • Het Europees Parlement wordt dan niet langer meer gekozen per lidstaat, maar op Europese lijsten van Europese partijen, en zetelt alleen in Brussel.
  • Het Europees Parlement kiest de voorzitter van de Europese Commissie, en moet akkoord gaan met de benoeming van de andere leden ervan, waarin niet langer iedere lidstaat vertegenwoordigd is.
  • De voorzitter van de Europese Raad van ministers moet met instemming van de Europese Senaat gekozen worden.
  • Het vetorecht wordt drastisch beperkt, meerderheidsbesluitvorming wordt de norm.
  • De bevoegdheden van Europees Parlement worden uitgebreid.

De controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering wordt versterkt met meer bevoegdheden van de Europese Rekenkamer.

De rechtspositie van de Europarlementariërs wordt gelijk ongeacht de lidstaat waar zij vandaan komen en substantieel versoberd.

Lidstaten die zich niet houden aan de handhaving van mensenrechten en/of de waarden en principes van de democratische rechtsstaat (zoals onafhankelijke rechtspraak en pers, vrijheid van vergadering, meningsuiting en demonstratie, onafhankelijke wetenschap) worden gekort op hun subsidies en, als dat niet helpt, hun stemrecht en vervolgens hun lidmaatschap ontnomen.

Goed, deugdelijk en integer bestuur

 

We bevorderen de beginselen van goed en deugdelijk bestuur. In 2009 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninklijkheidsrelaties (BZK) de beginselen van goed en deugdelijk bestuur vastgesteld. In de praktijk blijkt dat bestuurders en ambtenaren die nauwelijks of niet toepassen in de dagelijkse praktijk. Het resultaat is een afnemend vertrouwen in de overheid. In zijn publicatie “Groter denken, kleiner doen” geeft Herman Tjeenk Willink hiervan vele illustraties. Ook bij het Toeslagenschandaal is dit pijnlijk aangetoond. We streven naar een herijking van de beginselen en een verbinding met de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen met de rechtsstaat. De beginselen zijn: openheid en integriteit, participatie, behoorlijke contacten met burgers, doelgericht en doelmatig, legitimiteit, zelfreinigend en lerend vermogen, verantwoording, menselijke maat en proportionaliteit.

Iedere regeling krijgt via de Algemene Bestuurswet automatisch, ook zonder expliciet beroep daarop, een hardheidsclausule, en de beslissende overheidsorganisatie moet altijd afwegen of een individuele beslissing niet onredelijk hard uitwerkt.

Op iedere brief of mail van de overheid aan burgers moet een telefoonnummer staan, loketfuncties moeten fors worden uitgebreid en hersteld, en iedere beslissing moet een duidelijke en simpele bezwaar- en beroepsprocedure vermelden. Die procedures moeten redelijke termijnen hebben voor de beslissing op bezwaar en beroep, en die termijnen moeten ook gehandhaafd worden. Iedere burger heeft daarbij recht op onafhankelijke bijstand en moet online zijn dossiers real time in kunnen zien. De informatiehuishouding moet veel beter, de huidige Archiefwet moet streng worden gehandhaafd. De capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens moet per direct drastisch worden uitgebreid om de huidige achterstanden en tekorten in te lopen.

De plan- en onderzoeksbureaus van de overheid en het CBS worden wat betreft de wetenschappelijke pluriformiteit en onafhankelijkheid versterkt. Er komt een aparte onafhankelijke Uitvoeringskamer, die vooraf toetst of voorstellen voldoende uitvoerbaar zijn. De Algemene Rekenkamer krijgt de bevoegdheid om geen goedkeurende verklaring te geven. Deze kan worden overruled door een besluit van de gezamenlijke Eerste en Tweede Kamer. Er komen verplicht rekenkamers voor lagere overheden.

We maken een betere regeling voor klokkenluiders – de definitie van een maatschappelijke misstand moet breder, de drempel om te melden moet omlaag en er moet een ruim fonds zijn om klokkenluiders schadeloos te stellen, waarbij het geld verhaald kan worden op de verantwoordelijken van de misstanden. Ook zzp-ers, stagiairs en vrijwilligers moeten beschermd worden, ook als zij geen vergoeding meer krijgen, en ook getuigen en onderzoekers.

We versterken het recht op openbaarheid, beter dan nu in de Wet op de openbare overheid. We maken het niet tijdig reageren op informatieverzoeken strafbaar, ook voor (politiek) bestuurders. De afwijzingsgronden voor openbaarheid moeten verder worden beperkt, evenals de geheimhoudingstermijnen. Alle rechterlijke uitspraken in kader van de WOO moeten direct gepubliceerd gaan worden. We moeten het niet verstrekken van informatie aan een lid van het parlement beperken tot die gevallen waarin de staatsveiligheid in het geding is, of waarin private belangen van personen of niet-natuurlijke rechtspersonen zo ernstig geschaad worden, dat de publieke belangen bij openbaarmaking aan een volksvertegenwoordiger en dus het recht op democratische controle daar onvermijdelijk voor moet wijken. Daarbij geldt een bewijs- en motiveringsplicht van de regering, die getoetst wordt door een Autoriteit Openbaarheid Bestuur. Deze nieuwe toezichthouder gaat ook toetsen bij beroepen op de WOO, en ook bij lagere overheden.

De positie van de Nationale Ombudsman en van de Kinderombudsman worden ook versterkt. Gemeenten en provincies sluiten zich aan bij een regionale onafhankelijke, bij wet ingestelde Regionale Ombudsman. Burgers krijgen meer rechtsbescherming tegen besluiten van gemeenten, maar procedures worden verkort en er wordt een eind gemaakt aan het eindeloos kunnen doorprocederen. Alle ombudsmannen krijgen het recht de Tweede Kamer te adresseren, waarna die daarover een debat moet houden.

We voeren een Grondwettelijke toetsing in van wetten. De Raad van State wordt daartoe gesplitst in een adviesorgaan van de wetgever en een Constitutioneel Hof. Ook het parlement kan rechtsvragen aan dit Constitutioneel Hof gaan stellen.

We schrappen de aparte bestuursrechters en brengen dit onder bij de gewone rechter, met in laatste instantie de Hoge Raad als hoogste rechter. Dat vergroot enorm de rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid.

We maken het niet moeilijker voor burgers om wetten te toetsen door representativiteitseisen te stellen aan hun organisaties, zoals onlangs door een rechtse meerderheid in de Tweede Kamer aan de regering werd gevraagd. Gelukkig weigert de minister van Rechtsbescherming, Weerwind, deze motie uit te voeren. We gaan nog een stap verder: we willen de eis van representativiteit helemaal wettelijk uitsluiten.

Om Bermudadriehoek van onaantastbaarheid voor strafrechtelijke vervolging van overheden, hun bestuurders en ambtenaren af te schaffen, gaan we naast het invoeren van een toetsingsmogelijkheid van wetten aan de Grondwet, ook de procedure voor ambtsmisdrijven effectief maken en de zgn. Pikmeerarresten, op grond waarvan overheden niet vervolgd kunnen worden, gaan we via een wetswijziging gedeeltelijk ongedaan maken. De parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen maakte de urgentie van deze wijziging nog recent duidelijk: “Belangengroeperingen zijn ondertussen hard op zoek naar effectieve manieren om invloed uit te oefenen op de Groningse gaswinning. Druk uitoefenen of een moreel appel doen op de oliemaatschappijen (en zelfs op de Staat) haalt niet veel uit. Uiteindelijk vinden zij onverwacht een achilleshiel bij de oliemaatschappijen: het forceren van een rechterlijke beslissing dat het Openbaar Ministerie moet onderzoeken of de NAM strafrechtelijk kan worden vervolgd. Dat blijkt een echte gamechanger.” In het Groningse gasgebouw gaat het om private gasbedrijven. In het kinderopvangtoeslagschandaal heeft de regering jarenlang tenminste 13 wetten overtreden. Daar is helemaal niemand voor vervolgd. Sommige mensen die het slachtoffer waren in het kinderopvangtoeslagschandaal, dat mede kon ontstaan door die langjarige overtreding van wetten, zijn wél veroordeeld. Het is de onrechtvaardigheid ten top, die enorm het cynisme en het wantrouwen tegen de overheid en de politiek voedt.

We hervormen de Algemene Bestuursdienst. We zetten zwaarder in op vakinhoudelijke deskundigheid. We dringen de circulatie op ambtelijke topfuncties terug. En we stellen dwingende beperkingen aan de inzet van consultants bij de overheden, die leiden tot ondermijning van de deskundigheid bij de overheden zelf en tot onnodig hoge beleidskosten. Bij beleids- en uitvoeringsambtenaren wordt ervaringskennis een belangrijk criterium. Zij moeten regelmatig zijn waar hun doelgroep verblijft en daarmee in gesprek zijn. Mensen met zgn. ‘spreidstand’-ervaring (ervaring in de wereld van hoger opgeleiden én in de wereld van de doelgroep krijgen voorkeur.

Kabinetsleden moeten voor hun benoeming ondervraagd gaan worden door de gezamenlijke Staten-Generaal op onder meer deskundigheid en integriteit. Zij behoeven ieder individueel een vertrouwensmeerderheid in de gezamenlijke Staten-Generaal.

Betere afhandeling recente schandalen en crises

 

We gaan de slachtoffers van de schandalen van de kabinetten onder leiding van VVD-premier Rutte (toeslagen, Gronings gas, bijstand, IND/COA, Q-koorts, etc.) ruimschoots en snel compenseren. We schrappen alle bureaucratie en nemen daarbij voor lief dat er hier en daar teveel wordt uitgekeerd. De slachtoffers moeten allen binnen een jaar volledig en ruimhartig gecompenseerd en schadeloos gesteld worden.

Voor de slachtoffers van het Toeslagenschandaal volgen we daarbij het voorstel van de SP om de beoordeling in één dag te regelen, waarbij gedupeerden door een soort wasstraat gaan, en alle stappen in één dag doorlopen. Daarbij dient er een harde deadline gesteld te worden die bijv. stelt dat alle claims gehonoreerd worden die niet voor 2025 afgehandeld zijn – het kabinet koerst nu op 2030, of nog later, en dat is na het misdadig vernietigen van de levens van deze mensen echt onaanvaardbaar te lang. Voorts moet deze afhandeling geheel onafhankelijk van de Belastingdienst plaatsvinden. En de aangenomen motie van Marijnissen en Omtzigt uit mei 2022 moet alsnog worden uitgevoerd: een speciale procedure moet binnen 6 maanden – liefst sneller – duidelijkheid geven over herziening van een besluit tot uithuisplaatsing (of dat nu vrijwillig of gedwongen plaatsvindt maakt daarbij niet uit).

De Groningse regio dient daarenboven ruimhartig compensatie te krijgen voor de economische schade en het gebruik als wingewest, conform de eisen van Groningen en Noord-Drenthe. Er komt een Wet herstel Gronings cultuurlandschap naar analogie van voorheen de Wet Stedelijke Vernieuwing.

Er komen parlementaire enquêtes naar het bijstandsschandaal en het asielopvangschandaal, en aparte voorstellen voor de slachtoffers van deze schandalen.

Er komt aanvullend onderzoek naar de gevolgen van het niet optreden om de risico’s van Q-koorts en onvoldoende bescherming tegen Covid-19, met ook hier aparte procedures voor compensatie. Waar mogelijk worden private partijen (zoals de NAM, geitenboeren, individuele de wet overtredende ambtenaren en bestuurders) aansprakelijk gesteld en strafrechtelijk vervolgd. Er moeten harde lessen geleerd worden, met publieke diepgravende onderzoeken. Met de slachtoffers stellen we ervaringspanels in, zowel ten behoeve van goede en snelle uitvoering, als voor toekomstige verbeteringen. Deze panels kunnen gevraagd en ongevraagd advies geven, ook aan het parlement.

De speciale wetgeving voor uitbraken zoals de covid-19 pandemie dient niet langer te duren dan nodig. In plaats van te sturen op belasting van de zorg en iedere keer dan snel de maatregelen weer te versoepelen, moet er gestuurd worden op zo min mogelijk besmettingen. Ook lichte besmettingen kunnen grote, langdurige gezondheidsproblemen veroorzaken (long-covid-19). Iedereen moet beschermd kunnen meedoen, juist ook degenen met de meeste risico’s (ouderen, chronisch zieken, etc.). Het is schandelijk dat sommigen hen als ‘dor hout’ kwalificeren wat opgeofferd mag worden vanwege economie en vrijheid voor anderen.

Gelukkig is de vaccinatiebereidheid in ons land hoog. Doel moet zijn tenminste 95% van alle inwoners van 12 jaar en ouder gevaccineerd te krijgen, zo nodig met verleiding en zachte drang. Verplichting tot vaccinatie gaat te ver, maar toegang in onderwijs en kinderopvang kan wel geweigerd worden. Ook voordelen en ruimere, makkelijke toegang – bij horeca, evenementen, maar ook bij onderwijsinstellingen en kinderopvang, bij bezoek aan verpleeghuizen, etc. – zijn aanvaardbaar. Ruimere toegang kan controle impliceren op vaccinatie of een betrouwbare test en bij het ontbreken daarvan geen fysieke toegang (onderwijs dan op afstand). Als zou blijken dat gevaccineerden toch te besmettelijk zijn, dan moeten zij ook getest worden. Vaccinatie moet gratis blijven en laagdrempelig, en dat laatste vraagt extra inzet – ook meertalig – in wijken en groepen die minder vertrouwen hebben in de vaccins.

Waar grote risico’s worden gelopen, bijv. in zorg of onderwijs, kunnen extra beschermingsmaatregelen gelden. Goed beschermingsmateriaal (FFP-maskers) wordt in Nederland gefabriceerd, met voldoende voorraad en gratis verstrekt.

Het testen moeten we bij toekomstige uitbraken publiek organiseren, niet meer privaat uitbesteden. De GGD’s krijgen daartoe meer financiële armslag. Ook de callcenters bij het vaccineren en contact- en brononderzoek moeten niet meer uitbesteed worden. Kwaliteit, bescherming privacy, effectiviteit staan voorop. De privatisering van het centraal laboratorium, waar vroeger door de overheid vaccins gemaakt konden worden en testen gecontroleerd konden worden, draaien we terug. Ook het contactonderzoek na besmetting  organiseren we veel beter en publiek. De vrijblijvendheid moet er vanaf, evenals bij de quarantaineregels en de controle bij grensoverschrijding (luchthavens, havens, internationale treinen; bij autoverkeer vooral EU-buitengrenzen plus uit rode gebieden). Bij regionale uitbraak volgen er direct strenge maatregelen in die regio om verdere verspreiding te voorkomen.

We investeren in voldoende apparatuur, beschermingsmateriaal voor zorgverleners en IC-bedden, als ook in long-stayvoorzieningen.

We vervangen de OMT adviesstructuur door een bredere advisering, met het Red-team als voorbeeld. Deze advisering is openbaar. We maken een einde aan informele besluitcircuits, zoals de Catshuisberaden.

We investeren in onderzoek naar Long-Covid, en naar behandelingen daartegen. Long-Covid wordt erkend als ziekte die toegang geeft tot inkomensregelingen bij arbeidsongeschiktheid. Werkenden die Long-Covid hebben opgelopen mede ten gevolge van onvoldoende bescherming op de werkplek krijgen een veel ruimere compensatie.

Bij regionale uitbraken en beperkingen kunnen economische steunmaatregelen ook regionaal verstrekt worden. Belastinguitstel leidt niet tot vrijstelling, maar er worden zo nodig wel ruime afbetalingsregelingen vastgesteld. Er wordt niet meer steun verstrekt aan bedrijven die flexwerkers ontslaan, die bonussen en dividend uitkeren en/of eigen aandelen opkopen (ook niet aan multinationals), die buitensporig hoge topbeloningen blijven verstrekken, en die niet aan duurzaamheidseisen voldoen. Bij grote steun, zoals aan KLM, verkrijgt de Staat meer bezit en zeggenschap.

Versterking onafhankelijke journalistiek

 

We versterken de publieke controle door extra middelen voor onafhankelijke, journalistiek, met als speerpunten voor versterking de lokale, regionale en Europese politiek en onderzoeksjournalistiek. De publieke omroep wordt versterkt met meer digitale mogelijkheden. Reclame op de publieke omroep wordt vervangen door extra bekostiging. De overheid moet scherp gehouden worden door kritische journalistiek. Niet alleen landelijk, maar ook lokaal. We stellen meer subsidies beschikbaar voor (onderzoeks-)journalistiek, we introduceren een beschikbaarheidsbijdrage voor regionale nieuwsvoorzieningen en we verlagen de btw op kranten.

 

[1] https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2023/03/07/eigentijdse-ongelijkheid

[2] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/11/meeste-mensen-ontstijgen-armoederisico-van-hun-ouders

[3] https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2020/06/23/steeds-inclusiever

[4] Bron: Het tienerbrein, van hoogleraar in de neuropsychologie aan de VU Jelle Jolles, november 2016.

Skip to content