Menu Sluiten

Alles moet anders en wel nu! – Werk en inkomen – beknopte versie

Dit is de beknopte versie van het financieel-economische hart van een gedurfd, aansprekend en geloofwaardig links-progressieve programma voor Verenigd Links, onder de titel ‘Alles moet anders, en wel nu!’ Deze titel brengt tot uiting dat we radicaal moeten durven te denken, in grote stelselwijzigingen en een andere ordening, én dat we haast hebben met deze grote veranderingen, enerzijds omdat de maatschappelijke problemen schreeuwen om die veranderingen (ieder uitstel maakt de problemen alleen maar groter, en halve of halfbakken oplossingen lossen de problemen niet wezenlijk en structureel op), en anderzijds om onze kiezers snel concrete resultaten te kunnen laten zien. Dat is belangrijk om ons beleid ook na een eerste regeerperiode te kunnen voortzetten en om terugdraaien van verbeteringen zo moeilijk mogelijk te maken. Wij gaan wèl leveren, waar extreemrechts nu alleen maar woorden en illusies levert.

Haast impliceert geen onzorgvuldigheid – we garanderen, anders dan het extreemrechtse prutsers kabinet van Schoof, dat onze voorstellen uitvoerbaar zijn, degelijk gefinancierd worden en juridisch passen in de democratische rechtsstaat. We realiseren de combinatie van urgentie en spoed met zorgvuldigheid door zaken goed voorbereid te hebben voordat we in een coalitie stappen. Er zijn concrete, meetbare doelstellingen, en er liggen concrete wetsvoorstellen en andere maatregelen die getoetst, gedekt en doorgerekend zijn. We laten steeds een meervoudige beoordeling van effecten plaatsvinden, opdat deze gestalte krijgt vanuit verschillende perspectieven: dat van burgers en betrokkenen, dat van professionals, ambtelijke en andere (zoals wetenschappers), en dat van de samenleving als geheel. Daarbij worden ook de effecten integraal in het hele sociale, economische en financiële domein bezien, vanuit het oogpunt van de burger en van de samenleving als geheel. Dat doen we onder meer met de WRR en de verschillende planbureaus.

Vanaf dag één kan een kabinet onder onze leiding van start hiermee. Soms wordt voorzien in noodwetgeving of noodmaatregelen, waarbij het parlement niet buiten spel wordt gezet (ze behoeven parlementaire goedkeuring), maar waarbij andere belemmeringen snel opzij gezet kunnen worden waar de nood en de urgentie hoog is.

Naast dit onderdeel, Werk en inkomen, zijn er ook hiermee samenhangende plannen voor de volkshuisvesting, de gezondheidszorg, het onderwijs & de kinderopvang, de verduurzaming en klimaattransitie van onze economie en omgeving, migratie en de versterking van onze democratische rechtsstaat en veiligheid. Deze onderdelen overlappen elkaar deels.

Armoede en bestaanszekerheid

We bannen binnen 4 jaar armoede in ons land nagenoeg uit. Tenminste 95% van alle huishoudens heeft een netto inkomen van tenminste € 500 per maand boven de armoedegrens.

Ook is binnen 4 jaar de bestaanszekerheid van alle inkomens tot tenminste anderhalf modaal enorm toegenomen. Zij zijn er in besteedbaar inkomen (= bruto inkomen minus belastingen & premies minus vaste lasten voor wonen, zorg, energie, water, onderwijs en kinderopvang) binnen 4 jaar tenminste € 1000 per maand op vooruitgegaan.

Hogere en eerlijke lonen

We hebben dat gedaan in de eerste plaats door hogere lonen. Het minimumloon is per direct verhoogd naar € 17 per uur voor iedereen vanaf 18 jaar – ook de minimumjeugdlonen zijn fors verhoogd. Doordat we gelijktijdig bij de berekening van het minimumuurloon en in de gehele publieke sector uitgaan van de invoering van een collectieve arbeidstijdsverkorting naar 32 uur per week met behoud van loon is het wettelijk minimumuurloon extra verhoogd naar € 19,13 per uur. Het minimumloon geldt voor ongeveer 2,3 miljoen werknemers. Ruim 40% van alle lonen boven het minimumloon, alle lonen tot tenminste 130% van het minimumloon, zijn door de verhoging van het minimumloon ook fors gestegen (het zogenaamde overloopeffect). Het minimumloon stijgt voortaan mee met stijgingen van het mediane loon, of, als dat hoger is, met de inflatie.

Daarenboven zijn alle lonen in de publieke sector direct met € 250 bruto per maand. Voortaan gaan we in de publieke sector beter betalen dan in de markt. Dat bevorderd loonstijging ook in de markt. Doordat in de publieke sector gewerkt wordt met 32-urige werkweek met behoud van loon stijgt het uurloon daar ook sterker.

De lonen worden ook eerlijker – we beperken buitensporige beloningen door bij wet te bepalen dat bij een werkgever degene met de hoogste beloning niet meer dan 20 maal mag verdienen dan degene met de laagste beloning. In de publieke sector mag niemand meer verdienen dan de premier – alle uitzonderingen worden opgeheven (inclusief het Koninklijk Huis, de pensioenfondsen en hun uitvoerings- en vermogensbeheerorganisaties, woningcorporaties, zorginstellingen, etc.). Ook gaan we binnen 2 jaar discriminerende beloningsverschillen – zoals op grond van sekse, leeftijd of afkomst -effectiever verbieden: de werkgever moet verschillen kunnen motiveren.

Naast de invoering van een 32-urige werkweek bij de berekening van het minimumloon en in de publieke sector vergroten we het betaald zorgverlof,  verlof mantelzorg, respijtverlof en het rouwverlof, en voeren we nieuwe verplichte vrije dagen in.

Werkzekerheid

Betaald werk wordt ook veel zekerder. Binnen 4 jaar brengen we het aandeel flexwerkers terug van 40% naar 10%. Alle werkgevers moeten al binnen een jaar 85% van hun werkenden (inclusief ingehuurde zzp-ers) in vaste dienst hebben. In de publieke sector heeft iedereen een regulier, vast contract – inhuren van zzp-ers is voor reguliere werkzaamheden uitgesloten. De ontslagbescherming wordt versterkt, tijdelijke contracten moeten sneller omgezet worden in vaste contracten, andere arbeidscontracten dan een regulier en een uitzendcontract worden verboden (0-uren oproepcontracten, payrolling, e.d.), uitzendwerk mag alleen plaatsvinden voor piek en ziek, uitzendbureaus worden streng gereguleerd, gecontroleerd en gesanctioneerd. Uitzendwerk en inhuren zzp-ers wordt ook fors duurder met zwaardere werkgeverslasten en betaling premies voor aanvullend pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekering. Alle werkenden inclusief zzp-ers krijgen verplicht aanvullend pensioen, er komt een verplichte aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp-ers en er wordt een minimumtarief voor zzp-ers ingevoerd ter hoogte van tweemaal het wettelijk minimumloon. Daarbij wordt de fiscale zelfstandigenaftrek geschrapt.

We stellen direct paal en perk tegen uitbuiting van arbeidskrachten, met een heel pakket aan maatregelen tegen uitbuiting van arbeidsmigranten en kinderen. We gaan arbeidsmigratie in lage lonen arbeid actief tegen en voorkomen overlast bij de huisvesting.

Democratisering van werk en sterkere vakbonden

We democratiseren onze werkorganisaties, Er is binnen vier jaar een wettelijk verplichte Maatschappelijke Raad ingevoerd bij alle ondernemingen met meer dan 100 werknemers. We hebben gelijktijdig de instemmingsrechten van de Ondernemingsraad verruimt, opdat ze tenminste gelijk zijn aan die van een aandeelhoudersvergadering. We stimuleren arbeiderszelfbestuur in werkendencoöperaties. Overdracht van bedrijf aan een werkendencoöperaties is binnen twee jaar vrijgesteld van belasting. In de marktsector voeren we ook een vermogensaanwasdeling in, waar mogelijk in de vorm van niet verhandelbare aandelen die zeggenschap geven in de onderneming, bijv. met verplichte kapitaaldeelnamefondsen per onderneming.

We versterken de positie van vakbonden fors – dit helpt de lonen en de overige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden te verbeteren. Er is binnen een jaar een verbod ingevoerd op nepvakbonden (zgn. ‘gele bonden’). Inzet van enquêtetool bij cao’s is tegelijkertijd verboden en bonden die opgericht en/of voornamelijk worden gefinancierd door werkgevers mogen geen cao’s meer afsluiten. Werkgevers moeten binnen twee jaar verplicht tenminste 50% meebetalen aan de contributie van vakbonden van hun werknemers. Er zijn binnen twee jaar meer wettelijke vakbondsfaciliteiten voor actieve vakbondsleden. Jongeren krijgen tegelijkertijd in het burgerschapsonderwijs veel meer aandacht voor het belang van vakbonden. We hebben binnen twee jaar ingevoerd dat werkgeverslasten hoger zijn bij werkgevers die geen cao’s afsluiten – ons doel is om het aantal werknemers dat onder een cao valt voor 2030 te verhogen van 70 naar 90%. De toegang tot de werkvloer van vakbonden is binnen een jaar beter wettelijk gegarandeerd en benadeling en bedreiging en vakbondsleden en hun kader door werkgever wordt met betere rechtsbescherming tegengegaan. We hebben het stakingsrecht binnen een jaar wettelijk veel beter gewaarborgd. Het veroorzaken van schade mag niet meer leiden tot beperkingen van het stakingsrecht en het beperken van het stakingsrecht mag alleen bij maatschappelijk cruciale sectoren in geval daardoor essentiële maatschappelijke functies zeer in het gedrang komen – denk aan acute bedreiging van veiligheid, openbare orde en noodzakelijke zorgverlening, met een zware motiveringsplicht en bewijslast voor de verbiedende overheid.

Veel meer betaalde banen, volledige werkgelegenheid, een recht op betaald werk

We hebben binnen 4 jaar honderdduizenden extra banen gecreëerd, en vergroten daarmee de schaarste aan werknemers. Betaald werk (in loondienst of als zelfstandige) blijft de belangrijkste hoeksteen van bestaanszekerheid. Maar werk is veel meer dan inkomen. Het geeft zin, structuur en sociale context aan je leven. Werk geeft mensen ook macht in de positie tegenover kapitaal en de overheid. Het maakt je minder afhankelijk. Mits het goed, vast en eerlijk werk is, met een goede beloning en rechtspositie en goede zeggenschap. Betaald werk opgeven als zelfstandige waarde bevrijdt mensen niet, integendeel. Een wereld waarin al het werk gedaan wordt door robots en machines en alle mensen voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van de overheid is Orwelliaans.

We zijn afgestapt van het onterechte idee van een evenwichtswerkloosheid. Onvrijwillige werkloosheid leidt tot hoge, vermijdbare maatschappelijke kosten en persoonlijk drama. We sturen op volledige werkgelegenheid voor iedereen die wil en kan. Dit doel vervangt de sturing op inflatie en begrotingstekort en staatsschuld. In tijden van crisis scheppen we anticyclisch extra publiek werk en breiden we de scholingsinspanningen en de inkomensbescherming uit. Publieke banen als schokdempers om de bestedingen op peil te houden en de kosten van werkloosheid te vermijden. Het helpt ook tegen te grote inflatie of deflatie. Daarmee voorkomen we grote maatschappelijke kosten van crises en verkorten we de herstelperiodes.

We hebben in drie jaar de plicht gewijzigd in een recht op betaald werk, voor iedereen die betaald werk wil en kan. We kiezen principieel voor de benadering van betaald werk als recht, en niet als plicht. Of je betaald werkt – als werknemer of als zelfstandige – bepaal je zelf, en ook waar, hoeveel, en wat je werkt. Eigen regie is zoveel succesvoller en humaner dan dwang en repressie. Het recht op betaald werk is de andere kant van de medaille van onze ontkoppeling van het inkomensvangnet van de arbeidsbemiddeling (van bijstand naar Zekerheidsinkomen).

Er is binnen een jaar een periodiek bijgesteld Plan van de Arbeid gemaakt, met doelen en maatregelen, ook per sector.

De banen in Nederland veranderen in de komende 10 jaar aanzienlijk. Onze economie richten we vooral op (duurzame) binnenlandse bestedingen, duurzame productie, en een hoogwaardige kenniseconomie, met minder geopolitieke risicovolle afhankelijkheden, in plaats van een op uitbuiting gebaseerde lage-loneneconomie, de speculatieve financiële industrie (die maar liefst vier maal zo groot als ons nationaal inkomen, en ons dus extra kwetsbaar maakt bij kredietcrises), energie-intensieve en vervuilende en biodiversiteit bedreigende bedrijvigheid en de veel te grote uitvoer en doorvoer. Die transitie van onze economie maakt onze economie en de positie van bedrijven en huishoudens stabieler en beter weerbaar tegen externe invloeden. Minder export en doorvoer van goederen is ook goed voor ons klimaat en tegen de vervuiling en zorgt dat ons enorme en (strijdig met de EU-norm daarvoor) schadelijke overschot op de betalingsbalans. We hebben binnen 4 jaar ook veel extra werk gecreëerd in de duurzaamheidstransities en in de bouwopdracht om de woningnood op te lossen. Mensen die hun baan verliezen door de transities krijgen een werk- en inkomensgarantie door ze naar nieuw werk te begeleiden met een speciaal transitiefonds. We garanderen dat niemand financieel en liefst ook qua werk erop achteruitgaat.

We investeren fors in een goede publieke sector. Betaald werk in de publieke sector en bij aanbestedingen is van kostenpost tot doelstelling gemaakt. Om de tekorten en de wachtlijsten in de publieke sector op te lossen en daar de werkdruk te verlagen zijn er binnen 4 jaar ca. 300.000 extra banen gecreëerd in het onderwijs, de zorg, bij de politie, in defensie, in het OV, bij uitvoeringsorganisaties, etc. De publieke sector moet een plek zijn waar je trots op kunt zijn om te mogen werken. Je werkt niet alleen voor de publieke zaak, maar je bent goed opgeleid, hebt veel eigen regel- en budgetruimte, en je verdient ook goed, en je bent als regel in vaste dienst. Aparte aandacht geven we aan banen bij uitvoeringsorganisaties in voor onderhoudstaken van fysieke en digitale infrastructuur. Er komen extra banen als conciërges, conducteurs, klassenassistenten, huishoudelijke hulp, burger/klantcontacten, buurtwachten, etc.

We zorgen ook voor voldoende laaggeschoolde arbeid – niet iedereen kan helaas toegang krijgen tot hooggeschoolde arbeid. We voeren in de markt daartoe dienstencheques in en hebben behoud en uitbreiding van laaggeschoold werk als eigenstandig doel gesteld met bijbehorende financiering in de publieke sector. De overheid treedt op als ‘employer of last resort’ – arbeid als meer belangrijke waarde dan efficiënte bedrijfsvoering in de publieke sector.

Er is binnen drie jaar als sluitstuk van het recht op betaald werk een recht op een betaalde basisbaan ingevoerd. Iedereen die er niet in slaagt regulier betaald werk te vinden, heeft het recht gekregen op een publieke basisbaan, passend bij iemands mogelijkheden, met een vast contract, tenminste minimumloon, normale rechtspositie en opbouw aanvullend pensioen. Publieke instellingen en non-profitorganisaties kunnen basisbanen van het Rijk bekostigd en vervuld krijgen via de Huizen van Arbeid (zie hierna). De enige toets is of er geen reguliere betaalde arbeid wordt verdrongen. Er zijn geen doorstroomdoelstellingen naar regulier werk en geen selectiecriteria om in aanmerking te komen voor een publieke basisbaan. Deze publieke basisbanen zijn er voor iedereen die daar gebruik van wil maken, dus niet alleen voor mensen die moeilijk bemiddelbaar zijn. Dat voorkomt stigmatisering. We stellen ze niet beschikbaar aan private werkgevers – dat zou subsidiëring van privaat ondernemerschap zijn, en daar is zeer weinig reden toe.

Inclusief werk

Wij staan voor inclusief werk als norm. We dwingen een inclusieve arbeidsmarkt af voor de 1,7 miljoen mensen waarvoor de arbeidsmarkt een beperking heeft, met scherpere en effectievere regelgeving. Teveel mensen met een beperking staan aan de kant.

We voeren binnen 2 jaar een bindend quotum in voor het aantal mensen met een arbeidsbeperking bij alle werkgevers (overheid, publieke instellingen en bedrijven) met 25 of meer werknemers. Anders dan bij de huidige quotumwet gaat het quotum niet alleen voor nieuwe banen, maar om het totale werknemersbestand. Dat maakt de ambitie veel groter en garandeert inclusief werk als norm bij alle middelgrote en grotere werkgevers. Werkgevers van mensen met een arbeidsbeperking ontvangen een bonus hiervoor, ook kleinere werkgevers; werkgevers die niet aan hun quotum voldoen over meerdere jaren krijgen een malus – een extra heffing. Werkgevers worden actief benaderd door de expertcentra voor mensen met een arbeidsbeperking bij de Huizen van Arbeid om aan het quotum te voldoen en hen daarbij te helpen. In hun jaarverslag moeten werkgevers erover rapporteren. Degenen die hiervoor in aanmerking komen en meetellen voor het quotum zijn al erkend gedeeltelijk arbeidsgeschikt of worden daartoe alsnog gekeurd. De garantiebanen gaan we effectiever regelen. Deze banen zijn voor mensen met een arbeidsbeperking, maar die met ondersteuning en begeleiding wel regulier werk kunnen verrichten. De Sociale Ontwikkelingsbedrijven bieden hier ook deze ondersteuning, waaronder jobcoaching en aanpassingen van de werkplek. Ook helpen zij werkgevers bij het realiseren van garantiebanen, zowel in de private als in de publieke sector. Daarbij krijgen ze veel budget- en regelvrijheid om goed maatwerk te kunnen verrichten. Het gaat om mensen die in het doelgroepenregister staan, maar de werking daarvan moet worden verbreedt, zodat ook de vele mensen die nu volgens de organisatie Ieder(In) buiten beeld blijven, daarin ook hun plaats krijgen. De doelstellingen in aantallen blijven, anders dan Rutte III wilde, voor publieke en private sector afzonderlijk in stand. We maken daarbij aparte doelstellingen voor mensen met een niet-fysieke beperking, die nu nauwelijks een plek krijgen.

Er komt een bonus/malusregeling waarin werkgevers die wel voldoende mensen met een arbeidsbeperking aanstellen tenminste netto niet meer gaan betalen, en als men nog beter presteert een beloning krijgen (ongeveer 5000 euro per gerealiseerde extra baan). We willen die bonus alleen verstrekken bij vaste banen van voldoende omvang (tenminste 26 uur) verstrekken. Werkgevers die ondermaats presteren gaan meer betalen. Daarbij gaan we scherper kijken naar realisaties, opdat het echt nieuwe arbeidsplekken betreft en dat het om duurzame arbeid gaat, en geen draaideurconstructies. We betrekken ervaringsdeskundigen bij de uitvoering en het beleid.

De bestaande regelingen voor facilitering van werk aan mensen met een arbeidsbeperking (zoals garantiebanen en beschut werk, jobcoach, no-riskpolis bij ziekte, subsidie voor aanpassing van de werkplek en loonkostensubsidie) worden sterk vereenvoudigd en geïntegreerd in één simpele regeling, met veel uitvoeringsvrijheid en meer budget. De professionals in de expertcentra bij de Huizen van Arbeid krijgen veel vrijheid om op maat de juiste ondersteuning toe te kennen. Nu kennen deze regelingen ieder zijn eigen voorwaarden, indicaties en geldstromen: beschut werk, garantiebanen (werkplekken bij bedrijven voor arbeidsgehandicapten, toegezegd door het bedrijfsleven), recht op job coaching. Allemaal met de beste bedoelingen georganiseerd.. Dat is veel te complex en bemoeilijkt om mensen aan betaald werk te helpen: als je vastlegt wie in aanmerking komen, sluit je ook mensen uit. Het blijkt alleen maar lastiger te zijn geworden. Beter is: één regeling en dan per individu maatwerk laten organiseren met meer budget- en regelvrijheid voor de uitvoerende, goed opgeleide professional.

De dienstverlening voor werkenden met een arbeidsbeperking wordt gericht op individueel maatwerk voor de betrokken werkzoekende of werknemer en de betrokken werkgever, met een ruime regel- en bestedingsvrijheid voor de arbeidsbemiddelende professional, zonder aparte toegangsvoorwaarden voor ieder instrument. De persoon met een arbeidsbeperking en de werkgever hebben steeds maar één contactpersoon, voor alle vragen en ondersteuning.

Verder krijgen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (inclusief mensen met een beperking, en ook in een sociaal ontwikkelingsbedrijf) een recht op initiatief. Dat betekent dat werkzoekenden zelf een re-integratieplan kunnen indienen bij een Huis van Arbeid (zie hierna), met de daarvoor noodzakelijke loonkostensubsidie, jobcoaching en werkplekaanpassing. Dit leidt tot extra kosten, maar het leidt evengoed tot een besparing op de uitkeringslasten. Het recht op werk en begeleiding naar werk wordt versterkt en mensen kunnen zelf de regie nemen.

We stellen in aanbestedingen en inkopen door overheden en publiek bekostigde instellingen een norm voor social return on investment verplicht. Dat betekent dat de uitvoerder of verkoper verplicht moet voldoen aan een door die overheid of instelling gestelde norm voor het betrekken van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bij de uitvoering.

Mensen die minder productiviteit hebben en/of niet voltijds kunnen werken vanwege hun beperking krijgen wettelijk gegarandeerd hun voltijds functieloon – hun werkgever ontvangt daartoe loonsubsidie. Er komt één duidelijke loonkostensubsidieregeling, zodat alle werkenden met een beperking hetzelfde functieloon verdienen als hun collega’s zonder beperking. Dit komt in plaats van de huidige loonsuppletie aan de werkende met een beperking. Voor de werkgevers vervangt de loonsubsidie de huidige loondispensatie. De loonkostensubsidie wordt via de Sociale Ontwikkelingsbedrijven verstrekt.

We gaan de sociale werkvoorziening weer openstellen voor nieuwe instroom, waarbij we ze omvormen tot sociale ontwikkelingsbedrijven. Het bestaande beschut werk en ook de arbeidsmatige dagbesteding gaan hier in op. Deze bedrijven bieden voor mensen met een arbeidsbeperking en mensen die door andere omstandigheden een grote afstand tot de arbeidsmarkt of een verhoogde begeleidingsbehoefte hebben, passend en duurzaam werk én de mogelijkheid om zich te ontwikkelen op een manier die bij hun past. In ons programma sluiten we aan bij de voorstellen van de FNV en van de initiatiefnota van de SP en het CDA over sociale ontwikkelingsbedrijven. Sociale Ontwikkelbedrijven zijn een springplank naar werk in het bedrijfsleven, maar ook een vangnet voor als dat even niet meer lukt. Zo kom je niet thuis te zitten als het werken bij het bedrijf stopt. Die ontwikkeling kan buiten en binnen het ontwikkelbedrijf. Ontwikkeling van mensen staat centraal, maar ook het bieden van een veilige haven. Want als het niet lukt bij een reguliere baan, kunnen mensen altijd terugkeren naar het Sociaal Ontwikkelbedrijf. De rijksoverheid wordt in plaats van gemeenten verantwoordelijk voor adequate financiering van de Sociale Ontwikkelingsbedrijven, waarbij er tenminste één is per arbeidsregio. Ze worden gekoppeld aan de regionale Huizen van Arbeid (zie hierna), waarbij ze ook een expertisecentrum vormen voor het realiseren en in stand houden van inclusief werk.

We gaan het door Nederland ondertekende VN-Verdrag voor mensen met een beperking wettelijk afdwingbaar maken voor burgers en belangenorganisaties. Een inclusieve arbeidsmarkt vereist een inclusieve samenleving. Met een investeringsplan tot 2030 die dat mogelijk maakt. En met een recht op schadevergoeding bij overtreding. Alle openbare ruimten en gebouwen, woningen, horeca, winkels, het openbaar vervoer, de informatievoorziening, verkiezingen, etc. moet voor mensen met een beperking wettelijk verplicht maximaal toegankelijk worden gemaakt binnen een in het plan opgenomen termijn. Het investeringsplan vergoedt de kosten hiervan. Het OV en het zorgvervoer heeft daartoe ook een structureel hoger budget nodig. Voor mensen met een arbeidsbeperking en/of grote afstand tot de arbeidsmarkt moeten er aparte regelingen blijven om hen te ondersteunen, maar die gaan we wel vereenvoudigen en beter organiseren, met als doel het recht op betaald werk (al vastgelegd in het afdwingbaar te maken VN-Verdrag over toegankelijkheid voor mensen met een beperking), zo inclusief mogelijk vorm te geven.

Betere arbeidsbemiddeling

We richten binnen drie jaar regionale Huizen van Arbeid op. Dit zijn regionale arbeidsbureaus waar werknemers en werkgevers gratis hulp en advies kunnen krijgen op alle terreinen van arbeid. De huidige arbeidsbemiddeling van gemeenten en het UWV gaan hierin op. De Huizen van Arbeid gaan tripartite bestuurd worden door gemeenten en sociale partners met een door de minister van SZW aangestelde voorzitter. De arbeidsbemiddeling wordt daarbij veel beter, met veel meer persoonlijke aandacht en scholing.

Met de oprichting van de Huizen van Arbeid wordt tegelijkertijd een einde gemaakt aan de feitelijke privatisering van arbeidsbemiddeling naar uitzendbureaus, die vooral bemiddelen naar onzeker en slecht betaald, laagwaardig werk, ter meerdere glorie van het verdienmodel van uitzendbureaus. Daarbij wordt vaak een draaideurconcept gebruikt (‘Flextensie’) waarbij tijdelijke werkgevers/uitzendbureaus subsidie ontvangen en bi afloop daarvan de werknemer weer dumpen bij gemeenten in de bijstand, en die gemeenten leveren dan als beloning van dit perverse gedrag weer nieuwe bijstandsklanten aan die dat werk moeten aanvaarden op straffe van verlies van uitkering plus een boete. We verbieden per direct, vooruitlopend op de stichting van de Huizen van Arbeid, deze constructies.

Tevens wordt met de oprichting van de Huizen van Arbeid een einde gemaakt aan het concept van ‘zelfredzaamheid’ in de arbeidsbemiddeling. Nu wordt de werkzoekende vooral aangesproken op zijn zogenoemde zelfredzaamheid, ook als die er totaal niet is. Er wordt nauwelijks gewerkt aan het wegnemen van eventuele belemmerende factoren om werk te vinden. Scholing wordt nauwelijks toegepast, en specifieke hulp voor mensen met een beperking of chronische ziekte – ruim de helft van het huidige bijstandsbestand – is er ook maar zelden. Alle aandacht gaat nu naar controle, handhaving en sanctionering in plaats van facilitering, motivering en beloning. In de Huizen van Arbeid komt er standaard voor werkzoekenden een persoonlijke intake, veel meer individueel contact, betere bemiddelaars en echte hulp: neem belemmeringen om te werken effectief weg (kinderopvang, scholing, hulp bij schulden of verslaving, ontbrekende zorg regelen, etc.). Daartoe wordt het budget aanzienlijk verhoogd, circa een verdrievoudiging. Met een integrale benadering, zo nodig eerst andere problemen oplossen. Iedereen kan er gratis terecht, ook voor meer of ander werk. Zeker in een tijd van enorme arbeidstekorten, maar ook vanuit het belang van werk voor mensen, moeten we zorgen dat de arbeidsbemiddeling van hoge kwaliteit is, gratis toegankelijk voor iedereen.

De arbeidsbemiddeling van UWV en gemeenten wordt met de oprichting van de Huizen van Arbeid organisatorisch, financieel en juridisch geheel ontkoppelt van het krijgen van een uitkering. Activerend arbeidsbeleid wordt principieel vrijwillig, zonder dwang of drang, maar met maximale motivering en facilitering. En geheel onder eigen regie van de werkzoekende, zowel wat betreft waar en voor wie men werkt, hoeveel en wanneer men werkt, in welke arbeidsrechtelijke constructie dat is (inclusief startend of herstartend ondernemer) en met welke arbeidsbemiddeling dat is. Er is daardoor voor mensen met een WW-, WIA- of Zekerheidsuitkering (die de bijstand vervangt, zie hierna) geen sollicitatieplicht meer, geen plicht beschikbaar te zijn voor betaalde arbeid, geen plicht tot aanvaarden van betaalde arbeid, geen plicht tot inschrijven bij uitzendbureaus, geen taaleis, geen goedkeuringsplicht voor vrijwilligerswerk, mantelzorg en vakanties, en geen andere plichten die daarvan nu afgeleid zijn. Motivering en facilitering zijn veel effectiever dan repressie, dwang en drang, die zelfs contraproductief blijken te zijn. Vertrouwen in mensen en eigen regie staat voorop. We laten daarmee het wederkerigheidsdogma principieel los en nemen afscheid van mantra’s als ‘iedereen een traject’ en van het ‘activerend arbeidsmarktbeleid. We erkennen daarmee het contraproductieve karakter van de verplichtingen die daarmee nu samenhangen. Verplicht onbetaald werk wordt per direct verboden. We schaffen de tegenprestatie per direct af.

We zorgen dat binnen dat uitgangspunt arbeidsbemiddeling goed en effectief is en dat onvrijwillige werkloosheid zoveel mogelijk voorkomen en zo kort mogelijk is. Iedereen die zich meldt bij de werkwinkel krijgt een persoonlijke intake, een re-integratieplan op maat en een persoonlijke, veel beter opgeleide werkcoach, met een veel lagere caseload per werkcoach zodat er voldoende persoonlijk contact en aandacht is. Mensen in het inkomensvangnet, het Zekerheidsinkomen (zie hierna), in de WW en de WGA krijgen daartoe standaard een aanbod. De Huizen van Arbeid werken met een wettelijk kwaliteitskader voor de kwaliteit van bemiddeling naar werk, inclusief handhaving van de kwaliteit via een meer onafhankelijke inspectie SZW. Er komt ook een recht van initiatief voor werkzoekenden bij de Huizen van Arbeid. Werkzoekenden kunnen daarmee met ondersteuning vanuit de Huizen van Arbeid een plan maken om weer, meer of anders aan betaald werk te komen. Dat plan wordt getoetst aan redelijke effectiviteitsnormen, en komt vervolgens in aanmerking voor uitvoering en financiering.

De Huizen van Arbeid gaan ook veel meer investeren in voorkomen van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. We gaan de Huizen van Arbeid beter preventief inzetten. Iedere werkende krijgt onder werktijd met behoud van loon periodiek (bijv. iedere 2 jaar) een gratis onafhankelijke gezondheidscheck en een loopbaangesprek over onder meer nuttige of noodzakelijke scholing om langer zijn baan te kunnen houden. Werkgevers worden verplicht deze scholing te organiseren onder werktijd, de Huizen van Arbeid helpen hen daarbij. We scherpen tegelijkertijd ook de Arbeidsomstandighedenwet aan en intensiveren de handhaving. Werken in ongezonde arbeidsomstandigheden – zoals onder meer op Schiphol bij de bagageafhandelaars, bij flitsbezorgbedrijven, in de transportsector en bij slachterijen – worden direct stilgelegd en verantwoordelijke werkgevers en bestuurders worden strafrechtelijk vervolgd. Dit ketenverantwoordelijkheid ten aanzien van toeleveranciers en andere ketenpartners daarbij versterkt. We vergroten daarbij de wettelijke aansprakelijkheid van werkgevers bij het optreden van arbeidsongeschiktheid bij hun werknemers voor zowel private als collectieve (denk aan de uitkeringen die daardoor verstrekt moeten worden) schade. Bij het ingaan van uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid wordt in het vervolg standaard deze aansprakelijkheid onderzocht.

Betere en meer scholing voor de toekomstige en huidige beroepsbevolking

Voor betere voorbereiding en het kunnen behouden van betaald werk, als ook voor het voorzien in de arbeidsvraag van werkgevers, is het nodig fors te investeren in scholing, zowel in het initieel onderwijs als in post-initieel onderwijs. Allereerst vraagt dit om forse investeringen in het funderend (PO en VO), beroeps- en hoger onderwijs, waarbij het meeste geld moet naar waar de grootste achterstanden zijn, zo vroeg mogelijk en met zo laat mogelijke selectie. En een groot offensief om wat te doen tegen de enorme laaggeletterdheid (daaronder rekenvaardigheid en basis digitale vaardigheden) van schoolverlaters (25%!) en volwassenen (1,5 miljoen!, in meerderheid autochtonen), met als trekkers scholen, bibliotheken en buurtcentra. De noodzakelijke onderwijsverbeteringen zijn een basisvoorwaarde om iedereen ook een kans op goed betaald werk te geven en te behouden en om volwaardig zelfstandig te kunnen functioneren in onze complexe samenleving. Zie ons Plan voor beter onderwijs voor iedereen, voor concrete doelstellingen en maatregelen.

We gaan in de tweede plaats binnen 2 jaar fors structureel meer investeren in beroepsonderwijs. Het aanbod en de inrichting van het initieel beroepsonderwijs moet beter afgestemd worden op de vraag van werkgevers. Praktijkleren, dat in buitenland succesvol is juist voor lager opgeleide werkenden, is in ons land relatief onderontwikkeld. We gaan het werkend leren en stages extra bevorderen met een aparte studiekostenregeling met loonkostensubsidie en ondersteuning van werkgevers. ROC’s (mbo-instellingen) met veel leerlingen uit achterstandsituaties ontvangen gericht extra overheidsgeld om voortijdig schooluitval te voorkomen. Daarnaast komen er zogeheten tweede kans beroepsbegeleidende leerweg (BBL)-trajecten. Er komt binnen 2 jaar ook een gericht actieplan tegen schoolverlaten zonder startkwalificatie, het niet volgen van onderwijs en schoolverzuim.

We voeren binnen 3 jaar eindelijk een leerrechtensysteem in om voortdurende scholing tot een recht te maken. Goede en voortdurende scholing is een belangrijk instrument om onvrijwillige werkloosheid te voorkomen. Iedereen krijgt bij geboorte of immigratie na verkrijgen Nederlanderschap of status gelijk aan een Nederlander een gelijk aantal leerrechten. Bij migratie op latere leeftijd is er correctie op leerrechten, afhankelijk van genoten vooropleiding. Gebruik van funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs), basiseducatie voor volwassenen en inburgeringsonderwijs (inclusief dat voor minderjarigen) is gratis en kost geen leerrechten. Gebruik van initieel tertiair onderwijs (mbo, hbo, wo) kost leerrechten, waarbij een hoger onderwijsniveau meer leerrechten kost. Beroepsonderwijs in de vorm van werkend leren wordt daarvan vrijgesteld – gedurende zo’n leerweg gebruik je geen leerrechten, heb je recht op minimum(jeugd)loon en ontvangt de werkgever daarvoor loonsubsidie in geval van aangewezen tekortberoepen. De leerrechten kunnen voorts gebruikt worden voor gecertificeerde bij- en nascholing of voor omscholing. Deze scholing wordt zoveel mogelijk op maat vormgegeven. Alleen arbeidsrelevante scholing wordt gecertificeerd. Gedurende de loopbaan worden leerrechten weer aangevuld. Dit leerrechtensysteem komt in de plaats van het huidige les- en collegegeld. Dit vergroot de toegankelijkheid voor ons tertiair onderwijs enorm.

Volgen van relevante scholing door werknemers wordt verplicht deel van de beloningssystematiek, de werkgever wordt wettelijk verplicht daartoe voldoende gelegenheid te geven onder werktijd. De werkgever wordt daarmee verplicht te zorgen dat werknemers actief brede en waardevolle scholing krijgen die gecertificeerd is. Werkzoekenden kunnen leerrechten inzetten voor gratis scholing richting betaald werk. De transitievergoeding bij onvrijwillig ontslag kan vrijwillig geheel of gedeeltelijk worden ingezet voor extra leerrechten. De financiering van de leerrechten geschiedt tripartite door het ministerie van OCW en een werkgevers- en werknemerspremie. De bestaande sectorale opleidingsfondsen worden geïntegreerd in het nieuwe leerrechtensysteem.

Oplossen van arbeidstekorten

Door de vergrijzing en ontgroening hebben we te maken met grote arbeidstekorten. We lossen de tekorten aan arbeidsaanbod, ondanks de hiervoor genoemde forse uitbreiding en wijziging van de arbeidsvraag, binnen vier jaar is op met een breed pakket van maatregelen, een offensief voor het oplossen van tekorten aan zowel de arbeidsvraag als het arbeidsaanbod.

Hogere arbeidsproductiviteit

Een belangrijke bijdrage aan het structureel oplossen van arbeidstekorten is het organiseren van een hogere arbeidsproductiviteit. Deze is in Nederland veel te laag, vooral doordat arbeid zo goedkoop is. Hogere lonen en hogere belastingen op niet-productief bestede winst zijn de sleutels om de arbeidsproductiviteit te verhogen. In ons Plan voor de Arbeid staan concrete, meetbare en gefaseerde doelstellingen voor verbetering van de arbeidsproductiviteit en het arbeidsinkomensquote (het aandeel van het nationaal inkomen dat gaat naar betaald werk).

            Betere arbeidsbemiddeling, meer preventie van uitval en inclusief werk

De hiervoor gepresenteerde betere arbeidsbemiddeling zal ook een beetje helpen. We investeren voorts in beter werkgeverschap en goede begeleiding van startende professionals in de publieke sector, opdat er minder uitval is en daardoor de vraag daalt. Ook staan er veel teveel mensen aan de kant met ziekte of een arbeidsbeperking. Door onze investeringen in preventie (zowel op het werk, als daarbuiten) en door onze maatregelen voor inclusief werk (zie hierna) komen er meer mensen beschikbaar.

Ook zijn veel zorgproblemen die leiden tot arbeidsuitval verbonden met stress en geestelijk welbevinden. Onze maatregelen om de werk- en studieprestatiedruk te verminderen, meer ruimte te organiseren voor een goede balans tussen werk, zorgtaken en vrije tijd, ook tussen partners, de social media te reguleren en kinderopvang geheel gratis en beter te organiseren en veel meer te investeren in voorkomen van verzuim en arbeidsongeschiktheid en van werkloosheid, zullen (de groei van) de zorgvraag zowel in de GGZ, de jeugdzorg als de curatieve zorg aanzienlijk verminderen. We maken ook een eind aan de medicalisering van klachten die niet in de zorg thuishoren. Daarbij helpen onze plannen voor inclusief onderwijs en inclusief werk.

Bij preventie van zorgvraag hoort ook een gezonde leefomgeving. Ons programma voorziet in een drastische vermindering van vervuiling van onze bodem, hydrosfeer en atmosfeer, de biodiversiteit bevorderen, zoönoses beter voorkomen en geluidsoverlast aanpakken. Onze natuur zal veel meer mogelijkheden voor gezonde ontspanning bieden, ook in stedelijke omgeving.

            Meer uren per week werken

Verder is nog een substantiële verruiming van het arbeidsaanbod te realiseren door mensen meer uren te laten werken. Minder stress met tijd voor werk en zorg door kortere werkweek en meer betaald verlof zal paradoxaal genoeg leiden tot meer gewerkte uren per week. Vrouwen zullen dan naar verwachting meer gaan werken en mannen minder, maar er zullen vooral ook meer mensen gaan werken die nu alleen zorgtaken uitvoeren. De inzet op minder uren voor voltijdswerk zal paradoxaal een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen opleveren en door het op deze manier te doen zal de financiële onafhankelijkheid van vrouwen (zeker na scheiding, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of pensioen) enorm verbeteren. Ook zal meer balans tussen betaald werk en vrije tijd/zorg preventief werken in de groeiende zorgvraag en minder verzuim impliceren.

Betaald werk wordt in ons programma zowel financieel (door hogere lonen en door afschaffen van alle partner-gerelateerde kortingen en andere inkomensafhankelijke regelingen buiten de progressiever wordende tarieven, zie verderop), als ook in termen van werkzekerheid en werkplezier (met onder meer veel meer eigen regie van professionals en minder bureaucratie), maar ook door betere en gratis kinderopvang (zie hierna) veel aantrekkelijker.

            Meer ouderen aan het werk

Bij ouderen is extra arbeidsaanbod moeilijk te realiseren. Daarbij moeten we ons realiseren dat er grote verschillen zijn in (gezonde) levensverwachting. In 2017/2020 was de levensverwachting in goede gezondheid bij geboorte van de meest welvarende mannen gemiddeld 25 jaar hoger dan van de minst welvarende mannen. Voor vrouwen verschilde dit 23 jaar. De gemiddelde levensverwachting in Nederland stijgt, maar de verschillen nemen toe. De afgelopen tien jaar is de levensverwachting voor vrouwen met de allerlaagste inkomens zelfs gedaald. We gaan daarom gericht beleid voeren om deze gezondheidsverschillen, de meest schrijnende vorm van de enorme ongelijkheid tussen rijk en arm in ons land, drastisch te verkleinen. We willen deze gemiddelde verschillen binnen 15 jaar terugbrengen naar maximaal 2,5 jaar in absolute levensverwachting en 5 jaar in goede gezondheid, voor mannen en vrouwen. Dat doen we door de ongelijkheid zelf te verminderen, met eerlijke beloningsverhoudingen, herverdeling van bezit en inkomen via belastingen en een stevige vloer van bestaanszekerheid met goede sociale zekerheid, een sterke publieke sector en een brede, betaalbare huursector in goede volkshuisvesting. In de gezondheidszorg helpt het schrappen van eigen bijdragen en eigen risico, het verbreden van de basiszorg en de verbetering van de ouderenzorg enorm bij het bestrijden van ongelijkheid in (gezonde) levensverwachting. Chronisch zieken zijn vooral arme mensen. Ook in het kader van preventie van zorgvraag geven we apart aandacht aan de verschillen tussen arm en rijk, door juist voor lage inkomens een gezonde levensstijl mogelijk te maken. Het bestrijden van deze ongelijkheid levert in potentie ook een grotere arbeidsparticipatie van ouderen op. We hebben om die ook daadwerkelijk te realiseren ook veel meer aan loopbaanbegeleiding georganiseerd, en betere, ook op ouderen afgestemde arbeidsomstandigheden. In de hierna gepresenteerde opzet van de Huizen van Arbeid wordt hier in voorzien.

            Meer, betere en toegankelijke scholing

Een volgend stukje van de puzzel voor oplossingen van het enorme arbeidstekort is gelegen in het beter matchen van het beroeps- en hoger onderwijs met de onderwijsvraag. In de allereerste plaats is er een grote verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en van de toegankelijkheid (voor mensen met sociaaleconomische en taalachterstanden, en voor mensen met een studiebeperking) nodig met bijbehorende financiering. Zie hiervoor bij een aparte paragraaf in dit programma. Ook hebben we financiële beperkingen in de toegankelijkheid van het onderwijs weggenomen door les- en collegegeld te vervangen door een nieuw leerrechtensysteem en we gaan alle studiekosten (leermiddelen e.d.) via de onderwijsinstelling te bekostigen (zie verderop). Dit zal de bemiddelbaarheid van alle jongeren doen toenemen. Ook kondigen we een groot plan aan voor volwasseneneducatie. Maar meer gericht op betere matching hebben we twee extra maatregelen genomen. We hebben binnen twee jaar het aantal studieplekken voor studies waaraan wij op de arbeidsmarkt een overschot aan hebben beperkt en die waaraan wij een tekort hebben juist uitgebreid. Bij dat laatste hebben we ook voor meer mogelijkheden voor zij-instroom en voor werkend leren ingevoerd. We hebben voorts een systeem ingevoerd met bonussen en een werkgarantie voor afgestudeerden bij studies voor tekortberoepen. We trekken alles uit de kast om mensen te verleiden tot een studie voor erkende tekortberoepen.

            Meer circulaire arbeidsmigratie voor erkende tekortberoepen

Ook migratie gaan we inzetten voor het oplossen van arbeidstekorten. Dat kan wel degelijk effect hebben, doordat we inzetten op vooral circulaire, tijdelijke arbeidsmigratie. Als er jaarlijks netto 50.000 arbeidsmigranten extra naar Nederland komen, groeit de potentiële beroepsbevolking iedere tien jaar met een half miljoen of 5 procent extra. Daarmee wordt het risico op structurele personeelstekorten in deze periode sterk verminderd. Op korte tot middellange termijn kan het aantrekken van gekwalificeerde arbeidskrachten uit het buitenland voorzien in deze personeelsbehoefte.

Arbeidsmigranten dragen per definitie bij aan de economische groei als zij in Nederland productieve arbeid gaan verrichten. Als de productiviteit van arbeidsmigranten gemiddeld overeenkomt met die van de gevestigde werkenden, zullen 50.000 extra arbeidsmigranten per jaar het welvaartsniveau met ongeveer een kwart procentpunt per jaar verhogen. Arbeidsmigranten die worden aangetrokken voor hoogproductief werk, zullen juist een grotere bijdrage aan het gemiddelde welvaartsniveau leveren. Arbeidsmigranten leveren ook een positieve bijdrage aan de welvaart als hun talenten en capaciteiten complementair zijn aan die van de gevestigde werkenden, die daardoor ook productiever worden. Dit geldt in het bijzonder voor specialistische functies waaraan in Nederland een tekort is.

Voor het effect op de welvaart maakt het veel uit in welke levensfase arbeidsmigranten naar Nederland komen, of zij in Nederland een gezin vormen en of en, zo ja, wanneer zij vertrekken. Ons beleid voor meer op erkende tekortberoepen gerichte circulaire arbeidsmigratie, met een systeem van tijdelijke arbeidsvergunningen, is al met al het beste antwoord om ook migratie een positieve rol te geven bij het oplossen van arbeidstekorten. Door hen ook te scholen en financieel te ondersteunen bij hun terugkeer en samen met het land van herkomst te zorgen voor een werkgarantie bij terugkeer, is er geen sprake van een braindrain maar juist van een verbetering in de situatie daar. Binnen twee jaar zijn daartoe de eerste bilaterale afspraken gemaakt.

We hebben binnen een jaar een Arbeidsmigratieplan met concrete taakstellingen en instrumenten voor aantallen tijdelijke arbeidsmigranten in erkende tekortberoepen. Dit komt in plaats van de lage-lonen-arbeidsmigratie, die we zoveel mogelijk dwarszitten met de hiervoor genoemde maatregelen tegen uitbuiting van arbeidsmigranten en met het stoppen van vergunningen voor dit soort bedrijvigheid. Met een snellere en betere integratie van migranten, en om hen sneller aan het werk te krijgen – ook vluchtelingen – helpen we ook het arbeidstekort te verkleinen. Meer en snelle erkenning buitenlandse diploma’s helpt daar enorm bij en is daarom een prioriteit – we hebben dat binnen twee jaar ingevoerd.

We zetten ons ook zeer in om dit tot speerpunt van migratiebeleid in Europa te maken – niet asiel is het grootste probleem (maar wel het moeilijkste te reguleren deel van de migratie) maar arbeidsmigratie. Die moeten en kunnen we veel beter reguleren, binnen en buiten de EU, door lage lonenarbeid uit te bannen en in te zetten op tijdelijke, circulaire migratie. Migratie is niet de grote oplossing van het tekort aan arbeidskrachten of de grijze druk, maar kan daarbij wel degelijk een belangrijke functie vervullen, mits je het goed (circulair, snel, veilig, met goede integratie) organiseert.

            Minder arbeidsvraag

Een laatste, belangrijk stuk van de oplossing van arbeidstekorten ligt in het schrappen van veel banen die weinig toevoegen aan onze economie of zelfs schadelijk zijn voor onze welvaart en welzijn. Oplossingen voor arbeidstekorten worden eenzijdig gezocht aan de aanbodszijde van de arbeidsmarkt, terwijl de krapte juist voortkomt uit een te grote economie door veel export – de vraagkant. De focus van onze economie moet zich meer richten op essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs.

De belangrijkste reden voor de focus op de aanbodzijde in plaats van de vraagzijde op de arbeidsmarkt lijkt te zijn dat een kleinere vraag naar arbeid al snel wordt geassocieerd met minder welvaart. Alleen als de arbeidsproductiviteit stijgt zou de vraag naar arbeid kunnen afnemen zonder dat de productie daalt. Maar juist in sectoren waar personeelstekorten de grootste impact hebben, zoals de zorg en het onderwijs, zijn de mogelijkheden voor productiviteitsverhoging vooralsnog beperkt – al verschillen de meningen over de mogelijkheden van bijvoorbeeld AI op langere termijn. Terwijl essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs door gebrek aan personeel moeite hebben om hun dienstverlening op peil te houden, zetten we een groeiend deel van onze productiecapaciteit in ten behoeve van het buitenland.

Wat ook nauwelijks aandacht krijgt, is de vraag of we niet met minder productie toekunnen – en dus minder arbeidskrachten nodig hebben – zonder dat dit de welvaart verlaagt. Minder groei betekent niet automatisch minder welvaart. Vaak wordt aangenomen dat de consumptie zich min of meer parallel aan het bruto binnenlands product (bbp) ontwikkelt. Minder economische groei betekent dan automatisch minder consumptiemogelijkheden en dus minder welvaart. Daarmee wordt echter over het hoofd gezien dat de Nederlandse economie aanzienlijk meer produceert dan nodig is voor de binnenlandse bestedingen.

Nederland kent immers al decennialang een omvangrijk overschot op de handelsbalans. In het verleden, toen Nederland nog een relatief jonge bevolking had, was het verstandig om te streven naar een positief handelssaldo. Daarmee werd immers vermogen in het buitenland opgebouwd, dat in de toekomst zou kunnen worden benut om de binnenlandse consumptie te financieren als de bevolking ouder wordt en er minder productieve jonge arbeidskrachten beschikbaar zouden zijn. Je zou dus verwachten dat naarmate de Nederlandse bevolking meer ‘vergrijsde’, het handelsoverschot zou afnemen – en op den duur zou omslaan in een handelstekort. Het tegendeel was echter het geval. Een steeds groter deel van het Nederlandse productiepotentieel wordt dus niet gebruikt om voor binnenlands gebruik te produceren, maar voor het buitenland. Niet alleen in het licht van de vergrijzing van de bevolking, maar ook gezien de huidige personeelstekorten is dit een merkwaardige ontwikkeling. Terwijl essentiële ‘binnenlandse’ sectoren als de zorg en het onderwijs door gebrek aan personeel moeite hebben om hun dienstverlening op peil te houden, zetten we een groeiend deel van onze productiecapaciteit in ten behoeve van het buitenland.

Waar de krapte op de arbeidsmarkt en toenemende personeelstekorten doorgaans worden toegeschreven aan een ‘te kleine beroepsbevolking’, is er meer reden om de oorzaak te zoeken in een ‘te grote economie’. De Nederlandse economie produceert veel meer dan nodig is om de welvaart van de Nederlandse bevolking op peil te houden. Als het saldo van uitvoer en invoer in het komende decennium geleidelijk in balans zou worden gebracht, zou het bbp met 11% kunnen worden verkleind, zonder dat dit ten koste gaat van de ruimte voor binnenlandse bestedingen (consumptie plus investeringen). De vraag naar arbeid vanuit het bedrijfsleven zou daarmee min of meer evenredig kunnen afnemen, waarmee de gevreesde structurele personeelstekorten als sneeuw voor de zon zouden verdwijnen.

Er is dan ook alle reden om een beleid te gaan voeren dat niet tot doel heeft bedrijvigheid gericht op de uitvoer aan te moedigen en te ondersteunen, maar juist te ontmoedigen en af te remmen. Het economisch beleid zou zich primair moeten richten op het bedrijfsleven dat voor de binnenlandse markt produceert. Binnenlandse bestedingen moeten belangrijker worden dan export en doorvoer. Daarbij helpt ook dat de binnenlandse vraag versterkt wordt door hogere inkomens en een grote publieke sector met veel publieke werknemers die een goede, stabiele koopkracht hebben. Dat staat centraal in ons economisch beleid, en is ook goed voor de vergroening van onze economie. We maken binnen 4 jaar een einde aan ons handelsoverschot. We moeten ons richten op banen die werkelijk toegevoegde waarde leveren in termen van breed welzijn.

Daarnaast zou het goed zijn in het pensioenstelsel de verhouding tussen kapitaaldekking en omslagfinanciering te veranderen ten gunste van het laatste, om zo een lager spaaroverschot te organiseren – dat helpt bij het terugdringen van het handelsoverschot ten gunste van binnenlandse bestedingen. Door de verhoging van de AOW (zie hierna) doen we dat eveneens. Door aanpassingen in het pensioenstelsel (zie verderop) bevorderen we dat pensioenpremies omlaag gaan terwijl de pensioenzekerheid toeneemt.

Een andere economisch verdienmodel met andere banen: sociaal, groen en slim

We hebben met onze grote veranderingen in onze economie afscheid genomen van het neoliberale superkapitalisme, waarin aandeelhouderswaarde allesoverheersend is geworden. We kiezen voor een Rijnlands in plaats van een Angelsaksisch model, met een sterke, grote publieke sector en moderne verzorgingsstaat, en waarin de markt sterk gereguleerd en gedemocratiseerd is, ook met coöperaties. De invloed van de markt is ook verbannen uit het politieke domein. Met een eerlijk belastingstelsel (zie verderop) herverdelen we bezit en inkomen. Niet de wolf in onze natuur is het probleem, maar de wolf van Wall Street en het superkapitalisme, en van de fossiele en vervuilende bedrijvigheid. We laten ons daarbij niet langer gijzelen door de open grenzen en globalisering, in een race to the bottom. En dat vraagt dus ook een sociale Europese Unie, andere handelsverdragen en een nieuw Bretton Woods (monetair stelsel).

Dat betekent eveneens een einde aan economische groei als doel, en een transitie naar kwalitatieve groei, in termen van brede welzijnsgroei. De economie moet opereren binnen harde ecologische en sociale grenzen, een donut-economie. De overheid moet veel gerichter sturen welke arbeid we wel willen: duurzaam en sociaal: publieke banen, banen in de duurzaamheidstransities en in de woningbouwopgave en banen in bedrijvigheid die bijdragen aan onze brede welvaart, met maatschappelijk ondernemerschap en coöperatieve werkorganisaties als norm. Dit economisch hervormingsplan (Plan voor een slimme, sociale en groene economie) is er binnen een jaar en wordt ondersteund met een Toekomstfonds en een nieuwe Nationale Investeringsbank (zie verderop).

            Minder geopolitieke afhankelijke economie

Aparte aandacht is nodig voor het weerbaar maken van Europa, ons land en onze bondgenoten – voor het verdedigen van internationale grenzen, de democratische rechtsstaat inclusief het internationale recht, onze vrije samenleving en onze welvaart en welzijn. Dat vraagt ook een andere economie, met veel minder afhankelijkheden van vijandige en onbetrouwbare landen (grondstoffen, productiefaciliteiten, distributiefaciliteiten) voor essentiële goederen en diensten (medicijnen en medische hulpmiddelen, staal en andere bouwmaterialen, energie, zeldzame grondstoffen die nodig zijn voor bijvoorbeeld groene energie en voor data infrastructuur, wapens en verdedigingsmiddelen, inclusief het kunnen vergaren van inlichtingen, etc.). Daarvoor zal de productie en levering van die goederen en diensten in Europa, en ook in ons land, fors moeten groeien, hetgeen langere termijn zekerheid behoeft voor de leveranciers en soms ook subsidiëring bij de transitie. Waar nodig nationaliseren we desnoods al dan niet tijdelijk essentiële bedrijven om ze overeind te houden of om ze te transformeren. Deze transitie is urgent. We bevorderen een Europees plan voor minder geopolitieke afhankelijkheid en voeren zelf een 4-jarenplan uit, dat er al binnen een jaar is, en onderdeel is van ons Plan voor een slimme, sociale en groene economie.

            Minder export en doorvoer, geen handelsoverschot meer, minder transport

Het Plan voor een slimme, sociale en groene economie maakt een einde aan de rol van ons land als export- en doorvoerland, met weinig toegevoegde waarde en veel vervuiling en overlast. We maken binnen 5 jaar een einde aan ons handelsoverschot.

We stoppen ook met het ruim baan geven aan de distributiecentra, de enorme blokkendozen die nu steeds meer ons landschap ontsieren en alleen kunnen bestaan met op arbeidsmigratie en uitbuiting gebaseerde lage lonenarbeid. Er komt per direct een landelijk moratorium op uitbreiding en nieuwe plekken voor distributiecentra. Vrachtwagenverkeer voor transport van goederen in ons land krijgt een apart tarief van rekeningrijden – dat is hoger per km en voor niet-elektrische voertuigen, en voor transport waarvoor niet aangetoond wordt dat er geen duurzaam alternatief is. We voeren tegelijkertijd een aparte heffing in op het bezorgen van pakketten en van voedsel/maaltijden. De prijs van hogere lonen, betere arbeidscontracten en de milieuschade van al dat bezorgen gaat zichtbaar worden in de consumentenprijs, dat zal het aantal vervoersbewegingen drastisch doen krimpen. Veel van die bewegingen zijn onnodig.

De distributieknooppunten als de Rotterdamse haven en Schiphol moeten niet meer inzetten op groei, maar op een kwalitatieve, duurzame transitie, met enkel duurzaam transport en daarin een voorlopersrol spelen.

We zorgen voor een forse krimp in de luchtvaart. De sprookjes over duurzaam vliegen zijn vooralsnog voor de komende decennia luchtkastelen. Vliegen moet beperkt worden tot waar geen alternatieven zijn en beprijst, opdat er zo min mogelijk onnodig gevlogen wordt. Deze krimp maakt vliegen wel weer haalbaar binnen de grenzen van natuurvergunning en gezondheidsnormen. We maken binnen twee jaar continentale vluchten fors duurder, verbieden tegelijkertijd vluchten waar goede railalternatieven bestaan (dit scheelt al 100.000 vluchten!) en zetten per direct, zo nodig met noodwetgeving, een stop op de groei van luchthavens: Lelystad Airport gaat definitief niet open, Schiphol moet terug naar maximaal 250.000 vluchtbewegingen, en regionale luchthavens gaan binnen twee jaar dicht. Privévliegtuigen worden binnen 2 jaar  in beginsel niet meer toegelaten. Nachtvluchten worden per direct verboden. De krimp is mogelijk met behoud van een goede bereikbaarheid van alle voor Nederland belangrijke bestemmingen. Er zijn veel minder overstappers nodig. Schiphol blijft een kleinere hub met een groot netwerk. Het internationaal vervoer van Nederland komt niet in de knel. Economisch is er nauwelijks nadeel. Er komt binnen 2 jaar een aparte ticketbelasting voor veel-kilometer-vliegers en kortingen voor veelvliegers worden verboden. En er komt binnen 2 jaar een kerosinebelasting op alle vliegbewegingen, die zwaarder is voor privé- en zakenvliegtuigen. Zo maken we de luchtvaartkrimp ook eerlijker. Tegelijkertijd zetten we in op veel meer snelle verbindingen in Europa via railverkeer, voor personen en voor goederen.

Scheepvaart maken we uiterlijk in 2060 een van de duurzaamste vormen van transport. We zetten vol in op elektrificatie van de scheepvaart met groene stroom – op het water en aan de wal. Voor nieuwe schepen gaan we uiterlijk per 2030 verbieden dat er een hoofdmotor in komt. De eis wordt dan tenminste hybride diesel-elektrisch gaan varen. En dan gaan de accu’s het vanzelf steeds meer overnemen als die goedkoper en kleiner worden. De scheepvaart wordt onder de werking van het ETS gebracht en krijgt ook een CO₂-heffing. Ook privéjachten met fossiele brandstoffen gaan we zwaarder belasten. Er komen strenge normen voor geluid van schepen onder water. We gaan op de Noordzee streng handhaven op verbod van lozen van giftige stoffen, o.m. na scrubben. Niet-duurzame cruiseschepen worden per direct geweerd. Binnenvaart, slepers, baggerschepen en veerboten moeten voor 2030 elektrisch zijn.

            Energietransitie naar groene elektriciteit en grote energiebesparing

Wat betreft de energietransitie maken we eveneens binnen een jaar een plan met doestellingen in de tijd en bijbehorende maatregelen. Elektriciteit moet het belangrijkste element van het energiegebruik worden. De kolencentrales moeten volgens huidige wetgeving in 2030 dicht. We zorgen dat dit inderdaad gebeurt. We normeren wettelijk gefaseerd vermindering uitstoot van broeikasgassen richting een klimaatneutrale elektriciteitssector in 2035, stimuleren opslag in batterijen bij zonneparken en normeren verplicht zon op daken. Investeringen in adequate elektriciteitsnetten zijn cruciaal. Andere energiedragers, zoals waterstof, spelen, anders dan het beleid tot nu toe faciliteerde, bij ons slechts een beperkte rol. Het regelbaar vermogen voor onze elektriciteitsproductie moet uiterlijk in 2035 klimaatneutraal zijn. Flexibiliteit van de vraag naar elektriciteit en goede verbindingen met omringende landen verminderen de noodzaak van dit regelbaar vermogen.

We reguleren het gebruik van biomassa. Alleen echte duurzame biomassa kan gebruikt worden als duurzame energiebron, en de toepassing moet zoveel mogelijk beperkt en geprioriteerd worden. In het Klimaatakkoord is een te belangrijke rol weggelegd voor biomassa in de verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening, dat gaan we beperken. Biomassa is in ons energiebeleid vooral een tijdelijke oplossing, tot het moment dat andere, meer duurzame opties goedkoper en verder ontwikkeld zijn. We beperken de subsidies voor biomassa tot waar en zolang er echt geen duurzamer alternatief is, met inachtneming van de energiebesparingstaakstellingen. De inzet van biomassa als energiebron moet waar dat kan af worden gebouwd. Liever biomassa gebruiken als grondstof, dan als energiebron.

We investeren niet in kernenergie, dat is niet duurzaam, is onnodig, is te laat beschikbaar en veel te duur. We schrappen de bouwplannen en gereserveerde middelen hiervoor per direct. Kernenergie is een dure, onnodige, gevaarlijke rechtse hobby. Kernfusie is al decennia een technische illusie gebleken. Het is goed om daar naar onderzoek te blijven verrichten, maar voor onze huidige urgente problemen is daar ook niet de oplossing van te verwachten.

De energie-infrastructuur van Nederland moet leidend worden voor de ruimtelijke, sociale en economische ontwikkeling, en niet meer volgend zoals nu. Infrastructuur heeft een sturende werking op gedrag van burgers en bedrijven. Daarvoor krijgen netbeheerders direct alle benodigde investeringsruimte en wettelijke ruimte. Ook voor burgers, corporaties en gemeentes maken we binnen een jaar juridische ruimte zodat ze zelf met lokale duurzame energiesystemen aan de slag kunnen gaan en lokaal maatwerk mogelijk wordt. Het tijdig en op de juiste plaats realiseren van adequate elektriciteitsnetten is de hoofdopgave van de vernieuwing van het energiesysteem. Energie-infrastructuur wordt een vestigingsplaatsfactor in een breder ruimtelijk perspectief voor Nederland.

We gaan veel meer inzetten op energiebesparing. Het potentieel daarvoor wordt veel te weinig benut. Alle nieuwe bedrijvigheid die veel extra energie nodig heeft wordt per direct, zo nodig met noodwetgeving, in beginsel niet meer toegelaten. We verhogen het energiebesparingsdoel voor 2030 van 32,5% naar 45%. De schoonste energie is de energie die we niet hoeven op te wekken. En we kunnen niet zonder, willen we de doelstelling van maximaal 1,5 graad opwarming halen en nog ergere  klimaatrampen voorkomen. De transitie is alleen haalbaar bij forse energiekrimp.

De uitstoot van broeikasgassen door de industrie moet veel sneller omlaag. Voor het bereiken van de reductiedoelstellingen voor CO₂ hangt veel af van de industrie. De doestellingen van het Klimaatbeleid voor de industrie gaan we binnen een jaar wettelijk verankeren en afdwingbaar maken voor overheid, burgers, milieuorganisaties en voor bedrijven die wèl hun doelen halen, maar concurrenten vals zien spelen. We heffen per direct de uitzondering van de industrie op de investeringsverplichting in energiebesparing op en gaan deze verplichting strak handhaven.

In ons nieuwe belastingstelsel (zie verderop) wordt door ons ook een verandering van de energiebelasting ingevoerd, waarbij de huidige vrijstellingen voor grootverbruikers vervallen. Eveneens willen we een hoge CO₂-heffing en een ETS-heffing. Dit zal de industrie aanzienlijk prikkelen te investeren in energiebesparing, energieefficiëntie en verduurzaming van hun energiegebruik. Het zal zonder twijfel ook leiden tot vertrek of beëindiging van sommige energie-intensieve bedrijvigheid, maar daar staat nieuwe, duurzame en slimme bedrijvigheid tegenover. De betrokken werknemers krijgen een inkomensgarantie en worden desgewenst naar ander werk begeleid.

We bieden energie-intensieve bedrijven die hun CO₂-uitstoot willen terugdringen investeringszekerheid door middel van carbon contracts for difference (CCfD’s), die de kloof overbruggen tussen de  geldende prijs van CO2-emissies en de werkelijke kosten van emissiereductie. Restwarmte-uitstoot wordt belast opdat het rendabel wordt deze te benutten.

Er komt een Noodwet voor verplichte energiebesparing bij bedrijven komen opdat huishoudens niet verstoken worden van energie. Bij elektriciteitstekorten gedurende de transitie gaan we energie-intensieve productie beperken of zelfs stilleggen.. Alles wordt uit de kast gehaald om energie te besparen.

            Groene, energie-arme industrie

De industrie in Nederland gaat zeer ingrijpend veranderen. De relatief grote omvang van de zeer energie-intensieve industrie werd mede mogelijk door de relatief grote hoeveelheid fossiele brandstoffen uit eigen bron (vooral aardgas). Dit specifieke voordeel kan niet vervangen worden door eigen opwekking van duurzame energie, omdat andere Europese landen soms veel meer duurzame energie kunnen opwekken. Het oude industriemodel is niet meer bruikbaar, ook al blijven andere relatieve voordelen van Nederland bestaan, zoals de ligging en de immateriële infrastructuur.

Er komt binnen een jaar een nieuw sectorplan voor vergroening van en vermindering van energiegebruik door de industrie en diensten. We verscherpen de klimaateisen in de industrie. We gaan bij de nieuwe klimaatdoelstellingen voor de industrie en diensten de gehele klimaatafdruk van deze bedrijven meerekenen. Dat vraagt om een economisch structuurbeleid dat gericht is op onder meer extensivering (vermindering) van energiegebruik in de industrie.

De sleutel ligt in circulariteit en vermindering van laagwaardig gebruik. Als fossiele import helemaal moet verdwijnen met behoud van de chemie, dan zijn er grote stappen op circulariteit nodig. De integratie tussen raffinage en chemie (met name plastics) blijft, maar verandert substantieel. Dit levert een duurzamere sector en een kleinschaligere chemische productie.

Wij zien geen toekomst voor de kunstmestfabricage meer in ons land. Voor ijzer en staal gaat meer schroot verwerkt worden. Productie van staal in Europa voorkomt afhankelijkheid van landen buiten Europa. Dat kan prima in Europese landen waar veel meer potentieel is aan duurzame energieopwekking, zoals Spanje en Zweden. Bovendien levert de staalproductie in ons dichtbevolkte land al lang grote gezondheidsproblemen op. Wij zien kortom, hoe pijnlijk ook, ook geen toekomst voor staalproductie in ons land.

Waterstof is een opslagmogelijkheid voor energie, waarbij echter veel energie verloren gaat. We gaan, anders dan waar de industrie nu van uitgaat, grote waterstofprojecten niet subsidiëren, ook niet wat betreft het aanleggen van het leidingen – de sector moet dat zelf financieren. Dat maakt des te meer dat energie-intensieve bedrijvigheid in ons land maar beperkt houdbaar zal zijn. De duizelingwekkende hoeveelheden wind- en zonnestroom die nodig zijn voor de productie van groene waterstof, gaan vele tientallen miljarden kosten. De aansluiting op het elektriciteitsnet zou nog eens vele miljarden kosten, net als de bouw van de elektrolysers. De kans dat waterstof vanaf de Noordzee het goedkoopst zal zijn, is niet zo groot. Als de industrie overgaat op groene waterstof gaan velen er daarom van uit dat de waterstof uiteindelijk geïmporteerd moet worden. Maar ook import is niet goedkoop, integendeel. Schaarse, groene waterstof moeten we niet gebruiken om de energie-intensieve bedrijvigheid in stand te houden met subsidies, maar kan wel goed dienen als bufferbrandstof, om tijdelijke tekorten bij productie met zon en wind op te vangen. Een waterstofcentrale kan zo’n dip opvangen, als een soort chemische accu voor zon- en windenergie.

CO₂-opslag is uiteindelijk ook geen oplossing, maar kan wel tijdelijk soelaas bieden, maar we moeten onze focus en subsidie vooral richten op CO₂-hergebruik. Investeringen in CO₂-opslag (CCS) worden alleen dan toegelaten als er geen duurzamer alternatief beschikbaar is, en alleen als tijdelijke tussenoplossing. Hergebruik van CO₂ (CCU) is wel een structureel duurzaam alternatief.

We stoppen ook met het faciliteren van veel energie en water slurpende datacenters in ons land. We stellen daarenboven bindende duurzaamheidsnormen vast voor datacentra, waaronder energie-efficiënte koeling, minimaal watergebruik, hergebruik van restwarmte en verlenging van de levensduur van hardware. In afwachting daarvan stellen we per direct een moratorium in. We stellen ecodesignregels vast die het dataverbruik van online films, video’s, games en advertenties aan banden leggen, evenals dat van slimme apparaten. We voeren ecodesignregels in voor software om het gebruik van systeembronnen, energie en data te beperken. We verbieden cryptomunten – naast het grote data- en energiebeslag zijn deze munten gevaarlijk voor de financiële stabiliteit, schulden van huishoudens en worden ze gebruikt voor witwassen van criminaliteit en witwassen. We ontwikkelen een meetlat voor de rekenintensiteit van kunstmatige intelligentie (AI), voeren een rapportageverplichting in voor AI-ontwikkelaars en bevorderen het gebruik van de meetlat als criterium bij de aankoop van AI door overheden.

            Groene, natuurinclusieve landbouw

Landbouw is voor onze economie maar van beperkt belang. Het draagt niet meer dan 1,4% bij aan ons nationaal inkomen. Als we het hele agrocomplex van bedrijvigheid meerekenen komt het op ruim 4%, iets meer dan de cultuursector bijdraagt aan onze economie (die echter veel minder overheidssubsidie krijgt). Landbouw is verantwoordelijk voor 71% verantwoordelijk voor de binnenlandse stikstofuitstoot en voor 10,8% van de uitstoot van broeikasgassen. Een radicale verandering bij de landbouw is nodig. Het is absurd dat in een dichtbevolkt land dat drijft op diensten bijna 60 procent van het grondgebied in beslag wordt genomen door een uitermate vervuilende activiteit: de intensieve landbouw. Deze heeft grote nadelige maatschappelijke en milieueffecten. Niet alleen voor het klimaat, maar ook voor de eveneens voor de mens bedreigende drastische achteruitgang van de biodiversiteit en via vervuiling en besmetting ook rechtstreeks voor een bedreiging van onze gezondheid.  Dat moet minder, duurzamer, natuurlijker.

Landbouw moet van ons in 2040 geheel klimaatneutraal zijn. De uitstoot van CO₂, methaan, stikstof en fosfaat in de landbouw wordt belast. Met de opbrengsten financieren we meer subsidie voor natuurinclusieve landbouw. We brengen methaan en andere klimaat emissies onder de werking van het ETS, waardoor emissies van mest worden teruggedrongen. In de landbouw moet alleen al voor de reductiedoelstelling van broeikasgassen de veestapel voor 2030 met 30% verminderen met een maximum van 1,7 dier per hectare.

Het huidige systeem van concurreren op kostprijs biedt op lange termijn geen perspectief voor de sector, daarvoor lenen de productieomstandigheden in een druk bevolkt land als Nederland zich niet. De gangbare, industriële landbouw kan de wereld op den duur niet voeden. Boeren staan nu met de rug tegen de muur, en velen zouden wel verandering willen als de prijzen stijgen. Burgers maken zich zorgen over klimaatverandering, maken zich zorgen over gezondheidsrisico’s en ergeren zich aan de landschapsvervuiling en schendingen van dierenwelzijn, natuurbeschermers zien dat er zich een ‘ecologische ramp’ voltrekt in het agrarische gebied. Niet alleen 84% van de insecten zijn verdwenen, maar ook 93% van de boeren.

We hebben binnen een jaar een plan vastgesteld voor de toekomst van de landbouw en visserij. We verplichten, stimuleren en faciliteren boeren om zich te richten op het produceren van duurzame kwaliteitsproducten en grondgebondenheid, door te kiezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw, met lokale productie- en consumptieketens, dier- en milieuvriendelijke landbouwconcepten en het leggen van verbinding tussen landbouw en maatschappij. Niet steeds minder boeren en meer monocultuur, maar juist meer kleine boeren en minder monocultuur. Natuurinclusieve landbouw moet in 2050 volledig gerealiseerd zijn met meetbare en voor burgers afdwingbare tussendoelen in 2030 en 2040. De toekomst ligt in gemengd boerenbedrijf met natuurinclusieve akkerbouw, voedselbossen en extensieve veeteelt, gecombineerd met betaald natuur- en landschapsbeheer en andere, niet-vervuilende bedrijvigheid. Het areaal landbouwgrond (nu 54 procent van het landoppervlak) wordt gehalveerd. Dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de uitbreiding van de voedselproductie op zee. Boeren gaan minder produceren, maar ze krijgen wel een betere prijs voor hun producten.

We maken een einde aan de bio-industrie en de intensieve veeteelt. Wij willen de omvang van de Nederlandse veestapel controleren en fors verminderen – met een krimp van tweederde ten opzichte van 2020 uiterlijk in 2030, dus tot eenderde van de huidige omvang. Er komt per direct een moratorium op de omvang van de veestapel in de intensieve veehouderij per diersoort, vooruitlopend op het nieuwe beleid. We geven provincies de bevoegdheid om regionaal extra eisen te stellen aan de veehouderij in het kader van de volksgezondheid en het milieu en tevens nemen we het voorzorgcriterium op als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen van veehouderijen in de AMvB’s van de Omgevingswet. Nieuwbouw van megastallen wordt niet meer toegestaan en bestaande megastallen verdwijnen. Veevoer gaat genormeerd worden naar uiteindelijk zonder ingevoerde soja en zonder kunstmest. Nederlanders eten in 2120 minder vlees en/of eten kweekvlees. Met BTW- en prijsmaatregelen ondersteunen we die transitie. We gaan vegetarische vleesvervangers, kweekvlees en het gebruik van insecten en zeewier in de voedselvoorziening bevorderen.

We bevorderen een snelle hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (nu 40% van de EU-begroting) met hogere kwaliteitsnormen. Directe inkomenssteun voor boeren vervangen we door subsidies die gekoppeld zijn aan het realiseren van maatschappelijke opgaven zoals duurzaamheid, natuurbehoud, gezondheid en dierenwelzijn. Ook kan een deel van het landbouwbudget worden ingezet voor innovatie om onze voedselvoorziening toekomstbestendig te maken.

Het mededingingsbeleid wordt zodanig aangepast dat boeren meer marktmacht krijgen ten opzichte van de voedselverwerkers en supermarktketens, onder andere met het doel een verbetering van de afzetprijzen te realiseren. Verkoop onder de kostprijs wordt verboden.

De stikstofarresten van de Raad van State en uitspraken van andere rechters worden direct en strikt uitgevoerd – niet door ontwijktrucs. We gaan versnellen in plaats van vertragen: 50% procent minder stikstofuitstoot en driekwart van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op een gezond niveau in 2030.

Om de inklinking van het veen en de uitstoot van CO₂ tegen te gaan verhogen we het waterpeil in het veenweidegebied en stemmen we het gebruik van de grond zoveel mogelijk af op de aard van het gebied (functie volgt peil). Met deze vernatting van veenweidegebieden zijn ze niet meer geschikt voor melkveehouderij, maar wel voor ‘natte’ teelten zoals cranberry’s en riet. Er komt een pakket aan stimuleringsmaatregelen om boeren te helpen over te stappen op duurzame natte landbouw. De vruchtbare kleigronden in Zeeland, de polders, Noord-Holland, Friesland en Groningen behouden hun bestemming als akkerbouwgrond. Hier zullen vooral gewassen worden geteeld voor menselijke consumptie. Het is zonde om op vruchtbaar land gras te laten groeien voor koeien. De normen voor dierenwelzijn moeten fors worden verhoogd en strak gehandhaafd. Dieren hebben recht op een respectvolle behandeling.

We verbieden het gebruik van pesticiden die schadelijk zijn voor mens, milieu en ecosystemen, zoals neonicotinoïden. Verkoop van gewassen, planten en bloemen die met pesticiden gekweekt zijn wordt in Europa eveneens verboden. Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen wordt bevorderd. Pesticiden veroorzaken ernstige ziektes bij mensen op en rondom de boerderijen en bijv. de bloembollenvelden, zoals Parkinson en leukemie. Een progressieve belasting op pesticiden (zolang er nog geen Europees verbod is) en geïmporteerd veevoer maakt de kiloknaller extreem duur en het onbespoten appeltje goedkoop. Het gebruik van patentloze, vaak biologische, zaden en pootgoed willen we stimuleren. We blijven het voorzorgprincipe hanteren tegen genetische modificatie van gewassen.

            Circulaire economie

We gaan onze economie geheel verduurzamen naar een circulaire economie. Dat is een kringloopeconomie waarin geen eindige grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen (afval) volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. Met ook nieuwe verdienmodellen. Voor iedere sector van onze economie komen er in een apart plan voor een circulaire economie wettelijke doelstellingen, gefaseerd in de tijd, met instrumenten en financiering, op weg naar een volledig circulaire economie in 2050. Dit plan is er binnen een jaar. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kan een circulaire economie 10% afname van onze CO₂-uitstoot en 20% waterbesparing in de industrie opleveren, maar ook meer leveringszekerheid van grondstoffen (25% minder import van primaire grondstoffen), als ook ruim 50.000 nieuwe banen en zeven miljard euro extra voor de Nederlandse economie. Dat vraagt wel een enorme transitie. Deze moet eerlijk en rechtvaardig plaatsvinden, opdat huishoudens met een laag en middeninkomen daar niet de rekening van betalen. Het moet hen financieel mogelijk gemaakt worden duurzaam te leven. In het plan wordt daar uitwerking aan gegeven. Een circulaire economie helpt ook enorm tegen risicovolle geopolitieke afhankelijkheden.

We gaan voor de verkoop van producten in het plan voor een circulaire economie wettelijke normeringen instellen dat het gebruik van circulaire en/of duurzame natuurlijke grond- en hulpstoffen steeds meer verplicht stelt. Onder meer bij de bouw, textiel en bij elektronica. Er komt ook een Afvalwet naar analogie van de Klimaatwet, die het gebruik van niet-circulaire/duurzame natuurlijke producten met (ook door derden) afdwingbare doelstellingen en termijnen beperkt. En er komt binnen twee jaar een verpakkingsbelasting plus een uitbreiding van statiegeldregelingen. We gaan de nieuwe Europese richtlijn voor reparatie en garantie al vooruitlopend in nationale regelgeving omzetten in het hiervoor genoemde plan.

            Maatschappelijk verantwoord ondernemen, beperken en reguleren marktwerking

In onze economische transitie gaan we ook de marktwerking meer reguleren: We hebben binnen 2 jaar de verplichtingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) uitgebreid en effectiever gemaakt.

Marktwerking is binnen 3 jaar wettelijk uitgesloten in publiek sectoren. De Autoriteit Consument en Markt is in deze sectoren niet meer bevoegd. Bij disfunctioneren kan de bevoegde overheid aanwijzingen geven en/of onder curatele stellen. We hebben de privatisering van het OV en nutsbedrijven binnen 4 jaar terug gedraaid. In andere sectoren, waarin ook publieke belangen spelen (banken, post, communicatie) zetten we zwaarder in op regulering.

Waar er wel marktwerking is gebleven, hebben we tegelijkertijd het marktmeesterschap van de overheid versterkt, vooral uit oogpunt van het algemeen belang en van consumentenbelangen. Reclame gaan we binnen 3 jaar veel sterker reguleren. We zetten ons in om de misstanden die nu wekelijks bij consumentenprogramma’s te zien zijn aan te pakken met extra regelgeving en handhaving. Met scherpe en intensieve inspecties en hoge, effectieve boetes. We hebben binnen 2 jaar vijandige overnames moeilijker gemaakt. Excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen wordt wettelijk beperkt. We hebben het patentrecht binnen 2 jaar beperkt. We hebben in 2 jaar de huurbescherming versterkt van zelfstandige winkeliers en de rechtspositie van franchisenemers, en we hebben tegelijkertijd de mededingingswetgeving aangescherpt, zodat de macht van grote inkopers tegenover kleine zelfstandigen is ingeperkt.

Handelsverdragen en de Europese Unie worden hervormd. We voeren daartoe binnen 2 jaar een wettelijk toetsingskader in. We zetten ook in op een nieuw begrotingspact in de EU. Dit wordt opgenomen in een nieuw EU-verdrag, dat ook eigen belastingheffing mogelijk maakt, ook een sociale pijler kent en geen vetorecht meer kent (zie ook bij linkse begrotingspolitiek).

            Betere bescherming privacy en regulering van internet

De privacy van burgers moet binnen 3 jaar veel beter worden beschermd en het internet moet meer worden gereguleerd met een heel pakket aan maatregelen. Overheden en publieke instellingen moeten zelf controle houden over hun databestanden. Er is voor gebruikers een wettelijk gegarandeerde zeggenschap en transparantie over de koppeling van databestanden in publieke sectoren. Het medisch beroepsgeheim is niet aangetast mar juist versterkt. We draaiden het mogelijk maken van het verkopen van je data door je bank terug. Banken krijgen geen inzicht in telefoongesprekken. Burgers hebben wettelijk zeggenschap en controle over wat er met hun data gebeurt en er zijn strenge wettelijke voorwaarden voor het omgaan met deze data. Cookies zijn scherp aan bonden gelegd. Apps en platforms die zich daar niet aan conformeren zijn verboden. Bij het gebruik van algoritmes en databestanden is transparantie wettelijk verplicht. Stigmatiserend gebruik van algoritmes, bijv. bij het bestrijden van fraude, is verboden. Algoritmes mogen niet leiden tot uitsluiting op de arbeidsmarkt of verzekeringen. We ondersteunden de snelle ontwikkeling van een ‘publiek internet’, met waardengedreven publieke en non-profit platforms, waardoor informatie en communicatie, en daarmee datastromen, niet langer via commerciële platforms of platforms die in handen zijn van autoritaire regimes hoeft te gaan. Zo bevorderen we een divers en pluriform internet met verschillende typen spelers. We verbieden apps en platforms die nepnieuws verspreiden, illegale verkoop toestaan, discriminerende, racistische, bedreigende en gewelddadige uitlatingen toestaan, de democratische rechtsstaat ondermijnen en/of de nationale veiligheid ondermijnen (zoals vanuit autoritaire regimes, terreurorganisaties of criminele organisaties). We hebben de digitale infrastructuur veel steviger gereguleerd. Dit geldt des te meer in het geval platformbedrijven nutsfuncties vervullen. De huidige kaders voor wetgeving en regulering lopen achter bij de alledaagse realiteit van algoritmische lock-ins, ongebreidelde verknopingen van datastromen, vervagende grenzen tussen de private infrastructuur en gebruikersvoorwaarden met een onduidelijke status. Het dwingend en niet transparant goedkeuren van delen van je data en surfgedrag op websites is verboden. Zelfregulatie is evident onvoldoende gebleken. We verboden de handel in persoonsgegevens (met inbegrip van gepersonaliseerde reclame), biometrische massasurveillance, social scoring  en de ongerichte onderschepping van telecommunicatie. Platformbedrijven moeten verplicht voor hun diensten voldoen aan dezelfde eisen als hun concurrenten: cao-naleving (Picnic), verbod op schijnzelfstandigheid (Deliveroo, Uber), beroepsvoorschriften (Uber) en belastingvoorschriften als btw en toeristenbelasting (AirBNB). We voerden naar Frans voorbeeld een aparte belasting in op digitale diensten (Digitaks) en voeren wetgeving in om monopolyposities (zoals Google bij zoekmachines en Facebook bij sociale media) te breken. Dat kan o.m. met interoperabiliteit, het verbieden van koppelingen (zoals die nu door de Europese Commissie is verboden tussen het besturingssysteem Windows en de zoekmachine Internet Explorer), en door te verbieden dat toegang tot platforms of data uniek is – zoals nu Facebook bepaalt welk aanbod van andere partijen is toegestaan. Dataportabiliteit maakt het gebruikers mogelijk een alternatief voor Facebook te kiezen zonder gegevens te verliezen en dus zonder virtuele vrienden te verliezen. We namen maatregelen om jongeren beter te beschermen tegen potentieel beschadigende content en verslavend internetgedrag, en om burgers te misleiden met ‘fakenews’ – dat moet wel zeer transparant en controleerbaar gebeuren, onafhankelijk van de overheid – en bewuste manipulatie van de democratie. Accounts zijn verplicht op de eigenaar/gebruiker verifieerbaar voor de overheid bij strafbare uitingen, waaronder racisme, discriminatie en bedreiging, maar ook fascisme en bedreiging van de rechtsstaat.

            Regulering en krimp van financiële sector

Aparte aandacht geven we aan de noodzakelijke krimp en hervorming van onze financiële sector. We hebben de financiële sector binnen 3 jaar fors ingekrompen en gereguleerd. Onze financiële sector is nu een waterhoofd in onze economie, die ook grote risico’s geeft voor onze totale economie, welvaart en brede welzijn. Het faciliteert ook op grote schaal belastingontwijking, het zo desastreus uitpakkende superkapitalisme en zelfs criminele organisaties met witwassen en belasting ontduiken. We hebben scherp ingegrepen met tal van maatregelen. We willen de financiële sector in 10 jaar laten krimpen van 7 à 10% naar maximaal 3% van ons bbp. In plaats van de focus te richten op reductie van overheidsschulden moeten we die richten op reductie van private schulden.

We eisen fors hogere buffers bij banken en verplichten tot een harde scheiding tussen nuts- en zakenbankfuncties (aparte betaalrekening- en spaarbanken). We sturen aan op een stelsel met kleine banken, en willen lagere private schulden – de totale private schulden willen we binnen 10 jaar verlagen van 274% van ons bbp naar maximaal 135%, die van niet-financiële bedrijven van 172% naar maximaal 100% en die van huishoudens van 102% naar maximaal 85%. Banken met nutsfuncties moeten verplicht coöperatief zijn opgezet, die niet op winst maar op het publiek belang en dat van hun cliënten gericht zijn. Er is ook een aparte, veilige staatsbank voor huishoudens gecreëerd. Banken dragen nog steeds te weinig bij aan de overheidsfinanciën, daarom verhoogden we de bankenbelasting, en die voor zakenbanken extra. Daarnaast willen we in Europees verband een belasting invoeren op speculatieve transacties met aandelen (Financial Transaction Taks – FTT – of ook wel Tobin-tax genaamd). De bankenunie moet afgemaakt worden door de invoering van een door banken zelf gefinancierd Europees depositogarantiestelsel (DGS), zodat overheden onder druk van spaarders niet in de verleiding komen falende banken alsnog te redden. Hierbij moet er altijd een mogelijkheid moet zijn klanten van die bedrijven te redden in bepaalde omstandigheden. Met de invoering van een Europees DGS zorgen we ervoor dat de Europese bankenunie naast Europees toezicht en een Europees steunfonds stevig op drie pijlers rust.

Het is hard nodig de rol van banken en van de overheid bij geldcreatie aan de orde te stellen en het gebruik van cryptomunten als bitcoins te verbieden. Geldschepping moet de samenleving dienen: daarom een goede democratische controle op geldschepping, het voorkomen van financiële zeepbellen en het creëren van ruimte voor publieke bestedingen. Dat doen we door geldschepping te beperken door dit exclusief te beleggen bij een digitale euro onder controle van de Europese Centrale Bank. We stimuleren dat geld in de productieve economie terechtkomt en ontmoedigen speculatie.

We moeten ook de uitwassen van het Angelsaksische aandeelhouderskapitalisme bestrijden: de investeerder, en niet de belastingbetaler moet verplicht de grootste risicodrager zijn; excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen is onmogelijk gemaakt; de invloed van werknemers is vergroot; en de kosten en het verdienmodel van private equity-partijen is verplicht transparant geworden. We hebben daarenboven binnen een jaar private equity geheel verbannen uit de publieke sector, vooruitlopend op de beëindiging van marktwerking daar.

Ook verzekeraars en accountants worden scherper gereguleerd. Fiscalisten, accountants en vermogensbeheerders ontspringen nog te vaak de dans bij belastingontduiking. We hebben de mogelijkheden verruimd om de adviseurs die meewerken aan belastingontduiking en agressieve belastingontwijking te vervolgen en zijn dat ook veel meer daadwerkelijk aan het doen.

Een schuldenoffensief

De gewenste krimp van de financiële sector bereiken we mede door een schuldenoffensief – een pakket aan maatregelen dat de private schulden bij huishoudens drastisch beperkt en risicovolle en problematische schulden voorkomt. We zorgen ervoor dat het aantal huishoudens met risicovolle (staan rood + betalingsachterstanden + creditcardschuld) of problematische schulden (kunnen op eigen kracht schulden niet meer afbetalen) binnen 5 jaar is gedaald van rond de 1,7 miljoen huishoudens naar maximaal 250.000 huishoudens. We zorgden dat problematische en risicovolle schulden bij huishoudens veel beter worden voorkomen en dat ze sneller en effectiever worden opgelost. De onderstaande maatregelen worden met noodwetgeving binnen een jaar ingevoerd, want de nood is hoog.

We vergrootten de risico’s voor kredietverstrekkers – de risico’s liggen nu te eenzijdig bij de kredietnemers. We zorgden dat de hypotheekverstrekker minder risico’s accepteert door de hypotheek te laten vervallen bij inlevering van het onderpand – de woning. De hypotheeknemer heeft daardoor geen risico meer op een restschuld. Ook bij andere kredieten dan hypotheken vergrootten we het risico van de kredietverlener, onder meer door bij faillissement van natuurlijke personen geen beslag meer mogelijk te maken op toekomstig inkomen en kan er op meer essentiële goederen geen beslag meer gelegd worden voor verkoop. Kredieten aan personen die al geregistreerd staan (in het publiek te maken) BKR worden wettelijk nietig verklaard, en de zorgplicht van kredietverstrekkers kan niet meer overgaan op incassobureaus.

We verboden ook de commerciële handel in schulden, beperkten de wettelijke rente en incassokosten fors (de wettelijke maximale rente verlagen we naar de gemiddelde spaarrente plus 2%; incassokosten moeten feitelijk onderbouwd aan kosten zijn gemaakt en worden wettelijk beperkt tot maximaal 100 euro), maakten gerechtsdeurwaarders weer publieke instanties zonder winst en nevenactiviteiten, reguleerden dat schuldenaren altijd maar één deurwaarder kunnen hebben met regio-gebonden deurwaarders, reguleerden incassobureaus met vergunningen en waarborgsommen, alsmede aansprakelijkheid en strafbaarstelling van hun bestuurders bij overtreding. Het Bureau Kredietregistratie (BKR) werd genationaliseerd – de Rijksoverheid gaat de regels bepalen. Daarbij vervallen de registraties na 6 maanden na succesvolle schuldsanering en geen nieuwe betalingsachterstanden. 

We beperkten schulden bij overheden (de grootste schuldeisers) door één centraal Rijks incassotraject (incl. het CJIB), met één incassobeleid voor alle overheden, en een maatregel waardoor uitkeringen, toeslagen en andere verstrekkingen worden op een gelijk tijdstip uitbetaald. Doordat de fiscale toeslagen vervallen (zie hierna), we geen uitkeringen meer als (terugvorderbare) voorschotten verstrekken, de vaste lasten fors beperkt worden met ook afschaffen van zorgpremies en eigen betalingen in de (basis)zorg, en de Fraudewet Sociale Verzekeringen met zijn buiten proportionele boetes en omgekeerde bewijslast vervalt, zullen de vorderingen van de overheid op huishoudens enorm afnemen. Bij verkeersboetes is een proportionaliteitstoets ingevoerd in relatie tot inkomen en bezit.

Ter preventie van problematische consumptieve schulden bij huishoudens verhoogden we de leeftijdsgrens voor het aangaan van een krediet van 18 naar 21 jaar, kwam er structureel meer en betere financiële scholing in onderwijs, organiseerden we meer aanbod van financiële coaching bij (opnieuw) gaan werken en zorgden we voor meer regulering en verbod van krediet- en gokreclame en draaiden we de legalisering van gokken terug. Ook verboden we wettelijk achteraf betalen (zoals met Klarna) en in termijnen betalen zonder voorafgaande krediettoetsing en effectieve leeftijdstoetsing. In iedere gemeente kwam er verplicht een publiek, onafhankelijk Geldloket voor onafhankelijk, gratis financieel advies en formulierenhulp. Gemeenten krijgen daar uiteraard extra budget voor. Er is een wettelijk verplichte, uitgebreide gemeentelijke vroegsignalering en hulpaanbod bij betaalachterstanden vaste lasten en bij risicovolle levensevents (arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, scheiding, overlijden partner e.d.) en er kwam automatische wettelijke kwijtschelding van alle lokale lasten bij inkomen op of onder 130% van het sociaal minimum  en bij toekenning van schuldhulpverlening.

We hebben de schuldhulpverlening veel toegankelijker, effectiever en efficiënter gemaakt. We hebben de schuldhulpverlening (incl. bewindvoering) wettelijk verplicht volledig publiek gemaakt: schuldhulpverlening mag niet meer uitbesteed worden aan commerciële partijen (er blijft wel ruimte voor private, niet-commerciële partijen), en bewindvoerders komen verplicht in dienst bij gemeenten. Er is een kwaliteitssysteem met verplichte certificaten voor bewindvoerders en schuldhulpverleners.

We integreerden de nu opeenvolgende systemen van minnelijke en rechterlijke schuldsanering in één nieuw systeem van gemeentelijke schuldhulpverlening en schuldsanering. Dan gaat het sneller en effectiever. Gemeenten verkregen de bevoegdheid om alle maatregelen te nemen die nu ook kunnen bij de rechter, met beroepsmogelijkheid  voor schuldenaar en schuldeisers bij de rechter (zonder schorsende werking). Er is een wettelijk toegangsrecht tot schuldhulpverlening gekomen met wettelijke, korte beslistermijnen. Bij toelating schuldhulpverlening is er direct een schuldenmoratorium (= bevriezing van schuld, dus geen verhoging meer door rente en kosten) en een verbod op huisuitzetting, op stopzetting levering energie en water, op beëindiging zorgverzekering en beëindiging van telefoon/internetlevering. Binnen zes weken na de aanmelding moet er door de gemeente een individueel (op maat) gemaakt schuldhulpverleningsplan opgesteld worden, niet alleen zoals nu gericht op het oplossen van de schulden voor schuldeisers maar óók op nieuw perspectief voor een duurzaam schuldenvrij bestaan van de schuldenaar. We investeerden fors in dit nieuwe systeem bij gemeenten. Er is ook een recht op onafhankelijke, gratis juridische, financiële en sociale bijstand voor de schuldenaar ingevoerd met wettelijk een goede rechtsbescherming met bezwaar en beroep.

Een nationaal schuldenfonds maakt het opkopen van schulden mogelijk. De beslagvrije voet is verhoogd tot 100% van het sociaal minimum – dat is niet voor niets gedefinieerd als het sociaal minimum. Inwonende kinderen – ongeacht de leeftijd – hoeven niet meer bij te dragen. De maximum schuldsaneringstermijn is onlangs gehalveerd naar 1,5 jaar, en we voerden daarenboven ieder half jaar een maand schuldenaflospauze in. De schuldsaneringstermijn kan worden verlengd bij niet nakoming verplichtingen door de schuldenaar (in plaats van beëindiging, daar schiet niemand wat mee op). Na afloop van de schuldsaneringstermijn vervalt net als nu de restschuld en er is verplichte nazorg om herhaling te voorkomen. Er is een eenmalig schuldenpardon verleend op het moment dat bovenstaande maatregelen zijn ingegaan, dat alle problematische schulden die op dat moment al tenminste 5 jaar bestaan, bij wet kwijtscheldt.

Hogere en betere uitkeringen, met meer zekerheid en rechtsbescherming

            Hoger sociaal minimum, behoud van volledige koppeling aan wettelijk minimumloon

Het sociaal minimum stijgt mee met de verhoging van het wettelijk minimumloon. Dat maakt uitkeringen zoals de bijstand (400.000 personen) en de AOW (ruim 3,5 miljoen personen) fors hoger, met ruim € 286 bruto per maand erbij.

            Betere uitkeringen bij onvrijwillige werkloosheid

We zorgen ook voor betere regelingen bij onvrijwillige werkloosheid. De WW wordt niet verkort, maar verlengd – de minimumduur gaat binnen een jaar van drie naar zes maanden. De maximumduur blijft twee jaar. We versterken binnen 3 jaar de verplichtingen van werkgevers om bij dreigende werkloosheid elders werk te vinden. De nieuwe Huizen van Arbeid gaan werkgevers hierbij beter – intensiever, en meer op maat – bij helpen. Werkgevers die hierbij onvoldoende resultaat boeken, krijgen hogere WW-premies. Met een combinatie van opleiding, uitkering, aanvulling van de oude werkgever en inkomen bij de nieuwe werkgever krijgen mensen bij dreigende werkloosheid de kans om omgeschoold te worden zonder dat zij ineens (een groot deel van) hun inkomen kwijt zijn. Ook komt er voldoende budget voor scholing speciaal gericht op langdurig werklozen. We schrappen de regels over aanvaarden van niet-passende arbeid in de WW binnen 3 jaar. We intensiveren en verbeteren de arbeidsbemiddeling vanuit de WW met de nieuwe Huizen van Arbeid.

Werknemers die werkloos geraken door de grote transities die in onze economie nodig zijn krijgen vanuit een apart fonds tot 2 jaar hun inkomen tot het niveau van tweemaal modaal gegarandeerd en worden zij met hulp van speciale extra arbeidsbemiddeling en scholing aan een nieuwe, passende baan geholpen. Dit fonds en de hulp daarbij wordt binnen 3 jaar gerealiseerd.

            Betere uitkeringen bij ziekte en arbeidsbeperking

Er komen ook betere uitkeringen bij niet kunnen werken door ziekte of arbeidsbeperking. De bestaanszekerheid van deze groep kwetsbare mensen wordt nu ernstig bedreigd en hun mogelijkheden, voor zover aanwezig, om weer goed, betaald werk te vinden zijn veel te beperkt en te complex om effectief inclusief werk, een vereiste voor goed werk, mogelijk te maken. De recent gebleken grootschalige fouten bij het UWV bij het berekenen van WIA uitkeringen onderstrepen de ernst en de urgentie. We garanderen dat niemand de dupe wordt van deze fouten – we sluiten terugvorderingen in verband met deze fouten van het UWV wettelijk uit.

Alle werknemers krijgen binnen een jaar wettelijk 100% doorbetaling van hun loon bij ziekte gedurende de eerste 2 jaar (nu is dat bij cao in sommige sectoren lager. De subsidieregelingen voor loondoorbetaling bij ziekte voor mensen met arbeidsbeperking worden tegelijkertijd verbeterd en deze komen ook beschikbaar voor 55-plussers en mensen die langdurig werkloos zijn geweest. Flexwerkers krijgen rondom ziekte en re-integratie dezelfde ondersteuning, begeleiding en bescherming als reguliere werknemers.

De bepaling van de mate van arbeidsgeschiktheid wegens een arbeidsbeperking ten behoeve van een WIA-uitkering of een garantiebaan al dan niet met loonkostensubsidie wordt binnen 3 jaar onafhankelijk van de uitkeringsinstantie ingericht bij de Huizen van Arbeid. De rechtsbescherming hierbij wordt versterkt. De regeling bij de keuring gaan we drastisch vereenvoudigen met simpele rekenregels. We verlagen tegelijkertijd de grens om in aanmerking te komen voor een WIA/WGA-uitkering van 35% naar 15% arbeidsongeschiktheid. Daarmee komt deze grens in overeenstemming met de ILO-normen. Het is nu een ernstige van bestaanszekerheid dat mensen met 15-35% arbeidsbeperking geen voorziening hebben. De resterende verdiencapaciteit in de WGA bepalen we niet langer door uit te gaan van 65% van het laatst verdiende loon, maar van 85% van het modale loon (hierdoor gaan lagere inkomens erop vooruit), en we verruimen de inkomenstoetsgrenzen net zoals bij het Zekerheidsinkomen (zie hierna).

            Intrekken Participatiewet, vervanging bijstand door Zekerheidsinkomen

De meest ingrijpende verandering in de sociale zekerheid betreft de intrekking van de Participatiewet en de vervanging van de bijstand. Er komt een nieuw inkomensvangnet. De bijstand en de Participatiewet wordt binnen drie jaar vervangen door een volledig individueel Zekerheidsinkomen. Een nieuw inkomensvangnet voor iedereen die minder verdiend dan het sociaal minimum, dat net als nu het inkomen aanvult tot dat sociaal minimum. Zoals eerder aangegeven, gaat dat sociaal minimum per direct wel fors omhoog. We verlagen tegelijkertijd ook de leeftijdsgrens voor het sociaal minimum naar 18 jaar in lijn met onze verlaging van de leeftijdsgrens voor het wettelijk minimumloon. We schrappen ook tegelijkertijd de huidige wachttijd in de bijstand voor jongeren tot 27 jaar van een maand.

Het Zekerheidsinkomen is (juridisch, financieel en organisatorisch) zoals hiervoor bij de arbeidsbemiddeling al aangegeven volledig ontkoppelt van de arbeidsbemiddeling Er zijn dus geen verplichtingen en verboden meer gerelateerd aan de uitkering. In plaats van straffen als je iets niet wil, geven we beloningen als je iets wel doet. Bij aanvaarden van betaald werk van tenminste 24 uur per week en 1 jaar aaneensluitend vervulling daarvan, krijgen degenen die daarvoor meer dan half jaar minder of geen uren betaald werkten en een Zekerheidsinkomen ontvingen en daarna niet meer krijgen een eenmalige werkbonus. De hoogte van de werkbonus is gelijk aan een maand minimumloon.

De huidige bestedingsbeperkingen en controles op de besteding van de uitkering vervallen in het Zekerheidsinkomen, dat gaat de Staat niets aan. Dus geen standaard verplichte inzage in bankafschriften e.d. meer. En we verruimen de inkomens- en vermogensvrijstellingen in het Zekerheidsinkomen fors ten opzichte van de huidige bijstand. We stellen vrijwilligersvergoedingen, smartengeld en terugbetalingen bij jaarafrekeningen (bijv. van premies, belastingen, energie, water, e.d.) of fouten bij derden als ook inkomen uit verkoop van roerende goederen (niet zijnde inkomen uit bedrijf), geheel vrij van de inkomenstoets. Bij weer betaald gaan werken komt er een aanvullende tijdelijke vrijstelling (bijvoorbeeld voor 12 maanden 25% van inkomen uit arbeid vrij met een maximum van totaal inkomen tot modaal – hiermee creëren we een extra beloning op weer betaald gaan werken in plaats van een sanctie als je daar te weinig voor doet zoals nu). En we laten € 2400 (ca. 20% van de uitkering) per jaar aan netto inkomsten uit (onder)huur of uit vergoeding voor inwoning vrij – daarmee ontvangen samenwoners (of dat nu ouders, kinderen, een geliefde, vriend, kennis of wildvreemde is) een bonus in plaats van een sanctie om mee te helpen de woningcrisis op te lossen én het versterkt zijn bestaanszekerheid. Daarenboven stellen we € 1800 per jaar aan giften en erfenissen vrij. Dit voorkomt dat er gecontroleerd moet worden op kleine giften, zoals boodschappen. Tenslotte verruimen we ook de vermogenstoets aanzienlijk. We stellen € 100.000 aan roerende goederen plus de eigen, zelf bewoonde, woning geheel vrij, zodat je bijv. auto kan bezitten en belangrijke apparaten kan bezitten en vervangen en je woning niet hoeft te verkopen en de opbrengst ‘op te eten’ alvorens je aanspraak kan maken op het Zekerheidsinkomen. Voor ZZP-ers geven we een vrijstelling voor het bedrijfsvermogen, dat dan wel apart en controleerbaar geadministreerd moet worden. Je hoeft dat dus ook niet meer te verkopen en op te eten voor het recht op een Zekerheidsinkomen.

Het Zekerheidsinkomen gaat uitgevoerd worden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), net als de AOW. De inkomenstoets vindt plaats op basis van het inkomen op de maand voorafgaand aan de maand waarvoor de uitkering verstrekt wordt, en rond de 21ste van die maand uitgekeerd wordt. Dat wordt iedere maand door de Belastingdienst doorgegeven aan de SVB, met afschrift aan de betrokkene. Die kan altijd online dat ook zien en zo nodig wijzigen. Rechthebbenden op het Zekerheidsinkomen krijgen proactief informatie over hun rechten op Zekerheidsinkomen en wijzigingen daarin, met een eenvoudig recht op bezwaar en beroep. Inkomens worden getoetst op jaarbasis, en bij sterk wisselende inkomens kunnen personen een wijziging van het peiljaar krijgen. Bij fouten worden geen sancties opgelegd, deze worden gereserveerd voor alleen opzettelijke fraude, met bewijslast voor de rijksoverheid. Ook bij correcties van inkomsten door de Belastingdienst zonder sancties geldt een bewijslast voor deze dienst. Samen met de individualisering van alle uitkeringen (zie hierna) en de ontkoppeling met de arbeidsbemiddeling wordt de nieuwe bijstand een toonbeeld van vereenvoudiging, met veel lagere uitvoerings- en controlekosten. Sancties en terugvorderingen zullen nog nauwelijks voorkomen. De uitvoeringskosten zullen drastisch dalen.

Gemeenten behouden de mogelijkheid voor aanvullend maatwerk via de bijzondere bijstand. Daartoe krijgen ze meer vrijheden en financiële middelen. Gemeenten ontvangen van het Rijk een doeluitkering voor de bijzondere bijstand met een progressief stelsel, gebaseerd op de inkomensverdeling in gemeenten. De toekenning geschiedt op basis van een door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke verordening, waarbij een hardheidsclausule en bezwaar- en beroepsprocedure verplicht zijn.

            Alle uitkeringen worden individueel

Alle uitkeringen, ook die van het Zekerheidsinkomen en de AOW, worden principieel en binnen twee jaar individueel. Het hebben van een partner of een andere inwonende heeft dan geen negatieve gevolgen meer voor de uitkering – de huidige kortingen (partnertoets, kostendelersnorm) en aparte normbedragen voor alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens worden daarbij afgeschaft. Alle uitkeringen worden individueel op 100% van het sociaal minimum (70% van het wettelijk minimumloon) gesteld voor beide partners, ongeacht het hebben van kinderen – de kinderbijslag wordt daarbij verhoogd (zie ook verderop).

Omdat alle uitkeringen geïndividualiseerd worden op het niveau van een alleenstaande gaan samenwonenden er in de AOW (zo’n 1 miljoen van de 3,5 miljoen AOW-ers) en in de bijstand er fors extra op vooruit, zo’n 40% gezamenlijk. Daarenboven telt partnerinkomen niet meer mee in het bepalen van (de hoogte) van het recht op bijstand (partnertoets) en wordt in de bijstand de kostendelerskorting geschrapt.

Door het schrappen van de partnertoets komen er meer mensen in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Hetzelfde geldt voor de verruiming van de inkomens- en vermogenstoets en het schrappen van de plichten in relatie tot het verkrijgen van en beschikbaar zijn voor betaald werk in de bijstand. Wij schatten deze effecten op maximaal een verdubbeling van het aantal bijstandsgerechtigden. Anderzijds verwachten we dat door de veel betere arbeidsbemiddeling die we tot stand brengen, de betere scholing tijdens de loopbaan of bij werkloos zijn en het grotere aanbod van goed en passend betaald werk dit effect tenminste voor de helft weer teniet gedaan wordt. Dus per saldo maximaal een stijging van het aantal bijstandsgerechtigden met 50% tot 600.000.

Samenwonen wordt in het vervolg niet meer bestraft, maar juist beloond met een bonus. Dit bestrijdt de woningnood, vergroot de bestaanszekerheid en financiële zelfstandigheid, en voorkomt dat juist mensen aan de onderkant van de samenleving hun beslissingen over hoe ze hun leven en liefde vorm geven in relaties of juist niet vooral financieel gemotiveerd moeten nemen. En – last but not least – het voorkomt dat er allerlei ernstige privacy schendende controles moeten plaatsvinden over samenwonen, met vaak zeer dubieuze methoden en normen.

Niet of slechts beperkt betaald werkende partners krijgen hiermee een eigen recht op een uitkering ongeacht het inkomen van de andere partner. Dit schrapt het uitgangspunt om financiële draagkracht in aanmerking te nemen bij gezamenlijke huishoudens, maar doet recht aan het fundamentele recht voor eigen keuzes, en is in lijn met het uitgangspunt bij huwelijken waarbij niet meer bij voorbaat uitgegaan wordt van gemeenschap van goederen. We willen niet dat samenlevingsvormen afgedwongen worden door gevolgen in de uitkering. Dat is voor ons een beschavingsnorm, net als de koppeling van het sociaal minimum aan het minimumloon.

Ook andere inwonenden leiden door het vervallen van de kostendelersnorm niet meer tot gevolgen in de uitkering. Door het vervallen van de partnertoets en de kostendelersnorm, alsmede het vrijlaten van een deel van inkomsten uit (onder)huur, wordt de acute woningnood wat verminderd, krijgen huishoudens met een Zekerheidsinkomen de mogelijkheden hun besteedbaar inkomen verder te verhogen met medebewoners en wordt de uitvoering van de regeling en de controle daarop drastisch vereenvoudigd.

            Vervallen van de Wajong

Het nieuwe Zekerheidsinkomen vervangt ook de Wajong. De huidige Wajong-keuringen kunnen daarmee vervallen. En daarmee vervalt ook een belangrijke stigmatisering die veel jonggehandicapten nu ervaren – ze krijgen recht op hetzelfde goede inkomensvangnet als iedereen.

            Vervanging van de studiefinanciering, gratis onderwijs, beloning stages

Het nieuwe Zekerheidsinkomen gaat ook de studiefinanciering vervangen. Dat doen we gefaseerd, met als eerste stap het verhogen van de aanvullende beurs tot het verschil tussen wat je nu maximaal als aanvullende beurs plus lening kan krijgen en de basisbeurs; vervolgens het verhogen van de basisbeurs van thuiswonenden tot die voor uitwonenden (waarmee de basisbeurs ook onafhankelijk wordt van woon- en leefsituatie) en tenslotte met verhoging van deze basisbeurs tot het niveau van het sociaal minimum. De OV-studentenreisvoorziening blijft in stand zolang het nieuwe OV-prijsbeleid (zie elders) nog niet (volledig) is ingevoerd.

De nieuwe huurregulering en nieuwe huursubsidie (zie verderop) gaat ook gelden voor onzelfstandige woonruimtes (kamerverhuur), zodat ook studenten daarvan kunnen profiteren.

Het volgen van initieel tertiair onderwijs (voltijds mbo inclusief bbl, hbo, wo) wordt geheel gratis met het invoeren van het nieuwe leerrechtensysteem (zie hiervoor) – het les- en collegegeld hiervoor vervalt. Ook leermateriaal wordt gratis verstrekt door de onderwijsinstelling (die daarvoor van het Rijk geld ontvangt). Zogenaamde vrijwillige onderwijsbijdragen worden verboden.

Stages moeten verplicht beloond worden (zie hierna). Extra activiteiten, zoals excursies, huiswerkbegeleiding, bijlessen en aanvullende trainingen worden in onze nieuwe onderwijsbekostiging (zie elders in dit programma) gefinancierd, zodat de sluipende privatisering van ons onderwijs wordt gekeerd. We vernietigen het verdienmodel van allerlei instituten door gratis, goed collectief aanbod – dat vermindert de ongelijkheid. Leerlingen en studenten moeten niet meer geconfronteerd worden met extra onderwijsbijdragen hiervoor.

Stages moeten wettelijk verplicht beloond worden door de stage-biedende instantie. Deze kunnen daarvoor subsidie ontvangen onder voorwaarden van goede begeleiding e.d. Stages die betaalde arbeid verdringen worden verboden en dat verbod wordt actief gehandhaafd. Er komt een verplichte minimum stagevergoeding (gelijk aan 75% van het minimum(jeugd)loon per uur) voor verrichte arbeid plus vergoeding van alle onkosten van stagiairs, waarin geen onderscheid gemaakt mag worden tussen niveau van opleiding of sector waarin men werkt. Alleen bij de BBL in het mbo (werkend leren) geldt de volledige minimum(jeugd)loon verplichting. Werkgevers die BBL leerwerkplekken aanbieden krijgen extra loonsubsidie in geval van (opleiding tot) erkende tekortberoepen. Werkgevers die geen of weinig stageplekken en/of BBL-plekken aanbieden gaan hogere werkgeverslasten betalen. Bij iedere stage is er een verplichte stageovereenkomst met duidelijke rechten en plichten. Voor veel studenten, maar ook voor het bedrijfsleven, is werkend leren, de zgn. beroepsbegeleidende leerweg (BBL) belangrijk. Wij willen met gerichte (loonkosten)subsidies deelname aan de BBL bevorderen, met name in tekortberoepen.

            Verhoging en verbetering AOW en aanvullende pensioenen

Voor ouderen wordt het basispensioen (de AOW) drastisch verbeterd: het wordt per direct veel hoger door het hogere sociale minimum, en de uitkering wordt binnen 2 jaar niet meer gekort wegens samenwonen. Voorts wordt binnen 3 jaar het AOW-hiaat (onvolledige opbouw AOW doordat men te weinig jaren AOW-premie heeft betaald, meestal het geval bij migranten; zo’n 95% van alle oudere migranten hebben een AOW-hiaat; ruim 71.000 AOW-ers hebben een aanvullende uitkering nodig – AIO – om niet onder het sociaal minimum te komen) opgeheven, omdat het opbouw vereiste geschrapt wordt.

Dat hangt samen met een andere manier van financiering van de AOW – niet meer met een premie, maar uit de totale belastingopbrengsten, ook uit de belastingen op kapitaal. We gaan binnen 3 jaar de AOW (net als alle volksverzekeringen – naast de AOW zijn dat de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de Wet Langdurige Zorg (WLZ)) én de basiszorg en de maatschappelijke ondersteuning (WMO) – rechtstreeks uit de belastingopbrengst financieren. De aparte premies volksverzekeringen verdwijnen daarmee. Deze fiscalisering van onder meer de AOW is geheel anders dan eerdere voorstellen daartoe, omdat we de premie niet rechtstreeks verwerken in de tarieven voor de inkomsten- en loonbelasting, maar de lasten ook financieren uit belastingen op winst, vermogen, en ander inkomen uit vermogen (incl. dividend, erfenissen en schenkingen). Deze wijze van fiscalisering van de AOW verhoogt niet de lasten op arbeid en pakt voor ouderen beter uit. Uiteraard gaan ouderen met zeer hoge inkomens en/of vermogen wel meer belasting betalen in ons nieuwe belastingstelsel en kan dit voor hen een lager netto inkomen impliceren, maar dan hebben we het over inkomens en vermogens waar de bestaanszekerheid niet in het geding is.

Wel gaat door de hogere AOW ook de franchise bij de aanvullende pensioen mee omhoog, waardoor deze aanvullende pensioenen dalen. Per saldo gaan de meeste AOW-ers erop vooruit, degenen met geen (200.000 AOW-ers) of slechts een klein aanvullend pensioen (113.000 AOW-ers) het meest.

Daarmee wordt de verhouding tussen de pensioenen gebaseerd op omslagstelsel (AOW – we gaan dat wel ook omslaan naar belastingen op kapitaal, zie hierna) en die op kapitaaldekking (aanvullende pensioenen) ten gunste van de eerste veranderen. Doordat de AOW de franchise vormt bij aanvullende pensioenen zullen deze dalen. Per saldo gaan de ouderen er wel iets op vooruit, met name degenen zonder of met een heel klein aanvullend pensioen, en samenwonenden. De verschuiving naar omslagstelsel en de hieronder genoemde verbreding van de financiering van de AOW leiden ertoe dat de premies dalen, betaald werk dus lonender wordt en er meer geld beschikbaar is voor binnenlandse bestedingen – er wordt ontspaard. Dat geldt ook voor de hieronder genoemde aanpassingen van het nieuwe (aanvullende) pensioenstelsel.

De AOW-leeftijd wordt binnen twee jaar inkomensafhankelijk gegeven de enorme ongelijkheid in (gezonde) levensverwachting. Arme mensen gaan meestal op jongere leeftijd werken, betalen daardoor langer pensioenpremie, maar gaan eerder dood en genieten daardoor minder lang van hun pensioen. En ze leven gemiddeld veel langer in slechte gezondheid met hogere zorgkosten. Voor lagere inkomens (op basis van gemiddeld inkomen per jaar vanaf 18 jaar t/m 60 jaar) gaat de AOW-leeftijd omlaag. Dit wordt door het Rijk gefinancierd. Sectoraal kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt voor vervroegde uittreding bij zware beroepen, dat financieren de betrokken werkgevers. Totdat de leeftijdsafhankelijke AOW wordt ingevoerd wordt de AOW-leeftijd bevroren. De kosten voor de overheid van een vroegere pensioenleeftijd voor de lagere inkomens verhalen we door een lagere vrijstelling (franchise) in de werkgeverslasten bij beroepen waarin statistisch gezien een significant hogere vroegere sterftekans en/of kans op eerder arbeidsongeschiktheid is – dat geeft een goede prikkel om werken gezonder te maken.

We houden na het aflopen van de tijdelijke bevriezing de koppeling van de AOW-leeftijd aan de stijging (maar gaan dat ook doen bij een onverhoopte daling!) van de gemiddelde leeftijdsverwachting in stand. Dat is behulpzaam bij het oplossen van arbeidstekorten en ook wel rechtvaardig – als je langer leeft dan is het ook redelijk dat je langer werkt en bijdraagt aan de financiering van je pensioen en de zorg.

We hebben binnen twee jaar voorts het automatisch leeftijdspensioen volledig afgeschaft. Mensen gaan we vragen wat ze willen. Iedereen wordt bij het bereiken van zijn AOW-leeftijd ruim van te voren gevraagd of men door wil werken, eventueel ook aangepast en/of in deeltijd. Doorwerken na de AOW-leeftijd blijft uiteraard principieel vrijwillig. In de pensioenregeling moet een bonusbepaling bij langer doorwerken worden opgenomen, te financieren uit de werkgeverspremie. Deeltijdpensioen (voor- en na de pensioenleeftijd) maken we aantrekkelijker en eenvoudiger. Ook (eerder, of juist later) deeltijdspensioen hebben we tegelijkertijd aantrekkelijker en makkelijker gemaakt. Nu werkt maar een kleine tien procent van mensen voor een zeer beperkt aantal uren door, terwijl sommigen dat veel meer willen.

We gaan de nieuwe Pensioenwet alsnog aanpassen. Dat moet zorgvuldig. We bevriezen de invoering ervan. Het invaren van 1600 miljard euro aan collectief pensioenvermogen in 20 miljoen individuele pensioenpotjes zit vol risico’s, ook al omdat er ernstige gebreken zijn in de administraties van veel pensioenfondsen. Er dreigen ook enorme aantallen rechtszaken bij dit invaren. Als het invaren van pensioenrechten in het nieuwe stelsel niet rechtvaardig en zorgvuldig kan gebeuren, zullen we niet aarzelen de invoering verder uit te stellen. Zoals hiervoor al aangegeven is gaan alle werkenden vanaf 18 jaar verplicht aanvullend pensioen opbouwen. Zzp-ers gaan dat doen bij een eigen, apart pensioenfonds. We bezien opnieuw of met deze wijziging het afschaffen van de doorsneepremie en individualisering dan nog zinvol is. Immers, als iedereen gelijk aanvullend pensioen opbouwt, dan zijn de huidige onevenwichtigheden tussen generaties ook weggenomen en vervalt de voornaamste reden voor deze maatregelen. Meer principieel hebben we voorkeur voor collectieve regelingen: er is dan minder individueel risico en door risicodeling zijn de rendementen gemiddeld hoger.

We schrappen de veel te risicovolle eerdere opname van een deel van het pensioen in één keer. Vooruitlopend op de invoering van de nieuwe Pensioenwet, en ter structurele wijziging daarvan wordt binnen een jaar de huidige rekenrente afgeschaft en wordt een meer reële rente toegepast, waarbij de materieel toch al niet geldende welvaartsvaste pensioengarantie vervalt – het pensioen is afhankelijk van het resultaat van premies en rendementen. Wel blijft welvaartsvaste indexering een inspanningsverplichting voor pensioenfondsen. We bezien de nieuwe systematiek opnieuw op zijn gevolgen bij sterk stijgende marktrenten, zoals die nu te zien zijn. Een duurzaam koopkrachtig aanvullend pensioen voor alle werkenden is en blijft daarbij het uitgangspunt, evenals een lagere premie en minder grote onnodige reserves. De pensioenpremie wordt binnen 2 jaar wettelijk verplicht voor tenminste 50% voor werkgevers.

Het vermogensbeleid van pensioenfondsen moet saaier, degelijker en simpeler, en daarmee ook goedkoper. Een grotere mate van zekerheid is meer waard dan hoge maar onzekere rendementen. Pensioenfondsen moeten ook breder kijken dan alleen een goed pensioen voor de bij hen aangesloten leden. We gaan daarom het vermogensbeheer van pensioenfonds binnen 3 jaar weer reguleren. Producten met een te hoog risicoprofiel worden uitgesloten en verboden. Ook niet duurzame en niet sociale investeringen worden wettelijk uitgesloten en verboden. De Wet Normering Topinkomens publieke sector wordt binnen een jaar van toepassing op pensioenfondsen én hun uitvoeringsorganisaties, incl. externe vermogensbeheerders. Deze maatregelen maken aanvullende pensioenen zekerder, met een grote kans op welvaartsvaste indexering, zonder dat er hoge premies nodig zijn.

Vervanging Fraudewet Sociale Verzekeringen, afdwingbaar maken sociale grondrechten, vervanging bestuursrecht en betere rechtsbescherming

We schrappen binnen een jaar de Fraudewet Sociale Verzekeringen. Er komt een geheel nieuw regime dat zich alleen richt op opzettelijke, bewezen fraude. De rechtspositie van uitkeringsgerechtigden wordt tegelijkertijd aanzienlijk versterkt. Er komt binnen een jaar veel betere rechtsbescherming en gratis rechtsbijstand voor uitkeringsgerechtigden. We verbieden discriminerende, oncontroleerbare en te ruime (zonder concrete verdenking) opsporing in de sociale zekerheid en aanverwante regelingen met algoritmen, kliklijnen, sociale rechercheurs en sluiten het door gemeenten met SZW opgezette Inlichtingenbureau. In plaats van de nadruk op de zeer beperkte sociale zekerheidsfraude geven we prioriteit aan het bestrijden en bestraffen van de fiscale fraude.

Sancties moeten altijd proportioneel zijn, terugvorderingen nooit hoger dan het teveel ontvangen bedrag en verrekeningen niet hoger dan de te verhogen (zie bij ons voorstel voor een schuldenoffensief) beslagvrije voet. We schaffen per direct algoritmen als opsporingsmethode af (die werkt in de praktijk discriminerend) en heffen het Inlichtingenbureau rechtmatigheidscontrole gemeenten direct op (ook bij de zorg). Door het opheffen van veel verplichtingen is er ook veel minder te controleren. Wat overblijft aan informatieplichten wordt niet meer gecontroleerd met privacy schendende methoden, en de bewijslast wordt niet meer omgedraaid.

We schaffen binnen vier jaar ook het apart bestuursrecht af voor tenminste cliënten van overheidsdiensten en andere publieke diensten. De gewone rechtbank wordt bevoegd in plaats van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, waardoor de rechtspositie van deze cliënten tegen een te vaak onbetrouwbaar gebleken overheid versterkt wordt. Ook vervalt daarmee de omgekeerde bewijslast (de bewijslast bij sancties ligt daardoor bij de uitkeringsverstrekker), moet altijd inhoudelijk en ook op maat gekeken worden door de rechter, kunnen fouten niet meer aangemerkt worden als fraude en moeten sancties altijd proportioneel zijn.

We dienen binnen een jaar een wetsvoorstel in waarin de grondwettelijke toetsing (zie elders, bij onze voorstellen voor versterking van onze democratische rechtsstaat) ook ingevoerd wordt bij de sociale grondrechten. Dat impliceert dat die in wetgeving toetsbaar gemaakt moeten worden, met concrete, liefst meetbare normen. Dat vergroot enorm de mogelijkheden om ook je recht op bestaanszekerheid af te dwingen. Het ‘gevaar’ dat de rechter teveel op de stoel van de politiek gaat zitten met deze toetsing kan de politiek zelf afwenden door goede wetgeving, met concrete, meetbare normen, te realiseren en de uitvoering en handhaving op orde te hebben. Te veel is gebleken dat burgers daar niet op konden en kunnen vertrouwen, zie de schandalen met onder meer toeslagen, de bijstand en de WIA.

Binnen alle overheidsregelingen waarbij beslissingen genomen worden ten aanzien van burgers, bedrijven of andere organisaties, wordt – aanvullend op de voorstellen in ons programma – bezien waar regelingen vereenvoudigd kunnen worden. Daarbij geldt dat waar mogelijk we verfijning van regels vervangen door meer bevoegdheden te geven aan competente professionals in de uitvoering. Dat vraagt uiteraard ook om rechtsbescherming tegen willekeur en misbruik van die uitvoeringsbeslissingen. Binnen een jaar komt er een wet waarin de gezamenlijke uitvoeringsinstellingen van de overheden verplicht worden een hardheidsclausule toe te passen indien beslissingen conform de standaard regels in individuele gevallen onredelijk zijn, en te motiveren waarom ze die eventueel niet toepassen in gevallen waarin daar een beroep op wordt gedaan dan wel de redelijkheid gebiedt dat de beslisser zelfstandig beziet of er geen onredelijke hardheid optreedt.

In dezelfde wet wordt ook een gemeenschappelijke overheidsorganisatie ingesteld, de Kompaan, die de bevoegdheid krijgt om in meervoudige problematiek een definitieve eindbeslissing te nemen in de vorm van een vaststellingsovereenkomst op verzoek van een burger. De Kompaan maakt deel uit van de overheid, maar staat dus ook naast de burger. Deze wet bevat heldere criteria voor de ontvankelijkheid van het verzoek van een burger op het terrein van complexiteit, ernst en urgentie.

Lagere lasten in plaats van fiscale toeslagen

We gaan de vaste en dagelijkse lasten voor burgers fors en snel verlagen. Dat maakt onderdeel uit van onze belofte om snel het besteedbaar inkomen van huishoudens tot tenminste anderhalf modaal binnen vier jaar met tenminste 1000 euro te verhogen. Lagere lasten voorkomen dat de (graai)inflatie door blijft stijgen, en dat er steeds kunstgrepen, zoals toeslagen, nodig zijn om huishoudens in koopkracht niet kopje onder te laten gaan. We nemen maatregelen om tenminste de lasten van huur, energie en water. zorg, onderwijs, kinderopvang en openbaar vervoer fors te verlagen. Ook nemen we prijs- en fiscale maatregelen tegen excessieve winsten bij de levering van producten en diensten, met extra aandacht voor duurzame en gezonde producten en diensten. Deze maatregelen maken deel uit van omvangrijke stelselwijzigingen in de volkshuisvesting, de energie- en watervoorziening, de zorg, het onderwijs, de kinderopvang, en het openbaar vervoer, binnen een totale versterking van de publieke sector, zoals die hiervoor ook al is benoemd. Zie ook de aparte plannen voor volkshuisvesting, een groene rechtvaardigheid, de gezondheidszorg, het onderwijs en de kinderopvang.

Alle fiscale toeslagen worden binnen vier jaar geschrapt. De fiscus is niet bedoeld voor uitkeringen, en de cultuur van innen bij de Belastingdienst staat daar haaks op. Als er uitkeringen en subsidies gedaan moeten worden dan hoort dat te gebeuren door de vakdepartementen en hun uitvoeringsorganisaties. Deze andere cultuur en het feit dat de beleidsverantwoordelijkheid van de fiscale toeslagen bij anderen dan Financiën ligt (VWS, Volkshuisvesting, SZW) zijn twee belangrijke verklaringen waarom het zo hard en zo lang misging bij het toeslagenschandaal. Daarom zijn we ook tegen een uit te keren negatieve inkomstenbelasting in welke vorm dan ook. Laat de sociale uitkeringen bij het ministerie van SZW en vermeng dat niet met de fiscaliteit.

Het afschaffen van fiscale toeslagen moet gebeuren in samenhang en tegelijkertijd met de invoering van nieuwe regelingen die voorzien in een structurele oplossing voor de te hoge lasten van huishoudens. Eenmalige loon- en inkomensverbeteringen voorzien niet in zulke structurele oplossingen. Het probleem is dat de lasten voor zorg, kinderopvang, huur (en energie) bij huishoudens veel te hoog zijn en door hen financieringswijze fors blijven stijgen. Die financieringswijze voorziet nu in een steeds groter deel dat individueel en nominaal moet worden opgebracht door burgers, waarbij ook nog eens een ander deel via hogere lasten op arbeid (de inkomensafhankelijke ZVW-premie die door de werkgever wordt ingehouden) wordt geïnd.

De sociaaleconomische en financiële ongelijkheid is in ons land enorm toegenomen door de individualisering van kosten voor (semi-)publieke dienstverlening. Dit betreft de niet de uit belastinginkomsten gefinancierde lasten voor zorg, onderwijs, kinderopvang, openbaar vervoer en ook energie en wonen. Door publieke voorzieningen steeds minder volledig te financieren via eerlijke, solidaire belastingheffing, maar steeds meer uit aparte premies en bijdragen die burgers rechtstreeks, en in toenemende mate ook ongeacht hun inkomen of vermogen, moeten betalen, wordt de solidariteit ondermijnd en de ongelijkheid vergroot. Deze individualisering in de financiering van collectieve voorzieningen (zorg, kinderopvang en onderwijs), waarin tegelijkertijd meer marktwerking, privatisering en liberalisering (energievoorziening, openbaar vervoer, sociale woningverhuur) aan de orde is, is funest voor de bestaanszekerheid.

Decennia lang hebben ‘we’ de collectieve financiering ondermijnd en de lasten die lage en middeninkomens per huishouden nu zelf moeten onderbrengen enorm vergroot. Dit maakte bij achterblijvende inkomens reparatie via de inkomensafhankelijke fiscale kortingen en toeslagen nodig en zorgde in combinatie voor de huidige perfecte storm van de lastencrisis. Dat gaan we radicaal veranderen. Het uitgangspunt wordt dat collectieve voorzieningen, zoals de zorg en de kinderopvang, volledig collectief gefinancierd wordt voor iedere burger uit de brede belastingopbrengsten, dus ook die uit belastingen op kapitaal en op consumptie. Het afschaffen van fiscale toeslagen zou zonder ingrepen aan de lasten waarvoor deze toeslagen verstrekt worden voor hen desastreus uitpakken, zeker omdat zonder ingrepen die lasten ook nog eens fors zullen blijven doorstijgen.

Doordat fiscale toeslagen een voorschot zijn en afhankelijk van het inkomen en vermogen van het huishouden (dus ook partner) en van de kosten waarvoor de toeslag bedoeld is, zijn er ook veel terugvorderingen. Een belangrijk gevolg van de navorderingen is dat rechthebbenden onzeker zijn of het aanvragen ervan niet tot meer problemen leidt dan dat het oplost.

            Vervanging zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag door gratis zorg en kinderopvang

Ons uitgangspunt dat fiscale toeslagen pas afgeschaft kunnen worden als het probleem van de – al maar stijgende – lasten van huishoudens is opgelost impliceert dat bij de afschaffing van de zorgtoeslag en de afschaffing van de kinderopvangtoeslag de aparte premies in de zorg (ZVW voor wat betreft de basisverzekering en de WLZ) tegelijkertijd worden afgeschaft, en dat eigen bijdragen en het eigen risico tegelijkertijd ook zijn afgeschaft in alle publieke zorg (ZVW voor wat betreft de basisverzekering, WMO, WLZ, Jeugdzorg), en in alle publieke kinderopvang. Dat moet gebeuren in het kader van een totale stelselwijziging, in de zorg en in de kinderopvang. Zie elders in dit programma voor de concrete uitwerking daarvan.

In de zorg gaat marktwerking en winst vervangen worden door slimme bekostiging die samenwerking en efficiëntie bevorderd en overproductie en overmatige bureaucratie enorm beperkt, en veel meer investeert in zorgpreventie. Zorgverzekeraars gaan zich in het nieuwe stelsel beperken tot de vrijwillige, aanvullende verzekeringen. Zie daarvoor ons plan voor de gezondheidszorg.

Bij de kinderopvang gaat het daarbij om integratie in de brede school. Zie daarvoor ons plan voor betere kinderopvang voor iedereen, opgenomen in ons plan voor beter onderwijs voor iedereen.

Zulke veelomvattende stelselwijzigingen vergen uiteraard tijd. En dus kunnen de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag niet direct worden afgeschaft. Vooruitlopend op die afschaffing gaan we per direct de prijzen bevriezen en verlagen en gaan we de zorg- en kinderopvangtoeslag niet meer baseren op het inkomen in het huidige kalenderjaar, maar op het inkomen in het jaar daarvoor. Alleen als het inkomen substantieel gedaald is kan de burger verzoeken om het huidige jaarinkomen als maatstaf te nemen. Op deze wijze wordt het voorschotkarakter van de huidige toeslagen opgelost, waardoor er fors minder terugvorderingen zullen zijn. Ook hebben we inkomens veel zekerder gemaakt en dus minder fluctuerend door een forse beperking van flexwerk.

            Vervanging huurtoeslag door lagere huren en nieuwe huursubsidie

Wat betreft de huurtoeslag zetten we in de eerste plaats in op herstel van een brede volkshuisvestingssector met betaalbare huren. Zie ons aparte plan daarvoor. We lossen snel de nood aan betaalbare huurwoningen op en zorgen voor een snelle, forse prijsdalingen van woningen. Allee huurprijzen worden daarbij gereguleerd (de liberalisatiegrens vervalt). Niet inkomen, maar de kwaliteit van de woning bepaalt de huurprijs. Doordat we een eind maken aan alle subsidiëring van woningbezit (behoudens een gesubsidieerde spaarmogelijkheid in de pensioenregeling voor lage en middeninkomens, én we speculatie met woningbezit of bouwontwikkeling sterk reguleren en belasten, met sterke mogelijkheden voor gemeenten om te onteigenen, én we de bouwontwikkeling weer grotendeels publiek maken met gedemocratiseerde en gesubsidieerde woningcorporaties (die weer verplicht coöperaties worden), gaan de woningprijzen drastisch en snel omlaag. Dat werkt uiteraard door in de huurprijzen. Daarnaast is de puntentelling gemoderniseerd (geen WOZ-punten meer, geen extra punten voor hoger energielabel maar laag label kwalificeren als woongebrek met recht op huurverlaging, etc.) waarbij alleen daardoor al de huren met tenminste 250 euro per maand dalen. De middeninkomens krijgen voorts toegang tot sociale huur zonder aparte normen (we schrappen de categorie middenhuur – die is veel te duur) en voeren voldoende subsidie in aan wooncorporaties in ruil voor lagere huren, verduurzaming, voldoende kwaliteit en kwantiteit in ruil voor prestatie-afspraken en meer zeggenschap en goed bestuur bij de corporaties. Last but not least voeren we linkse grondpolitiek en meer publieke regie en investeringen bij de woningvoorraad en de ontwikkelingen daarin.

Maar dan nog is het onverstandig om het instrument van huursubsidie geheel te laten vervallen, daar we immers niet alle huren volledig collectief gaan financieren (dat zou ook op EU-recht stuiten). De woningmarkt gaan we weliswaar sterk reguleren, maar niet nationaliseren. Daarom gaan we de huurtoeslag vervangen door een huursubsidie vanuit het ministerie van Volkshuisvesting (dat was ook zo voor de huurtoeslag). Deze nieuwe huursubsidie gaat anders dan de huidige huurtoeslag (die gemiddeld maar 35% van de huurlasten vergoed) het bedrag 100% vergoeden dat de huurquote uitgaat boven de 25% (bij inkomens tot modaal) en boven de 30% (bij hogere inkomens tot anderhalf modaal) en tot een maximum huur van 1500 euro per maand. Er komt daardoor een harde bovengrens voor de huurquote, het aandeel van het netto-inkomen dat een huishouden kwijt is aan de huur (inclusief servicekosten) – nu zijn sommige huishoudens daaraan wel meer dan 50% kwijt. Daarbij gaan we ook hier werken met het inkomen uit het voorafgaande jaar als maatstaf, waardoor terugvorderingen veel minder zullen voorkomen, met de mogelijkheid om bij een substantiële inkomensachteruitgang te verzoeken om toch het huidige jaarinkomen als maatstaf te nemen. Voor het bepalen van een inkomen van een huishouden wordt uitgegaan van de inkomens van allen die huurder zijn (zij die dus opgenomen zijn in het huurcontract en dus huurbescherming genieten, dan wel juridisch daaraan zijn gelijkgesteld).

            Integratie kindgebonden budget in de kinderbijslag

Tenslotte, wat betreft de fiscale toeslagen, het kindgebonden budget. Dat is de inkomensafhankelijke variant van de kinderbijslag. We schrapen alle inkomensafhankelijke uitkeringen, dus ook deze. Het leidt tot een kluwen van regelingen waarmee de koopkrachttransparantie en -effectiviteit zeer afneemt. Daarenboven erodeert het draagvlak voor regelingen als hogere inkomens er niet meer of tegen hogere prijzen er aan kunnen deelnemen. En dat leidt weer tot kwaliteitsverslechteringen – ‘services for only the poor are mostly poor services’. Dus we integreren het kindgebonden budget in de inkomensonafhankelijke kinderbijslag en financieren dat door meer inkomens- en vermogensafhankelijke belastingen.

Lagere energielasten

Er waren ook tijdelijke, niet-fiscale, energietoeslagen voor huishoudens met lage inkomens en hoge energielasten. Ook hier is het veel beter om de energielasten voor huishoudens fors te verlagen. Daartoe nemen we snel een breed pakket aan maatregelen. Bij de huurtoeslag hierboven is al aangegeven dat we de verduurzaming van huurwoningen (koopwoningen zijn er maar heel weinig bij de lage inkomens) gaan regelen met subsidie aan woningcorporaties, prestatieafspraken en een aanpassing van het huurpuntenstelsel binnen een jaar, waarbij een slecht energielabel recht geeft op huurverlaging. Huurders van nog niet voldoende geïsoleerde woningen (label B en slechter) krijgen een wettelijke korting op de feitelijk betaalde huur van een kwart van de huurprijs van 75 euro per maand per slechter label-stap (dus label C 150 euro korting, etc.), zodat verhuurders een prikkel krijgen voor verduurzaming. Woningcorporaties krijgen daarvoor compensatie mits men tijdig verduurzaamt (overigens zijn de meeste huurwoningen met een slecht energielabel in handen van commerciële verhuurders). Er komen bindende afspraken met corporaties, coöperaties en pensioenfondsen voor het energieneutraal maken van 200.000 woningen per jaar, te beginnen bij de woningen met de slechtste energielabels (meestal bij de meest armste huishoudens). Woningcorporaties en -coöperaties krijgen mogelijkheid om de voorfinanciering van de verduurzaming renteloos te lenen bij een apart staatsfonds, gevuld uit staatsobligaties.

We hebben de eisen aan de bebouwde omgeving verscherpt. Er komt per direct een verbod op nieuwe huurcontracten van woningen met de slechtste energielabels (C en hoger), en een verbod op huurverhoging van woningen met een label slechter dan A. Deze maatregelen worden stapsgewijs aangescherpt opdat in 2035 alle huurwoningen tenminste een A+++ label hebben en huurwoningen met de slechtste energielabels moeten in 2028 van de markt verdwijnen. Het energielabel en de verduurzaming van de woning mogen geen verdienmodel voor de verhuurder zijn. Energielabels voor woningen en andere gebouwen gaan verstrekt worden door een speciaal daartoe op te richten overheidsorganisatie volgens wettelijke normen. Iedere woning en ander gebouw dat nieuw gebouwd of gerenoveerd wordt moet door deze organisatie worden beoordeeld. En iedere bezitter of huurder van woningen of andere gebouwen kan dat ook gratis bij deze organisatie aanvragen. Nieuwbouw en grootschalige renovatie mag alleen nog maar plaatsvinden met het beste energielabel. Er wordt nu veel te veel mee gesjoemeld om hogere woning- en huurprijzen te kunnen vragen. In plaats van duurzaamheidspunten wordt een niet-duurzame woning aangemerkt als een gebrek waarvoor huurkorting geldt.

Er is een nationaal programma voor spoed-isolatie van woningen ingevoerd in wijken waar de huishoudens behoren tot de 25% laagste inkomens én de 50% grootste gasgebruikers. We isoleren slecht geïsoleerde woningen in collectief bezit in hoog tempo, veel sneller dan tot nu toe het geval is. Daarmee worden meteen stappen gezet in energiearmoedebestrijding en innovatie. Als veel woningen tegelijk worden verbeterd, kunnen ondernemingen het aanbod industrialiseren, waarbij kant en klare pakketten op de bouwplaats worden gemaakt. Hierdoor dalen de kosten en zijn ook minder arbeidskrachten nodig.

We versnellen ook het energieneutraal maken van alle woningen. In 2050 moeten alle wijken energieneutraal of zelfs energiepositief. Het toekomstig energiesysteem in de wijken is voornamelijk op elektriciteit gebaseerd, mogelijk gecombineerd met lokale warmtebronnen. Er is opslag van elektriciteit en – als er warmtenetten zijn – van warmte en koude. In principe is elk gebouw energiearm en uitgerust met een warmtevoorziening en koeling. De gebouwen worden slim aangestuurd op basis van data. Zo wordt alle opgewekte energie zo efficiënt mogelijk ingezet. Elektrische auto’s, samen met buurtaccu’s, worden gebruikt om het  elektriciteitsnet te balanceren. Gebouwen spelen ook een rol bij klimaatadaptatie. Groene daken, voedsel verbouwen of recreatie op daken gaan we de norm maken. Gebouwen zien er straks anders uit doordat natuurlijke materialen de norm zijn. Dit geeft ontwerpers nieuwe inspiratie en gebruikers een prettige beleving.

Daarenboven gaan we direct met behulp van de Prijzenwet energieprijzen voor huishoudens bevriezen en verlagen – de Prijzenwet maakt het mogelijk om dat te doen zonder compensatie indien de winsten hoog zijn. Er komt een maximum prijs voor huishoudens gebaseerd op gemiddeld tarief voor woning per soort woning (tussen/hoekwoning, appartement hoek/rijtje/onder dak, vrijstaand) en samenstelling huishouden. Waar energiebedrijven onverhoopt omvallen komt er via een Spoedwet de verplichting om zonder prijsverhoging deze klanten over te nemen bij andere leveranciers, naar keuze van de betreffende consument. We versterken daarin ook de solvabiliteitseisen en de rechtsbescherming voor consumenten bij energieleveranciers.

We gaan na hoe de energieleveranciers weer publiek bezit kunnen worden en zetten daartoe zo spoedig mogelijk de eerste stappen. We verbieden speculatie met inkoop van energie. We nemen stappen om de marktwerking te beperken en het publieke belang beter te beschermen bij de energievoorziening. Per direct mogen er alleen nog maar vaste contracten worden aangeboden die beschermen tegen prijswisselingen. Ook worden eigenaren van gasopslag verplicht die op aanwijzing van de Rijksoverheid te vullen. Energieleveranciers die staatssteun nodig hebben worden verplicht daarbij zeggenschap over te dragen.

Voor 2035 maken we de energieleverantie aan huishoudens een zaak van uitsluitend energiecoöperaties in handen van de huishoudens die deze energie ontvangen (en zoveel mogelijk ook leveren). Daarbij worden wettelijke regels gesteld voor duurzaamheid, leveringszekerheid, prijsstabiliteit en bestemming eventuele winst. Daken van openbare gebouwen worden ter beschikking gesteld aan deze coöperaties voor opwekking duurzame energie. Er wordt hiertoe een op te stellen stappenplan gerealiseerd. We maken de weg vrij voor energiecoöperaties en scheppen mogelijkheden in de wetgeving en fysiek voor sociaal ondernemen in de wijk. Dit heeft ook een positieve impact op de lokale economie, de acceptatie van de energietransitie en het vergroot de sociale cohesie. Hierdoor verandert ook de rol van energiebedrijven, van verkopers van energie naar dienstverleners voor (groepen) burgers.

We ontkoppelen direct de prijs voor warmtenetten van de gasprijs. In een nieuwe warmtewet wordt binnen een jaar het beheer van warmtenetten verplicht publiek (in vorm van non-profit warmtecoöperatie van aangesloten huishoudens binnen regels van nationale en lokale overheden) en de rechtsbescherming van huishoudens versterkt.

We voorkomen een fossiele lock-in door een moment te bepalen, bijvoorbeeld 2040, waarop aardgas niet langer ingezet mag worden voor de energievoorziening in de gebouwde omgeving.

Lagere kosten voor huishoudens van het volgen van onderwijs

Ook voor de kosten van onderwijs zijn er (nog?) geen fiscale toeslagen, maar worden de meeste kosten voor het leerplichtig onderwijs volledig collectief gefinancierd. Toch is ook daar een sluipende privatisering gaande. We draaien die terug. Met de onmiskenbare achteruitgang van de kwaliteit van ons onderwijs na jaren bezuinigingen, wat nog eens verergerd wordt door een miljardenbezuiniging door het laatste extreemrechtse kabinet (met tenminste twee partijen die een hekel hebben aan kennis en nepfeiten prefereren), gaan ouders die het zich kunnen veroorloven steeds meer op zaak naar alternatief of aanvullend particulier onderwijs. Inmiddels is er een bloeiende markt van particuliere scholen, examentrainingen, bijles en huiswerkbegeleiding. Dit vergroot enorm de ongelijkheid, en wordt ook door die al enorme en ook zo steeds groeiende ongelijkheid verder versterkt. Daarnaast zijn de kosten voor het mbo en hoger onderwijs voor de deelnemers steeds verder vergroot, al is de basisbeurs nu wel weer, zij het met een lager bedrag, teruggekeerd. Ook het volwassenenonderwijs en de nascholing zijn slecht gefaciliteerd. In het kader van armoedebeleid doen sommige gemeenten en goede doelenorganisaties iets om de ernstigste nood onder leerplichtige kinderen te verzachten, maar het is dweilen met de kraan open. We zorgen binnen twee jaar voor volledige financiering van aanvullend onderwijs en maken binnen drie jaar het mbo en hoger onderwijs gratis, door de les- en collegegelden af te schaffen en dit voor de onderwijsinstellingen geheel collectief te financieren uit eerlijke belastingen. Dit gebeurt mede in het kader van de hiervoor gepresenteerde invoering van een nieuw systeem van leerrechten, die ook de nascholing (leven lang leren) en het volwassenenonderwijs veel beter en toegankelijker maakt. Ook de studiefinanciering wordt vervangen door het inkomensvangnet, het Zekerheidsinkomen, en jongeren krijgen betere huurrechtbescherming en we bouwen veel meer jongeren- en studentenhuisvesting. Maar daarnaast is er ook een grote wijziging en investering nodig om de kwaliteit van het onderwijs weer op orde te krijgen, en de toegankelijkheid voor iedereen te waarborgen. Zie daarvoor ons plan voor beter onderwijs voor iedereen.

Meer toepassen van de Prijzenwet tegen graaiflatie

Per direct gaan we met noodwetgeving een maximumprijs vaststellen voor producten en diensten die essentieel zijn voor burgers, zonder compensatie, waar onredelijk hoge winstmarges leiden tot te hoge prijzen. Dat doen we door de Prijzenwet vaker en in meer situaties te kunnen toepassen met deze noodwetgeving. Voor belangrijke levensmiddelen worden zo nodig de prijzen bevroren of zelfs verlaagd – de prijsconcurrentie wordt bevorderd. Ook gaan we de Prijzenwet veel meer gebruiken om te grote winsten en te hoge prijzen in verhouding tot de inkomens te voorkomen.

Nu mag dat alleen maar in economische crises, we willen dat het altijd mogelijk moet zijn om een maximumprijs op te leggen indien de markt zelf er onvoldoende in slaagt om voor belangrijk gevonden producten en diensten de prijzen redelijk te houden in verhouding tot de kosten en de winstmarges.

Lagere lasten van huishoudens voor mobiliteit

We zorgen voor een transitie naar groene, betaalbare mobiliteit. We reizen minder. En als we reizen doen we dat vaker met het openbaar vervoer, te voet en met de fiets. We verscherpen de klimaateisen in de mobiliteit. We gaan veel meer investeren in minder mobiliteit (dichtbij of thuis werken), in fietsen en in openbaar vervoer. De ruimtelijke ordening wordt daarop aangepast.

We verlagen de OV-kosten door binnen twee jaar iedere burger voor 50 euro per maand onbeperkt reizen met alle openbaar vervoer te geven, zoals in Duitsland. Kinderen reizen gratis. De OV-bedrijven worden hiervoor gecompenseerd. We maken het openbaar vervoer niet geheel gratis omdat we onnodige mobiliteit willen vermijden. We maken geen aparte regelingen voor lage inkomens omdat we stigmatisering willen vermijden en we door onze plannen voor inkomensverbetering en lastenvermindering bij deze inkomensgrepen dat ook niet meer nodig is. Ook aparte regelingen voor studenten en ouderen zijn daarom niet meer nodig. Het OV is nu veel te duur.

We investeren de komende 15 jaar zo’n 10 miljard per jaar extra in beter en meer openbaar vervoer. Beter openbaar vervoer impliceert ook toegankelijk (voor mensen met een beperking) en veilig (met meer conducteurs/stewards en beveiligers) openbaar vervoer. Al het openbaar vervoer moet uiterlijk in 2030 wettelijk verplicht direct toegankelijk zijn voor mensen met een beperking, ook voor mensen met visuele beperking. Deze maatregelen worden gefinancierd uit verhoging van de belastingen op vliegen (zie hierna) en komt in de plaats van lagere accijns op benzine en diesel voor auto’s zoal die door Rutte IV is ingevoerd.

En we maken binnen drie jaar een eind aan de marktwerking in het openbaar vervoer. We richten tegelijkertijd een nationaal OV-bedrijf op die alle openbaar vervoer in Nederland gaat verzorgen. Bestaande OV-bedrijven kunnen daarin opgaan. Personeel krijgt aanbieding om te gaan werken bij het nieuwe staatsbedrijf, dat ook het railnet gaat beheren, met garantie van tenminste dezelfde arbeidsvoorwaarden. Aan hun concessies wordt bij verlopen ervan een einde gemaakt. Regionale en stedelijke verbindingen worden verzorgd op basis van provinciale en gemeentelijke plannen, binnen nationale kaders.

Er komen in een meerjarig investeringsprogramma veel extra trein- en andere railverbindingen. We breiden bus- en tramverbindingen uit en verhogen de frequenties. Er komen hoogwaardige minimum bereikbaarheidsnormen, met name ook buiten de Randstad. Deze komen in plaats van rendabiliteitsnormen. Het openbaar vervoer is een publiek goed, geen plek voor rendementsdenken. Dit programma met de bijbehorende geldmiddelen is er binnen een jaar.

In Europees verband moet er een groot project worden opgezet door de Europese Investeringsbank voor Europese hogesnelheidslijnen, internationale treinen en fossielvrij goederenvervoer, beide met een Europese publieke netwerkbeheerder. Het kopen van internationale treinkaartjes, die in prijs goedkoper moeten zijn dan vliegreizen, moet veel eenvoudiger worden, met vaste prijzen (niet meer afhankelijk van data waarop gereserveerd wordt). Wij maken met andere landen daartoe een initiatiefvoorstel en gaan er met zoveel mogelijk landen vooruitlopend op Europese besluitvorming al mee aan de slag.

Een nieuw belastingstelsel

Binnen vijf jaar hebben we een nieuw belastingstelsel ingevoerd, voor bijna alle soorten belastingen. Dat doen we in stappen. Het nieuwe stelsel geeft antwoord op de diverse crises waarin het oude stelsel verkeert.

In de eerste plaats is dat een uitvoeringscrisis, die schreeuwt om drastische vereenvoudiging. Ons belastingstelsel verkeert in een existentiële crisis. De steeds maar toenemende complexiteit, gepaard gaande met achterstallig onderhoud en gebrek aan ICT-capaciteit, brengt de belastinginning – en daarmee de financiering van de overheid en de publieke sector (onderwijs, zorg, politie, defensie, rechtspraak, sociale zekerheid, openbaar vervoer, etc.) – in groot gevaar. Drastische vereenvoudiging is van groot belang voor de uitvoering, maar ook voor de transparantie en kenbaarheid voor de belastingbetalers en voor de handhaafbaarheid. De oplossingsrichting die we daarbij kiezen ligt in het beperken van doelstellingen van belastingmaatregelen tot de hieronder genoemde, en het schrappen van regelingen die daar niet tot behoren, het zoveel mogelijk gelijk behandelen van bronnen van belastingheffing (inkomen, vermogen – zoals door het schrappen van het boxenstelsel, etc.), het zoveel als mogelijk werken met tarieven die ook materieel in stand blijven zonder kortingen, aftrekposten en vrijstellingen – en het zoveel mogelijk integreren van regelingen.

In de tweede plaats is er een enorme rechtvaardigheidscrisis in het oude stelsel: het moet eerlijker en zekerder. Materieel worden de zwaarste lasten gedragen door de zwakste schouders. Dit moet echt anders, andersom. Het belastingstelsel moet weer het voornaamste instrument voor een eerlijke (her)verdeling van de welvaart in ons land worden, en de bestaanszekerheid van huishoudens zoveel mogelijk borgen. Gegeven de huidige enorme ongelijkheid vraagt dit om een grote, nivellerende herverdeling van inkomen en vermogen, met onder meer veel sterkere progressiviteit in effectieve tarieven, zonder dat die weer teniet gedaan worden door fiscale faciliteiten. Lage en middeninkomens moeten er per saldo (inkomen, belastingen, noodzakelijke kosten van bestaan) op vooruit gaan ten koste van hoge inkomens en winsten en van grote vermogens bij huishoudens en bedrijven. Het nieuwe belastingstelsel betekent per saldo een forse lastenverzwaring, die neerslaat bij hoge inkomens en grote vermogens, en bij grote vervuilers, zowel bij huishoudens als bij bedrijven. Deze opbrengst gaat naar versterking van de publieke sector, verlaging van lasten en verhoging van inkomen voor lagere en middeninkomens.

Het fiscaal stelsel moet vervolgens beter dienstbaar zijn aan een beter (eerlijker, duurzamer, zekerder) verdienmodel voor ons land, zoals dat hiervoor al is uitgewerkt. In deze nieuwe samenleving is een sterke, activistische, herverdelende overheid die grenzen stelt aan de markt en regie voert over onze ruimtelijke inrichting, met een sterke publieke sector zonder marktwerking en vooral publiek georganiseerde volkshuisvesting. Die overheid beschermt de democratische rechtsstaat en de mensenrechten en organiseert tegenmacht en coöperatieve organisatie van burgers. Daarbij willen we betaald werk (publiek en privaat) bevorderen door de lasten op werk voor werkgevers te verminderen, en die op kapitaal (vermogen(swinst), winst, dividend, erfenis en schenkingen) te verhogen. Voor werknemers moet werken lonend blijven zonder fiscale voordelen en zonder (fiscale) bevoordeling van het ondernemerschap. Dat moet in samenhang met het beleid voor werk, sociale zekerheid en de lasten van zorg, wonen, onderwijs, kinderopvang, vervoer en energie. Als linkse partij(en) kiezen we daarbij voor zoveel mogelijk collectieve regelingen met een eerlijke financiering, waarbij het publieke belang geborgd is en waar private belangen zoveel mogelijk uitgebannen zijn. Werk in de publieke sector gaat daarbij normstellend zijn in plaats van volgend – werk in de publieke sector is economisch net zo relevant als werk in de private sector, maatschappelijk van de grootste betekenis en veel effectiever maak- en stuurbaar. En we moeten werkelijke toegevoegde reële waarde op de langere termijn door bedrijven minder belasten dan speculatieve en alleen financiële waarde op de korte termijn. Fiscale regelingen moeten schulden bij huishoudens en bedrijven niet stimuleren – de omvang van private kredieten is in onze economie veel te groot, dat geeft te grote risico’s op micro- en macroniveau.

In de derde plaats is er een grote ecologische crisis die het huidige fiscale stelsel meer versterkt dan helpt oplossen. Het belastingstelsel moet ook effectiever en eerlijker werken voor echte klimaat- en milieurechtvaardigheid, met een eerlijke verdeling van lusten en lasten, waarbij de grootste vervuilers de zwaarste lasten dragen en de lusten ook eerlijk verdeeld worden. We stoppen met alle fiscale fossiele subsidies. Aparte aandacht vragen de btw-heffingen en accijnzen hierbij. Vervuiling dient ook progressief belast te zijn – prijsmaatregelen zijn veel effectiever en efficiënter dan subsidies om de klimaat- en andere milieutransities tot stand te brengen. Aanvullend, niet-fiscaal beleid en maatregelen moeten daarbij waarborgen dat er klimaat- en milieurechtvaardigheid is, en lage en middeninkomens en het kleinbedrijf per saldo daarbij voordelen ondervinden.

Tenslotte is er een financieringscrisis: het huidige stelsel haalt onvoldoende geld op voor een degelijke overheidsfinanciering. Het nieuwe belastingstelsel moet per saldo genoeg opbrengen om ons beleid ten aanzien van bijv. lonen en uitkeringen, zorg, onderwijs, wonen, klimaat, milieu en natuur, veiligheid, openbaar vervoer, etc., mogelijk te maken. Per saldo zal er sprake zijn van een lastenverzwaring, die vooral neervalt bij (de meest winstgevende) bedrijven en hoge inkomens en vermogens.

Bij de transitie wordt gewaarborgd dat lagere en middeninkomens (tot bijv. anderhalf modaal) er qua koopkracht op vooruitgaan, in samenhang met maatregelen die hun lasten beperken en hun inkomens verhogen.

Inkomsten- en loonbelasting

Er komt een nieuwe loon- en inkomstenbelasting binnen 4 jaar. In de loon- en inkomstenbelasting wordt daarbij alle inkomen ongeacht hoe dat inkomen verdiend is (uit arbeid, uit kapitaal/bezit of uit bedrijf), gelijk belast – we schrappen het boxenstelsel. In plaats daarvan komen er tegelijkertijd meer (bijvoorbeeld zes), progressief oplopende tariefschijven (bijvoorbeeld voor de laagste inkomens 15%, voor de hoogste 75%). De belastingvrije voet blijft. Deze tarieven worden tegelijkertijd ook effectief, ze worden niet meer verlaagd met kortingen, aftrekposten, vrijstellingen en andere faciliteiten. Deze belastingverminderingen komen nu grotendeels terecht bij hogere inkomens. Het maakt ontduiking en ontwijking ook erg moeilijk als dat allemaal niet meer bestaat – uitvoering en handhaving wordt eenvoudiger, de transparantie wordt groter en belastingadviseurs moeten een wel zinvol beroep gaan kiezen. We schrappen daarmee: de arbeidskorting (werk moet niet op kosten van de belastingbetaler, maar op die van werkgevers lonen!); de ouderenkortingen (de ouderdomsvoorzieningen moeten zelf hoog genoeg zijn); de algemene heffingskorting; de combinatiekorting; en alle aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek.  Deze kortingen en aftrekposten zijn volgens diverse IBO-rapporten vaak niet effectief noch doelmatig. Er worden allerlei hobby’s en lobby’s bedreven. Het belastingstelsel moet zich beperken tot inkomens- en vermogens(her)verdeling en de degelijke financiering van publieke uitgaven. Alle ander beleid moet buiten de fiscus worden gehouden en opgelost worden met subsidies, heffing en/of regulering vanuit de vakdepartementen die dat beleid regarderen.

De subsidies voor woningbezitters worden daarbij geheel geschrapt. Alle (fiscale zoals hypotheekrenteaftrek en andere aan woningbezit verbonden aftrekposten, en vrijstellingen van waardevermeerdering en ander inkomen uit woningbezit, en andere, zoals startersleningen, koopsubsidies en private bouwsubsidies) subsidie op woningbezit zijn voor nieuwe hypotheken en nieuwe aankopen van woningbezit binnen een jaar vervallen, met uitzondering van een subsidie op sparen voor eigen woningbezit voor lagere inkomens in de pensioenregelingen. Voor bestaande hypotheken en woningbezit vervallen deze regelingen uiterlijk binnen 6 jaar. Vermeerdering van woningbezit is belastbaar inkomen, maar wordt pas afgerekend op moment van verkoop of vererving bij de eigen bewoonde eerste woning. Alle overige inkomsten uit woningbezit wordt belast in een nieuw belastingstelsel – zonder boxen, vrijstellingen, kortingen en aftrekposten, maar met meer progressieve tarieven, voor alle inkomen, ongeacht de bron van dat inkomen. Erfenissen worden apart, sterk progressief en met een relatief hoge bijdrage vrije voet en met vrijstelling voor de samenlevende partner, belast, zie bij de kapitaalbelastingen. Met deze maatregelen verkleinen we de woonongelijkheid substantieel. Het percentage van bezit (nu: 90% van alle bezit bij woningbezitters, 10% bij huurders) gaat binnen 10 jaar naar 60% woningbezitters en 40% huurders. De subsidies op woonbezit jagen de prijsopdrijving aan, vergroten de risico’s voor hypotheeknemers en de Nederlandse economie, en vergroot enorm de enorme ongelijkheid. Kopers zijn 90% rijker dan huurders – de woonongelijkheid is enorm en groeiende.

We schrappen met het schrappen van alle aftrekposten, vrijstellingen en kortingen tegelijkertijd ook alle fiscale ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten: de ondernemersaftrek op winst en verlies uit onderneming (dit betreft de zelfstandigenaftrek, startersaftrek, meewerkaftrek, aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, stakingsaftrek), en de zgn. ondernemingsfaciliteiten (dit betreft de mkb-winstvrijstelling, de landbouwvrijstelling, de milieu-investeringsaftrek, de willekeurige afschrijving milieu-investeringen, de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, de energie-investeringsaftrek, en de herinvesteringsreserve). Ook schrappen we de mogelijkheid voor zelfstandigen om te lenen van de eigen BV (incl. eigen woningschuld) en schrappen we de doelmatigheidsmarge gebruikelijk loon bij DGA’s, conform het IBO-rapport over vermogensongelijkheid uit juni 2022.

Bij elkaar leiden deze belastingfaciliteiten voor ondernemers nu tot grotere ongelijkheid en grote verschillen in lasten op arbeid afhankelijk van de vorm waarin deze arbeid wordt verricht. Ook leiden ze tot forse uitholling van de financiering van de sociale zekerheid en van de collectieve voorzieningen. Daarbij gaat het hier om forse bedragen die, mede door de groei van het aantal ondernemers, de laatste jaren duidelijk zijn gegroeid. Ze spelen een grote rol bij het vergroten van de ongelijkheid. We moeten stoppen om gedrag van ondernemers en ondernemingen te beïnvloeden met fiscale of andere subsidies. De fiscale faciliteiten met betrekking tot verduurzaming worden vervangen door prijsmaatregelen en regulering. Prijsprikkels zijn veel effectiever, eenvoudiger uit te voeren en kosten de belastingbetalers niets, maar leveren juist inkomsten op.

Bij inkomen telt voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting in het nieuwe stelsel alles mee, ook de waardevermeerdering van bezit, en inkomen in natura, zoals auto’s van de zaak, voor de reële waarde. Er is maar één uitzondering: de waardestijging van de eerste, zelf bewoonde eigen woning tot een bedrag van de gemiddelde koopprijs van een woning wordt pas afgerekend op het moment dat de woning verkocht wordt. Er wordt niet langer gewerkt met fictieve, maar met werkelijke rendementen, net als in het buitenland. De Directeur-Groot Aandeelhouder (DGA) wordt direct belast over de winst van zijn vennootschap in de inkomsten- en loonbelasting – de huidige mogelijkheden om inkomen en dus belastingheffing (schier eindeloos) uit te stellen vervallen daarmee, en tevens afschaffing van de aftrekmogelijkheden voor leningen aan de DGA. We stoppen ook met alle fiscale subsidiëring van schulden – we staan geen negatief inkomen meer toe, het minimuminkomen is altijd nul euro, en we waarborgen een eerlijke vermogensetikettering (indien het vermogen voor het merendeel voor privé of voor de onderneming wordt aangewend, wordt het vermogen daar volledig in opgenomen voor de belastingheffing).

De huidige premies voor volksverzekeringen (AOW, ANW, WLZ) en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke zorgpremie (ZVW) vervallen binnen drie jaar. Een belangrijk deel van de financiering van de AOW/ANW en de zorg (nu WLZ/ZVW) gaan we ook financieren door verhogingen van belastingen op kapitaal (zie hierna), voor het overige worden ze geïntegreerd in de tarieven voor de inkomsten- en loonbelasting. De vrijstelling van pensioenen in de derde pijler (lijfrentes e.d.) vervalt binnen 3 jaar. Dat zorgt bij elkaar voor een breder en eerlijker financiering, en maakt het stelsel nog een stap eenvoudiger.

Eerlijke energiebelastingen en beëindigen fiscale fossiele subsidies

De klimaattransitie – fossiele energie vervangen door hernieuwbare groene energie – moet worden gedreven door prijsmaatregelen, met de CO₂-heffing en het ETS-stelsel, waarbij ook import van buiten de EU belast wordt, zodat er een gelijk speelveld is. Prijsmaatregelen werken veel beter dan subsidies. Alle fossiele subsidies worden binnen twee jaar geschrapt, inclusief fiscale vrijstellingen en kortingen en kredietexportverzekeringen. Prijsmaatregelen en regulering zijn veel effectiever én veel goedkopper. De gemiste belastingen op fossiele brandstoffen blijken in sommige jaren op te lopen tot €30 miljard, meer dan 14% van de belastingen die wél geïnd zijn. Doordat de korting toeneemt met het verbruik, missen juist de grootste energieverbruikers een sterke prikkel om zuiniger met energie om te gaan.

De subsidies in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) worden in dat kader ook binnen twee jaar geschrapt, die vergroten bovendien de ongelijkheid tussen huishoudens en bevoordelen de grootverbruikers, ook en vooral in het bedrijfsleven. Daarmee vervalt tegelijkertijd ook de oneerlijke Opslag Duurzame Energie (ODE) in de energiebelasting.

We hebben voorts het regressieve energiebelastingstelsel binnen twee jaar vlak gemaakt. Met een vlak belastingtarief op aardgas betalen bedrijven eerlijk mee aan de energietransitie en wordt onnodige energiearmoede voorkomen. Ook de belasting op elektriciteit moeten we vlak en eerlijk maken en we schaffen het regressieve energie belasting stelsel af. Voor gas kan dit 0,10 euro/m3 zijn en voor stroom 0,02 euro/kWh. Bij 0,10 euro/m³ gaan huishoudens en MKB er op vooruit en is voor tuinders geen achteruitgang. Voor huishoudens is er een directe lastenverlichting van circa 600-800 euro per jaar mogelijk.

We maken tegelijkertijd een einde aan alle vrijstellingen van energiebelastingen, zoals de vrijstellingen voor energie-intensieve processen, de zogenoemde inputvrijstellingen energie- en kolenbelasting voor energieopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal gebruik, en aan de kortingen voor energiebelasting (glastuinbouw) en van belasting op kerosine (luchtvaart) en gaan fossiele brandstoffen in lucht- en scheepvaart veel zwaarder belasten.

Vermogensbelastingen

We verhogen de belastingen op kapitaal. De verhouding tussen de opbrengst van de inkomstenbelasting en die van andere belastingen, met name die op kapitaal, moet fors veranderen – het grootste deel (zo’n 60%) moet binnen twee jaar weer uit andere belastingen komen, zoals dat een aantal decennia terug ook zo was.

Daartoe voeren we binnen in de eerste plaats binnen twee jaar een aparte vermogensbelasting in voor grote vermogens (boven 1 miljoen euro), met een hoger tarief naar mate het vermogen hoger is (bijvoorbeeld oplopend van 1% tot 5% bij miljardairs). Het vermogen exporteren naar een ander land wordt daarbij tegen een hoger tarief belast.

We veranderen voorts binnen twee jaar de vennootschapsbelasting. Nu is het tarief afhankelijk van het aantal werknemers van een bedrijf, wij maken er een progressieve winstbelasting van, oftewel een belasting waarvan het tarief toeneemt naarmate de winst hoger is. Het minimumtarief wordt bijvoorbeeld 30% en het maximumtarief 50%. Daarenboven voeren we een extra heffing in op winst die niet geïnvesteerd wordt, maar bijvoorbeeld wordt opgepot of gebruikt voor het opkopen van eigen aandelen, zoals onlangs in de VS is voorgesteld. Dit heeft veel positieve effecten. Als het maken van steeds hogere winsten minder lucratief wordt, wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om de lonen te verhogen, om te investeren, of zelfs hun prijzen te verlagen. De gasprijs daalde direct toen de EU aankondigde om de winsten van energiebedrijven af te romen.

We schrappen tegelijkertijd ook alle vrijstellingen in de vennootschapsbelasting, zoals de innovatie box (waar multinationals te makkelijk geld tegen maar 5% kunnen laten belasten), de deelnemersvrijstelling en de voordelen met betrekking tot herstructurering van schulden en verliezen, waarmee nu zelfs algehele belastingvrijstelling verkregen kan worden. En we gaan daarbij een gelijke aftrek van eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting invoeren. De ongelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen (rente aftrekbaar, winsten belast) in de vennootschaps-belasting leidt tot allerlei fiscale constructies en tot overmatige schuldfinanciering. Een gelijke aftrek voor zowel eigen als vreemd vermogen haalt die perverse prikkel weg. Dit zal een domper zijn voor in Nederland gevestigde financieringsvennootschappen (de ‘brievenbus-bedrijven’), maar juist weer gunstig voor concernfinanciering vanuit Nederland van reële investeringen. Een gelijke vermogensaftrek is bovendien relatief gunstig voor het midden- en kleinbedrijf omdat het MKB verhoudingsgewijs met veel eigen vermogen is gefinancierd.

Ook in de dividendbelasting voeren we binnen twee jaar hogere, progressieve tarieven in, met bijvoorbeeld tarieven tussen 30 en 50%.  We pakken de ontduiking via dividendstrippen (het via buitenlandse constructies vermijden van belasting) hard en effectief aan.

Voor digitale techbedrijven voeren we tegelijkertijd bovendien een Digitaks in, dat een eind maakt aan hun belastingontwijking.

Indien bedrijven vertrekken naar goedkope belastingparadijzen moeten ze een exit belasting betalen conform het initiatief wetsvoorstel daarover van GroenLinks.

We bevorderen een zo hoog mogelijk Europese vloer in deze belastingen. Het vestigingsklimaat is niet grotendeels afhankelijk van het belastingtarief. Beschikbaarheid van hoogwaardige arbeid, sociale stabiliteit, beloning van investeren in duurzaamheid en banen, hoogwaardige infrastructuur, cultureel en anderszins een fijn land om te verblijven zijn zeker zo belangrijk. En bedrijven die alleen maar bezig zijn met snel geld verdienen en wegsluizen zijn economisch niet duurzaam relevant.

We wijzigen binnen 2 jaar ook de erfenis- en schenkingsbelasting waarbij iedere Nederlander het recht krijgt om gedurende zijn leven bijv. 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen belastingvrij te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast: bijv. de eerste 500.000 euro met 40%, alles daarboven met 60%. Bij de erfenis van een door de erflater en erfontvanger gezamenlijk bewoonde woning blijft deze woning voor deze partner buiten beschouwing. Erfenissen zijn een belangrijke veroorzaker van onrechtvaardige bestendiging en vergroting van ongelijkheid. Het apart belastingvrij schenken van bedrijfsvermogen voor bedrijfsopvolgers (BOR) wordt tegelijkertijd geschrapt. Teneinde acuut faillissement te voorkomen zijn hierbij betalingsregelingen mogelijk. Eveneens wordt de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang (DSR) geschrapt, conform het IBO-rapport over vermogensongelijkheid.

BTW en accijnzen

Heffingen op consumptie zijn belangrijk in de totale belastingopbrengst. Maar met de huidige hoge inflatie wordt er begrijpelijk extra naar gekeken. De huidige prijsinflatie is vooral te danken aan een prijs-winstspiraal. We gaan dat in de eerste plaats tegen door hogere winst- en andere kapitaalbelastingen, en het nemen van prijsmaatregelen.

Voor vervuilende en ongezonde producten verhogen we soms de BTW en accijnzen. De BTW op gezonde, duurzame en diervriendelijke producten moet omlaag, die op andere producten omhoog. Dan kan best, zoals ook het buitenland laat zien. We voeren binnen 5 jaar een apart laag btw-tarief in voor producten die voldoen aan eisen van ecologische duurzaamheid (circulair gebruik van grond- en afvalstoffen, geen fossiele energie, bescherming van biodiversiteit, dierenwelzijn en gezondheid mensen, geen vervuiling) en van sociale rechtvaardigheid (geen kinderarbeid, eerlijke beloning en arbeidsvoorwaarden, bescherming arbeidsomstandigheden en positie werknemers, eerlijk belasting betalen) met behulp van een nieuw, door de overheid binnen 3 jaar vastgesteld keurmerk voor Duurzaam en Eerlijk Ondernemen.

Ook gezonde producten (onder meer geen of weinig suiker en vet) worden onder het lage btw-tarief geplaatst. Er komt daartoe een speciaal door de overheid vastgesteld Gezond Voedsel keurmerk. Duurzame apparaten, diensten en producten komen zo onder het laagste btw-tarief, zoals biologische producten en ander duurzaam geproduceerd voedsel, openbaar vervoer, reparatiediensten, het circulair ophalen en verwerken van afval, etc. Vervuilend gedrag moet tegelijkertijd juist zwaarder belast worden, zoals vlees- en zuivelconsumptie, producten van intensieve landbouw e.d. Er komt per direct een verbod op stunten met vleesprijzen. We scherpen de normen planmatig aan. Zo sturen we de consumptie en maken we transities voor producenten mogelijk.

Accijnzen op ongezonde en/of verslavende producten (alcohol, tabak) gaan ook omhoog, ook die op drugs die niet langer verboden worden, maar streng gereguleerd worden – alleen beschikbaar op specifieke verkooppunten, met kwaliteitscontrole en legale productie en distributiekanalen, en alleen aan meerderjarigen. Reclame hiervoor wordt verboden.

We gaan ook de elektrificering van motorvoertuigen versnellen. Belasting op elektriciteit bij oplaadpalen wordt binnen een jaar veel lager dan accijns voor benzine of diesel, in plaats van omgekeerd zoals nu. We vervangen binnen drie jaar de motorrijtuigenbelasting en de aanschafbelasting (bpm) door een systeem van rekeningrijden, gedifferentieerd naar plaats en tijd. Alle nieuwe personenauto’s die in 2030 op de markt komen, moeten van de EU 100% elektrisch zijn. Deze auto’s rijden dan op elektriciteit uit een batterij, waterstof-brandstofcel of zonnepanelen. Vanaf 2025 verplichten we daarop vooruitlopend dat alle leaseauto’s elektrisch zijn. De aanschafbelasting voor vervuilende auto’s gaat binnen een jaar omhoog. We zorgen binnen drie jaar voor implementatie van de EU norm voor (snelle) laadpalen langs de snelwegen (iedere 60km). Auto’s op het belangrijkste Europese wegennet moeten in 2026 minstens iedere 60 kilometer kunnen worden opgeladen. Het gaat om stations met minstens 400 kW-laadvermogen en meerdere laadpunten. Tegen 2028 moet het vermogen per laadstation toenemen tot 600 kW. Vrachtwagens en bussen moeten volgens de EU over vijf jaar om de 120 kilometer zijn op te laden langs de helft van de Europese hoofdwegen. De laadstations voor trucks en bussen krijgen een vermogen van 1400 kW tot 2800 kW. Om de 200 kilometer moet een chauffeur in 2031 waterstof kunnen tanken. Er worden uitzonderingen gemaakt voor afgelegen gebieden, eilanden en wegen met ‘zeer weinig verkeer’. Betalen aan de laadpaal wordt binnen uiterlijk drie jaar ook makkelijker en inzichtelijker.

Belastingen van andere overheden

We gaan de afhankelijkheid van decentrale heffingen en de autonomie daarbij van deze overheden daarin binnen twee jaar drastisch beperken. Dat impliceert dat we de financiering van deze overheden door het Rijk fors moeten verhogen en wat betreft toereikendheid veel beter moeten waarborgen. Daarbij wordt rekening gehouden met de voorgestelde herschikking van taken van deze overheden elders in dit programma – zoals het beëindigen van taken van gemeenten in de zorg (WMO, Jeugdzorg) en de bijstand, en het onderbrengen van de taken van de waterschappen bij de provincies. De huidige stijging van decentrale heffingen ondermijnt de bestaanszekerheid en een eerlijke verdeling van lasten en vergroot de ongelijkheid.

We gaan de waterschapsbelasting, de afvalstoffen- en reinigingsheffing en de rioolheffing alsmede de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting tegelijkertijd afschaffen.

Daarnaast gaan we tegelijkertijd de onroerende zaakbelasting (OZB) voor eigenaren van woningen en andere onroerende zaken meer reguleren, opdat de verschillen tussen gemeenten kleiner worden en gemotiveerd worden, en er meer naar draagkracht wordt gedifferentieerd.

Leges mogen binnen 2 jaar wettelijk niet meer bedragen dan de werkelijk gemaakte kosten. Dit laatste geldt ook voor het Rijk en haar instellingen.

Andere belastingen blijven wat betreft de regelgeving ongewijzigd, zoals gemeentelijke parkeerheffingen, hondenbelasting, baatbelasting, reclamebelasting, precariobelasting, belasting van roerende woon- en bedrijfsruimten, forensenbelasting en toeristenbelasting en de provinciale grondwaterheffing en de verontreinigingsheffing. Gemeenten en provincies blijven vrij daarin beleid te voeren binnen de wettelijke kaders.

De financiering van decentrale overheden door het Rijk wordt bij deze maatregelen vergroot en de toereikendheid daarvan wordt veel beter wettelijk gewaarborgd.

Voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking

Ons belastingstelsel wordt door bovenstaande wijzigingen ook zeer transparant, eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar. Internationaal worden we van belastingparadijs voor de rijken een voorbeeld in bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking, en van effectieve, solidaire belastingheffing. We gaan de handhaving daarbij enorm versterken en belastingontduiking zwaar straffen. GroenLinks en de PvdA doen in een recente initiatiefnota meer dan 25 voorstellen om een eind te maken aan de rol van Nederland als facilitator van belastingontwijking. Het is van belang om voor eens en altijd af te rekenen met belastingontwijking en van het juk als belastingparadijs af te komen. Deze maatregelen worden uiterlijk binnen 2 jaar ingevoerd.

We gaan hard inzetten om de criteria van de Europese zwarte en grijze lijsten van belangparadijzen aan te scherpen. Deze definities zijn nu niet scherp genoeg. Het kabinet concludeerde al eerder op basis van de bestaande definitie dat de geldstromen naar dergelijk fiscale gebieden gedaald zijn. Maar op de lijst van belastingparadijzen staan slechts twintig landen. Bovendien ontbreken notoire ontwijkingsoorden als Bermuda en de Kaaimaneilanden. Door meer landen die daadwerkelijk fungeren als belastingparadijs op te nemen in deze lijsten zullen maatregelen die zich richten tegen dergelijke bestemmingen van geldstromen ook echt alle belastingparadijzen raken.

Verder gaan we binnen twee jaar de eisen om een bedrijf te mogen starten en te registreren bij de Kamer van Koophandel (KvK) én de controle daarop behoorlijk verzwaren. Er moet weer een grondige toetsing plaatsvinden van dat er van een bonafide bedrijf sprake is en dat verwacht mag worden dat regelgeving omtrent arbeid, sociale zekerheid, belastingen, etc., netjes zal worden uitgevoerd en dat er geen  criminele activiteiten plaatsvinden.

We gaan ook de informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten binnen 2 jaar verbeteren. Door te veel te focussen op brievenbusfirma’s slippen andere bedrijven, die ook gebruik maken van belastingontwijkingsconstructies, door het net.

Je bestrijdt belastingontwijking niet alleen door feitelijke structuren aan te pakken, maar ook door de ‘infrastructuur’ die ontwijking mogelijk maakt, in te perken. Daarom gaan we de trustsector, die verder weinig reële waarde toevoegt, binnen 2 jaar verbieden. Er komt een openbaar register waarin staat wie de eigenaar is van een brievenbusfirma en wie profiteert van constructies via brievenbusfirma’s. We scherpen tegelijkertijd vestigingseisen van multinationals aan (o.m. werknemers en kantoor in Nederland). Bedrijven moeten in concrete aantallen en euro’s in hun jaarverslagen aan gaan geven in welke landen zij produceren, in welke landen zij hun omzet boeken, waar zij investeren en in welk land zij hoeveel belasting betalen. Ook moeten bedrijven meer inzicht geven in hun vennootschapsstructuur.

Ook is het van belang om binnen 2 jaar een eind te maken aan geheime belastingdeals tussen de overheid en het grootbedrijf. Daarnaast willen wij dat het belastingadviseurs binnen 2 jaar onmogelijk gemaakt wordt om agressieve fiscale structuren op te zetten en dat het kabinet niet langer de deur openzet voor commerciële belangen in fiscale adviescommissies. Rulings (belastingafspraken voor multinationals om dubbele belastingheffing te voorkomen; vaak misbruikt om belasting te ontwijken) worden openbaar zodat ze getoetst en democratisch gecontroleerd kunnen worden.

Er komen binnen 2 jaar veel meer belastingcontroles bij bedrijven en grote vermogens (eenmaal per drie jaar, in plaats van de huidige eenmaal per 40-50 jaar, en ieder jaar bij grote bedrijven en bedrijven met groot risico of eerdere fraude).

Belastingverdragen met derdewereldlanden gaan we solidair maken en voorzien van een antimisbruikbepaling. We voeren daartoe binnen 2 jaar een wettelijk toetsingskader in.

Linkse begrotingspolitiek

We voeren een linkse begrotingspolitiek, maken een eind aan de schadelijke te grote zuinigheid bij de overheid en hebben in lijn daarmee een plan gereed voor bestrijding van de volgende (inmiddels huidige) crisis. Onze nieuwe sociaaldemocratische, groene en progressieve agenda is prima financierbaar. We halen het geld waar het zit. Zie ons nieuwe belastingstelsel hiervoor. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn. Er is veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld.

We voeren per direct de volgende wijzigingen in op het begrotingsbeleid. Hervormingen moeten voldoen aan eisen van sociale rechtvaardigheid en aan eisen van ecologische duurzaamheid. We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld. We stappen af van de regel dat meevallers op de begroting alleen gebruikt mogen worden voor de aflossing van de staatsschuld. Het financieringstekort hoeft ook niet per sé maximaal 3 procent op jaarbasis te zijn. Gemiddeld 3 procent voor een langere periode zou de inzet moeten zijn. Er is daarnaast geen enkele noodzaak tot het creëren van een begrotingsoverschot. Begrotingsoverschotten moeten gebruikt worden voor investeringen die ons brede welzijn bevorderen. Begrotingsdoelen moeten we altijd afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheidsdoelen. Deze doelen zijn nevengeschikt. We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die gaan we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit. Sommige dingen hiervan moeten we Europees regelen, met een verandering van het stabiliteits- en groeipact, maar laten we daar maar eens assertief in zijn. Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid. We moeten niet te benauwd zijn om veranderingen af te dwingen, zolang het vetorecht nog bestaat. De EU zal sociaal zijn, of niet zijn.

Wij gaan per direct veel meer overheidsinvesteringen doen. Investeren in rendabele projecten, uiteraard. Rendabel, in die zin, dat we als samenleving daarin op langere termijn de vruchten van pakken. Rendabele doelen zijn bestemmingen die de economie en samenleving toekomstbestendiger maken. Denk aan de ecologische duurzaamheidstransities (klimaat, circulaire economie, landbouw/biodiversiteit), bescherming tegen gevolgen van klimaatcrisis (zeespiegel, veel regen in korte tijd, droogte, bodemdaling), duurzame infrastructuur (elektriciteitsnetten, warmtenetten, openbaar vervoer), betaalbare woningen (vooral huur), onderwijs en onderzoek/innovatie (dat moet ook de belabberde productiviteitsgroei verbeteren), etc.

Investeringen gaan we zoveel mogelijk doen via een binnen een jaar op te richten Nationale Investeringsbank (NIB) 2.0, dat voor 51% ook gevoed wordt door pensioenfondsen. NIB 2.0 geeft weer obligaties uit, die ook door ECB gekocht kunnen worden. Bij de te financieren projecten moeten steeds ook concrete, meetbare doelen als het versterken van de werkgelegenheid, het beperken van ongelijkheid en het versterken van de bestaanszekerheid betrokken worden. Waar het bedrijfsleven van deze investeringen meeprofiteert, is er van die zijde cofinanciering.

Ons financieel-economisch beleid is per gericht op hogere investeringen, zowel privaat (dat doen we door kapitaal aan te wenden voor speculatieve doeleinden of dood laten staan fiscaal onaantrekkelijk te maken en door anti-speculatie regelgeving) als publiek; minder private besparingen (dat doen we o.m. bij de pensioenen het deel via kapitaaldekking in de aanvullende pensioenen te verminderen en het deel via omslagfinanciering in de AOW te vergroten), de private schulden enorm te verminderen (zie ons schuldenoffensief en de krimp en regulering van de financiële sector), het verdienmodel van onze economie meer richten op grotere binnenlandse bestedingen (dat doen we door hogere inkomens in de breedte te bevorderen en de export en doorvoer te beperken) en duurzame, groene maakindustrie en hoogwaardige kennisbedrijven in plaats van lage lonenarbeid, energie-intensieve bedrijvigheid en klimaatopwarmende en vervuilende bedrijvigheid. Dat zorgt voor een hogere welvaart voor huidige én toekomstige generaties.

In tijden van financieel-economische crisis voeren we (neo-)Keynesiaanse begrotingspolitiek. Dat spreken we vooraf af in een regeerakkoord. We maken ook binnen een jaar een nieuwe Crisis- en herstelwet waarin we het anticyclisch begrotingsbeleid vastleggen. We sluiten daarin uit om in tijden van crisis te bezuinigen op de sociale zekerheid, pensioenen of de werkgelegenheid en inkomens in de publieke sector, en leggen daarin vast dat we de lasten van huishoudens niet verhogen in tijden van crisis ten bate van lagere lasten op kapitaal – zoals na de crisis in 2008 is gedaan. Is er eenmaal weer economische groei, dan nemen de staatsschuld en het begrotingstekort vanzelf snel af.

Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken moet het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen. In de eerste plaats is het dan belangrijk dat je als overheid dan je rol pakt als employer of last resort. Versterk dus juist in crisistijd de publieke sector met meer banen, dat helpt ook nog eens bij het oplossen van maatschappelijke problemen die ook verergeren in tijden van crisis. Ook gesubsidieerde arbeid moet daarbij als sluitstuk helpen. We leggen dat vast in de nieuwe crisis- en herstelwet. Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid als we dat niet doen. We koppelen in de nieuwe crisis- en herstelwet daarom de duur van de WW-uitkering aan de conjunctuur: de maximale WW-duur gaat naar drie jaar bij laagconjunctuur. Eén van de eerste dingen die bij een volgende crisis zou moeten gebeuren is het opnieuw instellen én volhouden van deeltijd-WW. Ook dat nemen we op in de nieuwe crisis- en herstelwet. De regeling moet worden volgehouden tot het einde van de crisis en altijd weer heropenbaar zijn voor een volgende crisis. Er moeten strenge voorwaarden zijn dat niemand – ook geen flexwerkers – worden ontslagen, er geen dividend en bonussen uitgekeerd worden of eigen aandelen worden opgekocht, er geen belastingontwijking plaatsvindt, topbeloningen moeten worden gematigd en het bedrijf moet meewerken aan verduurzaming.

De maximum hypotheek maken we in de crisis- en herstelwet ook conjunctuur afhankelijk (naar Canadees voorbeeld): het maximum (als percentage van het inkomen of van de woningwaarde) wordt lager bij sterk stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen. Dit helpt om de woningmarkt te stabiliseren. Door veel meer te investeren in betaalbare huren en het oplossen van de woningnood, door drastisch schulden van huishoudens te saneren en te investeren in preventie van en hulpverlening bij schulden, zorgen we dat huishoudens er bij een volgende crisis beter voor staan.

En we verhogen de vermogensbelasting voor miljonairs in tijden van crisis, omdat de inkomsten uit de belasting voor vermogensrendementsheffing dan drastisch zullen teruglopen – het rendement op vermogen in economisch is in slechte tijden laag of zelfs negatief. En we verhogen de progressieve vennootschapsbelasting op winst van bedrijven met een solidariteitsheffing op winst die niet geïnvesteerd wordt. Zo kunnen investeringen des te meer blijven plaatsvinden, maar worden dividenduitkeringen en opkopen van eigen aandelen, of het oppotten van winst in overmatige reserves in tijden van crisis extra ontmoedigd. In 2008 werd het tegenovergestelde gedaan: de vennootschapsbelasting werd verlaagd.  Zo blijft het stelsel solidair en zorgen we voor geld voor de publieke zaak.

In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Ook dat leggen we vast in de wet die anticyclisch beleid reguleert. De overheid moet in tijden van crisis voorts voor zzp-ers en voor het mkb risicoarme en goedkope investeringskredieten organiseren. Daarbij helpt de hiervoor bepleitte publieke Nationale Investeringsbank 2.0. Deze kan in tijden van crisis bedrijfskrediet blijven leveren. Ook kan de ECB als voorwaarde stellen aan banken om in aanmerking te komen voor overheidssteun dat zij deze kredieten blijven verstrekken.

In tijden van crisis heeft het de voorkeur dat de Europese Centrale Bank geld aan huishoudens uitkeert, in plaats van ongericht in de financiële markten geld te pompen. De 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is wat sommigen green quantitative easing noemen (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd.

We willen ook geen landen als zondebokken meer. Rond 2010 zorgde het conflict tussen de eurogroep en Griekenland voor een enorme omslag in de framing van de crisis. Toen Griekenland het epicentrum van de crisis werd, waren plotseling niet langer de banken en de financialisering van de economie de schuldigen, maar geld verbrassende overheden. En was de oplossing niet langer het aan banden leggen van de financiële industrie, maar moest de oplossing komen van overheidsbezuinigingen. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.

Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen.

Het enige goede aan een volgende crisis zou kunnen zijn dat er urgentie ontstaat om de oorzaken van de crisis aan te pakken: de schuldgedrevenheid van de economie, de ongebreidelde vrijheid van de financiële sector, aandeelhouders die bedrijven de verkeerde kant op sturen, banken die te weinig buffers hebben. Het aanpakken van de oorzaken betekent, zoals in ons programma wordt voorgesteld:  het omvormen van de banken tot publieke dienstverleners, strenge regels voor de financiële industrie, het inperken van de macht van aandeelhouders, omvorming van de pensioenfondsen tot maatschappelijk verantwoorde investeerders in plaats van handelaren in financiële lucht, en een andere vormgeving van de Europese samenwerking, met meer integratie. Fundamentele aanpassingen waar het de vorige keer niet van gekomen is, onder meer doordat er kort na aanvang van de crisis vrijwel geen aandacht meer was voor deze onderliggende oorzaken. Laat ons programma voorkomen dat een volgende crisis hiervoor nodig is.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Skip to content