“Alles moet anders, en wel nu!”
Deel 3: Naar een groen Nederland
De grote ecologische crises (klimaatverandering, krimp van biodiversiteit, uitputting van grondstoffen, vervuiling van bodem, water en lucht) vragen een enorme, urgente transitie van onze economie en manier van leven. Zie ook het ‘Plan voor een Groen Nederland’ hieronder. Dit plan kan alleen slagen als de lusten en lasten van die transitie eerlijk en rechtvaardig verdeeld worden.
Voor de bestaanszekerheid van huishoudens gaat dat steeds belangrijker worden. De geopolitieke dreigingen in Europa en elders maken de urgentie van dit alles alleen nog maar groter. En last but not least willen we verdere schade door aardbevingen in verband met winning van aardgas direct stoppen, en ook dat verhoogt de urgentie verder.
Eigenlijk zou een hamburger fors duurder moeten zijn. Een vliegticket is veel te goedkoop. En kijk, pas nu de gasprijs tot alarmerende hoogte is geklommen maken we serieus werk van energiebesparing. Voor economen is het evident: de prijsprikkel is een krachtig instrument om het gedrag van consumenten bij te sturen. Willen we de duurzaamheidsdoelen behalen, dan zullen we onze schadelijke gewoonten moeten beprijzen terwijl we groene alternatieven subsidiëren. Vandaar dat zoveel economen voorstander zijn van een CO₂-belasting.
Maar economen hoeven geen verkiezingen te winnen. Er is een reden waarom ieder voorstel voor een vleestaks sneuvelt in politiek Den Haag: vooral de populistische partijen die zeggen op te komen voor de minderbedeelden, de SP en PVV voorop, zijn faliekant tegen. En welke lijsttrekker durft een verkiezingscampagne in te gaan met de belofte dat een retourvlucht naar Barcelona straks twee keer zo duur is? Moeten biefstuk en vliegvakanties soms weer elitair worden? Kunnen de rijken gewoon doorgaan met hun vervuilende praktijken, terwijl de hardwerkende Nederlander gedwongen wordt om soberder te leven? Dat voelt oneerlijk.
Voor menige politicus vormen de gele hesjes nog altijd een potent schrikbeeld. De moraal van dat Franse verhaal is dat er maatschappelijke onvrede ontstaat wanneer duurzaamheidsmaatregelen (in dit geval een verhoging van de benzineprijs) zonder overleg worden uitgestort op de bevolking. De Fransen op het platteland, die zijn aangewezen op de auto omdat er simpelweg geen fatsoenlijk openbaar vervoer beschikbaar is, werden de dupe van de groene agenda die was bedacht door de bestuurders in Parijs.
De onderzoekers van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) noemen de gilet jaunes meermaals in het rapport Rechtvaardigheid in het klimaatbeleid dat in februari 2023 verscheen. Die protesten illustreren namelijk dat het voor het draagvlak funest is wanneer klimaatbeleid als onrechtvaardig wordt gezien. We willen allemaal dat de vervuiler betaalt, maar terwijl huishoudens de energierekening zien oplopen, boeken oliemaatschappijen recordwinsten. Ook dat voelt oneerlijk.
Het duurzaamheidsdebat gaat een nieuwe fase in, signaleert de WRR. Het gesteggel over de ernst van de klimaatcrisis is voorbij. De gevolgen van de stijgende temperatuur zijn elk jaar voelbaar en afgezien van een paar verstokte pseudo-sceptici en klimaatontkenners (In de Kamer vertegenwoordigt door het extreemrechtse smaldeel) is iedereen het erover eens dat er iets moet gebeuren. Nu is de uitdaging om handen en voeten te geven aan de ambitie om binnen 25 jaar klimaatneutraal te zijn.
Daar zijn natuurlijk kosten mee gemoeid. Niet alleen zijn investeringen nodig om de CO₂-uitstoot terug te dringen, het kost ook geld om de dijken te verstevigen en steden te vergroenen – om ons, kortom, aan te passen aan het leven op een warmere planeet. Daarbij komt nog de economische schade als gevolg van de stormen, hittegolven en droogtes die alleen maar extremer zullen worden. De kernboodschap van de adviesraad, ‘dat er in klimaatbeleid stelselmatige aandacht moet zijn voor rechtvaardigheid bij het verdelen van klimaatkosten’, voelt een beetje als een open deur.
Milieuactivisten en vakbondsleiders hameren er al jaren op dat het klimaatvraagstuk onlosmakelijk verbonden is met het verdelingsvraagstuk. In de Europese Green Deal zijn miljarden ingeruimd voor een just transition fund, bedoeld om worstelende lidstaten of regio’s een steuntje in de rug te geven. Bij klimaatmarsen scanderen demonstranten dat ze climate justice willen – en wel nu. En op internationale conferenties eisen arme landen die nu al geraakt worden door klimaatrampen genoegdoening van de rijke staten die hun rijkdom hebben te danken aan het verbranden van olie, kolen en gas. Het verdelingsvraagstuk is altijd al de inzet van politieke strijd geweest. Het verschil bij klimaatbeleid is dat het niet alleen gaat over de verdeling van welvaart maar ook over de verdeling van de pijn.
Willen we de planetaire grenzen respecteren, dan ontkomen we er niet aan te tornen aan sommige naoorlogse verworvenheden. Of zoals de Franse president Emmanuel Macron het na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne verwoordde: ‘Misschien komt het tijdperk van de overvloed en onbezorgdheid ten einde.’ Eric Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat in het vorige kabinet, formuleerde zijn missie een stuk praktischer. Hij was op ‘tonnenjacht’. Het klimaatakkoord moest dan ook in kaart brengen waar zo veel mogelijk megatonnen CO₂ gereduceerd konden worden, het liefst tegen zo laag mogelijke kosten. Het resultaat was dat de elektriciteitssector de grootste reductieopgave kreeg, terwijl de landbouw werd ontzien, omdat het voor boeren ingewikkelder en duurder is om de vervuiling te bestrijden. Hier werd geredeneerd volgens het principe van het ‘grootste nut’, aldus de WRR, waarbij ‘het behalen van maximaal effect’ de graadmeter is. Hoe meer de tijd begint te dringen, hoe groter de verleiding wordt om, onder het mom van ‘lange halen, gauw thuis’, te grijpen naar generieke maatregelen. Het gevaar laat zich raden: door de nauwe focus op broeikasgassen raakt het verdelingsvraagstuk ondergesneeuwd. Dat is precies waar het nu vaak schuurt, constateert de WRR: de discussie over rechtvaardigheid komt pas achteraf op tafel.
Het gaat niet alleen om de boekhoudkundige rekensom, maar ook om de perceptie van burgers. Zoals het een wetenschappelijke adviesraad betaamt, is het rapport voorzichtig met het voorschrijven van beleid. In plaats daarvan onderscheiden de onderzoekers vier verschillende perspectieven op rechtvaardigheid. Naast het ‘grootste nut’ is er bijvoorbeeld het principe van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Dat was de logica achter het proefballonnetje waarmee Barbara Baarsma in de zomer van 2022 ophef veroorzaakte. Wat nou, opperde de hoogleraar toegepaste economie, als we iedere burger een persoonlijk CO₂-budget geven? Iedereen krijgt evenveel uitstootrechten en wanneer iemand rechten over heeft kan die ze verkopen aan iemand die tekortkomt, waardoor CO₂-handel volgens Baarsma een nivellerend effect kan hebben.
Waar zo’n soort benadering aan voorbij gaat, zo waarschuwt de WRR, is dat de monniken in werkelijkheid helemaal niet zo gelijk zijn. Het zal een miljonair waarschijnlijk weinig pijn doen om wat extra CO₂-rechten te kopen om zijn overdadige consumptie in stand te houden, terwijl een bijstandsouder zich genoodzaakt ziet om koolstofkredieten in de verkoop te doen om de maandlasten te kunnen betalen.
Eerlijker zou het zijn als er rekening wordt gehouden met draagkracht en solidariteit – het derde perspectief. Dat is bijvoorbeeld de gedachte achter het voorstel van GroenLinks en de PvdA om te experimenteren met gratis openbaar vervoer voor lagere inkomens. Door de gestegen prijzen van trein- en buskaartjes zouden meer mensen kampen met ‘vervoersarmoede’. De vierhonderd miljoen die het zou kosten om dat te bestrijden, willen de linkse partijen ophalen door rijke burgers en bedrijven extra te belasten. Het is een maatregel die zowel ongelijkheid tegengaat als de klimaatdoelen dichterbij moet brengen.
Het gevaar van zulke ‘solidaire’ maatregelen, aldus de WRR, is dat die op gespannen voet kunnen staan met het ‘grootste nut’-principe. Anders gezegd: de eerlijke optie is vaak niet de meest efficiënte manier om de CO₂-uitstoot terug te dringen.
Ten slotte is er nog het klassieke principe van ‘de vervuiler betaalt’, dat appelleert aan een basaal gevoel van rechtvaardigheid: wie troep maakt, moet dat zelf opruimen. Het vormt het idee achter allerlei vormen van milieuheffingen, of het nu gaat om een CO₂-belasting of een vliegtaks. De andere kant van de medaille is dat ‘de verduurzamer verdient’. Zo worden de aanschaf van elektrische auto’s en zonnepanelen gestimuleerd met allerlei subsidies en belastingvoordelen. Op die manier krijgen we de homo economicus op het groene pad, is de gedachte.
Ook hier ontwaart de WRR een valkuil: zelfs dit ogenschijnlijk eerlijke principe leidt niet automatisch tot rechtvaardige uitkomsten. Want terwijl de toch al welgestelde Tesla-rijder profiteert van subsidies op elektrische auto’s zien huishoudens in slecht geïsoleerde huurwoningen een extra CO₂-heffing direct terug op hun energierekening. Of neem de discussie rondom de salderingsregeling voor zonnepanelen. Die regeling heeft ervoor gezorgd dat Nederland kampioen zon-op-dak is geworden. Een neveneffect is alleen dat de stroomprijs voor mensen die zich geen zonnepanelen kunnen veroorloven extra hoog is geworden. Oftewel: indirect betalen de armen mee aan de zonnepanelen van de rijken.
Nog los van de hoofdpijn die sommige voorstellen ongetwijfeld veroorzaken bij de Belastingdienst is het de vraag of het verstandig is om voor iedere duurzaamheidsmaatregel een aparte compensatieregeling te bedenken. Misschien verraden de zorgen over ‘energiearmoede’ en ‘verkeersarmoede’ een dieperliggend probleem: dat de welvaart in Nederland sowieso schrijnend oneerlijk verdeeld is. Of zoals Tim ’S Jongers, de directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, schreef in een column voor De Correspondent: ‘Als we niet willen dat er bij elke transitie een nieuwe armoede bij komt, dan is het zaak dat armoede als een breed probleem wordt gedefinieerd en aangepakt, en de samenleving financieel veerkrachtiger wordt, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.’
Wat minstens zo belangrijk is om te blijven benadrukken is dat de mensen in sociale huurwoningen die regelmatig een gehaktbal eten en eens per jaar met het vliegtuig op vakantie gaan, niet de voornaamste veroorzakers zijn van de klimaatcrisis. Een heffing op vlees voelen zij weliswaar direct in hun portemonnee, omdat een relatief groot deel van hun budget op gaat aan boodschappen, maar het is het consumptiepatroon van de mensen die niet wakker liggen van stijgende inflatie dat een veel grotere aanslag vormt op het milieu. Iemand die behoort tot de rijkste één procent van de Nederlanders stoot gemiddeld 39 keer zo veel uit als iemand die behoort de laagste inkomensgroep, zo becijferde onderzoeksbureau Ecorys eind 2022. Zo bezien is het klimaat misschien nog wel het meest gebaat bij een stevige miljonairstaks.
We zetten in op normeringen, belastingen en een leidende rol van de energie-infrastructuur om tot structurele (gedrags-)verandering te komen en investeerders zekerheid te bieden. We gebruiken subsidies en geven informatie om de transitie voor burgers en bedrijven praktisch mogelijk te maken op een rechtvaardige manier, waarbij iedereen mee kan doen. Het binnenlands gebruik van (fossiele) energie kan via normering en beprijzing sterk dalen. Samen met onze buurlanden kan de overheid de energiebelastingen afstemmen om gebruik in chemische industrie en bunkerbrandstoffen te verlagen. Heldere normen zorgen ervoor dat burgers en bedrijven beter weten welke gedragsveranderingen van hen in 2050 en de weg daarnaartoe worden verwacht. Beprijzen geeft transparantie over de prijs die burgers en bedrijven moeten betalen en zorgt voor een prikkel om vervuilend gedrag te verminderen. Voor huishoudens met lage en middeninkomens is daarbij compensatie nodig vanuit het principe van rechtvaardigheid.
- We gaan zorgen voor eerlijke energieprijzen en -belastingen en lokale energieopwekking met minder marktwerking. Na de recente explosie van de energieprijzen is er ook een tijdelijke energietoeslag via gemeenten en een tijdelijk prijsplafond met subsidies via private energiebedrijven in het leven geroepen, waarbij er groot risico bestaat dat er met deze subsidies fossiele vervuilers en hu winsten met publiek geld gefinancierd worden, en ook veel huishoudens niet bereikt worden terwijl andere huishoudens teveel dan nodig ontvangen. Rutte IV wil zelf ook deze regelingen vervangen door meer gerichte subsidies die ook meer in lijn zijn met de klimaattransitie, dus met energiebesparing en vervanging van fossiele door duurzame energiebronnen.
- In plaats van de huidige regelingen gaan we met toepassing van de Prijzenwet per direct de gasprijzen voor huishoudens bevriezen. Er komt een maximum prijs voor huishoudens gebaseerd op gemiddeld tarief voor woning per soort woning (tussen/hoekwoning, appartement hoek/rijtje/onder dak, vrijstaand) en samenstelling huishouden. Er is met de huidige winstniveaus geen compensatie nodig van de energiebedrijven en die is bij de Prijzenwet ook niet vereist.
- Gemeenten krijgen daarnaast extra middelen voor bijzondere bijstand ten behoeve van huishoudens die hun energielasten nu zien stijgen boven de 10% van hun netto inkomen.
- Waar energiebedrijven onverhoopt omvallen komt er via een Spoedwet de verplichting om zonder prijsverhoging deze klanten over te nemen bij andere leveranciers, naar keuze van de betreffende consument. We versterken daarin ook de solvabiliteitseisen en de rechtsbescherming voor consumenten bij energieleveranciers. Eventuele compensatie voor de energieleveranciers wordt gefinancierd door een extra belasting op de winst en reserves van energieleveranciers en andere partijen in de energiemarkt. We gaan na hoe de energieleveranciers weer publiek bezit kunnen worden en zetten daartoe zo spoedig mogelijk de eerste stappen. We verbieden speculatie met inkoop van energie.
- We nemen stappen om de marktwerking te beperken en het publieke belang beter te beschermen bij de energievoorziening. Per direct mogen er alleen nog maar vaste contracten worden aangeboden die beschermen tegen prijswisselingen. Ook worden eigenaren van gasopslag verplicht die op aanwijzing van de Rijksoverheid te vullen. Energieleveranciers die staatssteun nodig hebben worden verplicht daarbij zeggenschap over te dragen.
- De energievoorziening bestaat uit lokale systemen, loosely coupled met het nationale energiesysteem. Aardgas is uitgefaseerd. Voor 2035 maken we de energieleverantie aan huishoudens daarom een zaak van uitsluitend energiecoöperaties in handen van de huishoudens die deze energie ontvangen (en zoveel mogelijk ook leveren). Daarbij worden wettelijke regels gesteld voor duurzaamheid, leveringszekerheid, prijsstabiliteit en bestemming eventuele winst. Daken van openbare gebouwen worden ter beschikking gesteld aan deze coöperaties voor opwekking duurzame energie. Er wordt hiertoe een op te stellen stappenplan gerealiseerd.
- We stimuleren, zoals Europa ook eist, lokale productie van energie. We stimuleren ook voldoende opslagcapaciteit voor de korte termijn en seizoensopslag van elektriciteit en warmte.
- We zorgen dat burgers zo snel mogelijk een volwaardige partij (zowel als consumenten als producenten, de zgn. ”handelende prosumenten”) kunnen zijn op de energiemarkten, waarbij zij flexibiliteit kunnen leveren, kunnen handelen in energie, bijvoorbeeld met de buren, en ook samen kunnen opslaan. Flexibele prijzen per uur kunnen hierbij helpen. We maken de weg vrij voor energiecoöperaties en scheppen mogelijkheden in de wetgeving en fysiek voor sociaal ondernemen in de wijk. Dit heeft ook een positieve impact op de lokale economie, de acceptatie van de energietransitie en het vergroot de sociale cohesie. Hierdoor verandert ook de rol van energiebedrijven, van verkopers van energie naar dienstverleners voor (groepen) burgers.
- We geven prioriteit aan het versneld uitvoeren van het vergroten van de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk in ons land. Er komt een Autoriteit Elektrificering die hiertoe doordrukmacht krijgt.
- Grootschalige zonneweides en windturbinelocaties op land worden alleen daar gebouwd waar het net dat aankan, waar er geen alternatieven zijn (energiebesparing, wind en zon op zee, zonnepanelen op daken) en waar andere duurzaamheidsdoelen en gezondheid van mensen geen te groot risico lopen. Voorwaarde is ook dat functies gecombineerd worden in zonneweiden, bijv. met natuurontwikkeling, watersopslag en/of recreatie. We investeren in grootschalige toepassingen van zonnepanelen – verplicht op daken waar dit kan, op bermen van autosnelwegen, zo mogelijk ook geïntegreerd op dakpannen, wegdekken, rails (zoals nu al gebeurt in Zwitserland), en tussen en rond windparken op zee.
- We ontkoppelen de prijs voor warmtenetten van de gasprijs. In een nieuwe warmtewet wordt het beheer verplicht publiek (in vorm van non-profit warmtecoöperatie van aangesloten huishoudens binnen regels van nationale en lokale overheden) en de rechtsbescherming van huishoudens versterkt.
- De klimaattransitie – fossiele energie vervangen door hernieuwbare groene energie – moet worden gedreven door prijsmaatregelen, met de CO₂-heffing en het ETS-stelsel, waarbij ook import van buiten de EU belast wordt, zodat er een gelijk speelveld is. Prijsmaatregelen werken veel beter dan subsidies.
- De subsidies in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) moeten daarom worden geschrapt, die vergroten bovendien de ongelijkheid tussen huishoudens en bevoordelen de grootverbruikers, ook en vooral in het bedrijfsleven. Daarmee kan ook de oneerlijke Opslag Duurzame Energie (ODE) in de energiebelasting vervallen.
- We moeten voorts het regressieve energiebelastingstelsel vlakmaken. Nederland verbruikt jaarlijks 35-40 miljard m3 aan aardgas, en dit levert ongeveer 3,5 – 4 miljard euro jaarlijks op aan gasbelasting. Met een vlak belastingtarief van 0,10 euro/m3 levert dat hetzelfde op en betaalt de industrie ook eerlijk mee aan de energietransitie. Omgerekend is dit 50 euro/tn aan CO₂ heffing, dus ook in lijn met de huidige ETS koers. Met een vlak belastingtarief op aardgas betalen bedrijven eerlijk mee aan de energietransitie, wordt onnodige energiearmoede voorkomen en krijgen bedrijven ook een terugverdienmodel met een basisprijs van 50 euro/tn CO₂, mocht de gasprijs weer gaan dalen. Ook de belasting op elektriciteit moeten we vlak en eerlijk maken. Nog steeds staan alle supermarkten te koelen met open koelkasten, hebben winkels de deur open staan en worden terrassen verwarmd, pure verspilling van elektriciteit en warmte. Omdat stroom koolstofvrij is, kan volstaan worden met een lage belasting van 0,02 euro/kWh. Met een jaarlijks stroomverbruik van Nederland van 125 TWh per jaar levert 0,02 euro/kWh een bedrag op van 2,5 miljard euro, waarin bedrijven ook netjes meebetalen. Momenteel betalen grote bedrijven maar 0,001 euro/kWh aan stroombelasting (som van stroom + ODE belasting) en kleine verbruikers 0,07 euro/kWh. Zonder hervorming van dit oneerlijke stelsel zal de energietransitie onvoldoende snel plaatsvinden en worden burgers in huurwoningen de energiearmoede in gedrongen. Samenvattend schaffen we het regressieve energie belasting stelsel af en voeren een vlak en eerlijk tarief in. Voor gas kan dit 0,10 euro/m3 zijn en voor stroom 0,02 euro/kWh. Bij 0,10 euro/m³ gaan huishoudens en MKB er op vooruit en is voor tuinders geen achteruitgang. Voor huishoudens is er een directe lastenverlichting van circa 600-800 euro per jaar mogelijk. Dit klinkt wellicht marginaal, maar voor huurders met een laag inkomen is dit het verschil tussen wel of geen eten op dit moment. Samen met een prijsplafond voor gas, snellere isolatie van (bij voorrang de sociale) huurwoningen en nationalisering van de energiesector kunnen de laagste inkomens beschermd veel beter beschermd worden tegen te hoge energieprijzen.
- We moeten tegelijkertijd een einde maken aan vrijstellingen van energiebelastingen, zoals de vrijstellingen voor energie-intensieve processen, de zogenoemde inputvrijstellingen energie- en kolenbelasting voor energieopwekking en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal gebruik, en aan de kortingen voor energiebelasting (glastuinbouw) en van belasting op kerosine (luchtvaart) en gaan fossiele brandstoffen in lucht- en scheepvaart veel zwaarder belasten.
- Alle fossiele subsidies worden geschrapt, inclusief fiscale vrijstellingen en kortingen en
kredietexportverzekeringen.
- We verbieden reclame voor fossiele energie. Pensioenfondsen mogen wettelijk niet meer investeren in fossiele bedrijven.
- We versnellen het energieneutraal maken van woningen. In 2050 moeten alle wijken energieneutraal of zelfs energiepositief, de andere wijken gebruiken (netto) nog maar weinig energie. Het uitgangspunt is dat de totale energiebehoefte van de wijk zo laag mogelijk is (warmte, elektriciteit, koeling en lokale mobiliteit). Op die manier kunnen met elkaar samenhangende lokale energiesystemen worden opgezet. Voor rechtvaardigheid is het belangrijk om prioriteit te geven aan het verbeteren van slecht geïsoleerde woningen in collectief bezit. Waar mogelijk worden de verbeteringen op het gebied van energie gekoppeld aan andere opgaven in de wijk, zoals de ruimtelijke en sociale wensen. Het toekomstig energiesysteem in de wijken is voornamelijk op elektriciteit gebaseerd, mogelijk gecombineerd met lokale warmtebronnen. Er is opslag van elektriciteit en – als er warmtenetten zijn – van warmte en koude.
- Gebouwen verbruiken in 2050 veel minder energie. In principe is elk gebouw energiearm en uitgerust met een warmtevoorziening en koeling. De gebouwen worden slim aangestuurd op basis van data. Zo wordt alle opgewekte energie zo efficiënt mogelijk ingezet. Elektrische auto’s, samen met buurtaccu’s, worden gebruikt om het elektriciteitsnet te balanceren. Gebouwen spelen ook een rol bij klimaatadaptatie. Groene daken, voedsel verbouwen of recreatie op daken is normaal. Gebouwen zien er anders uit doordat natuurlijke materialen de norm zijn. Dit geeft ontwerpers nieuwe inspiratie en gebruikers een prettige beleving.
- Er komt een nationaal programma voor spoed-isolatie van woningen in wijken waar de huishoudens behoren tot de 25% laagste inkomens én de 50% grootste gasgebruikers. We isoleren slecht geïsoleerde woningen in collectief bezit in hoog tempo, veel sneller dan tot nu toe het geval is. Daarmee worden meteen stappen gezet in energiearmoedebestrijding en innovatie. Als veel woningen tegelijk worden verbeterd, kunnen ondernemingen het aanbod industrialiseren, waarbij kant en klare pakketten op de bouwplaats worden gemaakt. Hierdoor dalen de kosten en zijn ook minder arbeidskrachten nodig.
- Op dit moment is er vaak een apart beleid voor verschillende aspecten van de gebouwde omgeving. Isolatie, anders verwarmen, koelen of mobiliteit: ieder onderdeel wordt apart beoordeeld. We vervangen deze versnipperde aanpak door een aanpak waarbij al deze elementen in hun onderlinge samenhang ontwikkeld worden tot een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050. Koude, warmte, isolatie en elektriciteit voor gebouwen, openbare ruimte en mobiliteit krijgen gebiedsgericht integraal vorm.
- Alle plannen en investeringsbeslissingen in wijken moeten worden getoetst aan een energieneutrale toekomst in 2050. We zetten de gehele energievoorziening centraal: mobiliteit, elektriciteit, koude, en warmte (incl. isolatie). Deelaspecten zoals isolatie, aardgasvrij of een warmtenet zijn geen doel op zichzelf. Het gaat om een geheel, waarbij netto zo min mogelijk energie wordt gebruikt. Ingrepen op het gebied van energie worden steeds direct gekoppeld aan de ruimtelijke en sociale aspecten. Daarbij nemen we de klimaatneutrale situatie in 2050 als uitgangspunt en werken daarnaartoe. We voorkomen een fossiele lock-in door een moment te bepalen, bijvoorbeeld 2040, waarop aardgas niet langer ingezet mag worden voor de energievoorziening in de gebouwde omgeving.
- We verlagen de energievraag via subsidies, informeren, normering en verplichting. Ook het beoogde EU-eindbeeld 2050 schrijft voor dat gebouwen in 2050 nog maar weinig energie verbruiken. We laten het einddoel en het tijdpad tot 2050 zien, inclusief de steeds strengere normen. Belanghebbenden worden gestimuleerd om zo veel mogelijk in één stap naar de maximale energiezuinigheid voor het hele gebouw (bij collectief bezit) of het aan te pakken gebouw of delen daarvan (bij individueel bezit). We maken het aantrekkelijk (regelgeving/instrumenten) voor bewoners, bedrijven en corporaties, om daar direct naartoe te werken. Dit levert een technisch haalbare reductie op van 70% voor ruimteverwarming en warm tapwater. Volgens de “Paris proof energierantsoen”-methode is er in Nederland 360 PJ beschikbaar3 aan energie voor de gebouwde omgeving. Ten opzichte van het huidige energieverbruik betekent dit een besparing van 60-70% aan energieverbruik.
- We focussen op verwarmingssystemen die met lage temperatuur (LT) werken. Deze systemen zijn toekomstbestendiger dan hoge temperatuursystemen. LT-systemen beschikken over meer bronnen en maken een efficiëntere toepassing van een warmtepomp mogelijk.
- We maken de voordelen van energietransitie zichtbaar. Dat kan met voorbeeldwoningen in de wijk die inzichtelijk maken hoe comfortabel een woning na renovatie is. Ter inspiratie delen we beelden en ervaringen over goede projecten, zoals de wijk Lombok in Utrecht en de Weense wijk Sonnwendviertel.
- We zorgen dat iedereen mee kan komen met de energietransitie en dat bewoners een stem hebben in de keuzes op lokaal niveau.
- Het terugbrengen van de energievraag van gebouwen gaat gepaard met een sterke toename van materiaalgebruik. We stimuleren daarom natuurlijke materialen en circulaire toepassingen op dit gebied en treden op als launching customer voor innovaties.
- We verscherpen de eisen aan de bebouwde omgeving. Er komt per direct een verbod op nieuwe huurcontracten van woningen met de slechtste energielabels (C en hoger), en een verbod op huurverhoging van woningen met een label slechter dan A. Deze maatregelen worden stapsgewijs aangescherpt opdat in 2035 alle huurwoningen tenminste een A+++ label hebben en huurwoningen met de slechtste energielabels moeten in 2028 van de markt verdwijnen. Het energielabel en de verduurzaming van de woning mogen geen verdienmodel voor de verhuurder zijn.
- Energielabels voor woningen en andere gebouwen gaan verstrekt worden door een speciaal daartoe op te richten overheidsorganisatie volgens wettelijke normen. Iedere woning en ander gebouw dat nieuw gebouwd of gerenoveerd wordt moet door deze organisatie worden beoordeeld. En iedere bezitter of huurder van woningen of andere gebouwen kan dat ook gratis bij deze organisatie aanvragen. Nieuwbouw en grootschalige renovatie mag alleen nog maar plaatsvinden met het beste energielabel. Er wordt nu veel te veel mee gesjoemeld om hogere woning- en huurprijzen te kunnen vragen.
- In plaats van duurzaamheidspunten wordt een niet-duurzame woning aangemerkt als een gebrek waarvoor huurkorting geldt. Huurders van nog niet voldoende geïsoleerde woningen (label B en slechter) krijgen een wettelijke korting op de feitelijk betaalde huur van een kwart van de huurprijs van 75 euro per maand per slechter label-stap (dus label C 150 euro korting, etc.), zodat verhuurders een prikkel krijgen voor verduurzaming. Woningcorporaties krijgen daarvoor compensatie mits men tijdig verduurzaamt (overigens zijn de meeste huurwoningen met een slecht energielabel in handen van commerciële verhuurders).
- Er komen bindende afspraken met corporaties, coöperaties en pensioenfondsen voor het energieneutraal maken van 200.000 woningen per jaar, te beginnen bij de woningen met de slechtste energielabels (meestal bij de meest armste huishoudens). Woningcorporaties en -coöperaties krijgen mogelijkheid om de voorfinanciering van de verduurzaming renteloos te lenen bij een apart staatsfonds, gevuld uit staatsobligaties.
- Gemeenten krijgen de mogelijkheid om hun WOZ-belastingtarieven lager vast te stellen bij een groener energielabel. We gaan de vaststelling en handhaving van de energielabels van woningen onafhankelijk en kwalitatief beter maken.
- Ook voor woningbezitters moeten er versneld strengere eisen aan energielabels voor deze woningen komen. Vanaf 2025 moet elke koopwoning geïsoleerd zijn, Huizenkopers moeten verplicht hun woning binnen 2 jaar isoleren; de isolatie-eisen voor woningen moeten worden aangescherpt – een woning moet in 2030 minimaal energielabel B hebben.
- Woningeigenaren worden tegelijkertijd door een ‘ontzorgloket’ ondersteund bij het isoleren en verduurzamen van hun woning. Middeninkomens met een eigen woning krijgen de mogelijkheid om hiervoor renteloze leningen af te sluiten bij een speciaal fonds. Anders dan Rutte III voorstelde, maar in overeenstemming met het voorstel van Milieudefensie, komt er daarbij geen maximum bedrag (zo wordt financiering ook voor oude of grote woningen mogelijk, met hoge isolatiekosten), is de looptijd 30 in plaats van 25 jaar, is de lening renteloos, is er geen toetsing van kredietwaardigheid en geldt een brede kwijtscheldingsmogelijkheid voor lage inkomens als de besparing op de energierekening lager zijn dan de terugbetaling van de lening (onrendabele top). Jaarlijks wordt de terugbetaling in dat jaar vastgesteld, gebaseerd op het inkomen van de bewoner van de woning. Iedere bewoner betaalt dus naar draagkracht: Voor de laagste 40% van inkomens in Nederland (tot ca. 95% modaal) behoeft er alleen terugbetaald worden bij reductie van de energierekening, uitgaande van de ‘kale’ gasprijs en de energiebelasting zoals die nu in 2022 geldt. De hoogste 20% inkomens (boven 1,5 modaal) moeten de hele lening terugbetalen. De groep inkomens daartussen betaalt het bedrag van de energiereductie terug plus 50% van het resterende bedrag. De renteloze lening is gebouwgebonden, dus het gaat om een lening op de woning, in de vorm van een voucher, ter waarde van de isolatie- en verduurzamingskosten voor die specifieke woning. De voucher kan enkel bij isolatiebedrijven verzilverd worden. Deze lening is alleen beschikbaar voor woningeigenaren die in hun woning wonen, inclusief VVE’s.
- Het lozen van restwarmte in oppervlaktewater en in de lucht wordt belast met zodanige tarieven dat levering aan warmtenetten aantrekkelijker wordt.
- We gaan niet een stikstofmarkt invoeren en veel belastinggeld besteden aan uitkoop van intensieve veeboeren en andere stikstof-uitstotende bedrijven, maar uitstoot van stikstof belasten en hen helpen – ook financieel – om zich om te vormen naar wel duurzame bedrijvigheid, met een duurzaam verdienmodel. In de industrie en mobiliteit gaan we stikstofuitstoot ook belasten.
- We belasten vervuiling. Zo gaan we stikstofuitstoot belasten en voeren we een verpakkingsbelasting in (samen met een uitbreiding van de statiegeldregeling) en verdubbelen de opbrengst. Statiegeldregelingen voor alle verpakkingen worden verplicht gesteld. Ieder product moet een productlabel krijgen waar aan de consument kan zien wat de sociale en ecologische prestatie of belasting van het product en de verpakking is. Alle verpakkingen worden uiterlijk 2030 verplicht biologisch afbreekbaar, zoals bioplastics. We realiseren voor 2050 100% hergebruik van grondstoffen en afval. Hiertoe wordt naar analogie van de Klimaatwet een Afvalwet ingevoerd, met afgesproken termijndoelen.
- We zullen economische prikkels moeten gaan regelen tegen watervervuiling en waterverspilling. Zo moeten ook boeren verontreinigingsheffing gaan betalen (ze zijn nu vrijgesteld daarvan) voor de uitstoot van meststoffen en pesticiden. En er komt een juridisch bindende toets op water en klimaat voor bouw- en andere ontwikkelprojecten. Het waterpeil in veenweidegebieden moet omhoog teneinde verdere inklinking van de bodem met onder meer funderingsschade te voorkomen.
- Bij bouwen of bij ander gebruik van de grond krijgt de veiligheid en kwaliteit van het drinkwater de hoogste prioriteit. Voorraden voor de toekomst worden beschermd tegen bedreiging en vervuiling, zoals het lozen van afvalwater en de winning van zout of gas. Wij willen naar blijvend gezond water door zo spoedig mogelijk microplastics uit cosmetica en wasmiddelen te verwijderen en door waterfilters tegen vervuiling door medicijnen bij ziekenhuizen verplicht te stellen. Bedrijven mogen niet meer nanoplastics lozen. Ook gewasbeschermingsmiddelen en mest mogen niet in het oppervlaktewater komen door lozing of afspoeling. Bij de waterzuivering worden grondstoffen als fosfaten uit afvalwater gewonnen en hergebruikt. De normen voor lozen van voor de gezondheid schadelijke stoffen (zoals PFAS) door bedrijven in bodem, water en atmosfeer worden veel strikter gereguleerd, gehandhaafd en veel zwaarder, ook strafrechtelijk, vervolgd.
- Grootgebruikers van schoon drinkwater gaan daarvoor meer betalen – nu hoeven ze boven de 300 kuub niets meer te betalen, dat maximum verdwijnt en wordt vervangen door een progressief tarief. Boven de 300 kuub ga je naarmate je meer gebruikt juist meer betalen. Dat bevorderd hergebruik en niet inzetten van drinkwater waar ook ongezuiverd water gebruikt zou kunnen worden bij bedrijven. Woningen krijgen verplicht een voorziening voor ongezuiverd water voor gebruik van toilet, tuin, etc. door opvang en hergebruik van afvalwater en op te vangen regenwater. We investeren in snelle aanleg van meer wateropvang en drinkwatervoorzieningen. Per dag verbruiken we ruim 128 liter aan water per persoon in huis. Bijna een kwart daarvan om de wc mee door te trekken. Een glas koemelk kost ook 120 liter water. Dus terugdringen van zuivelgebruik levert veel op. En vleesgebruik ook: 1 kilo rundvlees kost 15.000 (!) liter water. Per dag brengen we in ons land 1,7 miljoen dieren naar de slachtbank.
Een Plan voor een Groen Nederland
De leefbaarheid van onze planeet is in het geding, althans in ieder geval voor ons mensen. We moeten onze parasitaire levenswijze zien te veranderen in een symbiotische levenswijze met onze planeet. Anders staan ons veel rampen te wachten. De Aarde overleeft het wel, sommige levensvormen ook, maar wij mensen mogelijk niet. We moeten de arrogantie, waarin we ons als goudvissen in een kom de meester van de oceaan wanen, laten varen in onze omgang met onze aarde, de enige blauwe levensbel in een onmetelijk zwart, dood, koud universum.
We stevenen af op de eerste door de mens veroorzaakte grote uitstervingscrisis van het leven. Klimaatverandering wordt voor het eerst vooral door menselijk ingrijpen veroorzaakt. De Aarde warmt sinds de industriële revolutie steeds sneller op. Het is geen probleem voor de verre toekomst, de effecten zijn nu al steeds meer merkbaar: extreme warmte, en zowel meer extreme droogte als extreme neerslag, meer verwoestende bosbranden, meer orkanen, een stijgende zeespiegel, stervende koraalriffen, voedselcrises en heviger smog. Deze natuurrampen veroorzaken hongersnood en watertekort en daardoor worden conflicten veroorzaakt en verergert, en dit alles veroorzaakt weer ongekende migratiestromen. Denk aan de oorlog in Syrië, die begon met een opstand toen arme boeren naar de steden trokken toen hun land niet meer genoeg opbracht om te overleven.
Sven Jense, secretaris-generaal van de Nationale Energiecommissie: “Het ecosysteem aarde, waar wij als mensen onderdeel van zijn, reageert op warmte zoals ons lichaam reageert op koorts. Eén graad en je wordt onrustig. Twee graden betekent zweten, spierpijn, bibberen, geen zin meer in eten. Met drie graden, of een lichaamstemperatuur van 40˚C krijg je hallucinaties, ijlende koortsdromen. Vier graden wordt gevaarlijk. Heb je vijf of zes graden koorts dan gaan de eiwitten in je hersenen stuk of stopt je hart. De koorts van de aarde bedraagt nu 1,2 graden, en het ziektebeeld is zeer verontrustend. Want als de koorts eenmaal boven de twee a drie graden komt is vanwege kantelpunten – zoals methaan-emissies uit ontdooiend permafrost – genezing vrijwel onmogelijk. De broeikasgassen die nu al in de lucht zitten in combinatie met ongewijzigde uitstoot leiden tot een stijging van zo’n vijf graden over zo’n 80 jaar. Leven op aarde voor mensen is dan nog maar zeer beperkt mogelijk.”
Dit decennium is volgens het recente 2023 IPCC rapport (https://www.ipcc.ch/report/sixth-assessment-report-cycle/) bepalend of de opwarming nog beperkt kan worden tot gemiddeld 1,5 of 2 graden. Maar CO₂-uitstoot van de huidige fossiele infrastructuur brengen ons al voorbij de 1,5 graden. Bij ongewijzigd beleid zal de stijging van de temperatuur in 2100 zo’n 3 graden zijn. De huidige opwarming is al 1,2 graad. Dit leidt nu al tot meer weersextremen (hitte, droogte, of juist veel neerslag). Het zijn vooral de kwetsbaarste mensen in arme landen die de dupe zijn van meer natuurgeweld. Pas in 2015, in het Klimaatakkoord van Parijs, kreeg de 1,5 graad een belangrijker status – geholpen door een wetenschappelijk VN-rapport, vlak daarvoor uitgekomen. Conclusie: opwarming van 2 graden is echt niet ‘veilig’ te noemen, nu al zijn de gevolgen van klimaatverandering zeer ingrijpend in sommige delen van de wereld. Het leidde tot het meest markante resultaat in mondiale klimaatonderhandelingen: de opwarming moet ruim onder de 2 graden blijven en liefst worden beperkt tot 1,5 graad, vergeleken met de temperatuur voor de industriële revolutie.
Op de laatste klimaattoppen, in Glasgow en Egypte, is die inzet bevestigd. De premier van Barbados sprak in Glasgow van een ‘doodvonnis’ voor eilandstaten als dat niet lukt. Wat voor de eilandstaten al duidelijk was, werd in een IPCC-rapport in 2018 van harder bewijs voorzien. Zo verdwijnt bij 2 graden opwarming meer dan 99 procent van de koraalriffen, bij 1,5 heeft meer dan 10 procent nog de kans te overleven. Bij 1,5 graad is het aantal mensen in de wereld dat met waterproblemen te maken heeft de helft lager dan bij 2 graden. Honderden miljoenen mensen minder krijgen te maken met voedselschaarste. De kans op zeer hete dagen in koelere streken en extreme regenval door cyclonen neemt toe. De grote ijskappen op Antarctica en Groenland kunnen instabiel worden bij een opwarming tussen 1,5 en 2 graden. Dat kan leiden tot meerdere meters zeespiegelstijging. Daar komt bij dat afname van biodiversiteit en verslechtering van ecosystemen een stuk harder gaat bij 2 graden dan bij 1,5. Het IPCC rapport uit 2023 geeft veel aandacht aan deze klimaatschade in kwetsbare landen. Zo is de mortaliteit door weersextremen in kwetsbare gebieden vijftien keer groter dan in rijke landen. Voor Nederland is de zeespiegelstijging misschien nog het meest relevant. En die stijging is wereldwijd sinds 1900 gemiddeld toegenomen. Van 1,3 millimeter per jaar tot ongeveer 3,7 millimeter per jaar nu. Een deel van de zeespiegelstijging is al onafwendbaar. Ook na een afbouw van de uitstoot van broeikasgassen zal de zeespiegel nog duizenden jaren verhoogd blijven.
Een snelle en scherpe uitstootreductie van CO₂ en methaan is nodig en gelukkig ook nog mogelijk. Hoe langer we wachten, hoe moeilijker en duurder het wordt. Reeds nu zijn er slachtoffers te betreuren, en die zullen bij ongewijzigd beleid steeds meer vallen, en vooral bij de kansarmen in de wereld.
Er gaat nog steeds meer geld naar fossiel dan naar hernieuwbare energie. Er is tot op heden dus nog veel te weinig gedaan om de uitstoot écht naar beneden te brengen. En dat geldt volgens het IPCC voor haast alle vlakken. Het beleid, technologie, financiën, overal is versnelling nodig. Op het gebied van financiën wordt vooral de mate waarin fossiel nog altijd voorrang krijgt op hernieuwbare bronnen als belemmering genoemd. Dat is nog vaak het geval. Het rapport maakt duidelijk dat de voordelen van klimaatbeleid ruimschoots opwegen tegen de kosten. En vergeet ook niet de bijkomstige voordelen van bijvoorbeeld schonere lucht door over te stappen op schonere energiebronnen. De economische waarde daarvan wordt ingeschat op eenzelfde orde van grootte als de kosten van het klimaatbeleid. Al is er veel focus op de klimaatdoelen van 1,5 en 2 graden, het rapport maakt duidelijk dat elke fractie van een graad telt. De risico’s nemen daarboven steeds sneller toe, dus juist bij het uit het zicht raken van de doelstellingen moeten we extra hard aan de bak. Het IPCC is een toonaangevende instantie als het gaat om klimaatrapporten.
Maar er is meer aan de hand dan alleen een klimaatcrisis. Ook de biodiversiteit staat door de mens ernstig onder druk. Grondstoffen worden steeds schaarser, en afval (met name plastics, maar ook pesticiden, fijnstof, PFAS en andere gifstoffen) wordt een steeds groter probleem. Vervuiling van lucht, water en bodem bedreigt ons leven. Effectieve, snelle vergroening en verduurzaming van (industrie-, landbouw- en diensten-) productie en distributie is nodig. Met klimaatbeleid, energietransitie, circulaire economie, biodiversiteit en natuurherstel. Hiervoor zijn urgente, ambitieuze programma’s nodig. “Een duurzaam Nederland – in lijn met de comparatieve voordelen van een nieuwe wereld die klimaatneutraal opereert – zal er radicaal anders uitzien. De Nederlandse voetafdruk is te groot, of het nu de productie of de consumptie betreft. Redenen te over om te veranderen, van de solidariteit van een rijke samenleving tot het welbegrepen eigenbelang van een economie die niet langer kan profiteren van fossiele brandstoffen of de overlevingsdrang van land in een laaggelegen delta. Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Bij Elsschot voorkwam het onheil, bij het klimaat zorgt het juist voor onheil. Aan de politiek de uitdaging draagvlak te creëren en een weg te banen.” (Laura van Geest in het voorwoord van het IBO-rapport Klimaat, 13 maart 2023). De klimaattransitie moet worden versneld teneinde onze planeet leefbaar te houden.
Een studiegroep ambtenaren van verschillende ministeries (https://open.overheid.nl/documenten/ronl-8a1597dba8caf5a78d9d3f61081602200722b66f/pdf) hadden vlak voor de publicatie van dit laatste IPCC-rapport een advies gepubliceerd waarin werd geconcludeerd dat de nationale klimaatdoelstellingen voor 2030 (60% reductie van CO₂-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990) ver uit beeld zijn en dat er veel meer, en snel ook, nodig is, en dat de huidige beleidsmix is sterk gericht op subsidies en vrijwillige aanpassingen. Om het tempo van de transitie te versnellen is daarom aanvullend normerend en beprijzend beleid nodig.
Ook Kees Vendrik, voorzitter van het door het kabinet ingestelde Nationaal Klimaat Platform (NKP) dat in plaats gekomen is van de klimaattafels, schrijft dit in zijn eerste advies (april 2023): “Het gestelde klimaatdoel voor Nederland in 2030 (-55/-60%) is nog niet binnen bereik. En de kans om de mondiaal afgesproken 1,5oC doel te realiseren, wordt snel kleiner. Tijd is kostbaar en uitstel is niet verantwoord. De stikstofcrisis maakt duidelijk dat uitstel leidt tot extra kosten en maatschappelijke polarisatie en de ruimte verkleint voor politiek handelen later. De klimaatcrisis vraagt van het kabinet een concreet toekomstperspectief met duidelijke doelen en een samenhangend instrumentarium, ook voorbij 2030. Met langjarig consistent beleid biedt het kabinet burgers en ondernemers duidelijkheid over de normen waaraan ze moeten gaan voldoen en de prijzen waarmee ze kunnen rekenen. Dat hebben ze nodig om zelf in actie te komen.” En: “De klimaat- en energietransitie vraagt om stevig en consistent beleid dat de systeemverandering in gang zet die de beoogde emissiereducties in 2030 en 2050 kan realiseren. Maar ingrijpende (systeem)verandering confronteert individuele ondernemers en burgers met veel onzekerheid. Voor de uitvoering van stevig beleid is het belangrijk dat burgers en ondernemers snappen dat ingrijpende maatregelen perspectief bieden op een duurzamer, mooier en toekomstbestendig Nederland. De proteststem van burgers lijkt in de kern (ook) een roep om mee te doen. Er is behoefte aan een samenhangend verhaal dat de doelen tastbaar maakt en beleidsinstrumenten – zoals beprijzing, normering en subsidies – plaatst in een breder sociaal-maatschappelijk perspectief. De overheid kiest nu nog vaak voor een faciliterende rol in de klimaat- en energietransitie, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde. Voor het vormgeven van ingrijpende, systemische verandering is dit niet voldoende. De klimaatcrisis vraagt van het kabinet een langjarig consistent beleid met scherpe doelen en een helder tijdpad. Stevig beleid dat in samenspraak met burgers en ondernemers vorm krijgt. Daarmee geeft het kabinet richting aan de transformatie van maatschappelijke systemen en biedt het een kader waarbinnen bedrijven, investeerders en financiële instellingen hun koers kunnen kiezen. Dit geldt zowel de opbouw van duurzame bedrijven die vaak nog opereren in markten met oude spelregels die hen benadelen, als de uitfasering van industriële activiteiten die niet passen in een duurzaam toekomstperspectief.”
Dat vraagt veel aanvullend beleid. Ons energiesysteem moet in 2035 uitstootneutraal zijn. Dat kan alleen met een forse daling in de energievraag. Een klimaatneutraal Nederland in 2050 is alleen haalbaar als we het huidige transitietempo fors opvoeren. Lastige keuzes, zoals beleid gericht op vermindering van energievraag, zijn de afgelopen decennia vaak vermeden. Dat zal niet meer kunnen. Er is een langetermijnvisie voor 2050 nodig die leidend is voor een integraal overheidsbeleid. Omdat de levensduur van veel investeringen tot na 2050 strekt, gaat deze langetermijnvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling verder, richting 2100.
Het uittreden van de VS uit het Klimaatakkoord is een ernstige bedreiging voor de veiligheid, de welvaart en het welzijn van de wereldbevolking. We zullen daar gepast op moeten reageren. Het grootste deel van de export van de VS naar Europa bestaat uit fossiele brandstoffen. Trump wil vooral ook meer vloeibaar gas naar de EU exporteren, nu die uit Rusland is weggevallen. Daar moeten we beslist niet in meegaan. We moeten onze vergroening versnellen, en door onze economie ook te vergroenen, juist concurrentievoordeel ten opzichte van de VS realiseren. En we verzwaren de invoertarieven voor fossiele producten uit de VS. Dat is ook de Chinese strategie. En ook om China voor te blijven is versnelling van vergroening noodzakelijk.
- Voor alleen al het realiseren van de door Rutte IV gestelde doelstelling van 60% CO₂ reductie in 2030 is veel aanvullend beleid nodig. Fossiele energiebronnen moeten volledig vervangen worden door hernieuwbare energiebronnen. We beëindigen het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas.
- De in de Klimaatwet gestelde doelen daarvoor worden bindend en vatbaar voor rechterlijke toetsing.
- De aardgaswinning wordt direct gestaakt, ook in velden buiten Groningen. Er komt geen winning van schaliegas.
- Met een grote financiële sector en de ligging in een delta is Nederland zowel financieel kwetsbaar voor klimaatverandering als in de positie om een verandering van het financiële systeem mede in gang te zetten. De overheid kan en moet die verandering stimuleren door eisen te stellen aan het kennisniveau van financiers over duurzaamheid, transitieplannen verplicht te stellen en in het toezicht tegenover klimaat gerelateerde risico’s hogere kapitaalseisen te zetten. Ook betere economische prikkels verhogen de aantrekkelijkheid van duurzame investeringen. Daarbij kan de overheid ook meer zelf mee investeren.
Scherpere keuzes nodig
Een succesvolle energietransitie vereist ook keuzen. De energietransitie zal plaatsvinden in een omgeving en een periode van aanzienlijke schaarste. Er is weinig ruimte in de boven- en de ondergrond, de arbeidsmarkt is zeer krap en er is schaarste aan materialen. Dit vereist een scherpe prioritering. Niet alles kan, dus prioritering is nodig naar wat het meeste bijdraagt aan de integrale visie. Inzet van alle beschikbare kennis en ruimte geven aan innovaties kan bijdragen aan het minder beknellend maken van de schaarste-elementen.
We verscherpen de klimaateisen in de landbouw
In de landbouw moet alleen al voor de reductiedoelstelling van broeikasgassen de veestapel voor 2030 met 30% verminderen met een maximum van 1,7 dier per hectare; er moet een hogere belasting komen op vlees en zuivel; voedsel moet meer gebaseerd zijn op plantaardige eiwitten; voedselverspilling moet worden tegengegaan; ook de agrarische sector moet emissiebelasting gaan betalen; veevoer moet genormeerd worden; glastuinbouw moet extra beprijst worden; oppervlaktewaterstanden in veenweidegebieden moeten genormeerd worden.
Een radicale verandering bij de landbouw is nodig. Het is absurd dat in een dichtbevolkt land dat drijft op diensten bijna 60 procent van het grondgebied in beslag wordt genomen door een uitermate vervuilende activiteit: de intensieve landbouw. Deze heeft grote nadelige maatschappelijke en milieueffecten. Niet alleen voor het klimaat, maar ook voor de eveneens voor de mens bedreigende drastische achteruitgang van de biodiversiteit en via vervuiling en besmetting ook rechtstreeks voor een bedreiging van onze gezondheid. Dat moet minder, duurzamer, natuurlijker.
Maar dat kan niet zonder de boeren. Het huidige systeem van concurreren op kostprijs biedt op lange termijn geen perspectief voor de sector, daarvoor lenen de productieomstandigheden in een druk bevolkt land als Nederland zich niet. De gangbare, industriële landbouw kan de wereld op den duur niet voeden. Boeren staan nu met de rug tegen de muur, en velen zouden wel verandering willen als de prijzen stijgen. Burgers maken zich zorgen over klimaatverandering, maken zich zorgen over gezondheidsrisico’s en ergeren zich aan de landschapsvervuiling en schendingen van dierenwelzijn, natuurbeschermers zien dat er zich een ‘ecologische ramp’ voltrekt in het agrarische gebied. Niet alleen 84% van de insecten zijn verdwenen, maar ook 93% van de boeren.
Het stikstofprobleem dat heel Nederland nu zo bezighoudt, komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het is het gevolg van politieke keuzes die door opeenvolgende kabinetten consequent jaar in jaar uit gemaakt zijn. De belangrijkste keuze was, om het agrarische bedrijfsleven zo veel mogelijk de vrije hand te geven, om zo goed mogelijk in te spelen op het spel van vraag en aanbod. In de landbouwsector werd het idee van de vrije markt omarmd. Er moest toch vooral met een concurrerende kostprijs voor de wereldmarkt worden geproduceerd. Randvoorwaarden, gesteld door de Europese Unie, zoals melkcontingentering, mestwetgeving en fosfaatnormen werden in de Nederlandse politiek en door de boerenvoormannen eerder als lastig, dan als constructief ervaren. Ondertussen kon deze doelstelling alleen maar in stand worden gehouden, door de boeren enorme subsidies te geven, betaald door Europa, dus uiteindelijk betaald door de Europese en dus de Nederlands burgers.
In de vrijemarkteconomie heerst het recht van de sterkste. Het gevolg is, dat grote bedrijven steeds groter worden en de kleine bedrijven verdwijnen. Zo ook in de landbouw. In 1985 waren er nog 96.000 melkveehouders in Nederland. In 2022 waren dat er afgerond 15.000. In een kleine veertig jaar is dus 85 procent van de melkveehouders verdwenen. De 15 procent overgebleven bedrijven zijn stuk voor stuk grote bedrijven, die met een klein aantal mensen eenzelfde productie realiseren, als alle bedrijven samen veertig jaar geleden, toen de melkcontingentering werd ingevoerd. In Duitsland hebben ze daar een woord voor : das Bauernsterben. Het verschijnsel dat boeren in een hoog tempo al dan niet gedwongen moeten stoppen met hun bedrijf is dus niet iets dat nu in één keer ontstaat, om de stikstofproblemen op te lossen. Nee, het is een proces dat al jarenlang gaande is als gevolg van het tot op heden gangbare beleid. Bij onveranderd beleid, zal het Bauernsterben onverminderd doorgaan. De groei van de 15 procent succesvolle bedrijven is mogelijk gemaakt door overname van kleine, minder succesvolle bedrijven, de bouw van grote stallen en van dure melkinstallaties.
In deze reeks van groei, gestuurd door de wetten van de vrije economie hebben een aantal partijen veel geld verdiend. Dat zijn de banken en hun aandeelhouders, die het kapitaal aan de boeren hebben verschaft, zodat zij konden investeren in groei. Verder de voerleveranciers en hun aandeelhouders, die het krachtvoer hebben verkocht, om hoge producties mogelijk te maken. En ook de leveranciers van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, waardoor het gras nog sneller ging groeien. Dan zijn er de mechanisatiebedrijven, die door de verkoop van steeds grotere trekkers het bewerken van steeds grotere oppervlakten land mogelijk maakten. En de leveranciers van melkinstallaties en melkrobots, die het mogelijk maakten met steeds minder mensen, steeds meer koeien te melken. Vergeet ook niet de gespecialiseerde bouwbedrijven, die door de bouw van steeds grotere en modernere stallen het houden van meer koeien op één bedrijf mogelijk maakten. En de zuivelindustrie, die de geproduceerde melk van toegevoegde waarde voorziet en over de hele wereld distribueert. En ten slotte de dierenartspraktijken, die middels bedrijfsbegeleidingsabonnementen en vaccinatieschema’s, alsook de verkoop van medicijnen en bestrijdingsmiddelen het houden van veel dieren op een kleine oppervlakte mogelijk maakten.
In deze rij noemen we niet de boer. Is dat verrassend? Hij zal in veel gevallen zijn bedrijfsvermogen hebben zien toenemen. Maar zijn beschikbaar inkomen en de hoeveelheid vrije tijd zeker niet. Daar komt bij dat door de enorme schaalvergroting en de waardestijging van zijn bedrijf de bedrijfsovername door de volgende generatie ernstig wordt bemoeilijkt. In veel gevallen is daardoor de overnemende partij de bank, of een belegger in onroerend goed, waarvan een van de kinderen de landerijen vervolgens pacht. Op zichzelf is dit verschijnsel, dat het gevolg is van vrije markt en de daarop volgende schaalvergroting niet bijzonder en heeft zich de afgelopen decennia ook in allerlei andere bedrijfstakken voltrokken.
Het bijzondere in het verhaal over de boeren is, dat de Nederlandse samenleving op onevenredige wijze de prijs betaalt voor de moderne productiemethoden en de schaalvergroting van de boeren. Die prijs bestaat uit de afname van de levenskwaliteit van de burgers, die wordt veroorzaakt door de verschraling van het platteland. De afname van de biodiversiteit, waardoor de belevingswaarde is verminderd. De afname van de leefbaarheid van de dorpen, door het stoppen en/of vertrekken van boerenbedrijven en daarmee de boerenfamilies. De afname van de waterkwaliteit door vermesting van de sloten en uiteindelijk het drinkwater. De afname van de kwaliteit van de ademlucht door ammoniak en fijnstof. En niet in de laatste plaats door de afname van de biodiversiteit in de laatste stukjes natuur die ons nog resten.
Het is opmerkelijk dat dit laatste, de afname van de soortenrijkdom in de natuurgebieden, uiteindelijk het argument is, om het roer om te gooien, terwijl de andere eerder genoemde zaken, waarbij het gaat om de gezondheid en de levenskwaliteit van de mensen, de burgers, in het verleden nooit de aanleiding zijn geweest tot ingrijpen over te gaan. Daarnaast is het evenzo opmerkelijk, dat juist Europese regelgeving onze overheid moet dwingen maatregelen ter bescherming van mens en natuur te treffen. Het heeft er alle schijn van dat onze eigen politici en bestuurders de afgelopen jaren niet waren opgewassen tegen de krachten van de grote spelers in het veld, de agrobusiness, de sponsors van de BBB, zodat de hiervoor geschilderde ontwikkelingen veel te lang door konden gaan, ten koste van grote maatschappelijke offers: de leefbaarheid van ons mooie land en de gezondheid van de eigen bevolking.
De vraag die dus nu heel terecht gesteld mag worden is deze: Voor wie en waarvoor demonstreren de boeren nu eigenlijk? Is het om de stikstofmaatregelen van tafel te gooien en om op bestaande voet door te gaan? Of demonstreren de boeren voor een betere toekomst voor zichzelf, waarbij ook de komende generaties boeren een kans hebben op een zelfstandig en gezond boerenbedrijf in een gezonde omgeving voor boer en burger? Maar in het laatste geval moet het roer dus echt om en ontkomen we niet aan ingrijpende maatregelen. Een van de maatregelen, zal noodgedwongen de reductie van schadelijke stikstofverbindingen door de agrarische sector moeten behelzen.
De intensieve veehouderij kent steeds meer structurele misstanden: megastallen, langeafstandstransporten (tegenwoordig ook om strenge regelgeving te ontlopen), stalbranden, dierziekten, mestoverschotten en risico’s voor de volksgezondheid en voor de klimaatverandering.
Doordat het dier wordt aangepast aan de houderij in plaats van andersom, wordt ook het dierenwelzijn ernstig aangetast. Dieren worden te krap gehouden, met te weinig uitdaging of afleiding, kalf en koe worden bij de geboorte gescheiden, kalveren en lammetjes onthoornd, zeugen in kraamkooien gestald, staarten bij biggen geamputeerd en snavels bij kippen gekapt. Varkens worden in het slachthuis met heftig prikkend koolstofdioxidegas bedwelmd, met een afschuwelijke en verstikkende doodsstrijd tot gevolg. Kippen bereiken het slachthuis vaak met blaren op borst en poten doordat ze zo snel mogelijk en dus hardhandig in kratten worden gepropt. Hanen, bokken en stieren worden massaal jong gedood omdat ze niet gewild zijn bij de productie. Bij de meeste biggen worden staarten gecoupeerd, zonder pijnstilling.
De fractievoorzitter van de Partij van de Dieren, Esther Ouwehand, verwoordde het indringend bij het debat in de Tweede Kamer over de instelling van een ‘landbouwtransitiefonds’ (in de media ‘stikstoffonds’ genoemd) van 25 miljard (!) euro: “Een van de elementen die steeds terugkomen in deze discussie, is dat het zo lastig zou zijn om draagvlak te vinden en dat er zo veel protest zou zijn van de burgers, de bevolking en de boeren. Ja, dat heeft het kabinet ook zelf laten voortbestaan. Het gaat erom dat we in Nederland 500 tot 600 miljoen dieren per jaar fokken, exploiteren en door het slachthuis jagen. Wat had je dan gedacht? Dat de mest die al die dieren produceren geen schade zou aanrichten aan onze natuur, aan ons grondwater, aan het klimaat?
Vertel gewoon waar het begint. Het begint ermee dat we hier toestaan, accepteren en gedogen dat we weerloze dieren ieder jaar zwanger laten worden, een kalf laten dragen en dat vervolgens laten baren, om dat kalf vervolgens bij haar weg te halen. Dat is om te beginnen al een moreel probleem. Die kalfjes belanden in de kalvermesterijen. Veel van die dieren zijn zo ziek dat ze de eindstreep niet eens halen. Vertel wat er met de dieren gebeurt en wat er ten grondslag ligt aan de grote problemen voor het klimaat en voor omwonenden, zoals stankoverlast. Dit zijn morele problemen die we niet durven te adresseren. Kijk naar de varkens en vertel over de varkens. De helft van de dieren in de Nederlandse veehouderij heeft longontsteking of, nog veel pijnlijker, borstvliesontsteking. Vertel mensen dat dit een moreel probleem is en dan hebben we draagvlak voor het fors inkrimpen van de veestapel. Vertel dat 90% van de varkens in de Nederlandse veehouderij die worden vetgemest, leeft in volautomatische systemen. Dat betekent dat er geen mens aan te pas komt. De lucht wordt gefilterd, het voer gaat automatisch en volgens de wet moet er één keer per dag iemand langskomen om te kijken of die systemen nog werken. Als alleen al het luchtsysteem uitvalt, dan stikken alle dieren.
We vinden dat niet acceptabel. We weten dat de meerderheid van Nederland dat niet acceptabel vindt. Kijk naar de kippen. Iedere ochtend moet de kippenboer door zijn stal lopen om de dode dieren op te rapen. Die dieren waren dus ziek, hebben zichzelf om allerlei redenen niet in leven kunnen houden en daar is geen verzorging aan te pas gekomen; die mochten daar gewoon creperen. 30 miljoen dieren per jaar komen niet eens levend de stal uit.
Dit ligt ten grondslag aan het stikstofprobleem: de manier waarop wij met dieren denken om te kunnen gaan in dit land. Vertel dat gewoon. Vertel gewoon dat al die problemen waar we voor staan één gemeenschappelijke deler hebben, namelijk dat we zo veel dieren in stallen proppen in Nederland. Dierenwelzijn, stankoverlast, vervuiling van ons grondwater, vervuiling van ons drinkwater, verlies van onze vruchtbare bodems, verlies van de biodiversiteit die we nodig hebben voor een gezonde landbouw in de toekomst, gezondheidsschade voor omwonenden — je hebt gewoon direct een verhoogd risico op longontstekingen als je in de buurt woont van geitenhouderijen — en dan hebben we het nog niet eens gehad over de dreiging van zoönoses; Nederland zit op een tikkende tijdbom met deze veehouderij. Er ligt een rapport van de commissie-Bekedam. We zijn allemaal geschrokken van wat er kan gebeuren als een dierziekte overspringt op de mens, en dat was nog maar corona. Dat was nog maar een voorproefje van wat ons te wachten staat als we die risico’s niet fors inperken.
Dat alles heeft één gemene deler: de dieren in de veehouderij. Het probleem is dus niet technocratisch, wat ik het CDA heel vaak heb horen zeggen. Het probleem is dat we niet durven in te grijpen, niet omdat de boeren zelf dit zo graag willen — dat is de tragiek van het verhaal — maar omdat de agro-industrie hier belang bij heeft. Ik hoorde mevrouw Van der Plas al spreken over de kritische massa boeren die we zouden kwijtraken. Dat is precies wat de agro-industrie zegt. Boeren zouden heel graag met een gezond verdienmodel door willen.
De enige die belang hebben bij deze belachelijke aantallen dieren in Nederland zijn de slachthuizen, de veevoerbedrijven, de stallenbouwers en de Rabobank. Die hebben het over een kritische massa boeren die zou moeten blijven bestaan, de boeren zelf niet. Die gaan ten onder in dit systeem. (…) We weten van vleeskuikens bijvoorbeeld dat ze ergens uit een ei komen en in een stal worden gestort. Zes, zeven of acht weken later worden ze eruit gehaald. Al die tijd leven ze op strooisel en hun eigen uitwerpselen. We weten dat ze zo zijn doorgefokt dat veel van die dieren op zeker moment niet eens meer goed kunnen staan en niet goed bij het water en het voer kunnen komen. Veel van die dieren creperen daar gewoon. Dat geldt ook voor legkippen.”
- Landbouw moet in 2040 geheel klimaatneutraal zijn. De uitstoot van CO₂, methaan, stikstof en fosfaat in de landbouw wordt belast. Met de opbrengsten financieren we meer subsidie voor natuurinclusieve landbouw. We brengen methaan en andere klimaat emissies onder de werking van het ETS, waardoor emissies van mest worden teruggedrongen.
- We moeten boeren verplichten, maar ook stimuleren en faciliteren, om zich te richten op het produceren van duurzame kwaliteitsproducten en grondgebondenheid, door te kiezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw, met lokale productie- en consumptieketens, dier- en milieuvriendelijke landbouwconcepten en het leggen van verbinding tussen landbouw en maatschappij. Deze vormen van landbouw leveren meerwaarde voor boer, dier, maatschappij, natuur en milieu. Niet steeds minder boeren en meer monocultuur, maar juist meer kleine boeren en minder monocultuur. Natuurinclusieve landbouw moet in 2050 volledig gerealiseerd zijn met meetbare en voor burgers afdwingbare tussendoelen in 2030. De toekomst ligt in gemengd boerenbedrijf met natuurinclusieve akkerbouw, voedselbossen en extensieve veeteelt, gecombineerd met betaald natuur- en landschapsbeheer en andere, niet-vervuilende bedrijvigheid (zoals zorgboerderijen).
- Er moet een einde komen aan de bio-industrie en de intensieve veeteelt. Intensieve veehouderij draagt bij aan de klimaatcrisis, de crisis in de biodiversiteit en vormt een ernstige bedreiging van onze gezondheid. Om nog maar niet te spreken over dierenwelzijn.
- Wij willen de omvang van de Nederlandse veestapel controleren en fors verminderen – met een krimp van tweederde ten opzichte van 2020 uiterlijk in 2030, dus tot eenderde van de huidige omvang. Dat is noodzakelijk voor het realiseren van de klimaattransitie, de stikstofreductie ter herstel van de biodiversiteit, de circulaire economie, bedreigingen van onze volksgezondheid en de vermindering van het zoetwatergebruik. Nederlanders moeten in 2120 minder vlees eten en/of regulier vlees vervangen door kweekvlees. Daar investeren we in. Met BTW- en prijsmaatregelen ondersteunen we die transitie.
- Er komt per direct een moratorium op de omvang van de veestapel in de intensieve veehouderij per diersoort, vooruitlopend op het nieuwe beleid. We geven provincies de bevoegdheid om regionaal extra eisen te stellen aan de veehouderij in het kader van de volksgezondheid en het milieu en tevens nemen we het voorzorgcriterium op als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen van veehouderijen in de AMvB’s van de Omgevingswet.
- Nieuwbouw van megastallen wordt niet meer toegestaan en bestaande megastallen verdwijnen.
- Veevoer gaat genormeerd worden naar uiteindelijk zonder ingevoerde soja en kunstmest.
- Daarbij is een hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (nu 40% van de EU-begroting) per 2020 met hogere kwaliteitsnormen nodig. Directe inkomenssteun voor boeren vervangen we door subsidies die gekoppeld zijn aan het realiseren van maatschappelijke opgaven zoals duurzaamheid, natuurbehoud, gezondheid en dierenwelzijn. Ook kan een deel van het landbouwbudget worden ingezet voor innovatie om onze voedselvoorziening toekomstbestendig te maken.
- Het mededingingsbeleid wordt zodanig aangepast dat boeren meer marktmacht krijgen ten opzichte van de voedselverwerkers en supermarktketens, onder andere met het doel een verbetering van de afzetprijzen te realiseren. Verkoop onder de kostprijs wordt verboden.
- Wij willen naar een volledige transitie naar kringlooplandbouw, met niet minder boeren maar met veel minder dieren, en overheidsbetaling voor natuur- en landschapsbeheer. Wij willen dat de mest die op land wordt uitgereden van gezonde samenstelling voor het milieu. De mineralen, fosfaat en stikstof gaan we daarom eerst (deels) uit de mest halen en separaat verhandelen als grondstof voor andere toepassingen.
- De stikstofarresten van de Raad van State en uitspraken van andere rechters worden direct en strikt uitgevoerd – niet door ontwijktrucs. We gaan versnellen in plaats van vertragen: 50% procent minder stikstofuitstoot en driekwart van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op een gezond niveau in 2025 in plaats van 2030, conform de eis van natuurorganisaties. Natuurvergunningen worden bij te hoge stikstofuitstoot ingetrokken (ook buiten de landbouw), uitbreiding van het aantal dieren verboden, uitrijden van mest sterk beperkt. De betrokken boeren krijgen financiële en andere hulp om de transitie naar kringlooplandbouw en/of andere duurzame bedrijvigheid te kunnen meemaken, eventueel op een andere plek, of hun bedrijf te beëindigen. Als we dat niet doen zal heel Nederland op slot gaan met een geraamde schade van 100 miljard euro. De grootste uitstoters buiten de landbouw gaan ook dicht of moeten fors krimpen (kunstmestfabrieken, hoogovens, Schiphol, etc.).
- We bevorderen duurzame innovaties op het platteland, zoals biologische landbouw en regionale afzetcoöperaties. Natuurinclusieve landbouw wordt de norm. Boeren kunnen een deel van hun inkomen verdienen met de bescherming en ontwikkeling van natuur, recreatie, dienstverlening, opwekking van duurzame energie en zorg.
- Om de inklinking van het veen en de uitstoot van CO₂ tegen te gaan verhogen we het waterpeil in het veenweidegebied en stemmen we het gebruik van de grond zoveel mogelijk af op de aard van het gebied (functie volgt peil). Met deze vernatting van veenweidegebieden zijn ze niet meer geschikt voor melkveehouderij, maar wel voor ‘natte’ teelten zoals cranberry’s en riet. Nu wordt in deze gebieden de waterstand kunstmatig laag gehouden voor de landbouw. Daardoor oxideert het veen, wat leidt tot extra uitstoot van CO2. Voor boeren is nog steeds ruimte in het Nederland van 2120, maar wel met passende landbouw op de goede plek. Er komt een pakket aan stimuleringsmaatregelen om boeren te helpen over te stappen op duurzame natte landbouw.
- De teelt van lokale eiwitgewassen voor voedsel en veevoer wordt bevorderd. Wij willen dat er meer veevoeders uit de eigen akker- en tuinbouwrestproducten worden gehaald zodat we op zo kort mogelijke termijn kunnen stoppen met de import van de dure en niet-duurzame soja en de toepassing van kunstmest. We gaan vegetarische vleesvervangers, kweekvlees en het gebruik van insecten en zeewier in de voedselvoorziening bevorderen.
- De vruchtbare kleigronden in Zeeland, de polders, Noord-Holland, Friesland en Groningen behouden hun bestemming als akkerbouwgrond. Hier zullen vooral gewassen worden geteeld voor menselijke consumptie. Het is zonde om op vruchtbaar land gras te laten groeien voor koeien.
- Het areaal landbouwgrond (nu 54 procent van het landoppervlak) wordt gehalveerd. Dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de uitbreiding van de voedselproductie op zee. Boeren gaan minder produceren, maar ze krijgen wel een betere prijs voor hun producten.
- De normen voor dierenwelzijn moeten fors worden verhoogd en strak gehandhaafd. De Nederlandse intensieve veehouderij wordt vaak genoemd als voorbeeld voor de rest van de wereld. Onze productiemethoden zijn geperfectioneerd op efficiëntie en het dierenwelzijn is ondanks bovenstaande misstanden beter dan in veel andere landen. Maar dat het elders nog slechter is, kan geen excuus zijn om weg te kijken. Als gidsland en als een van de grootste producenten ter wereld van vlees en zuivel, moet Nederland streven naar een voorbeeldfunctie wat betreft duurzaamheid, volksgezondheid en dierenwelzijn. Dieren hebben recht op een respectvolle behandeling. Landbouw- en huisdieren worden zo gehouden dat zij soorteigen gedrag kunnen vertonen. We willen regelgeving aanpassen zodat boeren verplicht worden het dierenwelzijn te monitoren en te verbeteren met moderne middelen. Weidegang voor koeien en voldoende buitenruimte voor varkens en pluimvee worden wettelijk verankerd. Koeien kunnen grazen, kippen scharrelen, varkens wroeten. Alle stallen worden (brand)veilig. Geen varkens meer met geamputeerde staarten, op betonnen vloeren, in kraamkooien en megastallen; geen koeien die nooit hun kalveren mogen grootbrengen of in een wei mogen grazen; geen plofkippen die met gebroken vleugels het slachthuis bereiken; geen mishandeling op slachterijen en verplicht pijnloos slachten (en geen uitzondering voor religieus slachten); geen langeafstandstransporten met levende dieren, en zeker niet met dieren jonger dan twee maanden, en zeker niet bij temperaturen boven 22 graden Celsius.
- Er komt een verbod op het houden en fokken van (pels)dieren met als doel het verkrijgen van (een deel van) hun pels of vacht. Daarnaast komt er een verbod op de handel in, import en doorvoer van bontproducten.
- Om onnodig transport van slachtdieren te voorkomen wordt het slachten in Nederland het uitgangspunt. Daar waar dat niet gebeurt wordt Europees geregeld dat er een verbod komt op veetransporten van levende dieren die langer dan 4 uur duren.
- Dierenartsen krijgen een meldplicht van misstanden en er komt ook een meldpunt voor anonieme klachten. Klokkenluiders worden beschermd en gerehabiliteerd. De NVWA wordt ook drastisch hervormd en onafhankelijk gemaakt van de minister en van de te controleren sector (als onderdeel van een totale reorganisatie van het overheidstoezicht, waarbij alle toezichthouders versterkt en onafhankelijker worden en onder een gemeenschappelijke structuur komen, conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid), opdat de cultuur van het wegkijken nu eens echt wordt aangepakt. Daarbij wordt samengewerkt met de dierenbescherming en kritische dierenartsen. Slachthuizen worden permanent gevolgd met camera’s. Opsporing en vervolging van dierenmishandeling krijgt ook meer prioriteit.
- Antibiotica mogen alleen worden gebruikt in uitzonderingsgevallen en op individueel niveau. De NVWA gaat meer inspecteren op antibioticagebruik, ook in geïmporteerd voedsel zoals kweekvis.
- Er moet verder onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen van de Q-koortsepidemie en stellen samen met de sector een ruim schadefonds in voor alle getroffenen. In een toekomstige zoönose-uitbraak (ziekte die overdraagbaar is van dier op mens, zoals Q-koorts en covid), stellen we het belang van volksgezondheid boven het economisch belang, hierom laten we de verantwoordelijkheid over de aanpak van een dergelijke uitbraak direct en volledig vallen onder het ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport en niet gedeeltelijk onder het ministerie van economische zaken. Er komen strengere gezondheidsnormen voor het houden van geiten.
- We verbieden het gebruik van pesticiden die schadelijk zijn voor mens, milieu en ecosystemen, zoals neonicotinoïden. Verkoop van gewassen, planten en bloemen die met pesticiden gekweekt zijn wordt in Europa eveneens verboden. Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen wordt bevorderd. Pesticiden veroorzaken ernstige ziektes bij mensen op en rondom de boerderijen en bijv. de bloembollenvelden, zoals Parkinson en leukemie. Een progressieve belasting op pesticiden (zolang er nog geen Europees verbod is) en geïmporteerd veevoer maakt de kiloknaller extreem duur en het onbespoten appeltje goedkoop.
- Het gebruik van patentloze, vaak biologische, zaden en pootgoed willen we stimuleren. Er dient komende kabinetsperiode een beleid te komen voor toepassing van biotechnologie gericht op een duurzaam gebruik van de planeet, de bestrijding van armoede en volksgezondheid. We zijn tegen het patenteren en in eigendom nemen van natuur door bedrijven. We blijven het voorzorgprincipe hanteren tegen genetische modificatie van gewassen.
- Nederland moet zonder dralen strikt de Europese visserijwetgeving implementeren en verzet tegen verscherping staken. Vangstrechten worden voortaan verdeeld op grond van transparante, sociale en ecologische criteria die bewezen duurzame visserij belonen en stimuleren. Zo belonen we de innovatieve vissers. Overbevissing in onze binnenwateren willen we tegengaan. Viskwekerijen alleen op land en zoveel mogelijk alleen vegetarische kweekvis. Bodemberoering voor visserij (zoals bij platvis en garnalen) wordt verboden.
- Plezierjacht wordt verboden. Beheersjacht wordt alleen onder strenge voorwaarden toegestaan bij ernstige schade of bedreiging van de volksgezondheid of veiligheid, wanneer alternatieven hebben gefaald. Stroperij is niet alleen internationaal, maar ook in Nederland een probleem. We willen een harde aanpak van de stroperij, met hoge boetes en een goede pakkans door voldoende groene buitengewone opsporingsambtenaren. Nederland zet zich in tegen de stroperij van en handel in wilde dieren en planten.
- Er worden steeds meer innovatieve alternatieven ontwikkelt voor dierproeven. Wij staan achter de ambitie om Nederland in 2025 wereldleider in proefdiervrije innovatie te maken. Daartoe wordt een actieplan opgesteld.
- We gaan wettelijk vastleggen welke diersoorten als huisdier gehouden mogen worden. Die zogenaamde positieflijst bestaat al voor zoogdieren, maar voor ander categorieën zoals vogels, vissen en reptielen gaan we dit ook vastleggen.
Groen industriebeleid
De industrie in Nederland (en in de rest van West-Europa) gaat veel ingrijpender veranderen dan nu veelal wordt gedacht. De relatief grote omvang van de zeer energie-intensieve industrie werd mede mogelijk door de relatief grote hoeveelheid fossiele brandstoffen uit eigen bron. Dit specifieke voordeel kan niet vervangen worden door eigen opwekking van duurzame energie, omdat andere Europese landen eveneens veel duurzame energie kunnen opwekken. Het oude industriemodel is niet meer bruikbaar, ook al blijven andere relatieve voordelen van Nederland bestaan, zoals de ligging en de immateriële infrastructuur.
De Nederlandse industrie is goed voor ruim 40% van het Nederlandse energiegebruik. Van die energie wordt 82% nog steeds opgewekt met fossiele brandstoffen en slechts 12% met hernieuwbare bronnen. Een groot deel hiervan wordt gebruikt in de procestechnologie, waaronder de petrochemische, farmaceutische en voedselindustrie. Door het grote aandeel van de procesindustrie binnen de Nederlandse economie behoort Nederland tot de landen met het hoogste energieverbruik per inwoner. Het echt grote energiegebruik zit in de basisindustrie. Niet alleen voor verhitting in processen, maar ook voor de productie van materialen: kunststoffen uit olieproducten, reductie van ijzererts tot ruw ijzer, productie van aluminium en chloor door elektrolyse van zouten en omzetting van aardgas in ammoniak. Ongeveer een kwart van het Nederlandse energiegebruik wordt gebruikt voor het produceren van materialen. Dat is hoog vergeleken met andere landen, omdat Nederland veel basisindustrie heeft.
De toekomst van de Nederlandse industrie moet richting 2050 bezien worden vanuit Europees perspectief. De vestigingsplaatsfactoren veranderen door de overgang van fossiel naar hernieuwbaar. Het is van belang hier tijdig op voorbereid te zijn. Toekomstige schaarste in koolstof en andere materialen vraagt voor een energiesysteem volgens de ontwerpprincipes om een sterkere inzet op circulariteit (van zowel plastics als CO₂). In 2050 zal de Nederlandse industrie er, hoe dan ook, anders uitzien dan nu. Het is waarschijnlijk dat het gebruik van fossiele brandstoffen beperkt of zelfs geheel uitgefaseerd is, door autonome mondiale ontwikkelingen en klimaat- en circulariteitsbeleid. De vraag naar koolstof zal voor een breed scala aan producten echter niet verdwenen zijn. Omdat de koolstof van fossiele bronnen grotendeels wegvalt, is het noodzakelijk dat de koolstof ergens anders vandaan komt. Dat kan uit hergebruikt materiaal (gerecycled plastic), biomassa, of de lucht. Dit heeft invloed op de energievraag en de import en duurzaamheid van grondstoffen. Het expertteam Klimaat heeft de bestaande scenario’s doorgenomen voor de vier energie-intensieve industriesectoren die momenteel grotendeels op fossiele brandstoffen draaien en alle een grote uitstoot hebben. De industriesectoren zijn ijzer en staal, raffinage, chemie en kunstmest. Samen vertegenwoordigen deze sectoren ongeveer 80 procent van de huidige industriële energie- en grondstoffenvraag. Het expertteam constateert dat de bandbreedte tussen de bestaande scenario’s erg groot is. Om de gevolgen van verschillende scenario’s voor het energiesysteem te kunnen onderzoeken schetst het expertteam twee ontwikkelpaden. Huidige stand van zaken, marktvooruitzichten en transitiebeelden vormen de basis voor deze ontwikkelpaden. Eén ontwikkelpad is gebaseerd op plannen en ontwikkelingen die zich lijken af te tekenen. De ander leidt tot een significant lager energie- en grondstoffengebruik, maar behoudt (eind)productie voor Nederland. Voor dit ontwikkelpad is mede gebruik gemaakt van beleidsinterventies in beleidskaders die nog volop in ontwikkeling zijn. De varianten zijn gekozen om de dilemma’s zichtbaar te maken, en vertegenwoordigen niet een bandbreedte.
Deze ontwikkelpaden leveren een aantal knelpunten en conclusies op. De energievraag loopt sterk uiteen – bijna een factor twee. De grote variatie is ook het geval bij scenario’s in andere studies en reflecteert de grote onzekerheid. Toch zijn er conclusies te trekken door het verkennen van ontwikkelpaden. De relaties tussen sectoren leveren dilemma’s op en competitie tussen schaarse hulpbronnen. Bij raffinage kunnen biomassa en plastic afvalstromen die koolstof leveren voor synthetische brandstoffen schaars worden, en hun duurzaamheid kan onder druk komen te staan. Bovendien loopt de energievraag sterk op, hetgeen aan de grenzen van de benodigde capaciteit van hernieuwbare elektriciteit (voor groene waterstofproductie) raakt. Een lagere vraag naar brandstoffen vermindert deze spanning.
De sleutel ligt in circulariteit en vermindering van laagwaardig gebruik. De vraag naar fossiele brandstoffen zal sterk gaan dalen door elektrificatie in de industrie, in wegtransport en door toenemend gebruik van hernieuwbare brandstoffen in lucht- en scheepvaart.[i] De koolstof- en energiebehoefte bij transformatie van de bestaande fossiele bunkerbrandstofproductie naar grootschalige productie van synthetische brandstoffen maakt import van waterstof noodzakelijk.
Als fossiele import helemaal moet verdwijnen met behoud van de chemie, dan zijn er grote stappen op circulariteit en/of biomassa-import nodig. De integratie tussen raffinage en chemie (met name plastics) blijft, maar verandert substantieel. Als de vraag naar producten uit de chemische industrie groeit en de fossiele raffinagecapaciteit daalt, stijgt de vraag naar koolstof uit andere bronnen. Sturing op vraag naar plastics beperkt de uitdaging, terwijl sturing op productontwerp (circular by design) bij kan dragen aan hogere aandelen recyclage. Circulariteit, deels energie-intensief, is een noodzakelijke deeloplossing. Via meer recycling, gebruik van biomassa, en op termijn CO₂ uit de lucht kan mogelijk lokaal koolstof gewonnen worden. Dit levert mogelijk een duurzamere sector en een kleinschaligere chemische productie.
Voor kunstmest en staal zijn er opties om halffabricaten te importeren, maar daardoor verplaatst de energie-intensieve productie. De duurzaamheid hiervan hangt af van de vraag waarnaar toe dit verplaatst. Is dit naar gebieden met goede mogelijkheden voor hernieuwbare energie- en groene waterstofproductie, of niet. Voor kunstmest gaat er volgens het expertteam waarschijnlijk ammoniak ingevoerd worden, vooral voor de Europese markt. Voor ijzer en staal gaat meer schroot verwerkt worden. Voor de vraag naar nieuw staal zijn er meerdere opties. Bij een gelijkblijvende of grotere Nederlandse productie is er een duidelijk hogere waterstof- en daarmee elektriciteitsvraag. Dit kan leiden tot spanningen met andere sectoren binnen en buiten de industrie die ook gaan elektrificeren. Productie van staal in Europa voorkomt afhankelijkheid van landen buiten Europa.
Het maakt veel uit welk ontwikkelpad wordt ingezet. Het eerste pad leidt tot een industriële energievraag van rond de 1300 Petajoule (PJ), het tweede pad leidt tot een vraag van ca. 600 PJ. De analyses laten zien dat een systeemtransformatie in de industrie nodig is. Vanwege de energievraag van de huidige industrie, de consequenties voor duurzaamheid en de schaarse ruimte, is vanuit de ontwerpprincipes moeilijk voor te stellen dat de huidige omvang van de industrie in Nederland in stand blijft. Een aantal recente ontwikkelingen laat dit ook al zien. Maatregelen om de broeikasgasuitstoot naar nul te krijgen vragen om een inzet op meerdere ‘enabling conditions’. Om daar te komen doet het expertteam de volgende aanbevelingen. Net als bij ontwikkelpad Elektriciteit en Waterstof is de inzet op elektrificatie waar mogelijk en het voeren van beleid op infrastructuur ook toepasbaar op de industrie. Daarnaast zijn er een aantal specifieke aanbevelingen.
Vraag naar materialen verminderen lijkt haalbaar en maakt de dilemma’s rondom de ontwerpprincipes minder prangend. Dit vergt gericht beleid op vraagreductie, normering om circulariteit te stimuleren en productontwerp voor circulariteit te bevorderen. Een sterke overheidsregie is daarbij noodzakelijk;
Zonder sterke en sturende inzet op circulariteit, wordt de transitie naar een klimaatneutrale koolstof-intensieve industrie in Nederland moeilijk om te realiseren. Het beleid op circulariteit zou moeten worden gekoppeld aan klimaatbeleid zodat perverse prikkels, bijvoorbeeld voor emissies in de keten, worden voorkomen. En het is urgent om werk te maken van circulariteitsbeleid.
Handelsstromen gaan veranderen, waarmee ontwerpprincipes onder druk kunnen komen te staan. Borg duurzaamheid en rechtvaardigheid in ketens, alsmede in wat je importeert. Dit geldt al voor biomassa, maar zal ook voor waterstof, ammoniak, en andere grondstoffen en halffabricaten moeten gaan gelden. Normering voor meer gebruik van natuurlijke en circulaire materialen is onderdeel hiervan.
Voer industriebeleid. Dit vraagt van de overheid niet om maatwerk op basis van de industrie van nu, maar om maatwerk op basis van een industrievisie voor de periode 2040-2045.
Stem deze industrievisie, en de inzet van instrumenten in Nederland, af op het beleid van de Europese Unie en de ons omringende landen.
‘De Grote Twaalf’ worden ze op het ministerie van Economische Zaken en Klimaat genoemd: de twaalf industriereuzen die samen driekwart van de broeikasgasuitstoot van de hele vaderlandse industrie voor hun rekening nemen. In volgorde van klimaatimpact: Shell Nederland, Tata Steel, Dow Benelux (chemie), Yara Sluiskil (kunstmest), ExxonMobil, OCI Nitrogen (kunstmest), BP, Zeeland Refinery, Air Liquide (industriële gassen), Air Products (idem), Sabic (plastics) en Nobian Chemicals (vroeger Akzo). Sinds de onderhandelingen over het Klimaatakkoord (2018) worden ze nauw bij de Haagse klimaatplannen betrokken. Het kabinet noemt het vergroenen van de industrie de ‘hoeksteen van het klimaatbeleid’. De industriereuzen zelf geven echter weinig blijk van hun enorme verantwoordelijkheid. Acht van de Grote Twaalf stoten nog net zo veel of zelfs meer CO₂ uit als voor het Klimaatverdrag van Parijs in 2015, zo blijkt uit onderzoek door De Groene Amsterdammer (De danse macabre van industrie en overheid – De Groene Amsterdammer, Luuk Sengers en Evert de Vos, 12 april 2023). De oliebedrijven Shell, BP en ExxonMobil, bijvoorbeeld, zijn alle drie sinds 2017 gemiddeld per jaar meer gaan uitstoten. De grootste positieve inspanningen zijn geleverd door Tata en Yara, die allebei hun emissies met gemiddeld vier procent hebben verminderd.
De hele industriesector kwam in de afgelopen tien jaar niet verder dan een daling van twee procent (aldus de nationale emissieregistratie van het RIVM). Ter vergelijking: in diezelfde periode werd de voetafdruk van Nederlandse burgers 25 procent kleiner. We werden Europees kampioen zonnepanelen (een groei van achttienhonderd procent sinds 2013), vervingen gasketels door warmtepompen (groei: 450 procent), ruilden brandstofauto’s in voor elektrische (groei: 475 procent), isoleerden onze woningen en sloten massaal (75 procent van de huishoudens) een groen energiecontract af. Wij burgers zijn er ook nog niet, maar door onze massale investeringsbereidheid liggen we nu wel al een straatlengte voor op de industrie.
Voor het bereiken van de reductiedoelstellingen voor CO₂ hangt veel af van de industrie. Deze zit nu op min zeventien procent en heeft de grootste opgave dus nog voor zich, terwijl de meeste tijd (33 jaar) inmiddels is verstreken. Die urgentie signaleert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ook. ‘De industriële emissies worden gedomineerd door een beperkt aantal bedrijven’, schrijft het in zijn recentste ‘Klimaat- en Energieverkenning’. ‘De aard en het tijdstip van de realisatie van emissiereductieprojecten bij deze bedrijven hebben grote invloed op de precieze emissies in 2030, en juist de afzonderlijke projecten zijn met grote onzekerheden omgeven.’ Anders gezegd: het lot van de Nederlandse klimaatpolitiek ligt in handen van een paar grote bedrijven. En die gaven tot nu toe niet thuis.
Op papier ligt de klimaatneutrale economie van Nederland bijna voor het grijpen: vrijwel alle ovens en krakers van de industrie kunnen met elektriciteit worden verhit, in plaats van met aardgas zoals nu. Onder andere daarvoor bouwen we windmolenparken op zee. Om ook op windstille en bewolkte dagen groene stroom te kunnen leveren aan installaties die 24 uur per dag moeten aanblijven, slaan we de overtollige elektriciteit van gunstiger dagen op in waterstof. Omdat de bouw van zowel nieuwe hoogspanningsmasten en verdeelcentra als waterstoffabrieken en -leidingen nog jaren in beslag zal nemen, mag de industrie voorlopig haar overtollige CO₂ opslaan in lege aardgasvelden onder de Noordzee. Het enige wat nodig is, zijn investeringen. In werkelijkheid houden industrie en overheid elkaar gegijzeld en voeren ze, vijf minuten voor twaalf, een danse macabre uit. De overheid zegt dat ze het hoogspanningsnet en de waterstofinfrastructuur wel wil uitbouwen, maar pas zodra ze weet hoe groot de behoefte is. Hoeveel terawatt had u graag willen hebben? vraagt netwerkbeheerder Tennet aan de industrie. Kunnen we nog niet zeggen, reageert de industrie, want we gaan pas investeringsplannen maken als we zeker weten dat uw infrastructuur op tijd klaar is. Er is vorig jaar haastig een ambtelijk orgaan opgericht met het doel het verdwaasde danspaar uit elkaar te trekken en op de klok te wijzen.
Het was Milieudefensie die de industrie in 2022 dwong om eindelijk haar kaarten op tafel te leggen. Milieudefensie vroeg tien grote uitstoters om hun duurzaamheidsplannen. ‘In vrijwel alle bedrijven werden we vervolgens ontvangen op directieniveau’, vertelt campagneleider Peer de Rijk. Sinds haar Goliath-overwinning op Shell, twee jaar geleden (de rechter vonniste dat het olieconcern zijn uitstoot in 2030 met bijna de helft moet hebben verminderd), heeft de milieuorganisatie een stok achter de deur. ‘Daarna heeft het Duitse New Climate Institute op ons verzoek alle openbare bronnen verzameld die licht konden werpen op de duurzame investeringsplannen van de ondernemingen, van persberichten tot jaarverslagen en toespraken van de CEO’s. Tot slot hebben we onze bevindingen nog eens aan de bedrijven voorgelegd. Die hadden geen kritiek op onze methode. De meeste waren zelfs heel toeschietelijk, gek genoeg omdat ze zelf het gevoel hebben dat ze goed bezig zijn.’
De gedegen inventarisatie vertelt echter een ander verhaal. De onderzochte bedrijven hebben nog geen elektrische ovens en ketels besteld, waardoor de noodzakelijke technische doorontwikkeling van deze apparaten geen sprongen maakt, maar stilstaat. En ook hun waterstoffabrieken lijken voorlopig op luchtkastelen. De Britse oliegigant BP zegt dit jaar een beslissing te zullen nemen over de bouw van een groene waterstoffabriek in de Rotterdamse haven, maar deze bespaart slechts zestien procent van de CO₂-uitstoot. Dow kondigde ook aan zo’n fabriek te willen bouwen, maar deze gaat waterstof maken uit methaan, waarbij alsnog CO₂ vrijkomt.
Waterstof is, technisch gezien, dé oplossing voor de zware industrie. Als Tata in IJmuiden overschakelt op het ‘direct gereduceerd ijzer’-procedé om staal te maken, dan kan het zijn ovens verhitten met waterstof. En kunstmestproducent Yara in Zeeland kan zijn uitstoot met negentig procent reduceren, zegt het bedrijf zelf, als het aardgas vervangt door groene waterstof. Maar de hoeveelheden die beide bedrijven zullen opeisen, zijn gigantisch. Bovendien moet vanaf 2030 alle waterstof die in de EU wordt geproduceerd ‘groen’ zijn, dat wil zeggen: gemaakt met duurzame elektriciteit en niet met aardgas. Het PBL becijfert dat de elektriciteitshonger van de industrie tussen nu en 2030 waarschijnlijk verdrievoudigt en dat bijna de helft van die toename nodig zal zijn om groene waterstof te maken. Waterstof stelt ons dus vooral voor een praktische uitdaging: is er in 2030 wel voldoende groene stroom? En kunnen alle fabrieken wel tijdig worden aangesloten op het elektriciteitsnet, dat in elk geval op dit moment zwaar overbelast is?
‘Behalve Shell heeft nog geen enkel bedrijf een investeringsbeslissing genomen op het gebied van waterstof’, zegt Martien Visser, lector energietransitie aan de Hanzehogeschool in Groningen. ‘Er zullen voor 2030 vast wel meer investeringen worden aangekondigd, maar het bouwen van fabrieken en opslagfaciliteiten kost jaren. Er moet eigenlijk een projectorganisatie voor komen, zoals voor aardgas. Tot nu toe wordt het aan de markt overgelaten. Dat duurt langer en zorgt voor afstemmingsproblemen: alle commerciële partijen moeten het gevoel hebben dat het hun winst gaat opleveren – is er één die daarover twijfelt, dan kan de keten niet worden gesloten.’
Behoedzaamheid wisselt in de plannen echter af met lichtvaardigheid. Zoals bij FrieslandCampina, dat zich klimaatneutraal rekent met de onbewezen veronderstelling dat het grasland van zijn melkveehouders voldoende koolstof zal opnemen. En bij Yara, dat koolstof wil opslaan in koolzuurhoudende frisdranken – wat gebeurt er als die flesjes of blikjes worden opengemaakt? En bij de oliesector en de chemie die deels gokken op het verstoken van biomassa – onmogelijk aan te slepen uit de eigen Nederlandse natuur. De terloopse verwijzingen, door bijna alle bedrijven, naar compensatie van hun CO₂-uitstoot door het planten van bomen, is bovendien in een dubieus licht komen te staan door het recente demasqué van Verra, de grootste aanbieder van CO2-compensatie ter wereld, die voor negentig procent van zijn regenwoud-compensatiekredieten geen werkelijke emissiereducties kon laten zien.
Waterstof is een opslagmogelijkheid voor energie, waarbij echter veel energie verloren gaat. Terecht pleit het Expertteam Klimaat in april 2023 om volop in te zetten op elektrificatie, en kritisch te zijn over de grote waterstofambities. “Duurzame (groene) waterstof is een onmisbaar onderdeel van het energiesysteem, maar op energiegebied niet erg efficiënt. Het aandeel waterstof in de toekomstige Nederlandse energievoorziening is onzeker en zal waarschijnlijk beperkt zijn. Waterstof speelt vooral een rol in flexibiliteit om het wisselende aanbod van zon en wind op te vangen. De waterstofketen die hiervoor ontwikkeld wordt is een no-regret optie die de flexibiliteit levert om het grote Nederlandse potentieel aan goedkope hernieuwbare elektriciteitsproductie te kunnen ontsluiten. Waterstof kan ook ingezet worden voor de energievoorziening van moeilijk te elektrificeren sectoren. De inzet van waterstof in de energie- en vooral grondstoffenbehoefte van de op koolstof gebaseerde industrie en de vraag naar brandstoffen voor de scheep- en luchtvaart is onzeker. Het is ook afhankelijk van de industriële activiteit in 2050, de Nederlandse en Europese kaders en het industriebeleid in omliggende lidstaten.”
Een overzicht van alle aangekondigde waterstofprojecten in Nederland, samengesteld door de Topsector Energie, telt maar liefst 150 pagina’s. Met namen als GreenH2UB, H2-Fifty, SeaH2Land en NortH2 hebben grote multinationals als Shell, BP, Orsted, Nouryon en Vattenfall, maar ook kleine partijen als de Hydrogen Mill in Sint Philipsland projecten in de pijplijn. De huidige totale waterstofvraag in Nederland zo’n 1,5 miljoen ton. Als je dat uit windstroom zou willen maken, heb je ongeveer 15 gigawatt aan opgesteld windvermogen op zee nodig. Hoe groot de vraag uiteindelijk precies wordt, weet niemand. Dat hangt van heel veel factoren af. Er is bijvoorbeeld veel onzekerheid over het gebruik van waterstof door zwaar transport en in synthetische brandstoffen voor de scheep- en luchtvaart. Onderzoeksbureau CE Delft verwacht dat voor de waterstofplannen in 2050 zo’n 400 à 450 terrawattuur aan groene stroom nodig zal zijn. Dat is vier keer zoveel als het totale elektriciteitsverbruik in Nederland op dit moment. Dan kom je op 100 gigawatt aan windenergie die je nodig hebt. Groene waterstof is nu nog drie keer zo duur als grijze waterstof.
De duizelingwekkende hoeveelheden wind- en zonnestroom die nodig zijn, gaan vele tientallen miljarden kosten. Aan de aanleg van 100 gigawatt aan windturbines in de Noordzee alleen al hangt een kostenplaatje van €100 miljard. De aansluiting op het elektriciteitsnet zou nog eens vele miljarden kosten, net als de bouw van de elektrolysers. De kans dat waterstof vanaf de Noordzee het goedkoopst zal zijn, is niet zo groot. Als de industrie overgaat op groene waterstof gaan velen er daarom van uit dat de waterstof uiteindelijk geïmporteerd moet worden. Maar ook import is niet goedkoop. Waterstofproductie op zee in Nederland kost nu best veel geld, omdat de stroom nog relatief duur is in vergelijking met stroom uit zonne-energie uit het Midden-Oosten of Afrika. Maar tegelijkertijd zijn de transportkosten van waterstof ook best hoog. Als het gas in Rotterdam aankomt, is het ongeveer even duur als produceren op de Noordzee. nergens in Europa zijn op dit moment bedrijven die op grote schaal elektrolysers bouwen.
Om de kosten en de kansen te spreiden, en de ontwikkeltijd naar massaproductie van groene waterstof te verkorten, is een krachtige Europese innovatie- en uitrolstrategie rond waterstofproductie nodig. Daarin kan Nederland best één van de actieve spelers zijn. De Europese Commissie lijkt vast van plan een dergelijke strategie te ontwikkelen gezien het Fit for 55 pakket. Het zou voor de EU al van een forse ambitie getuigen om in het komende decennium een programma op te starten om verspreid over Europa met primair Europese technologie 10-20 elektrolysesystemen te bouwen van enkele tientallen MW, snel gevolgd door een ronde met grotere systemen, ordegrootte 100 MW. De Commissie lijkt echter een nog veel hogere ambitie te hebben, waardoor de capaciteit in Nederland van 3 tot 4 GW misschien toch mogelijk wordt.
Afgezien van de elektrolysecapaciteit is bij zuiver groene waterstof de permanente beschikbaarheid van duurzame stroom een groot probleem. Het zal niet moeilijk zijn om in 2030 af en toe bij veel zonneschijn of harde wind enige uren een duurzaam vermogen van 3 tot 4 GW beschikbaar te stellen. Het probleem is echter dat de investeringskosten van elektrolysers zeer hoog zijn en dat ze daarom liefst continue moeten draaien. Als de benodigde elektriciteit op andere uren met aardgas wordt opgewekt, verkleurt het groen van de waterstof al snel naar grijs.
Het Expertteam Klimaat adviseert het beleid en de uitvoering te baseren op een visie over de eindbeelden van de samenhangende onderdelen van het energiesysteem, met als aandelen van 70% directe elektriciteit, minimaal 10-15% waterstof en 10-15% warmte en biomassa en deze visie regelmatig her te beoordelen en bij te sturen waar ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Dit vereist stimulering van elektrificatie, waarbij waterstof als een noodzakelijke energiedrager beschouwd kan worden die alleen ingezet wordt waar direct gebruik van elektriciteit onmogelijk is. De uitbreiding van elektriciteitsnetten moet daarbij benaderd worden vanuit de gewenste situatie in 2040-2045: een nul-emissiesysteem. Netbeheerders moeten daarbij de ruimte te krijgen om planmatig te werken vanuit de verwachte vraag in de visie. Daarmee kan infrastructuurontwikkeling tijdens de energietransitie worden versneld en wordt het risico op vertragende netcongestie beperkt. Dit kan plaatselijk tot overdimensionering leiden. Als de infrastructuur tekort schiet, zijn de kosten echter veel hoger dan de kosten van de plaatselijke overdimensionering. De noodzaak van een omslag van een vraag- naar een aanbodgestuurd elektriciteitssysteem moet erkend worden en daarop moet het beleid gericht worden. De flexibele elektriciteitsvraag moet daarbij gestimuleerd worden.
De belangrijkste plannen waar schot in lijkt te zitten, zijn die voor het afvangen en ondergronds opslaan van CO₂ (CCS). Wat niet vreemd is, omdat bedrijven hiervoor hun bedrijfsvoering niet dramatisch hoeven aan te passen. Alleen gaat hun kooldioxide nu niet de lucht maar de bodem in. Het milieurisico is dat de koolstof uit de bodem gaat lekken. Voorstanders zeggen dat dit nooit veel zal zijn en dat het aardgas dat oorspronkelijk uit die velden kwam, veel desastreuzer was. Een ander reëel gevaar is een ‘lock-in’: volgens tegenstanders houdt Carbon Capture and Storage (CCS) de fossiele economie in stand. Want waarom zou de industrie in andere, schonere technieken investeren zolang de opslagcapaciteit nog niet vol is?
De Drie Musketiers waren de inspiratiebron voor de namen van de eerste CCS-projecten in Nederland, waarbij CO2 in lege gasvelden in de Noordzee wordt opgeslagen. De namen symboliseren hun sterke verbondenheid: Porthos moet gaan afrekenen met de koolstof van Air Liquide, Air Products, ExxonMobil en Shell in het Rotterdamse havengebied, Aramis (een initiatief van Shell en Total) moet zorgen voor de transportleidingen en Athos moet het noordelijker gelegen Tata Steel erbij trekken. Over Porthos en Aramis valt in de loop van dit jaar een beslissing, maar de toekomst van Athos is onzeker sinds Tata zijn plannen heeft omgegooid: in tegenstelling tot de andere grote uitstoters wil de staalfabriek direct overgaan op een schonere productietechniek, zonder de tussenstap van CCS.
CCS is ook de enige grootschalige ontwikkeling waarbij de overheid en de industrie wél al eensgezind optrekken – een andere, waarschijnlijk onbedoelde, parallel met de Drie Musketiers, die feitelijk ook met z’n vieren waren (de vierde was D’Artagnan). Het rijk heeft een maximale subsidie van 2,1 miljard euro in het vooruitzicht gesteld, uit te keren vanaf het moment dat de projecten daadwerkelijk CO₂ uit de lucht halen.
Kwalijk vindt Milieudefensie dat de grootste vervuilers blijkbaar niet of nauwelijks hebben nagedacht over de CO₂-uitstoot die ze indirect veroorzaken. Al hun plannen zijn gericht op het verminderen van broeikasgassen uit hun eigen schoorstenen. Dat er bij de winning van hun grondstoffen en bij de distributie en het gebruik van hun producten ook CO₂ vrijkomt, krijgt geen aandacht.
Wat de industrie zelf uitstoot, maakt eigenlijk maar een kwart uit van haar totale bijdrage aan de klimaatcrisis. De andere driekwart van haar carbon footprint wordt veroorzaakt door onder andere mijnbouw, de productie van componenten, het transport van haar producten en de verwerking van haar afval (de grootste bron van methaan). De directe emissies zijn alleen de afdruk van haar tenen, niet van haar hele voet. Bij chemiebedrijven als Lyondell, Dow en Akzo zijn het de ingekochte grondstoffen die de meeste schade veroorzaken. Bij FrieslandCampina zijn het de koeien die de melk leveren. Bij Yara is dit het lachgas dat uit de uitgestrooide mest opstijgt. Bij de oliemaatschappijen is de indirecte vervuiling het grootst van allemaal, door het gebruik van hun producten in auto’s en vliegtuigen. De megatonnen CO₂ die de Grote Twaalf rapporteren (zie de grafiek), zouden eigenlijk met een factor vier moeten worden vermenigvuldigd om een eerlijk beeld te geven van de werkelijke impact die de industrie heeft op het klimaat.
Waarom is dit van belang? Omdat de grootste producenten niet alleen invloed hebben op de atmosfeer, maar ook op de economie. Zij bepalen immers ook het gedrag van hun toeleveranciers en van hun afnemers. Als ze overschakelen op een schonere productiemethode kan de rest niks anders doen dan volgen. Dat is de reden waarom het Europese klimaatbeleid zich op de eerste plaats richt tot de grootste veroorzakers: het is gemakkelijker om het gedrag van een handvol grote ondernemingen te beïnvloeden dan dat van een half miljard consumenten.
Bovendien is het verduurzamen van de hele keten een voorwaarde voor een circulaire economie. In 2050 wordt er nauwelijks nog afval geproduceerd en worden grondstoffen op grote schaal hergebruikt, zo luidt de officiële kabinetsdoelstelling die tot nu toe in de schaduw leefde van het klimaatbeleid. Minister Jetten wil nu, zo blijkt uit een aantal stukken, de twee doelen met elkaar verzoenen.
De industrie heeft twee gezichten. Een ernstig gezicht naar buiten, als ze zegt dat ze in 2050 helemaal klimaatneutraal wil zijn. En een stoïcijns gezicht achter de schermen, als ze de politiek onder druk zet om niet te hard van stapel te lopen. In een kritisch rapport, door Follow the Money onder de aandacht gebracht, evalueerde TNO de gesprekken in 2018 over een klimaatakkoord. Grote bedrijven waren daar in het voordeel, door de agendasetting, door de geformuleerde doelen en door hun numerieke overmacht. Het kabinet had het evenwicht kunnen herstellen als het een handtekening van alle partijen onder het akkoord had geëist, maar in plaats daarvan negeerde het de protesten van de milieubeweging en de vakbeweging, die weigerden hun fiat te geven.
Nog voor de zomer van 2023 stuurt klimaatminister Rob Jetten een uitgewerkt plan naar de Kamer voor de besteding van de miljarden uit het nieuwe klimaatfonds – wéér een geldpot. ‘Hij zal echter heel kritisch naar de aanvragen kijken’, wil zijn woordvoerder er wel alvast over zeggen. ‘Hij gaat geen gemeenschapsgeld verkwisten. Als een emissiereductie ook op een andere manier kan worden bereikt, dan heeft dat zijn voorkeur. En hij zal er speciaal over waken dat het zoet en het zuur met elkaar in evenwicht zijn.’ Dat klinkt als een koerswijziging, na jaren van wortels voeren zonder dreiging van een stok. De verwachting stijgt verder doordat de minister zich gaat laten adviseren door een nieuwe denktank, de klimaatraad, met louter wetenschappers, dus zonder vertegenwoordigers van de industrie. Ook het toezicht op de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord – tot nu toe vooral overgelaten aan de industrie zelf – gaat als het aan Jetten ligt grondig op de schop.
‘De boodschap van jullie grafiek over de uitstoot van de Grote Twaalf’, zegt Reyer Gerlagh, hoogleraar klimaateconomie in Tilburg, ‘is dat alleen maar praten met de industrie niet heeft geholpen. Ze leek wel een stel kinderen: zeurend om vergoedingen zonder zelf verantwoordelijkheid te nemen.’ Inmiddels is de situatie dramatisch veranderd, zegt hij. ‘Dachten de bedrijven voorheen: laat maar praten, nu denken ze: o help!’ Allereerst door de hoge koolstofprijs. De Europese Green New Deal joeg de prijs van een ton CO₂ in het emissiehandelssysteem ETS omhoog van 25 naar 80 euro, een prijs waarbij steenkool duurder werd dan aardgas. Maar door de oorlog in Oekraïne is aardgas ook duurder geworden en dreigt de transitie al weer te stagneren. ‘De overheid moet nú haar waterstofplannen versneld gaan uitvoeren, in plaats van bedrijven te compenseren voor de gestegen aardgasprijs. Dan wordt waterstof goedkoper dan aardgas en zullen de Yara’s en Tata’s vanzelf volgen.’
De plannen voor een grote groene waterstoffabriek worden naar voren gehaald, meldde minister Rob Jetten maart 2023. De fabriek, die in 2031 operationeel moet zijn, wordt de eerste van deze omvang in de wereld. Als de opschaling van waterstof niet snel genoeg gaat ‘knalt’ de koolstofprijs misschien wel naar tweehonderd euro, denkt Gerlagh. ‘Bedrijven die dit niet meer kunnen opbrengen, zullen dan hun fabrieken in Europa moeten sluiten. Ze kunnen natuurlijk ergens anders verder gaan met vervuilen, maar dan stuiten ze op een tariefmuur als ze hun producten in de EU willen verkopen.’
Op Economische Zaken en Klimaat wordt intussen genuanceerder gedacht over het vertrek van bedrijven uit Nederland dan een paar jaar geleden. In beginsel wil het ministerie alle grote industrieclusters graag behouden, maar niet meer tegen elke prijs. Onlangs kondigden Jetten en zijn collega Micky Adriaansens, die het bedrijfsleven in haar portefeuille heeft, een ‘Nationaal Programma Verduurzaming Industrie’ aan, dat een duurzame infrastructuur belooft, maar ook groene voorwaarden dicteert aan bedrijven die daarvan willen profiteren.
Een andere ommezwaai is het toepassen van dwang als verleiden niet helpt. Als de minister daadwerkelijk ‘zoet en zuur met elkaar in evenwicht’ gaat brengen, vindt hij economen en de milieubeweging aan zijn zijde. Econoom Bas Jacobs, bijvoorbeeld, was een groot voorvechter van de invoering van een koolstofbelasting. Die is er gekomen. Gevraagd naar wat de volgende fase zou kunnen zijn, zegt hij: ‘Geboden en verboden: je móet deze grondstoffen gebruiken, je mág geen afval meer produceren. Dwingende regelgeving bestaat al op allerlei milieugebieden.’ ‘Je merkt bij economen een omslag’, licht zijn collega Reyer Gerlagh toe. ‘Ze zien dat het vaak sneller en goedkoper is om normen op te leggen dan om financiële prikkels te organiseren. Puur economisch geredeneerd: aan geboden kleven minder uitvoeringskosten dan aan subsidies en belastingen.’ ‘Normeren is een no-brainer’, vindt ook Faiza Oulahsen, hoofd klimaat bij Greenpeace Nederland. ‘En het is bepaald geen nieuw concept. De overheid deed het met koelkasten, waardoor het gat in de ozonlaag is verdwenen, en ze doet het met auto’s, die straks niet meer op fossiele brandstoffen mogen rijden. Een fabriek is ook gewoon een apparaat waaraan je eisen kunt stellen.’
- We verscherpen de klimaateisen in de industrie. De grote industrie, waaronder afvalverbrandingsinstallaties, moet meer gaan betalen voor CO₂-uitstoot; verplichten aandeel gerecyclede en duurzame plastics. Tijdige realisatie van energieinfrastructuur en vlotte vergunningverlening zijn hiervoor randvoorwaardelijk.
- We gaan, anders dan waar de industrie nu van uitgaat, grote waterstofprojecten niet subsidiëren. We moeten NortH2 niet subsidiëren, ook niet wat betreft het aanleggen van het leidingen – de sector moet dat zelf financieren. Hiervoor zou een megawindpark in de Noordzee boven Groningen gebouwd moeten worden. Dit park levert de stroom voor de productie van de waterstof. Deze waterstof is vooral bedoeld als goedkope chemische grondstof en voor de chemische- en kunstmestindustrie. Groene waterstof kan wel goed dienen als bufferbrandstof, om tijdelijke tekorten bij productie met zon en wind op te vangen. Een waterstofcentrale kan zo’n dip opvangen, als een soort chemische accu voor zon- en windenergie.
Elektrificering van energiegebruik
Elektriciteit moet het belangrijkste element van het energiegebruik worden. Verdere verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening en -infrastructuur is randvoorwaardelijk voor de daling van de uitstoot in de andere klimaatsectoren. De emissies in de elektriciteitssector dalen de komende jaren stevig door het verbod op kolen bij stroomopwekking en het sterk uitrollen van hernieuwbare elektriciteit. De verdere verduurzaming van de elektriciteitssector loopt echter tegen knelpunten aan in de productie en het transport van elektriciteit. Het internationale karakter van de elektriciteitsmarkt en het belang van leveringszekerheid maken de precieze emissies moeilijk te ramen. Sturen op deze emissies is dus ingewikkeld. Daarom moeten we normeren richting een klimaatneutrale elektriciteitssector in 2035; en stimuleren opslag batterijen bij zonneparken en normeren zon op dak. Investeringen in adequate elektriciteitsnetten zijn cruciaal. Andere energiedragers, zoals waterstof, spelen een beperkte rol. Het is nodig om te sturen op maximale elektrificatie, de energievraag af te stemmen op het aanbod, en op een klein maar noodzakelijk deel andere CO₂-neutrale energiedragers. De transitie wordt gemakkelijker als de totale energievraag wordt beperkt. We moeten rekening houden met schaarste in mensen, middelen, ruimte en materiaal.
Er zijn terecht ambitieuze doelen gesteld voor de duurzame elektriciteitsproductie, vooral windenergie op zee. In toenemende mate zal het aanbod op bepaalde momenten groter zijn dan de vraag naar elektriciteit, of andersom. Nu nog zijn gascentrales beschikbaar om bij te springen als de vraag naar elektriciteit groter is dan het beschikbare aanbod van wind- en zonne-energie. Dit regelbaar vermogen moet uiterlijk in 2035 klimaatneutraal zijn. Flexibiliteit van de vraag naar elektriciteit en goede verbindingen met omringende landen verminderen de noodzaak van dit regelbaar vermogen. Toch blijft regelbaar vermogen noodzakelijk, maar omdat het steeds minder wordt ingezet neemt de winstgevendheid af.
Bij tekorten aan gas gedurende de transitie gaan we energie-intensieve productie zoals ammoniak (kunstmest), aluminium, staal en chemie bij noodwet beperken of zelfs stilleggen. Dit geldt ook voor de glastuinbouw (incl. sierteelt).
In Nederland wordt steeds vaker energie opgewekt door het verbranden van biomassa. Dat is niet altijd even duurzaam. Afvalhout wordt massaal verbrand voor de productie van elektriciteit, terwijl dat voorheen werd gebruikt voor de productie van spaanplaat, compost en andere producten. Dat blijkt uit een rapport in opdracht van Greenpeace, Natuur & Milieu, WNF en IUCN (https://www.greenpeace.org/static/planet4-netherlands-stateless/2018/06/Biomassa-als-grondstof-of-als_brandstof.pdf). Het is duurzaam om zoveel mogelijk afval te hergebruiken, maar bio-energie zorgt er juist voor dat dit in Nederland steeds minder gebeurt. Bio-energiecentrales kopen al het hout op. Dat leidt niet tot minder CO₂, want er wordt hout verbrand dat anders als spaanplaat in een huis of keukenblok zou verdwijnen. Snoeihout werd vroeger gebruikt voor compost maar eindigt nu ook in de verbrandingsoven. Eén van de negatieve effecten is dat de import van veen toeneemt. Dat is schadelijk voor de natuur en zorgt voor veel CO₂-uitstoot.
Biomassa is een term voor materiaal van plantaardige of dierlijke herkomst, zoals hout, mais en andere landbouwgewassen, mest, wol, voedselresten (gft-afval) of plantaardige olie. Het kan worden gebruikt als grondstof, voor bijvoorbeeld bouwmateriaal, kleding, papier, meubels en voedsel. Het kan ook ingezet worden als energiebron, door verbranding, vergassing of vergisting van bijvoorbeeld afval, mest of hout. Wanneer biomassa als energiebron wordt gebruikt, wordt dat gerekend tot hernieuwbare energie. De biomassa groeit namelijk weer terug. Bij verbranding van biomassa komt CO₂ vrij, maar groeiende planten en bomen nemen tijdens de groei deze CO₂ weer op. Dit gaat echter veel langzamer dan nodig is. In Nederland is biomassa nu de meest gebruikte hernieuwbare energiebron, en dat wordt niet bijgehouden door de groei van nieuwe planten en bomen.
Energie uit biomassa is er in vele soorten:
- verbranding in speciale biomassacentrales. Dit zijn installaties specifiek ingericht op het opwekken van energie uit biomassa. In deze centrales wordt biomassa verbrand, meestal voor warmtelevering aan een warmtenet. Deze centrales draaien vaak op houtige biomassa: houtsnippers of –pellets. Een aantal centrales levert naast warmte ook elektriciteit. Door subsidies en een grote beoogde rol voor biomassa in de energietransitie is het aantal biomassacentrales in Nederland de laatste jaren toegenomen;
- stoken van biomassa(-afval) bij bedrijven. Sommige bedrijvenwekken met behulp van biomassa warmte of elektriciteit op. Als het gaat om kleinschalige installaties worden hiervoor vaak afvalstromen gebruikt, zoals afvalhout, slachtafval of papierslib. Het bedrijf gebruikt de opwekte warmte of elektriciteit vaak zelf voor verwarming of productieprocessen. Sectoren waar dit gebruikt wordt zijn veehouderijen en de glas- en tuinbouw. Door subsidies komen er bij bedrijven steeds vaker grotere biomassa-ketels. Een deel van de warmte van bedrijven wordt gebruikt in warmtenetten voor woningen;
- inzet van biomassa in aangepaste kolencentrales. In aangepaste kolencentraleskan biomassa (mee) gestookt worden. Een grote kolencentrale heeft erg veel biomassa nodig om een bepaalde hoeveelheid energie op te wekken;
- verbranding in afvalinstallaties. Ongeveer de helft van de energie die bij afvalverbrandingwordt opgewekt, telt als hernieuwbare energie. Dit wordt zo gerekend omdat min of meer de helft van ons afval van biologische oorsprong is. De energie wordt gebruikt als warmte of als elektriciteit;
- in woningen, bijvoorbeeld in een open haard en hout- of pelletkachel; en door vergisting of vergassing van biomassa tot biogas. Ongeveer een miljoen huishoudens in Nederland maken gebruik van biomassa voor (een deel) van hun warmte. Ze hebben bijvoorbeeld een open haard of pelletkachel in huis. Vaak is dit niet de belangrijkste warmtebron, maar is de open haard, houtkachel of pelletkachel vooral een gezellige toevoeging aan een woonkamer. Die haarden en houtkachels zorgen voor een aanzienlijke uitstoot en luchtvervuiling – In Nederland is 23% van alle fijnstof afkomstig uit sfeerverwarming. We gaan de uitstoot reguleren. Het is mogelijk om je huis hoofdzakelijk met biomassa te verwarmen, met een biomassaketel. Deze kan de gasketel in je huis vervangen. Dit kan een oplossing zijn om moeilijk te isoleren huizen in het buitengebied, toch van het gas af halen. Andere duurzame opties of warmtenetten zijn dan vaak geen optie.
Uit biomassa kunnen vloeibare en gasvormige brandstoffen worden gemaakt. Uit onder andere koolzaad-, zonnebloem-, palmolie en zelfs gebruikte frituurvetten uit keukens kan biodiesel worden gemaakt. Dit kan probleemloos vermengd worden met diesel, maar er zijn auto’s die volledig op biodiesel kunnen rijden. Het is ook mogelijk om bio-ethanol te maken. Hiervoor wordt bijvoorbeeld suikerriet of –biet gebruikt. Bio-ethanol wordt vaak met benzine gemengd. De meeste auto’s kunnen op die mix probleemloos rijden. Biogas kan worden gemaakt door natte biomassa te vergisten. Dit gebeurt met afval- en reststromen: afval, slib en mest. Deze (natte) biomassa wordt onder zuurstofloze omstandigheden door bacteriën omgezet, waarbij biogas ontstaat. Vaak gebeurt dit bij bedrijven op het terrein, zoals bij boerderijen. Een andere methode is vergassing, maar deze technieken zijn nog in ontwikkeling. Voor biogas wordt geen houtige biomassa gebruikt. Als het biogas eenmaal is gemaakt, zijn er verschillende manieren om het in te zetten. Het kan in een ketel worden verbrand, om warmte te winnen. In warmtekrachtkoppeling-installaties (WKK-installaties) kan uit biogas warmte én elektriciteit worden gewonnen. Door het biogas aan te passen en te verbeteren, is er nog meer mogelijk met het gas. Het kan bijvoorbeeld CO₂ leveren aan kassen. Een belangrijke toepassing van verbeterd biogas is groen gas. Groen gas kan in ons gasnetwerk als vervanging voor aardgas worden gebruikt, maar het kan ook als basis dienen voor autobrandstof.
Bij het verbanden van biomassa komt CO₂ vrij. De vraag is hoe biomassa dan toch als CO₂-neutrale energiebron beschouwd kan worden. De gedachtegang hierachter is dat het gebruik van biomassa voor energie een gesloten cirkel vormt: bij verbranding van biomassa komt CO₂ vrij, maar deze wordt weer opgeslagen door groeiende bomen en planten. Het vastleggen van de vrijgekomen CO₂ bij verbranding in nieuwe planten en bomen, kost tijd. In de tussentijd verblijft de vrijgekomen CO₂ in de lucht en kan het toch een klimaateffect hebben. Dit wordt de koolstofschuld genoemd. Een flink deel van de (wetenschappelijke) discussie rond biomassa draait om deze kwestie. Verder kan biomassa een klimaateffect hebben wanneer er door oogst van biomassa ontbossing optreedt, wat ook tot CO₂-uitstoot leidt. Naast de CO₂ na verbranding, is er ook sprake van CO₂-uitstoot tijdens de productie en winning van biomassa. Dit worden ketenemissies genoemd. Er komt bijvoorbeeld CO₂ vrij door gebruik van (vaak fossiele) energiebronnen; vrachtwagens moeten rijden voor de vervoer, machines zijn nodig voor landbouw of houtoogst, enzovoorts. Deze uitstoot tijdens de productieketen moet worden meegeteld.
Sommige vormen van biomassa hebben negatieve invloed op de natuur en de biodiversiteit. Denk bijvoorbeeld aan palmolie en soja, waarvoor grote stukken oerwoud worden gekapt. Ook houtoogst dichter bij Nederland kan negatieve gevolgen hebben. Er is vrees dat houtoogst voor energie uit biomassa zou kunnen leiden tot verlies van gebieden met hoge biodiversiteit zoals oerbos. Ook op grote schaal oogsten van resthout uit productiebossen of snoeihout uit natuurlijke bossen of stro uit landbouw kan voor problemen zorgen, bijvoorbeeld met de bodemkwaliteit.
Nederland heeft strenge duurzaamheidsregels voor biomassa die wordt gebruikt voor energieproductie. De strengste ter wereld, die gelden voor hout uit Nederland én geïmporteerd hout. Ze schrijven onder andere voor dat:
- Alleen hout uit onvermijdelijke reststromen wordt gebruikt en er altijd meer hout bijgroeit dan wordt geoogst, zodat koolstofvoorraden niet worden aangetast en geen langdurige koolstofschuld ontstaat.
- De bodemkwaliteit in stand wordt gehouden
- Geen natuurlijk bos wordt gekapt of wordt omgevormd tot bosplantage
- De CO₂-ketenemissies (oogst, drogen, transport) veel lager zijn dan wanneer fossiele energiebronnen worden gebruikt.
- Het bos duurzaam wordt beheerd.
Wat volgens deze eisen in de praktijk voor energie mag worden gebruikt is het gedeelte van de houtoogst uit productiebos dat niet bruikbaar is als zaaghout. Bijvoorbeeld het deel van boomstammen dat te dun is (‘toppen’). Het kan zelfs om hele bomen gaan, wanneer het bomen zijn die bijvoorbeeld te krom, te dun of rot zijn om als zaaghout te worden gebruikt. Ondanks de strenge regels, zijn er zorgen over deze duurzaamheidseisen: zijn ze streng genoeg? Worden ze goed gecontroleerd en nageleefd? De meeste twijfel bestaat rond houtpellets die uit de Baltische Staten (Estland, Letland, Litouwen) en de Verenigde Staten worden geïmporteerd voor bij- en meestook in kolencentrales. Er zijn aanwijzingen van organisaties en journalisten, waarin wordt gesteld dat er wel degelijk natuurbos sneuvelt voor biomassa en dat hout wat als grondstof ingezet kan worden toch als pellets in energiecentrales belandt. Zie bijvoorbeeld het rapport van SOMO (https://www.somo.nl/nl/wood-pellet-damage/). Dit zou niet alleen in strijd zijn met de Nederlandse regels, maar ook met de Europese wet. Volgens het PBL is het niet duidelijk of dit structureel plaatsvindt en zou dit beter onderzocht moeten worden.
Hebben we biomassa voor energie echt nodig? In het Klimaatakkoord is een belangrijke rol weggelegd voor biomassa in de verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening. Biomassa wordt in het energiebeleid vooral gezien als tussenoplossing, tot het moment dat andere duurzame opties goedkoper en verder ontwikkeld zijn. Zo kunnen in het zware wegtransport en de scheepvaart biobrandstoffen de tijd overbruggen totdat er omgeschakeld kan worden naar aandrijving door elektriciteit of groene waterstof. Biomassa wordt ook gezien als een belangrijke tussenoplossing voor warmtenetten, tot alternatieven zoals geothermie (aardwarmte) goedkoper en voldoende beschikbaar zijn (dat is overigens verre van zeker – aardwarmte winnen heeft soms ook bevingsrisico’s en is soms duur). Niet iedereen is ervan overtuigd dat biomassa zo’n grote rol zou moeten spelen. Tegenstanders van biomassa als energiebron, zoals sommige natuurorganisaties, vinden dat de subsidies voor biomassa direct gestopt moeten worden. De SER heeft in 2020 geadviseerd om biomassa meer in te zetten als grondstof. De inzet als energiebron moet waar dat kan af worden gebouwd, mits de klimaatdoelen daardoor niet in gevaar komen. Uit een advies van het PBL uit 2020 blijkt dat het te snel afbouwen van biomassa voor warmte ertoe kan leiden dat de klimaatdoelen niet worden gehaald.
Er is veel discussie over biomassa, maar er zijn een aantal punten waar voor- en tegenstanders het in grote lijnen over eens zijn:
- Liever biomassa gebruiken als grondstof, dan als energiebron. De belangrijkste rol is weggelegd voor biomassa als grondstof voor meubels, papier of bouwmaterialen. Ook in de chemie kan het een belangrijke rol spelen. Biomassa gebruiken voor energie moet vooral gebeuren daar waar weinige alternatieven zijn.
- Veel partijen zijn het ook eens dat de subsidies voor biomassa teveel gericht zijn op energie-inzet en te weinig op inzet op gebruik als grondstof en in de chemie, waar de rol van biomassa op de lange termijn groter is. Daarom schrappen we deze subsidies.
- Niemand wil hele bomen die geschikt zijn voor bouwmaterialen opbranden in energiecentrales. Gebruik van houtige biomassa blijkt te moeilijk te controleren te zijn – daar stoppen we mee. Bovendien is de energiewinning uit het verbranden van hout veel onrendabeler dan stoken op kolen of gas. De directe CO₂-uitstoot is bij biomassa ongeveer twee tot drie keer zo groot als bij de opwekking van dezelfde hoeveelheid stroom door gas en een derde tot de helft groter dan bij kolen. Ondanks dat biomassa afkomstig is vanuit de natuur, levert houtige biomassa een bijdrage aan het broeikaseffect. Gebruik van reststromen voor energieopwekking is een goed idee, als het fossiele bronnen vervangt en er geen betere toepassingen voor zijn. Denk aan dun hout, krom hout of zaagsel dat niet anders gebruikt kan worden.
Kernsplitsing is geen fossielvrij proces (bij de winning van uranium komt wel degelijk CO₂ vrij) en heeft een fors, gevaarlijk afvalprobleem, nog los van de risico’s bij de opwekking, met name in oorlogstijd en bij terroristische aanslagen, en is zeer duur. Het is niet verstandig daar nu fors op in te zetten. Het kabinet moet ook volgens het Expertteam Klimaat „nog maar eens goed nadenken” over zijn voorgenomen besluit om twee kerncentrales in Zeeland neer te zetten. Het team vindt kernenergie terecht duur en overbodig voor het energiesysteem van de toekomst. Volgens voorzitter Bernard ter Haar van dit Expertteam Energiesysteem 2050 is de discussie over kernenergie erg ideologisch geworden. „Wij willen daar afstand van houden. Wij hebben geprobeerd een niet-ideologisch verhaal te houden, op basis van gezond verstand en feiten”, zei de voormalige topambtenaar bij de presentatie van hun rapport.
Volgens Ter Haar is het nooit duidelijk wanneer nieuwe kerncentrales uiteindelijk kunnen draaien. „Het valt altijd weer tegen en wij vinden dat er in 2035 een energieneutraal elektriciteitssysteem moet zijn. Dan is de kans groot dat we die centrales daarna moeten gaan inpassen.” Rond 2035 zal Nederland beschikken over veel windparken op zee, waardoor slechts op een beperkt aantal momenten extra stroom nodig is. Bij een overvloedig aanbod van wind- en zonne-energie zullen kerncentrales niet zonder meer volcontinu kunnen draaien, waardoor ze duur zullen zijn. „Als de kerncentrales vol moeten gaan draaien [om rendabel te zijn], dan is dat vermoedelijk niet voor de Nederlandse markt.”
De experts vinden ook de voorgenomen locatie, het Zeeuwse Borsele, ongelukkig gekozen, omdat het stroomnet er toch al zwaar wordt belast. „Daar centrales vestigen is onhandig, omdat op die plaats veel opgewekte stroom van windparken op zee binnenkomt.” Kernenergie is kortom overbodig en duur, want in 2030 zal er voldoende zon- en windenergie kunnen zijn (wind en zon vullen elkaar aan – is er geen wind, dan wel vaak zon, en vice versa, en zonneparken bij windparken op zee zijn een goedkoper, sneller realiseerbaar en groener en veiliger alternatief) en is er bovendien voldoende grootschalige batterijopslag – er is nu al een enorm aanbod aan plannen daarvoor zonder een cent subsidie!). En dan hebben we het nog niet over de potentie van bi-directione elektrische (accu) systemen, die tegen 2030 naar verwachting 40 dagen windstilte en geen zonneschijn kunnen opvangen. En perovskite zonnepanelen kunnen nu al zelfs bij kunst/daglicht 5 tot 10% rendement bereiken. Kernenergie is een dure, onnodige, gevaarlijke rechtse hobby.
Kernfusie is al decennia een technische illusie gebleken. Het is goed om daar naar onderzoek te blijven verrichten, maar voor onze huidige urgente problemen is daar ook niet de oplossing van te verwachten.
- De kolencentrales moeten snel dicht. Subsidie voor bijstook van biomassa bij kolencentrales vervalt direct – die centrales moeten direct dicht.
- Alleen echte duurzame biomassa kan gebruikt worden als duurzame energiebron, en de toepassing moet zoveel mogelijk beperkt en geprioriteerd worden.
- We investeren niet in kernenergie, dat is niet duurzaam.
- CO₂-opslag is uiteindelijk geen oplossing, maar kan wel tijdelijk soelaas bieden, maar we moeten onze focus en subsidie vooral richten op CO₂-hergebruik. Investeringen in CO₂-opslag (CCS) worden alleen dan toegelaten als er geen duurzamer alternatief beschikbaar is, en – anders dan het expertteam Klimaat adviseert – alleen als tijdelijke tussenoplossing. Hergebruik van CO₂ (CCU) is wel een structureel duurzaam alternatief.
- De energie-infrastructuur van Nederland moet leidend worden voor de ruimtelijke, sociale en economische ontwikkeling, en niet meer volgend zoals nu. Infrastructuur heeft een sturende werking op gedrag van burgers en bedrijven. Met de aanleg van nieuwe en verzwaring van bestaande energienetwerken worden nieuwe mogelijkheden gecreëerd voor burgers en bedrijven. Daarvoor moeten netbeheerders ook investeringsruimte en (wettelijke) ruimte krijgen. Ook voor burgers, corporaties en gemeentes is juridische ruimte nodig zodat ze zelf met lokale duurzame energiesystemen aan de slag kunnen gaan en lokaal maatwerk mogelijk wordt. De energie-infrastructuur geeft ook het verdienvermogen van Nederland vorm. Het elektriciteitsverbruik zal volgens het Expertteam Klimaat in 2050 ten minste twee- tot driemaal zo hoog zijn als nu. Het tijdig en op de juiste plaats realiseren van adequate elektriciteitsnetten is de hoofdopgave van de vernieuwing van het energiesysteem. Energie-infrastructuur wordt een vestigingsplaatsfactor in een breder ruimtelijk perspectief voor Nederland.
- We moeten veel meer inzetten op energiebesparing. Het potentieel daarvoor wordt veel te weinig benut. Alle nieuwe bedrijvigheid die veel extra energie nodig heeft wordt in beginsel niet meer toegelaten. We verhogen het energiebesparingsdoel voor 2030 van 32,5% naar 45%. De schoonste energie is de energie die we niet hoeven op te wekken. En we kunnen niet zonder, willen we de doelstelling van maximaal 1,5 graad opwarming halen en nog ergere klimaatrampen voorkomen. De transitie is alleen haalbaar bij forse energiekrimp.
- Dat vraagt om een economisch structuurbeleid dat gericht is op onder meer extensivering (vermindering) van energiegebruik, met name in de industrie. De huidige verplichting voor energiebesparing bij industrie wordt niet gehandhaafd. Dat gaan we direct veranderen en hard handhaven. Er moet een Noodwet voor verplichte energiebesparing bij bedrijven komen opdat huishoudens niet verstoken worden van energie. Daarbij gaan o.m. de meest energie-intensieve bedrijven verplicht dicht, worden er maxima gesteld aan verwarming en airconditioning, moeten winkels hun deuren sluiten, wordt terrasverwarming verboden, wordt verlichting in lege gebouwen verboden, etc. Alles wordt uit de kast gehaald om energie te besparen. We stoppen met het faciliteren van veel energie en water slurpende datacenters in ons land.
- Met procesintensificatie, een verzamelnaam voor radicaal andere, veel meer duurzame en efficiënte processen en apparaten, kan fors op energie worden bespaard. Onderzoek uit 2020 van adviesbureau Royal Haskoning-DHV liet zien dat de grote industrie de uitstoot van CO₂ met meer dan 3 miljoen ton kan verminderen door energiebesparing. Dat komt overeen met de uitstoot van 400.000 huishoudens (auto, verwarming, elektriciteit), ofwel meer dan alle inwoners van Amsterdam. Voor alle duidelijkheid: het gaat om maatregelen die zich binnen vijf jaar terugverdienen door besparingen op de energierekening. Netto leveren ze dus een besparing op. Een voorbeeld is isolatie. Vaak is op onderdelen als flenzen of afsluiters geen isolatie aanwezig. De daken van verwarmde tanks worden niet standaard van isolatie voorzien, terwijl dit ruim 40 procent energie kan besparen. Waar wel isolatie is, blijkt die vaak beschadigd, soms ook zonder dat het van buiten te zien is. Allemaal punten waar met een gerichte aanpak veel te winnen is. De industrie is daar nu te laks. De aandacht binnen de industrie is eerder gericht op nieuwe producten of processen. Daarnaast stellen grote concerns vaak strikte rendementseisen aan inzet van kapitaal: investeringen krijgen alleen goedkeuring als ze zich binnen twee of drie jaar terugverdienen. Energiebesparing in de industrie levert geld op, maar er zijn andere investeringen die nu meer en/of eerder rendement opleveren. Energiebesparing draagt ook bij aan minder milieuschade en zorgt voor werkgelegenheid bij het toepassen van schone technologie.
Alle reden om deze mogelijkheid juist prioriteit te geven vanuit de overheid. Tot nu toe accepteren we dat in de industrie nog grootschalig inefficiënte technieken worden toegepast. We investeren vervolgens heel veel belastinggeld in dure, vaak milieu-schadende technieken, om een soortgelijke hoeveelheid energie te leveren.
- We heffen per direct de uitzondering van de industrie op de investeringsverplichting in energiebesparing op en gaan deze verplichting strak handhaven. Het energiebesparingsbeleid voor de grote industrie is sinds de jaren negentig gebaseerd op convenanten. Dat gaat met zachte hand. Dit blijkt niet effectief, er wordt te weinig besparing gerealiseerd ten opzichte van de afgesproken doelen. Tijd voor een andere aanpak. Kleinere bedrijven zijn al wettelijk verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen die zich binnen vijf jaar terugverdienen. Dit draagt bij aan een groeiend bewustzijn en deze aanpak werpt vruchten af. Maar de grote industrie is in Nederlandse wetgeving van deze verplichting uitgezonderd, omdat ze ook onder het Europese emissiehandelssysteem valt. Dat systeem werkt onvoldoende om tot besparingen te komen.
- Elders wordt door ons ook een verandering van de energiebelasting voorgesteld, waarbij de huidige vrijstellingen voor grootverbruikers vervallen. Eveneens willen we een hoge CO₂-heffing en een ETS-heffing. Dit zal de industrie aanzienlijk prikkelen te investeren in energiebesparing, energieefficiëntie en verduurzaming van hun energiegebruik. Het zal zonder twijfel ook leiden tot vertrek of beëindiging van sommige energie-intensieve bedrijvigheid, maar daar staat nieuwe, duurzame en slimme bedrijvigheid tegenover. De betrokken werknemers krijgen een inkomensgarantie en worden desgewenst naar ander werk begeleid.
- We bieden energie-intensieve bedrijven die hun CO₂-uitstoot willen terugdringen investeringszekerheid door middel van carbon contracts for difference (CCfD’s), die de kloof overbruggen tussen de geldende prijs van CO2-emissies en de werkelijke kosten van emissiereductie. Restwarmte-uitstoot wordt belast opdat het rendabel wordt deze te benutten.
- We stellen daarenboven bindende duurzaamheidsnormen vast voor datacentra, waaronder energie-efficiënte koeling, minimaal watergebruik, hergebruik van restwarmte en verlenging van de levensduur van hardware. In afwachting daarvan stellen we per direct een moratorium in.
- We stellen ecodesignregels vast die het dataverbruik van online films, video’s, games en advertenties aan banden leggen, evenals dat van slimme apparaten. We voeren ecodesignregels in voor software om het gebruik van systeembronnen, energie en data te beperken. Deze regels moeten software bloat aanpakken door paal en perk te stellen aan niet-essentiële vooraf geïnstalleerde software, door voor te schrijven dat dergelijke software door de gebruikers kan worden verwijderd en door te verbieden dat software onnodig op de achtergrond draait. Niet-essentiële softwarefuncties die een aanzienlijke hoeveelheid werkgeheugen, opslag of rekenkracht vergen, dienen optioneel te zijn. Functionele updates moeten omkeerbaar zijn. We bevorderen vrije en open software die gebruikers in staat stelt de code aan te passen aan de capaciteit van hun hardware en aan hun behoeften, zonder onnodige ballast.
- We verbieden cryptomunten – naast het grote data- en energiebeslag zijn deze munten gevaarlijk voor de financiële stabiliteit, schulden van huishoudens en worden ze gebruikt voor witwassen van criminaliteit en witwassen.
- We ontwikkelen een meetlat voor de rekenintensiteit van kunstmatige intelligentie (AI), voeren een rapportageverplichting in voor AI-ontwikkelaars en bevorderen het gebruik van de meetlat als criterium bij de aankoop van AI door overheden.
Circulaire economie
We moeten onze economie geheel verduurzamen naar een circulaire economie. Dat is een kringloopeconomie waarin geen eindige grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen (afval) volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. Grondstoffen dreigen schaars te worden door een groeiende bevolking op onze planeet en de toenemende welvaart in de wereld. Door onze parasitaire levenswijze worden bovendien ecosystemen, het klimaat en onze gezondheid bedreigt met de afvalstoffen van die levenswijze.
We gaan naar een kringloopeconomie waarin geen eindige grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen (afval) volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. Met een zuiniger gebruik van eindige grondstoffen, en met een productieconcept waarin hergebruik, reparatie en recycling uitgangspunt is, en waarin ook energie teruggewonnen wordt uit materialen en afval(verwerking). Een donut-economie, waarin de groei begrensd is door lijnen van ecologische duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. En waarin groei niet meer alleen gemeten wordt in welvaart, maar ook in welzijn, geluk, ecologie en gezondheid. Met ook nieuwe verdienmodellen, waarin je betaalt voor gebruik in plaats van voor bezit, en waarbij producenten eigenaar blijven van het product. Voor iedere sector van onze economie komen er wettelijke doelstellingen, instrumenten en financiering, op weg naar een volledig circulaire economie in 2050. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kan een circulaire economie 10% afname van onze CO₂-uitstoot en 20% waterbesparing in de industrie opleveren, maar ook meer leveringszekerheid van grondstoffen (25% minder import van primaire grondstoffen), als ook ruim 50.000 nieuwe banen en zeven miljard euro extra voor de Nederlandse economie.
Dat vraagt wel een enorme transitie. Deze moet eerlijk en rechtvaardig plaatsvinden, opdat huishoudens met een laag en middeninkomen daar niet de rekening van betalen. Het moet hen financieel mogelijk gemaakt worden duurzaam te leven.
Een circulaire economie is veel meer dan alleen recycling. Het begint met zuiniger omgaan met grondstoffen door anders te denken over producten en productieprocessen. Is het product het beste antwoord op de behoefte en kunnen bij de productie minder of andere grondstoffen worden gebruikt? In het ontwerp van producten en diensten moet al rekening gehouden worden met hergebruik, reparatie en recycling. Er moet ook energie teruggewonnen worden uit materialen en afval storten en verbranding zonder energieterugwinning moet zoveel mogelijk worden voorkomen.
Veel grondstoffen zijn onttrokken aan de aarde en opgeslagen in gebouwen, infrastructuur en in producten als televisies, folders en flessen. De gebouwde omgeving kan worden gezien als een mijn, waar kostbare grondstoffen uit kunnen worden herwonnen (urban mine). Materialen als papier, staal en glas worden al veel gerecycled. Maar er zijn nog meer materialen en producten die worden afgedankt, die kunnen worden hergebruikt en waaruit grondstoffen kunnen worden gerecycled. Afgedankte elektronica bijvoorbeeld bevatten veel zeldzame aard- en edelmetalen, die nog nauwelijks worden gerecycled.
Waar ook meer mee kan en moet is bij beton. De voorraad van beton in gebouwen en werken – zoals viaducten en bruggen – is enorm. Het vrijkomende beton wordt bijna volledig gerecycled, maar het overgrote deel van het materiaal verdwijnt in laagwaardige ophogingen en wegfunderingen. Bij de productie van beton komen echter veel broeikasgassen vrij en in dergelijke ophogingen kan ook zand of grind worden gebruikt. Belangrijke uitdaging voor de bouwsector is om de grote voorraad beton hoogwaardiger te recyclen. Oftewel meer toepassen in beton. Daarnaast kunnen architecten in de ontwerpfase beter inspelen op mogelijkheden van hergebruik van gebouwen en onderdelen daarvan. Bijvoorbeeld door modulair te ontwerpen, waardoor een gebouw makkelijk is af te breken in modules en onderdelen van een gebouw makkelijk kunnen worden hergebruikt.
- We gaan de nieuwe ontwerp richtlijn voor reparatie en garantie al vooruitlopend in nationale regelgeving omzetten:
- Verplichte reparatie binnen wettelijke garantietermijn (verkopers moeten reparatie aanbieden);
- Meer reparatie buiten wettelijke garantietermijn (consumenten krijgen recht op reparatie door producent bij technisch herstelbare producten);
- Online reparatieplatform (moet het voor consumenten makkelijker maken in contact te komen met verkopers en producenten voor reparatie);
- Een Europese kwaliteitsnorm voor reparatiediensten.
- We gaan voor de verkoop van producten een wettelijke normering instellen dat het gebruik van circulaire en/of duurzame natuurlijke grond- en hulpstoffen steeds meer verplicht stelt. Onder meer bij de bouw, textiel en bij elektronica. Elders hebben we al een Afvalwet aangekondigd naar analogie van de Klimaatwet, die het gebruik van niet-circulaire/duurzame natuurlijke producten met afdwingbare doelstellingen en termijnen beperkt en een verpakkingsbelasting plus uitbreiding van statiegeldregelingen.
- Er zijn ook nieuwe verdienmodellen nodig, waarbij je betaalt voor gebruik in plaats van voor bezit, waarbij producenten eigenaar blijven van het product. Denk aan de platforms voor auto delen, het beheer van kantoormeubilair en van medische apparaten.
Herstel van biodiversiteit en een duurzame, adaptieve ruimtelijke ordening
Herstel van biodiversiteit is naast de klimaattransitie en de transitie naar een circulaire industrie een derde ecologische prioriteit. De aanpak van de stikstofcrisis, zoals hiervoor opgenomen in een nieuw landbouwbeleid, maar ook met de krimp van de uitstoot daarvan in de industrie, de mobiliteit en de bouw staat daarin voorop.
- We gaan de Europese Natuurherstelwet royaal implementeren en verzetten ons tegen een beperking daarvan, desnoods met een veto. Een breed en sterk natuuroffensief geeft juist ruimte dat ons land van het slot gaat. In de ruimtelijke ordening is herstel van biodiversiteit één van de centrale pijlers.
- In de nationale visie op de ruimtelijke ordening krijgen naast de volkshuisvesting de duurzaamheidstransities en -adaptaties (klimaat, circulariteit, biodiversiteit en schone lucht/bodem/water), en de daarvoor benodigde infrastructuur prioriteit. We sluiten aan bij de visie van wetenschappers van de Universiteit Wageningen (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/nederland-is-in-2120-schoon-en-groen~b831756c/ , gebaseerd op: https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/nederland-in-2120.htm).
Gegeven de groeiende urgentie stellen we de doelstellingen in de kaart bij naar het jaar 2100, 25 jaar eerder.
De kaart van Nederland kleurt daarin opvallend groen; er is geen plaats ingeruimd voor kerncentrales, agroparken of varkensflats. Dat komt doordat de onderzoekers hebben gezocht naar natuurlijke oplossingen voor de problemen waarmee Nederland wordt geconfronteerd: de klimaatopwarming, de stijging van de zeespiegel, de afbraak van biodiversiteit. We stellen een – periodiek te actualiseren – bindende visie vast met hoe ons land er eind deze eeuw moet uitzien met tussendoelen.
- Wij gaan uit van processen die met de natuur meewerken, niet daartegenin. De zeespiegelstijging wordt opgevangen met een robuustere duinenrij, boeren gaan over op kringlooplandbouw, bredere rivieren voeren hoogwaterpieken af, bossen vangen CO2 Het is een optimistische visie waarin haalbare mogelijkheden worden gegeven om de dreigende crises op te vangen, van zeespiegelstijging, verdroging, extreme regenval, afnemende biodiversiteit, vervuiling van bodem, (drink)water en atmosfeer, risico op zoönoses, woningnood tot regionale ongelijkheid.
- De veranderopgaven in Nederland moeten slim gecombineerd worden. De keuzes die we maken voor het toekomstbeeld voor het jaar 2100 zijn daarom gebaseerd op vijf principes die elkaar versterken:
- Natuurlijk systeem aan de basis. Het bodemtype, de hoogteverschillen en de watersystemen in Nederland zijn bepalend voor de toekomstige ruimtelijke inrichting. Het natuurlijke systeem is uitgangspunt voor de oplossingen die aangedragen worden voor een klimaatbestendig en biologisch divers Nederland.
- Optimaal benutten van water. Om de biodiversiteit en kwaliteit van de natuurlijke omgeving te vergroten en elke druppel water optimaal in te zetten, moet ons watermanagement gericht zijn op het maximaal vasthouden, benutten, bergen en dan pas afvoeren van water.
- Natuurinclusieve samenleving. Bij alle keuzes op het gebied van energie, landbouw, circulaire economie, leefbaarheid, verstedelijking en watermanagement, houden we rekening met de natuur. We kijken naar de gevolgen van menselijk handelen voor natuur, het beschermen ‘oude natuur’ strikt(er) en zetten in op natuurlijke processen, mogelijk in combinatie met technische oplossingen. We zien ruimte voor het ontstaan van nieuwe natuur, maken optimaal benut van de baten voor de mens (ecosysteemdiensten) en werken aan ecologische verbindingen die flora en fauna helpen hun verspreiding te verschuiven.
- Circulaire economie. Een natuurlijkere toekomst voor Nederland is gebaseerd op het principe dat het land over 75 jaar niet alleen klimaatneutraal is, maar zelfs klimaatpositief waarmee we meer broeikasgassen willen vastleggen dan uitstoten. Dat vraagt om een transitie richting een circulaire economie gericht op duurzaamheid, met een focus op een duurzame kenniseconomie en een sterk ontwikkelde kringlooplandbouw. Ook op zee.
- Meebewegende (adaptieve) ruimtelijke inrichting. De noodzakelijke aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering, de energietransitie, en verdere verstedelijking, leiden tot sterke veranderingen in de (natuurlijke) omgeving en biodiversiteit. Om een veilige, leefbare, welvarende en duurzame toekomst te garanderen, moet Nederland slim met de natuur meebewegen en natuurlijke processen optimaal benutten in de ruimtelijke inrichting, zoals bijvoorbeeld door Bouwen met Natuur oplossingen voor hoogwaterveiligheid.
- De manier waarop we het land (en wateroppervlak) inrichten en gebruiken hangt in de eerste plaats af van wat de natuur kan dragen. Het ene gebied leent zich voor een slimme combinatie van landbouw en energieopwekking, in andere delen gaat verstedelijking samen met de ontwikkeling van nieuwe natuur. Weer elders verdient het beschermen van bestaande natuur voorrang en wordt niet gekozen voor meervoudig landgebruik. Dit leidt tot de volgende contouren voor het Nederland naar waar we moeten streven voor het jaar 2100:
- Blauwgroen landschap: De stedelijke omgeving en het agrarisch landschap worden dooraderd met blauwgroene landschapselementen, zoals groenbuffers langs rivierstromen en stedelijke bossen. Dit maakt het landschap niet alleen visueel aantrekkelijk, het vergroot het areaal natuur, bos en open water, het vergroot de biodiversiteit en laat ons profiteren van ecosysteemdiensten. Zo levert het verkoeling, vruchtbare bodems en mogelijkheden voor recreatie.
- Circulaire landbouw: De Nederlandse landbouw is in 2100 volledig circulair. Rond de steden komen er meer bomen die voedsel leveren en voedselbossen, die naast voedselproductie, van belang zijn voor het vastleggen van koolstof en het leefklimaat in de stad. Landbouw, tuinbouw en veehouderij spelen slim in op verzilting, vernatting en weersextremen. De producenten hebben zich bovendien aangepast aan het veranderende voedingspatroon van de Nederlander, dat flexitarisch dan wel vegetarisch is. Insecten en zeewier staan al een tijd op het menu. Het totaal aan landbouwgrond is in 2100 gehalveerd ten opzichte van nu en de veehouderij is dan tot een derde van de productie geslonken. Een deel van de voedselproductie is verplaatst naar zee.
- Biobased economie: Nederland heeft zich ontwikkeld tot een klimaatneutraal, zelfs klimaatpositief land. De Nederlandse economie van 2100 is gericht op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en ecosysteemdiensten. Biobased producten en energie worden gemaakt uit biomassa. De uitstoot van broeikasgassen wordt massaal teruggedrongen en CO₂ wordt maximaal vastgelegd in bossen, bodems, grasland en natte natuur. Het areaal bossen is verdubbeld in 2100 ten opzichte van nu. Bodems zijn vruchtbaar, nemen veel water op en houden het vast om later te benutten. Afval bestaat niet meer als zodanig, maar is dé nieuwe grondstof: vrijwel alles dat we gebruiken, wordt opnieuw gebruikt. Energie is goedkoop en duurzaam en wordt volledig opgewekt door zon, wind, aardwarmte en biomassa.
- De stad: In 2100 is het stedelijk oppervlakte van Nederland toegenomen. Steden produceren meer energie en water dan ze verbruiken. Ze fungeren als spons en zijn maximaal groen en blauw voor optimale leefbaarheid en verkoeling. Ook de gebouwen zijn natuurinclusief en houtbouw is gemeengoed. Gezuiverd afvalwater uit steden wordt gebruikt voor drinkwater, proceswater voor industrie en irrigatie voor de landbouw. Regenwater wordt optimaal benut. De laatste decennia voor 2100 is de watervraag in heel Nederland afgenomen door waterbesparende teeltvormen en waterbesparende maatregelen. Het rivierengebied biedt – naast ruimte voor water en natuur – ook plaats aan drijvende woningen. Op de klimaatdijken langs de rivieren, die veel breder zijn dan de dijken die we nu kennen, kunnen woningen worden gebouwd en kan energie worden opgewekt.
- Beleid: Beleidskeuzes worden getoetst op hun effecten op de natuur en biodiversiteit. Natuur als leidend principe is verankerd in mens en wet. Integraal afwegen en natuurinclusief werken is de norm. Internationale afspraken wegen zwaar mee. Van vrijblijvendheid is geen sprake meer.
- We gaan fors investeren in natuurontwikkeling, -bescherming en herstel. Er worden meer en met elkaar verbonden natuurgebieden gerealiseerd, met bescherming en herintroductie van bedreigde soorten. We investeren in het aaneensluiten van het netwerk van alle natuurgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, versneld en in volle omvang. Er komen twee grote natuurgebieden in Nederland bij: de Markerwadden en het Oostvaarderswold in Flevoland. Het NP De Utrechtse Heuvelrug wordt verdubbeld. Daarnaast worden nieuwe nationale landschappen aangewezen.
- Er wordt meer en meer divers bos aangelegd, ook om aan de CO₂-reductie doelstellingen te voldoen, maar ook voor bosbouw voor duurzame bouw. Het bosareaal in Nederland (nu 11 procent van het landoppervlak) wordt verdubbeld, conform de aanbevelingen van de Wageningse onderzoekers. Bomen worden vooral bijgeplant op de Veluwe, in Noordoost-Nederland, de Achterhoek en Noord-Brabant. Ook voedselbossen in en rond de steden. Er komt een Autoriteit Boom- en Bosbeheer die toestemming moet geven indien er bomen gekapt worden.
- De kustlijn inclusief duinen en aangrenzend natuurgebied houden we puur; bebouwing wordt uitgesloten. In natuurgebieden zoals de Noordzee, de Waddenzee en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta is geen plaats voor schadelijke economische activiteiten als gasboring, zandsuppletie (met uitzondering voor versterking van de duinenkust, zie verderop in dit plan) of landaanwinning. De Westerschelde wordt niet meer verder verdiept. Dertig procent van de Noordzee wordt zee-reservaat, gesloten voor visserij en andere schadelijke activiteiten. Om de Waddenzee beter te beschermen, komt er één beheerder voor de Waddenzee.
- In bestemmingsplannen komt de mogelijkheid om waardevolle landschappen met natuurinclusieve landbouw te beschermen naar analogie van waardevolle dorps- en stadsgebieden en stedelijke monumenten. Daarbij kunnen de eigenaren of beheerders subsidie krijgen.
- De toegankelijkheid van natuurgebieden voor wandelaars, fietsers en ruiters wordt gewaarborgd, daar waar en wanneer dat ecologisch verantwoord is. Rond steden ontwikkelen we meer groene recreatiegebieden. Waarden als stilte, nachtelijke duisternis en de weidsheid van het landschap worden beschermd.
- Om waardevolle, open gebieden te behouden moet bebouwing in die gebieden duurder worden. Daarom wordt een openruimteheffing ingevoerd.
- De bezuinigingen op natuur van 2011 worden ongedaan gemaakt, waarbij Staatsbosbeheer weer wordt genationaliseerd en geen winst meer hoeft te maken met bosbouw. Natuur verhuist van het ministerie Economische Zaken naar een apart klimaat, natuur en milieuministerie.
- Bescherming van biodiversiteit en het behoud en terugkeer van bijzondere flora en fauna worden bevorderd. Bijen en weidevogels krijgen speciale aandacht. De zalm en de steur keert weer terug in onze rivieren. De eland keert weer terug in onze bossen. Wolven en lynxen krijgen de ruimte – als toppredatoren beheren zij de wildstand in plaats van de jacht. We zorgen dat dit veilig kan door meer en betere voorlichting over wat te doen bij ontmoeting met deze roofdieren en door vergoeding van beschermingsmaatregelen, mits deze genormeerd en gecontroleerd worden uitgevoerd. Houders van gedomesticeerde dieren krijgen vergoeding bij schade door deze predatoren mits zij voldoende beschermingsmaatregelen hebben getroffen – waarvoor subsidie beschikbaar is.
- We passen ons aan de inmiddels onvermijdelijke zeespiegelstijging en extreme regenval en hoge waterstanden in rivieren, alsook langdurige perioden van droogte. De zeespiegel zal in onze Noordzee eind deze eeuw tot zeker 1,2 meter stijgen ten opzichte van nu als de temperatuurstijging wereldwijd niet tot beneden 1,5 graad ten opzichte van 1990 wordt gebracht. Die kans dat dat niet gebeurt is bijna al uitgesloten. Integendeel, bij ongewijzigd beleid schieten we daar ver over heen.
De eerder genoemde Wageningse onderzoekers rekenen met 1,5 meter zeespiegelstijging, het KNMI houdt rekening met 2 meter als het smelten van de ijskap op Antarctica versnelt – waar vele signalen reeds op wijzen. Zonder aanpassingen aan deze zeespiegelstijging zullen de duinen en dijken in Zeeland en Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Groningen (samen ongeveer de helft van ons land) grote risico’s lopen op doorbraken – ook bij rivierdijken door opstuwing door de zee; zullen grote delen van de Randstad, Zeeland en het Noorden verzilten of veranderen in moerasgebieden – doordat in deze lage gebieden na zware regenval het water niet meer weggepompt kan worden; en komen uiterwaarden meer en langer onder water te staan – de wateroverlast zal steeds verder stroomopwaarts kruipen. Zonder stevigere dijken kunnen Zeeland, Zuid-Holland en Flevoland lange tijd onder water komen te staan als dijken doorbreken of overspoelen, net als de gebieden rond de rivieren. Het duurt dan erg lang – eerder een jaar dan een maand – om het water weer weg te pompen (https://nos.nl/nieuwsuur/collectie/13917/artikel/2451244-dit-zijn-de-gevolgen-voor-nederland-als-de-zee-2-of-5-meter-stijgt).
De Waddeneilanden zullen deels verdwijnen en gaan ‘wandelen’ richting de kust. De Waddenzee zal nooit meer beloopbaar zijn. “Aan de Noordzeekant schuren de eilanden door de stijgende zeespiegel af en dat zand slaat in de Waddenzee neer. Zo verschuiven de eilanden dus richting onze kust. Bij 5 meter stijging zullen ze ook kleiner worden. Daar wil je dan niet meer op wonen. De Waddenzee ‘verzuipt’, de biodiversiteit daar verdwijnt.”
- We beschermen ons land tegen overstromingen en wateroverlast, waar mogelijk door rivieren meer ruimte te geven en hun natuurwaarden te versterken, in plaats van dijken te verzwaren.
- Tegen langdurige droogte wordt geïnvesteerd in meer wateropslag, minder verstening, minder intensief watergebruik en minder waterverspilling. Ook in de stad komt er meer groen en stadslandbouw wordt bevorderd. Bevers, otters en dassen blijven beschermd, maar kunnen verplaatst worden bij bedreiging van essentiële infrastructuur (dijken, spoorwegen).
- Om de zeespiegelstijging op te vangen, wordt de natuurlijke duinvorming langs de kust gestimuleerd. Ter bescherming van de Nederlandse kust worden hybride dijken aangelegd van natuurlijke oorsprong, zoals duinen en schelpdierbanken en wordt zand opgespoten (zandsuppletie). Hoe hoger de stijging van de zeespiegel, hoe meer zand opgespoten moet worden. Voor een absolute stijging van anderhalve meter is jaarlijks gemiddeld 46 miljoen kuub zand nodig, bijna vier keer zoveel als er nu gesuppleerd wordt. Dit wordt gewonnen uit de zeebodem, in langgerekte geulen op meer dan twintig meter diepte. Golven nemen het zand mee naar het strand waar de wind het tegen de duinen plakt. Duinen zijn prachtige zeewaterkeringen. Het is een zelfhelend systeem.
- Door de zeespiegelstijging zal de stormvloedkering in de Oosterschelde vaker dicht moeten. Terwijl de getijdenwerking in de Zeeuwse wateren essentieel is. Die getijdewerking gaan we door de achterdeur binnenhalen met een open doorgang naar de Westerschelde bij de Kreekraksluizen onder Bergen op Zoom. Dan krijg je een gedempt getij.
- We moeten in Nederland meer met minder land en meer met water gaan doen, onder andere door de bodem, de waterkolom en het wateroppervlak van de Noordzee verder te benutten. De Noordzee heeft Nederland veel te bieden. Het is niet alleen een grote producent van hernieuwbare energie, maar ook van eiwitten uit zeewier, schelpdieren en vis.
- De energie- en voedselwinning in het Noordzeegebied wordt gecombineerd met natuurontwikkeling. Afhankelijk van de hoofdfunctie die een bepaald deelgebied van de Noordzee heeft, bijvoorbeeld bescherming van de zeebodem, is een andere vorm van gebruik er niet toegestaan als dat die de hoofdfunctie verstoort.
- De Noordzee leent zich uitstekend voor de productie van duurzame energie, door windmolen- en zonneparken op zee. Voormalige booreilanden worden gebruikt voor de opslag van CO2en de productie van waterstof, een andere duurzame energiebron.
- Langs de fundamenten van de windmolenparken kunnen natuurlijke rifbouwers, zoals de platte oester en de zandkokerworm, werken aan kunstmatige riffen waar verschillende plant- en diersoorten goed gedijen. In 2100 eten mensen veel minder eiwitten van runderen en varkens, wat de voedselproductie in en op zee een flinke boost geeft. Op en rond windmolenparken is ruimte voor aquacultuur: de teelt van oesters, mosselen en zeewier als nieuwe bron van eiwit.
- De visserij is in 2100 volledig duurzaam; bijvangst en bodemverstoring blijven tot een minimum beperkt. . Delen van de Noordzee worden beschermd natuurgebied (nationaal park). Door stijging van de watertemperatuur begroet de Noordzee nieuwe zuidelijke zoogdieren en vissoorten, zoals de tuimelaar, gestreepte dolfijn, blauwe haai, zeebaars en zonnevis. Het aantal noordelijke soorten neemt af of verplaatst naar diepere wateren. De biodiversiteit in de kustzone is in 2100 rijker dan in de eeuw daarvoor. Soorten als mul, goudbrasem, ansjovis, zeebaars, bruinvis, tuimelaar en bultrug komen algemeen voor en ook de zeearend heeft er zijn plek gevonden. Door een verbreding van de riviermondingen waar zoet rivierwater en zout zeewater zich mengen, ontstaan nieuwe leefgebieden voor planten en dieren. De kust is ook over 75 jaar nog een enorme toeristische trekpleister.
- Op de fundamenten van de installaties die in de vorige eeuw voor olie- en gaswinning zijn gebruikt, worden drijvende eilanden ontwikkeld voor de opslag van waterstof in oude gasvelden. Drijvende eilanden, waarop ook havens, ICT-infrastructuur en zonneparken worden aangelegd, hebben het grote voordeel dat ze meebewegen met de zeespiegel, verplaatsbaar en weer te verwijderen zijn. Bij Rotterdam bijvoorbeeld kan een drijvende haven worden aangelegd voor de overslag van lading van grote zeeschepen op kleinere vaartuigen
- Potentiële verontreiniging van de Noordzee wordt direct bij de bron aangepakt en dankzij verbeterde waterzuiveringsinstallaties komen nauwelijks nog schadelijke stoffen in het zeewater terecht.
- Door actief natuurbeheer wordt de biodiversiteit van de Waddenzee (Werelderfgoed) zo goed mogelijk behouden. Voor de tientallen wadvogelsoorten zijn rust-, rui- en broedgebieden en ook foerageergebieden aangelegd. Geholpen door een stijging van de zeewatertemperatuur laten zuidelijkere soorten als de tapijtschelp, het kortsnuitzeepaardje, de flamingo, tuimelaar, stekelrog en pijlstaartrog zich meer en meer zien in het Waddengebied.
- Een deel van de westelijke Waddenzee komt in 2100 bij eb niet meer droog te liggen. Door de zeespiegelstijging verdrinken een aantal wadplaten permanent. Om de ernstige gevolgen tegen te gaan voor visetende vogels die op de wadplaten broeden en voor zeehonden die er hun jongen werpen en zogen, worden vogeleiland Griend (ten zuidwesten van Terschelling) en andere wadplaten opgespoten. Tussen Vlieland en Texel vallen nog wel wadplaten droog; hier zijn veel vogels te vinden.
- Het opspuiten van slik bij Balgzand (de grootste wadplaat, ten oosten van Den Helder) beschermt de kust en zorgt voor behoud van de vogelrijkdom.
- In het oostelijk Waddengebied komen, ondanks de zeespiegelstijging, bij eb nog veel platen droog te liggen. Op de eilandkoppen en in de buitendelta’s liggen grote zandophopingen die door de stroming meegevoerd worden richting Waddenzee. Door de aanwas en erosie die de stijging van de zeespiegel veroorzaakt, wandelen de eilanden richting het zuidoosten.
- De vastelandskust van Friesland en Groningen kenmerkt zich door brede waterkerende landschappen in plaats van dunne dijken. We komen er wadplaten, kwelders (begroeide buitendijkse gebieden), brede dijken en kruidenrijke vegetatie tegen die overgaan in moerassen tussen dubbele dijkzones. In binnendijkse brakke gebieden vindt zilte teelt plaats.
- Door de klimaatopwarming zal het weer vaker extremen vertonen. Om hoogwaterpieken door overvloedige regenval beter op te kunnen vangen, krijgen de rivieren meer ruimte. Als rivieren door hoge zeespiegelstanden niet meer kunnen afvoeren, bieden de uiterwaarden ruimte voor berging. De rivieren hebben in 2100 een steeds grotere variatie in afvoer. Zo zal de IJssel extreem grote hoeveelheden water van de Rijn naar het noorden voeren.
- Het rivierbed van de IJssel is daarvoor in breedte verdubbeld. Om de extreme afvoer van de Maas op te vangen, worden de Maaskades verwijderd, waarna het hele Maasdal weer kan mee stromen. De Maas en de Waal worden (weer) met elkaar verbonden. Woningen die te vaak onder water kwamen, zijn gesloopt. Deze ontwikkeling van IJssel en Maas is goed voor het herstel van de Nederlandse biodiversiteit. Ook gunstig is dat de dijken van de overige rivieren hierdoor niet verhoogd hoeven te worden. Door het verhogen van het waterpeil in de moerassige zones die aan de binnenzijde van de dijken zijn aangelegd, ontstaat tegendruk bij hoge rivierstanden. Deze brede zones kunnen bovendien water opslaan en vergroten ook de biodiversiteit. De vruchtbare rivierkleigronden bieden mogelijkheden voor kringlooplandbouw. Naast melkveehouderij ontstaat er ruimte voor akkerbouw en fruitteelt.
- De Biesbosch is uitgebreid naar het westen en oosten, wat de wateropvangcapaciteit van het gebied heeft vergroot. Dit is nodig vanwege hogere rivierafvoeren, de hogere zeespiegel en het openstellen van onder meer Grevelingen en Haringvliet. De Biesbosch is topnatuur geworden met paaiplaatsen voor fint en broedlocaties voor de visarend. Geholpen door de temperatuurstijging laten ralreiger en kroeskoppelikaan zich hier ook weer in Nederland zien. In delen van de Biesbosch is plaats voor extensieve (vlees)veehouderij.
- Door het aanleggen van ‘vooroevers’, langgerekte eilanden langs de kust, worden de dijken beschermd en krijgt het IJsselmeer twee peilstanden: een vast peil voor de scheepvaart langs de randen en een dynamisch peil in het midden. Dat is goed voor de natuurontwikkeling. Het zand voor de oevers dat uit het IJsselmeer gewonnen is, heeft diepe koele geulen gecreëerd waar spiering zich in hete zomers kan terugtrekken. Het IJsselmeer is en blijft een belangrijke zoetwatervoorraad voor drinkwater en hoogwaardige landbouw. Wel is de watervraag in de decennia voor 2100 in heel Nederland afgenomen, onder meer door waterbesparende teeltvormen en waterbesparende maatregelen in industrie en huishoudens. De zee en de IJssel bepalen het peil en de condities van het IJsselmeer.
- De Afsluitdijk blijft bestaan, de Houtribdijk (tussen Lelystad en Enkhuizen) wordt opgeknipt, waardoor eilandjes ontstaan met bruggen ertussen.
- In de monding van de IJssel is een zoetwaterdelta ontwikkeld. Tussen de Noordoostpolder en het vaste land wordt een nieuw randmeer aangelegd. Dat gebeurt om te voorkomen dat aangrenzende natuurgebieden zoals de Weerribben verdrogen. Destijds bij de aanleg van de polder is dat vergeten.
- Er komt een vergunningsplicht voor het onttrekken van grondwater (industrie en landbouw zijn grote onttrekkers), en in de vergunningen worden voorwaarden en mogelijkheden voor beperking en beëindiging van onttrekking opgenomen. Rondom natuurgebieden komt er een verbod op het onttrekken van grondwater.
- Er komt een nieuwe infrastructuur op poten te staan, waardoor het geen barrière meer vormt in de natuurlijke systemen en waterstromen. Het is volledig afgestemd op extremen en zo ontworpen en ingericht dat het in tijden van nood optimaal functioneert als evacuatienetwerk. In de polders is een multifunctioneel groenblauw netwerk gerealiseerd ten gunste van natuurlijke plaagbestrijding, gewasbestuiving en waterbuffering in geval van extreem weer.
- Rond de steden komen er opvangbekkens voor water en groene gordels met (voedsel-)bossen, ook voor natuur en recreatie.
- De ruimtelijke ontwikkeling per regio in 2100 ziet er zo uit:
- De zuidwestelijke delta, waar Zeeland deel van uitmaakt, is in 2120 ruimtelijk sterk veranderd. Het is een groene oase te midden van Nederlandse en Belgische beboste steden.
- De duinen aan de Noordzeekust zijn in omvang verdubbeld. Dubbele dijken garanderen de veiligheid van de inwoners.
- Zoetwaterlandbouw en zouttolerante landbouw hebben er elk hun eigen plek. Door vernatting en het oprukkende zoute water bieden zilte teelt en aquacultuur (schelpdier en zeewier) een volwaardig nieuw landbouwperspectief. Landbouwgronden hebben er plaatsgemaakt voor dubbele dijksystemen. Het land tussen de dijken wordt onder meer ingezet voor schelpdier- en zeewierteelt. De zoet-zoutwaterovergangen in het gebied zijn behouden, wat een gunstig effect heeft op de biodiversiteit. Door afzetting van slib groeit het land mee, wat bijdraagt aan de natuurontwikkeling en waterveiligheid.
- In de monding van de Oosterschelde is een nieuwe stormvloedkering aangelegd die meer dynamiek van het water toestaat en de aanwas van platen en slikken (wadden) mogelijk maakt. Op plaatsen waar van meegroeien geen sprake is, wordt de aangroei gestimuleerd met zandpuffers (kleine zandopspuitingen). Door een verbinding met de Westerschelde bevindt zich meer slib in het systeem en dat betekent meer voedingsstoffen. Flora en fauna profiteren hiervan. Om de migratieroutes voor vissen te bevorderen, is de Oosterschelde door een zoet-zout overgang verbonden met het Volkerak-Zoommeer. Deze brakke of zoet-zoutovergangszones zijn een aantrekkelijke leefomgeving voor bijzondere flora en fauna. Grevelingen en Haringvliet zijn verbonden met de Noordzee en rivieren, waardoor zoet-zoutovergangen hersteld zijn en vissen er ongehinderd hun weg vinden van zee naar rivier. Dit heeft een positief effect op de populaties van vele vissoorten, waaronder verschillende soorten roggen en haaien, de steur, de paling en de zalm. De biodiversiteit in het gebied is toegenomen en er heeft zich een rijke, gevarieerde natuur ontwikkeld.
- De Noord-Nederlandse kleigronden lenen zich uitstekend voor hoogwaardige kringlooplandbouw.
- Zoetwaterbekkens slaan het overtollige regenwater in de winterperiode op zodat het in de droge zomerperiode benut kan worden. Oprukkend zout water wordt met aparte waterlopen slim gescheiden van zoet water. Ook worden zoete stuwen ingezet om het zwaardere zoute water van het zoete te scheiden.
- Brede waterkerende landschappen garanderen de waterveiligheid in het gebied. In de meest kwetsbare laaggelegen gebieden fungeren dubbele dijken als verdediging. Hiertussen zet de zee slib af, waardoor de dijken meegroeien. Elders worden de waterkeringen aan de binnenzijde voorzien van natte moeraszones die zowel water voor de landbouw vasthouden als tegendruk bieden aan hoge zeewaterstanden.
- In het westen van Nederland liggen in 2100 uitgestrekte veenmoerassen en grote wateren met natte teelten rond stedelijke enclaves. Dit zijn visueel aantrekkelijke gebieden en toeristen komen er graag.
- De voormalige rivierbeddingen lopen als groene linten door de natte veenweidegebieden en worden zeer gevarieerd gebruikt, voor zowel recreatie als kleinschalige stadslandbouw.
- Vernatting van de veenweidegebieden zorgt voor een natuurlijke tegendruk tegen zoutindringing, bodemdaling en veenoxidatie. Ook creëert het kansen voor nieuwe aangroei van veen voor de opslag van broeikasgassen. Het massaal doorspoelen van polders met kostbaar zoet water is niet meer nodig. Nederland loopt in 2100 voorop op het gebied van natte (en zilte) teelten. De natte teelt levert onder meer riet, moerasbos, veenmos en cranberries, vormt geschikt leefgebied voor waterbuffels en draagt daarmee bij aan de productie van biomassa, vezels, isolatie- en constructiemateriaal, potgrond, medicijnen, veevoer, vlees en kaas. De inwoners van Noordwest-Europa eten minder vlees, waardoor minder grond nodig is voor melkveehouderij. De melkveehouderij heeft hierop op het juiste moment ingespeeld door samenwerking te zoeken met tuinbouw, aquacultuur en agrarisch natuurbeheer.
- De grootste uitdaging voor de hoge zandgronden in het oosten van Nederland, Brabant en de Veluwe is het tegengaan van verdroging. In sommige afgelopen hete zomers hadden regio’s als Twente en de Achterhoek veel last van droogte. Een manier om dat te voorkomen is door water vast te houden en het beter te laten infiltreren in de bodem. De hogere zandgronden zijn cruciaal voor het watersysteem. Door hier maximaal water vast te houden en te vertragen, worden beken en rivieren ontlast bij neerslagpieken en piekafvoeren.
- Door beken maximaal te verlengen wordt water langzamer afgevoerd, waardoor het meer tijd krijgt om weg te zakken. Ook wordt het grondwater maximaal aangevuld. Er zijn regionaal grote infiltratiegebieden ingericht waar het regenwater maximaal wordt vastgehouden in plaats van afstroomt.
- Naaldbossen worden vervangen door open gebieden met loofbomen en kruidenrijke graslanden die meer biodiversiteit kennen en minder water laten verdampen.
- In de landbouwgebieden op de hoge zandgronden is weer ruimte gemaakt voor groenblauwe dooradering. Beekdalen – met zo mogelijk moerasbos – zijn daar een mooi voorbeeld van. Ze vergroten de biodiversiteit en de veerkracht van het systeem, wat de kringlooplandbouw ten goede komt. Het maximaal verlengen van de waterlopen zorgt ervoor dat water langzamer wordt afgevoerd en meer kans heeft in de bodem te trekken. Door bovenstroomse delen te dempen, worden kwelsystemen gevoed. In de buurt van het stedelijk gebied bieden die volop recreatie.
- De landbouw verhuist van de hoge zandgronden naar lagere delen. In de landbouwgebieden in de buurt van steden wordt de landbouw gemengd met bomenteelt van bomen die voedsel leveren, dichtbij de steden zijn voedselbossen waar mensen naast voedsel ook natuur en rust kunnen vinden.
- Het groeiend aantal Nederlanders – in de toekomstvisie van de Wageningse onderzoekers wordt uitgegaan van 20 miljoen inwoners in 2120 – zal vooral worden gehuisvest in steden in Oost-Nederland en Brabant. Niet in de Randstad, die kampt met bodemdaling en kwetsbaar is voor overstromingen als de zeespiegelstijging doorgaat. Nieuwe economische centra worden niet meer in de Randstad ontwikkeld, maar op de hoger gelegen zandgronden; verdere groei van de woon-werkgebieden verschuift geleidelijk richting het oosten van het land.
- Natuur en recreatie worden er meer en meer duurzaam gecombineerd bij vervanging van oude woningen. Extra recreatiewoningen mogen in de kustgebieden niet meer gebouwd worden. Sowieso gaan we groei daarvan beperken door het bezit ervan extra zwaar te belasten.
- Deze verschuiving naar het oosten versterkt de samenwerking met aangrenzende Duitse deelstaten, met name op het gebied van arbeidsparticipatie en onderwijs. Dit leidt tot meer economische activiteit en meer verstedelijking. We investeren extra in grensoverschrijdend vervoer in de grensregio’s en er komt een apart gekozen bestuur voor deze grensregio’s met eigen bevoegdheden.
- In plaats van de Randstad gaan we de groei vooral laten plaatsvinden in Twente, de Achterhoek, Drenthe, Brabant en Limburg. Langs de rand van de Maas in Noord-Brabant is op de kaart een stedenrand ingetekend; de Randzandstad. Die bestaat vooral uit kleinere steden.
- Voor een metropool als Londen is in Nederland geen plaats. Nederland is een land van kleine steden, daar zijn mensen gelukkiger. De Randstad blijft desalniettemin een belangrijk brandpunt van economische en sociaaleconomische ontwikkeling (vanwege de haven-, kennis-, logistieke en bestuurlijke functie van dit deel van Nederland).
- De steden zelf worden natuurlijker ingericht met groene daken, bomen en waterpartijen. Daarmee wordt verkoeling in de stad gebracht. Het ontwerp van steden is niet meer gebaseerd op wat bouwtechnisch mogelijk is, maar is circulair en gaat uit van natuurlijke processen, met veel aandacht voor het optimaliseren van de leefbaarheid en klimaatbestendigheid. Voor de bouw wordt vooral hout gebruikt, als duurzame vervanger van beton. Regenwater wordt maximaal opgevangen: op en in gebouwen, in tuinen en in de groene openbare ruimte.
- De kwaliteit van landschap, natuur en recreatie nemen toe en de waterveiligheid van Nederland blijft gegarandeerd. Tussen stad en buitengebied worden betere groenblauwe verbindingen ontwikkeld. Bovendien wordt het stedelijk gebied bebost en met bos, waaronder voedselbos en agroforestry, omzoomt. Niet alleen met het oog op recreatiemogelijkheden en biodiversiteit, maar ook om het hitte-eiland-effect in de stad te verminderen. Veel open water in en om de stad is van belang voor watermanagement in de stad, en draagt ook bij aan de leefomgeving van de stadsbewoners en het klimaat in de stad. Meer welzijn, minder fijnstof is het credo.
- We zorgen voor een schone en gezonde bodem, water en lucht. De overheid moet levens en gezondheid van haar burgers te beschermen en tevens zich te houden aan Europese wetgeving waaraan ze zich heeft gecommitteerd. Burgers kunnen dat in het vervolg bij de rechter gaan afdwingen. De normen voor de luchtkwaliteit, zoals voor geur (ammoniak), de hoeveelheid en samenstelling van (ultra-)fijnstof en fijnstof van bio-industrie, stikstofoxiden en roet, worden aangescherpt tot het niveau dat is vastgelegd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Gemeenten hebben een belangrijke de taak bij de handhaving en geven inwoners inzicht in de controle. Normen op het gebied van geluid, trillingen, stank, en andere overlastgevers moeten altijd vastgesteld gaan worden op basis van de beste (en meest recente) wetenschappelijke inzichten. Bedrijven die installaties vervangen krijgen geen nieuwe vergunning als zij niet de best beschikbare, duurzame technieken toepassen. We gaan de handhaving verscherpen.
- Voor de bescherming van omwonenden is het daarom meer van belang, als tweede aspect, om te toetsen of de concentraties van schadelijke stoffen in de omgeving van de fabriek de norm voor langdurige blootstelling niet overschrijden (zulke normen zijn er alleen voor Zeer Zorgwekkende Stoffen en een aantal andere veel voorkomende schadelijke stoffen zoals fijnstof). Bij deze toets moet rekening worden gehouden met alle relevante activiteiten, zowel die onder de vergunningsaanvraag vallen als emissies door derden. Zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid in april 2023 in een onderzoek naar de uitstoot van Tata Steel (IJmuiden), Chemours (Dordrecht) en de asfaltfabriek APN (Nijmegen) concludeert (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/04/13/rapport-ovv-industrie-en-omwonenden), is een toetsing aan de best beschikbare technieken (BBT) niet altijd voldoende om te zorgen dat de concentraties van schadelijke stoffen in de buurt van de fabriek onder de veilige grenzen voor milieu en gezondheid blijven.
- Het toetsen van de concentratie van schadelijke stoffen op leefniveau (immissie) aan de grenswaarde, en het op basis daarvan waar nodig beperken van de emissies krijgt vergeleken met de inzet op BBT op dit moment minder aandacht bij vergunningverlening en handhaving. Dat moet echt veel beter, met eigen continue waarnemingen en niet alleen van het bedrijf zelf zoals nu bij dit soort hoog risicobedrijven, en daarbij moet het voorzorgprincipe worden toegepast – bij twijfel, niet toestaan. Dit geldt met name bij zgn. persistente stoffen, stoffen die niet of nauwelijks afbreken in het milieu en menselijk lichaam.
- Een derde aspect betreft de controle door de vergunningverlener op de juistheid en volledigheid met als doel de vergunning te laten aansluiten op de daadwerkelijke uitvoering. Ook na het verlenen moet de vergunning daarom regelmatig gecontroleerd worden op compleetheid en correctheid op basis van de meest recente inzichten, en op tijdige implementatie van aanwijzingen voor verbetering – de vergunningen moeten steeds geactualiseerd worden om de risico’s zo klein mogelijk te maken.
- De omgevingsdiensten – die over deze uitstoot de toezichthouder zijn – moeten veel beter worden toegerust voor hun taken, er moet meer geïnvesteerd worden in onderzoek, en er moet resoluut worden opgetreden – bij te grote risico’s moet het bedrijf of het productieonderdeel gesloten kunnen worden. Bij zware overtredingen moet ook strafrechtelijk vervolging plaatsvinden van bestuurders. Bedrijven krijgen de verplichting hun uitstoot altijd zo laag mogelijk te houden, ook al is deze nog beneden de in de vergunning aangegeven maximumwaarde. Bedrijven en omgevingsdiensten moeten transparant zijn over incidenten, zorgen en klachten, en pro-actief omwonenden informeren.
- Ingevolge het voorafgaande gaat de cokesfabriek bij Tata Steel direct dicht. En worden de vergunningen voor Chemours per direct opnieuw beoordeeld.
Eindnoot
[i] Verduurzaming van energieverbruik van de scheepvaart
Eén van de grote problemen bij het verduurzamen van de scheepvaart is dat er tot voor kort eigenlijk nog geen duidelijke oplossing in beeld was. Voor de auto is het bijvoorbeeld zonneklaar dat die in de toekomst elektrisch gaat worden. Maar voor scheepvaart zijn er heel veel opties, die allemaal zo hun voor- en nadelen hebben.
Neem: biodiesel, diesel uit biomassa, die vaak wordt bijgemengd met diesel uit aardolie. Laten we meteen maar het grootste voordeel noemen: het wordt al gebruikt. Het is voorradig, en goed te mengen met bunkerolie. En daardoor zijn er bijna geen aanpassingen aan een schip voor nodig. Maar dan het grootste nadeel: lang niet alle vormen van diesel uit biomassa zijn duurzaam te noemen. Biodiesel uit rest- en afvalstoffen bespaart bijvoorbeeld CO₂-uitstoot, maar biodiesel gewonnen uit speciaal geteelde oliehoudende gewassen – denk palmolie – kan indirect juist voor méér CO₂-uitstoot zorgen. Net zo belangrijk: wat meng je precies bij? Als je biodiesel voor 70 procent uit fossiele brandstoffen bestaat, hebben we daar niet zo veel aan. En ook bij de verbranding van biodiesel komen stikstofoxiden vrij. Hoe duurzaam de diesel ook is vervaardigd, het blijft een bron van vervuiling en gezondheidsrisico’s.
Of neem LNG, vloeibaar aardgas: een stuk schoner dan de stookolie waarop schepen nu varen, maar wel nog steeds fossiel én met flinke methaanuitstoot. De Europese Commissie en het Nederlandse ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn het erover eens dat LNG voor nu het beste alternatief is voor bunkerolie. Er zitten zeker voordelen aan varen op LNG. Zo is het veel schoner dan bunkerolie (ongeveer alles is schoner dan bunkerolie, maar oké): LNG stoot 25 procent minder CO₂ uit, 85 procent minder stikstofoxiden, 90 procent minder fijnstof en 98 procent minder zwavel. Bovendien bestaan de technologie en de infrastructuur al: wie wil, kan nú gaan varen op LNG. Een kwart van de schepen die nu worden gebouwd, zal op LNG gaan varen. Natuurlijk, LNG is nog steeds een fossiele brandstof. En dat is direct ook de grootste en terechte kritiek van milieuorganisaties. Schepen bouw je voor zeker dertig jaar. Dat betekent nog ten minste tot 2050 schepen die fossiel varen en uitstoot veroorzaken. Bovendien: LNG stoot dan minder CO₂ uit dan bunkerolie, maar er lekt bij de winning, verwerking én verbranding van LNG methaan de atmosfeer in – een sterker broeikasgas dan CO₂, wat betekent dat LNG misschien zelfs slechter voor het klimaat is dan bunkerolie. Die methaanlek zou je dus overal in de keten moeten aanpakken. Een ‘transitiebrandstof’ wordt LNG door industrie en politiek genoemd: bij gebrek aan de directe beschikbaarheid van schonere alternatieven is het volgens hen nu de ‘beste’ keuze. Maar wanneer is die transitie precies voorbij, en waar bewegen we eigenlijk naartoe?
Methanol is een kleurloze vloeistof – een soort giftiger variant van alcohol. Het goedje wordt volop gebruikt in de chemische industrie, bijvoorbeeld om kunststof of verf mee te vervaardigen, of als oplosmiddel. En: je kunt er dus ook op varen. Het voordeel van methanol is dat er al een infrastructuur voor is, dat wil zeggen: we weten hoe we het veilig moeten produceren, vervoeren en opslaan. Sommige schepen testen al methanol: er zijn bijvoorbeeld veerboten in Scandinavië die op een mix van methanol en fossiele brandstoffen varen. Op dit moment wordt wereldwijd zeker 100 miljoen ton methanol per jaar geproduceerd. Voornamelijk uit aardgas en aardolie – fossiel en vervuilend dus. Een kleiner deel wordt gemaakt van biomassa en huisvuil: potentieel schoon, mits de biomassa niet uit gekapte gewassen bestaat. Slechts een heel klein deel van de wereldwijde methanolproductie – zo’n 1 miljoen ton – is echt duurzaam. Of je duurzaam vaart op methanol hangt dus af van hoe de methanol geproduceerd is. Voordeel is wel dat je met dezelfde tank verschillende soorten methanol kunt mengen, en zo steeds groener zou kunnen varen met hetzelfde schip. En dan nog een dingetje met de motor: voor de ontsteking van methanol is een dieselmotor nodig, en bij die verbranding komen – daar zijn onze vijanden weer – stikstofoxiden en CO₂ vrij.
Of ammoniak. Op het eerste gezicht is het de perfecte opvolger van bunker (stook-)olie: er komt bij verbranding geen koolstofdioxide (CO₂) vrij, het kan vrij gemakkelijk gekoeld worden vervoerd, én het is ook nog eens relatief goedkoop. Ammoniak wordt al volop gebruikt in andere sectoren, bijvoorbeeld voor industriële koeling, kunstmest of in schoonmaakmiddelen. Wereldwijd zijn er in havens grote opslagfaciliteiten voor ammoniak. En er zijn dus al strikte regels voor én er is ervaring met het gebruik. Geen uitstoot van CO₂, maar wel stikstofoxide (NOx) en lachgas (N₂O). Stikstofoxiden zijn luchtverontreinigend. Op zee geen ramp, maar wel een probleem langs de kust – vooral de Nederlandse– en in andere kwetsbare gebieden. Op die plekken leidt een verhoogde concentratie van stikstof tot verzuring van de bodem. Lachgas, een zeer sterk broeikasgas, is een nog deprimerender verhaal: het is waar dan ook schadelijk. Bovendien is ammoniak zeer giftig. Bij hevige blootstelling perforeert het je maag, verscheurt het je slijmvliezen en bijt het je ogen weg. Een dampwolk van ammoniak in de haven, dat wil je niet. Je ziet de rampenfilm al voor je. Hoe vervoer je dat veilig op een schip? Ammoniak wordt momenteel ook niet duurzaam geproduceerd. Bovendien is de infrastructuur er nog lang niet om op grote schaal ammoniak te tanken in havens.
Een ander alternatief, waterstof. Waterstof wordt wel gezien als de beste schone brandstof voor schepen. De verbranding ervan in een brandstofcel stoot geen broeikasgassen of andere vervuilende stoffen uit, alleen waterdamp en warmte. Als je waterstof verbrandt in een motor, komen er nog steeds geen broeikasgassen vrij, maar wel… heb je ze weer: stikstofoxiden. Daarom zijn brandstofcellen met waterstof het schoonste alternatief voor lange vaarroutes. Ook fijn: waterstof is in theorie oneindig op te wekken. Toch zijn rederijen terughoudend. Schepen kunnen waterstof vervoeren als vloeistof of in gasvorm, maar het spul is zwaar explosief. Het kleinste vonkje of beetje frictie kan de stof al laten ontbranden. Daarbij moet het in vloeibare vorm worden gekoeld tot min 253 graden Celsius. Waterstof is goedkoop te produceren, maar juist dat koelen maakt het goedje stukken duurder. En waterstof neemt, zelfs in vloeibare vorm, veel meer ruimte in dan bunkerolie. Bovendien geldt ook voor waterstof: het is pas duurzaam als de waterstof met groene energie wordt opgewekt. En precies daar is nu een schrijnend gebrek aan. Vrijwel alle huidige waterstof is gemaakt uit fossiele brandstoffen.
Tot slot batterijen: die zouden prima kunnen werken voor korte afstanden, maar wil je ermee van Rotterdam naar Shanghai varen dan is de gedachte dat je er je hele schip mee moet volhangen, en kan je geen containers meer meenemen. Voor binnenvaartschepen op rivieren en kanalen zijn batterijen een prima toekomstplan. Sterker nog, de eerste elektrische binnenvaartschepen bestaan al. Tijdens het laden en lossen op hun diverse stops kunnen de schepen hun stekker aan wal inpluggen. Daar moeten natuurlijk wel stopcontacten voor zijn en een schip moet helemaal worden (om)gebouwd voor elektrische aandrijving, maar toch: het is relatief veilig, makkelijk en op de lange termijn goedkoop. Ook voor veerboten, vissersboten en andere schepen die korte afstanden varen is het ideaal. Maar stel, je wil van Rotterdam naar Shanghai varen, dan lijken batterijen vrij hopeloos. Je zou het hele schip ermee moeten volhangen om zo’n afstand te kunnen varen, waardoor je geen ruimte meer overhoudt voor goederen, zo wordt vaak gesteld. Maar met een elektrisch schip heb je veel minder vermogen nodig. Besparingen met een factor 10 ten opzichte van het dieselvermogen zijn mogelijk. De grootste ’standaard’ elektromotor is 20MW. Met twee van die monsters kan je prima een HAL cruiseschip (inclusief het hotelbedrijf) varen (en dat gebeurt dus ook). De hoofdmotor eruit. Dan heb je bijna een lege machinekamer. Ruimteprobleem opgelost. Een permanente magneet (PM) elektromotor rechtstreeks op de schroefas. Omvormer die gevoed wordt uit een generator en een accubank. De accubank als container. Kan met een container. Ideale oplossing voor containerschepen! Gebeurt ook al! (https://zeroemissionservices.nl)
De batterijen kan je als ballast, dus laag in het schip plaatsen – ballast heb je als schip sowieso nodig. Andere, ondersteunende oplossingen zijn: economische vaart, energie uit de golven halen onderweg in plaats van flink te stampen, rustig manoeuvreren, e.d., dan heb je minder zware motoren nodig. Uitwijken doe je toch al door stuurboord uit te gaan in plaats van vol achteruit. Je kan voorts enorm veel energie besparen door slimmer te verwarmen en koelen, en het roer voorzien van een elektromotor (voorbeeld Stena lines Ierland, alles elektrisch. Of de nieuwe boot van Damen voor Waternet. Ook alles elektrisch). De ontwikkeling van batterijen gaat voorts steeds sneller, met meer vermogen, minder verlies en steeds beter beschikbare grondstoffen. Lithium kan gewonnen worden uit zeewater voor 5 euro per kg. Kobalt hoef je niet te gebruiken in een accu. Gewoon nikkel werkt ook. Wordt het ietsje groter van. De rest kan elektrisch. De Nul, een groot Belgisch baggerbedrijf heeft nog een mooie truc uitgehaald. Een 30MW baggerschip. Alles met hoogspanning dus hoog rendement en klein. Elektrisch met accu’s en een stekker voor naar de transformator van de windmolens! In dit soort ontwikkelingen zit de duurzame toekomst van de scheepvaart. Uiteraard moeten de batterijen dan wel geladen zijn met groene stroom.
De lijst hierboven is niet uitputtend. Zo zijn er experimenten om schepen aan te drijven met wind, zodat ze minder of zelfs helemaal geen brandstof hoeven te gebruiken (https://windenergie-nieuws.nl/18/bureau-veritas-geeft-principiele-goedkeuring-voor-deels-op-wind-voortgestuwd-containerschip/).