Menu Sluiten

Linkse begrotingspolitiek

  1. We voeren een linkse begrotingspolitiek, maken een eind aan de schadelijke te grote zuinigheid bij de overheid. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn. Hervormingen moeten voldoen aan eisen van sociale rechtvaardigheid en aan eisen van ecologische duurzaamheid. Er is veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld. We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld. En we stappen af van de regel dat meevallers op de begroting alleen gebruikt mogen worden voor de aflossing van de staatsschuld. We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die moeten we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit.
  2. Het financieringstekort hoeft ook niet per sé maximaal 3 procent op jaarbasis te zijn. Gemiddeld 3 procent voor een langere periode zou de inzet moeten zijn. Er is daarnaast geen enkele noodzaak tot het creëren van een begrotingsoverschot. Begrotingsoverschotten moeten gebruikt worden voor investeringen. Begrotingsdoelen moeten we afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheidsdoelen. Ja, dat moeten we Europees regelen, met een verandering van het stabiliteits- en groeipact, maar laten we daar maar eens assertief in zijn. Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid. We moeten niet te benauwd zijn om veranderingen af te dwingen, zolang het vetorecht nog bestaat. De EU zal sociaal zijn, of niet zijn.
  3. Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen Eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen. Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente.
  4. De € 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. De discussie moet niet gaan over wel of niet stimuleren door de ECB, maar over de vorm waarin de ECB stimuleert. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is green quantitative easing (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd. De afgelopen jaren werd als alternatief voor de Draghi-methode ook ‘helikoptergeld’ geopperd, oftewel het rechtstreeks uitdelen van geld aan mensen. Het voordeel van groene geldverruiming ten opzichte van helikoptergeld is echter dat je zeker weet dat het geld daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat je er een groenere energie-infrastructuur voor terug krijgt.
  5. We gaan de begrotings- en financieringstekorten die nu door de terechte grotere overheidsuitgaven in deze crisis ontstaan niet oplossen met bezuinigingen of lastenverhogingen voor huishoudens met een laag of middeninkomen of voor het mkb. Wij willen de financiering oplossen door hogere belastingopbrengsten door een duurzame economie te stimuleren, en door hogere lasten bij de grootverdieners en de grote vermogens. In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Zeker nu de rente op overheidsschulden zo laag is en voorlopig ook zal blijven moeten we nu ook in deze tijd van relatieve voorspoed als overheid fors investeren. Die lagere rente komt maar deels door het ECB-beleid. Er zijn structurele ontwikkelingen – vergrijzing/ontgroening, robotisering/digitalisering en stijgende ongelijkheid – die hiervoor zorgen (de besparingen nemen toe en voor investeringen is steeds minder een beroep op de kapitaalmarkt nodig). Vooral de vergrijzing/ontgroening zal zeker ervoor zorgen dat voor een lange periode de rente zeer laag en zelfs negatief blijft (zie ook Japan, dat ons hierin voorging). Voor het eerst in de geschiedenis is de rente op staatsleningen bij alle looptijden negatief. Daarmee verdiend de overheid voor het eerst door meer te lenen. Aflossen van staatsschuld kost juist geld. Aflossing van staatsschuld is daarmee nu niet alleen onnodig (de overheidsfinanciën zijn nu volledig houdbaar), maar zelfs schadelijk. Het schaadt niet alleen onze welvaartsgroei, maar als er steeds minder staatsschuld is, verdwijnen ook steeds meer de hard nodige risicovrije beleggingen voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen.
  6. En bij de investeringen moeten ook niet ineens allerlei wettelijke procedures buiten werking gesteld worden. Partijen die zich al heel lang ergerden aan de uitgebreide inspraakmogelijkheden bij infrastructurele plannen grepen de vorige crisis aan om daar in één klap van af te komen. De Crisis- en herstelwet werd in de markt gezet als grote aanjager van werkgelegenheid in crisistijd en kleedde de inspraak van bewoners en milieuorganisaties grotendeels uit. Snelwegen, vliegvelden (Lelystad), grote mestvergistingsinstallaties: het moest allemaal snel aangelegd kunnen worden om de crisis te bestrijden. Het verzet van milieuorganisaties werd beperkt door hun voor te houden dat ook windmolens eerder gebouwd zouden kunnen worden. De Crisis- en herstelwet van 2010 was eerst tijdelijk maar werd drie jaar later permanent. Want ook dat is een les van de crisis: tijdelijke maatregelen zijn vaak een opmaat voor permanente maatregelen. Ook nu is het zaak ervoor te zorgen dat de crisis niet opnieuw misbruikt wordt.
  7. Wat nodig is, zijn minder besparingen (dat doen we door de AOW te verhogen en daarmee de aanvullende pensioenen te verlagen), hogere consumptie (dat doen we door hogere inkomens te regelen – wel duurzaam, door gedifferentieerde btw-tarieven naar duurzaamheid en door regulering) en hogere investeringen, zowel privaat (dat doen we door kapitaal aan te wenden voor speculatieve doeleinden of dood laten staan fiscaal onaantrekkelijk te maken en door anti-speculatie regelgeving) als publiek. Dat zorgt voor een hogere welvaart voor huidige én toekomstige generaties.
  8. Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken zou het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid moeten worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen. We koppelen de duur van de WW-uitkering aan conjunctuur, door deze anticyclisch toe te passen: de maximale WW-duur is dan korter tijdens hoogconjunctuur en langer bij laagconjunctuur. Werknemers worden zo beter beschermd als het risico op werkloosheid hoger is. In tijden van crisis, zoals nu, wordt tijdelijk ook iedereen die werknemer was voor zijn werkloosheid toegelaten tot de WW. De overheid moet verder voor zzp-ers en voor het mkb risicoarme en goedkope investeringskredieten organiseren. En we moeten de gratis scholingsmogelijkheden voor mensen in de WW en de bijstand (te vervangen door het gegarandeerde zekerheidsinkomen) drastisch verruimen, zeker in tijden van crisis. In plaats van de werklozen op te jagen naar werk dat er in tijden van crisis onvoldoende is, kunnen we beter zorgen dat mensen zich verder en beter scholen. Op termijn is dat veel beter voor de economie. Voorts willen we nu het crisis is, een crisisinkomen als tijdelijk inkomensvangnet. Hiermee ontvangt iedereen die zijn inkomen verliest in de huidige crisis en geen recht heeft op WW, een uitkering ter hoogte van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande, zonder vermogens- en partnertoets en zonder kostendelersnorm. Dit vervangt de huidige Tijdelijke Regeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO, die nu wel een partnertoets kent) en de Tijdelijke Regeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA). Werknemers die thuis moeten blijven vanwege dat de kinderopvang en het onderwijs door de pandemie gesloten moeten zijn, krijgen recht op coronaverlof. Daar worden de werkgevers voor gecompenseerd. De Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), waarmee werkgevers gecompenseerd worden voor loonkosten tijdens gedwongen sluiting of groot omzetverlies in deze crisis, wordt gecontinueerd zolang dat nodig is. Wel worden de voorwaarden strenger: geen verdere ontslagen (ook niet flexwerkers), geen dividenduitkeringen, geen bonussen (ook bij multinationals). Grote bedrijven die omvallen worden alleen gesteund met aanvullende voorwaarden wat betreft duurzaamheid en zeggenschap.
  9. Een van de grote problemen tijdens de vorige crisis was dat banken van schrik geen geld meer uitleenden. Doordat bedrijven gewend zijn om veel met leningen te financieren, ook hun ‘gewone’ uitgaven, had het opdrogen van de kredietverlening enorme gevolgen. Een bedrijf als NedCar merkte in 2008 bijvoorbeeld dat verkochte vrachtwagens weer afbesteld werden omdat de klanten geen krediet meer kregen. Met gevolgen voor NedCar én voor alle bedrijven die op dat moment eigenlijk een nieuwe vrachtwagen nodig hadden. Sommige bedrijven realiseren zich sindsdien hopelijk dat het beter is om dit soort kosten überhaupt niet met leningen te financieren maar met eigen vermogen. Maar gemiddeld genomen zijn bedrijven tegenwoordig nog afhankelijker van leningen dan in 2008: de totale schuld van bedrijven is inmiddels hoger dan kort voor de vorige crisis. Een plotselinge opdroging van de kredietverlening is funest. De overheid moet blijven zorgen voor de beschikbaarheid van bedrijfskredieten in tijden van crisis. Ook kan de ECB als voorwaarde stellen aan banken om in aanmerking te komen voor overheidssteun dat zij deze kredieten blijven verstrekken.

Gerard Bosman, januari 2021

Skip to content