Menu Sluiten

Een Nieuwe Tien over Rood inbreng PvdA verkiezingsprogramma 2021


Vanuit Linksom! in de PvdA


“Waar visie ontbreekt, komt het volk om” – Joop den Uyl

Linksom! in de PvdA is een beweging van PvdA-ers die onze partij op de inhoud linksaf wil laten slaan, weg van het neoliberalisme, en weg van de eigen schuld-filosofie. En weer ferm onze sociaaldemocratische idealen verdedigen, voor een eerlijke verdeling van kennis, macht, inkomen en bezit. Solidariteit organiseren in plaats van zondebokken zoeken.

Onze analyse is dat de huidige crises – de enorme ongelijkheid (in inkomen, bezit/vermogen, kansen, gezondheid/levensverwachting, etc.), de ecologische crises (klimaat, biodiversiteit, vervuiling), de wooncrisis, de crises in de publieke sector (onderwijs, zorg, veiligheid) – schreeuwen om meer sociaaldemocratie en om radicale veranderingen met grote stelselwijzigingen.

Dat er radicale wijzigingen nodig zijn om hele normale dingen te bereiken zegt meer over de huidige status quo dan over degenen die deze wijzigingen voorstellen. Radicaal zou zijn om de uitdagingen van deze tijd als sociaaldemocraat te negeren en een positie in te nemen die deze uitdagingen niet het hoofd biedt. De radicalen zijn degenen die de uitdagingen negeren. Maak geen programma gebaseerd op electorale overwegingen, zorg dat het electoraat andere overwegingen maakt. Alleen dode vissen zwemmen met de stroom mee. Wij willen de stroom van richting veranderen, linksom!

Het is tijd dat onze partij een wervend alternatief biedt voor de rechtse en neoliberale ‘oplossingen’ van deze crises. Dat vraagt durf en zelfvertrouwen.

We willen dat onze partij dat doet in linkse samenwerking met tenminste GL en SP, met een inhoudelijk stembusakkoord en met de afspraak elkaar bij de formatie niet los te laten – wat er ook gebeurt.

Linksom! in de PvdA heeft de afgelopen vijf jaar daar hard aan gewerkt en het resultaat ingeleverd bij de programmacommissie in een lijvig rapport, ‘Een Nieuwe Tien over Rood’.

Tien speerpunten

We hebben tien speerpunten geformuleerd en bij elk daarvan concrete voorstellen en een uitvoerige onderbouwing toegevoegd. In totaal doen we 240 concrete voorstellen. Met deze concreetheid ontmaskeren we ook de lippendienst van neoliberale partijen in de huidige coalitie de laatste tijd plegen als steun aan beleid met minder markt en meer overheidssturing, aan terugdringen van te grote ongelijkheid, aan meer waardering voor de publieke sector – terwijl hun daden anders laten zien. En we laten kiezers van nationalistisch-conservatieve partijen zien dat er wel degelijk een sociaal en rechtvaardig perspectief is dat niet groepen mensen tegen elkaar uitspeelt en groepen uitsluit. De belangrijkste en opvallendste voorstellen vind je hierna.

  1. We bannen armoede en problematische schulden uit.

Het is een grote schande dat in ons rijke land er zoveel mensen in armoede leven en afhankelijk zijn van liefdadigheid. Afhankelijk van de definitie hebben we het over 6 tot ruim 8% van onze ruim 7 miljoen huishoudens (cijfers 2018), zo’n 420.000-600.000 huishoudens, zo’n 1 tot 1,1 miljoen mensen. Ongeveer de helft daarvan leeft in langdurige armoede (tenminste vier jaar). Van deze arme huishoudens maken tenminste 264.000 tot 280.000 kinderen deel uit, waarvan 110.000-170.000 in langdurige armoede. Je kunt het ook afmeten aan de stijgende vraag bij de Voedselbanken: ieder jaar stijgt de vraag, in 2018 6% meer.

We maken voedselbanken, kledingbanken en andere liefdadigheid in ons rijke land overbodig. Dat doen we door o.m. een Zekerheidsinkomen,  dat inkomen aanvult tot een veel hoger sociaal minimum: 70% van het naar € 14 per uur te verhogen minimumloon (een verhoging van 40%) voor alle werknemers vanaf 18 jaar, zonder voorwaarden en verplichtingen, zonder kostendelersnorm. Dat vervangt de bijstand en de Wajong.

Wij zeggen het Jesse Frederik in zijn Den Uyl-lezing na: Wij zijn de Partij van de Arbeid, en moeten niet meer de Partij van de Betutteling zijn. Werkloosheid is geen individueel probleem van individuen met te weinig ‘human capital,’ of zoiets. Mensen zijn in de eerste plaats werkloos omdat er niet genoeg werk is, niet omdat ze niet willen werken. We schrappen alle verplichtingen en verboden bij het bijstandsvangnet, waaronder de tegenprestatie, evenals alle daaraan verbonden sancties.

Zoals uit de Eindevaluatie van de Participatiewet door het SCP blijkt, werkt de nadruk op verplichtingen van werkzoekenden averechts. De huidige verplichtingen leiden tot minder regie van de werkzoekende en van de werkgever die werkenden zoekt. Op straffe van hoge financiële sancties worden werkzoekenden zelfs verplicht de regie over hun loopbaan over te dragen aan uitvoeringsinstanties zodra zij in het zicht komen van het zgn. activerend arbeidsmarktbeleid. Dit heeft voor zover er al werk gevonden wordt, een negatief effect op de duurzaamheid en kwaliteit van het gevonden werk. Bij kwetsbare groepen dragen sancties zelfs bij aan verergering van hun problematiek, in plaats van dat er ook maar een begin wordt gemaakt met de oplossing daarvan. Het huidige op wantrouwen gebaseerde stelsel belemmert de duurzame re-integratie naar betaalde arbeid.

De psychologie leert ons dat ervaren grip op de eigen omstandigheden een basisvoorwaarde is voor psychisch welzijn en de motivatie voor gedragsverandering. Het via disciplinerend beleid onder dreiging van sancties verminderen van regie werkt daarom deactiverend en vormt bovendien een gezondheidsrisico zonder dat het de kans op werk aantoonbaar vergroot. Vergroten van eigen regie is een logische route om daadwerkelijk aan te kunnen sluiten bij individuele wensen en mogelijkheden van werklozen en om het alom beoogde individuele maatwerk te kunnen realiseren. Werkgevers worden nu geconfronteerd met ongemotiveerde kandidaten.

Om werken lonender te maken, vervangen we de huidige fiscale arbeidskorting door een arbeidstoeslag voor de lagere inkomens. Er komt een ruimere vrijstelling voor bijverdiensten na een periode van werkloosheid en een ruime vermogensvrijstelling (bijv. € 100.000 plus eigen woning). Het Zekerheidsinkomen wordt per huishouden toegekend, maar in het huishouden tellen alleen fiscale partners mee bij bepalen van huishoudentype voor het sociaal minimum. Daarmee wordt de huidige privacy schendende heksenjacht op mogelijke partnerfraude bij de bijstand afgeschaft.

Bij gepensioneerden zonder of slechts geen aanvullend pensioen heerst nu ook schrijnende armoede. De verhoging van het sociaal minimum impliceert ook dat de AOW met ruim 40% omhoog gaat. En dat is ook goed nieuws voor degenen met een aanvullend pensioen. Dat aanvullend pensioen behoeft immers veel minder aan te vullen boven de AOW om het pensioendoel (volgens het recente pensioenakkoord 80% van je gemiddeld in je hele loopbaan over 42 jaar genoten loon) te bereiken. Dat betekent dat de kans op kortingen vrijwel nihil wordt en de kans op indexeringen bijna 100%. En het betekent ook een andere verhouding tussen de eerste (AOW) en tweede (aanvullend pensioen) pijler in ons pensioensysteem, die beter past in een situatie met structureel lagere rente (door een zwaarder accent op een omslagstelsel – AOW – en minder zwaar accent op een kapitaal-gedekt stelsel (aanvullend pensioen).

We komen ook met een wet Schuldenoffensief, dat echt de bakens verzet en probleemschulden voorkomt en saneert. De omvang van de private schulden is veel hoger dan in andere landen en vormt een risico in tijden van crisis. Ook het aantal huishoudens met risicovolle of problematische schulden (1,4 miljoen van de 7,7 miljoen huishoudens) is enorm hoog. Het huidige stelsel is een hel voor de schuldenaar, de schuldeisers krijgen er zelden hun geld mee terug en het kost de maatschappij jaarlijks € 17 miljard aan kosten voor een totale problematische schuld van huishoudens van € 3 miljard. Bij faillissement van huishoudens vervalt de claim op toekomstig inkomen, bij inlevering van de woning vervalt een eventuele restschuld, schulden mogen niet meer commercieel verhandeld worden, schulden aangegaan met iemand die geregistreerd staat als met problematische schulden worden nietig verklaard, incassobureaus krijgen een vergunningsplicht en incassokosten worden voorwaardelijk en beperkt, deurwaarders mogen geen commercieel belang hebben en iedere persoon kan maar met één deurwaarder te maken krijgen, bewindvoerders komen in dienst van gemeenten. Levering van essentiële diensten, waaronder huisvesting, wordt zeker gesteld. Overheidsincasso’s gaan via één loket en volgens een centrale richtlijn.

Er komt een geheel nieuw stelsel van schuldhulpverlening en schuldsanering, dat de huidige Wgs en Wsnp vervangt. Met een toelatingsrecht en goede rechtsbescherming van de schuldenaar. Gemeenten worden verantwoordelijk, de rechter is er alleen voor beroep tegen beslissingen van of namens de gemeente. Als geen minnelijke betalingsregeling mogelijk is, wordt direct schuldsanering ingesteld. De termijn daarvan wordt beperkt van drie naar één jaar. Bij onvoldoende meewerken wordt de termijn verlengd. Voor alle problematische schulden die al vijf jaar of langer bestaan komt er een eenmalig schuldenpardon. De meerkosten van gemeenten worden gefinancierd uit een hogere bankenbelasting.

2. We maken werk van meer, goed en eerlijk werk

De werkloosheid dreigt door de huidige crisis enorm toe te nemen. De Nederlandse Bank (DNB) voorspelt voor 2021 een werkloosheid van 7,3% van de beroepsbevolking, 700.000 werklozen. En dat neemt nog toe bij een tweede corona-golf tot 9%, 1 miljoen werklozen. Het CPB verwacht een werkloosheid van 7% in 2021, en bij een tweede golf zelfs van 10%. Dat zijn dramatische cijfers, die schreeuwen om een zeer ambitieuze aanpak.

De WRR stelde voor de crisis in zijn Goed Werk advies van januari 2020: “Ongeveer 1 miljoen mensen in ons land willen en kunnen werken maar doen dit nu niet, of willen meer uren werken (in 2019). Ook hebben 1,6 miljoen mensen een uitkering (in 2017). Een deel van hen is langdurig werkloos en heeft hierbij complexe problemen. En een aanzienlijk deel van de mensen met een arbeidsbeperking staat buiten de arbeidsmarkt (60 procent): een percentage dat de laatste jaren zelfs is toegenomen. Tegelijkertijd investeert Nederland nauwelijks meer in actief arbeidsmarktbeleid, ook in vergelijking met andere landen in Europa. Mensen zonder werk krijgen bovendien nauwelijks scholing of persoonlijke begeleiding. En dat terwijl het hebben van werk zo belangrijk is voor de gezondheid en het welbevinden van mensen, en voor de sociale samen­hang in ons land. Als werk psychologisch en sociaal zo belangrijk is, kunnen we mensen niet ‘afschepen’ met een uitkering. Het sluitstuk van de sociale zeker­heid zou daarom niet de bijstand maar de basisbaan moeten zijn.”

Werk (betaalde arbeid) is naast een deugdelijke woning, goede zorg en goed onderwijs essentieel als belangrijke bron van bestaanszekerheid. Betaald werk geeft natuurlijk in de eerste plaats een inkomen, maar werk is veel meer dan een inkomen. Het geeft zin, identiteit, structuur en sociale context aan je leven. Mensen stellen zich vaak voor met hun naam én hun beroep. Zonder werk geen beroep, geen collega’s. Waar praat je over in je vrije tijd? En met wie? Werk is niet een ongemak wat we moeten verduren om inkomsten te kunnen generen, opdat we maar voldoende kunnen consumeren. Werk vormt ons tot wie we zijn – als er geen werk meer is, dan raakt dat ons ‘zijn’. Dat besef je pas goed als je het niet meer hebt. Werk is in onze tijd hét middel tot erkenning, ontplooiing, sociale contacten en dagritme. Betaald werk geeft mensen ook een onderhandelingspositie over je inkomen. Het maakt je minder afhankelijk, mits je ook de arbeidsverhoudingen en de zeggenschap van werknemers goed regelt. Het is belangrijk dat onze PvdA blijft strijden voor goed en zinvol betaald werk, met een goede, zekere rechtspositie, voor iedereen die dat wil. De meeste mensen willen dat ook, met name hen die onvrijwillig geen betaald werk (meer) hebben.

We maken van betaald werk een recht in plaats van een plicht. We maken een modern Plan voor de Arbeid met een doelstelling van maximaal 3% onvrijwillige werkloosheid van banen van tenminste 20 uur en met tenminste 80% van de banen met een vast contract. Dat doen we o.m. door veel meer banen te creëren (waarvan 300.000 in de publieke sector), met overheidsinvesteringen (zie verderop in dit betoog) die gekoppeld worden aan werkgelegenheidsdoelstellingen (incl. van werk naar werk begeleiden), en door arbeid goedkoper te maken.

De realisering van de werkgelegenheids-doelstellingen helpen we voorts door de arbeidsbemiddeling veel beter te organiseren (met € 1 miljard extra per jaar en organisatorische en financiële ontkoppeling van uitkeringen) in regionale werkwinkels waar iedereen die (ander, meer) werk zoekt of loopbaanadvies wil gratis terecht kan en zelf de regie houdt. Het beroepsonderwijs wordt bij de werkwinkels betrokken, en iedere werkwinkel is verbonden met een ontwikkelbedrijf van de sociale werkvoorziening, als expertcentra voor werk met mensen met grote afstand op de reguliere arbeidsmarkt.

We gaan bij de arbeidsbemiddeling uit van de eigen regie van de werkzoekende en van de werkgever die werkenden zoekt. Wat betreft de werkzoekende betekent dat we radicaal stoppen met alle verplichtingen, voorwaarden, verboden die nu verbonden zijn aan een bijstandsuitkering, hetgeen ook impliceert dat de nu daaraan verbonden sancties bij niet naleving daarvan, vervallen. In plaats daarvan gaan we uit van verleiden, motiveren, faciliteren en belonen. Het paradigma verschuift principieel van wantrouwen naar vertrouwen, in de overtuiging dat de meeste mensen graag betaald willen werken. We concentreren de ondersteuning op intrinsiek gemotiveerde werkzoekenden en werkgevers. Beleidsambities zoals ‘sluitende aanpakken’ en ‘iedereen een traject’ laten we daarmee los. Iedereen die wil krijgt een – gratis – traject. Met de zogenoemde ‘niet-willers’ onder werkgevers en werklozen kun je in gesprek gaan om de motivatie te peilen en te bevorderen, maar zonder de disciplinerende context van waaruit dat met het huidige beleid gebeurt. Onbetaalde dwangarbeid, zoals met de huidige tegenprestatie, wordt geschrapt als instrument.

Sluitstuk is een recht op publieke basisbanen, met volwaardige vaste rechtspositie en beloning – de overheid als employer of last resort. Voor mensen met een beperking komt er een effectiever en eerlijker stelsel met garantiebanen, met gelijke beloning en rechtspositie, en een nieuw SW-stelsel, waarbij de sociale werkvoorziening worden omgebouwd tot ontwikkelbedrijven.

Wajong-ers die gaan werken maar minder kunnen werken en/of minder productief zijn, ontvangen het normale functieloon en rechtspositie – de werkgever wordt daarbij met loonkostensubsidie gecompenseerd. De bestaande loondispensatie in de Wajong, waarbij het loon niet wordt aangevuld tot het minimumloon, maar tot de bijstandsnorm, met alle kortingen en normen die daarbij horen en waarbij geen aanvullend pensioen en WW-recht wordt opgebouwd, wordt afgeschaft.

We investeren ook in het beroepsonderwijs en in een stelsel van leerrechten voor o.m. na- en omscholing. Iedereen krijgt bij geboorte (en bij immigratie na gelijkstelling aan of verkrijging van Nederlanderschap) een gelijk aantal leerrechten. Gebruik van funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) is gratis en kost geen leerrechten. Gebruik van initieel tertiair onderwijs kost leerrechten, waarbij hoe hoger het niveau, het meer leerrechten kost. Bij migratie op latere leeftijd is er correctie op leerrechten, afhankelijk van genoten vooropleiding. De leerrechten kunnen gebruikt worden voor bij- en nascholing of voor omscholing. Iedere werkende krijgt periodiek een loopbaan-APK bij een regionale werkwinkel, met gratis advies over te volgen scholing. Daarbij is er ook een gezondheidscheck, gericht op het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid, met eventueel advies voor en ondersteuning bij aanpassingen van werk(plek). Volgen van scholing wordt in de beloningssystematiek beloond. Werkzoekenden kunnen leerrechten inzetten voor scholing richting betaald werk. De transitievergoeding kan vrijwillig geheel of gedeeltelijk worden ingezet voor leerrechten. Gedurende de loopbaan worden leerrechten weer aangevuld. De financiering van de leerrechten geschiedt tripartite door de overheid en een werkgevers- en werknemerspremie. De bestaande sectorale opleidingsfondsen worden geïntegreerd in het nieuwe leerrechtensysteem. Ook de gelden voor duurzame inzetbaarheid uit het pensioenakkoord moeten hierbij betrokken worden – deze gelden worden (anders dan in het pensioenakkoord) structureel gemaakt.

Betaald werk moet ook goed en eerlijk zijn. Dat doen we o.m. door flexwerk alleen toe te staan als tijdelijke schil, zzp-opdrachtgeverschap niet meer goedkoper te laten zijn dan werkgeverschap en een gelijke rechtsbescherming voor alle werkenden in te voeren. Er komt o.m. een 10% hoger minimumloon voor flexwerk en een minimumtarief van € 30 per uur voor zzp-ers. Nul-urencontracten worden verboden. De bewijslast of iemand een werknemer is wordt omgedraaid. De ‘ketenregeling’ wordt weer beperkt van drie naar twee jaar (als je langer bij een werkgever in dienst bent, dan moet je in vaste dienst worden genomen), met uitzondering voor seizoensarbeid. We beperken het aantal contractsvormen tot drie: werknemer, uitzendkracht en zelfstandige. Hoe de gezagsrelatie feitelijk is, gaat de contractrelatie bepalen, waarbij geldt dat iemand een werknemer is, tenzij de werkgever/opdrachtgever bewijst dat dit anders ligt. De feitelijk werkgever wordt ook de juridisch werkgever (van belang bij bijv. platformbedrijven). Als platformbedrijven betrokken zijn bij het beheer van de geldstroom voor de betaling van de werkzaamheden moeten zij ook zorgdragen voor de afdracht van (loon)belasting en sociale premies. Ook bij bemiddeling van zelfstandigen moet de bemiddelde partij de fiscale afdrachten gaan verrichten.

We gaan ook alle werkenden fiscaal gelijk behandelen. Er zijn nu grote verschillen tussen werkenden in fiscale behandeling van werk en in inkomensbescherming. Zo betalen zelfstandigen geen werknemerspremies (WW, WAO/WIA, ZW), en geen verplichte aanvullende pensioenpremie. De verschillende behandeling van inkomensbronnen in ons belastingstelsel impliceert voorts dat looninkomsten meer worden belast dan inkomsten uit onderneming. Zelfstandig ondernemers hebben diverse ondernemingsfaciliteiten (zoals de Landbouwvrijstelling, de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen, de Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de herinvesteringsreserve) en ondernemers-faciliteiten (zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de mkb-winstvrijstelling) die maken dat er minder belastingen en premies (ook voor volksverzekeringen als AOW, ANW en WLZ) verschuldigd zijn. Daarnaast zijn er specifieke voordelen voor directeur-grootaandeelhouders (dga’s), die het mogelijk maken dat er veel (arbeids)inkomen van de dga achterblijft in de vennootschap dat pas op een later moment (met name bij verkoop van de aandelen) wordt belast in de inkomstenbelasting tegen een tarief van 26,25 procent. Van deze mogelijkheid voor belastinguitstel wordt door dga’s in omvangrijke mate gebruikgemaakt. DGA’s lenen nu excessief bij de eigen vennootschap om zo belastingheffing te ontkomen (nu voor gezamenlijk 55 miljard euro!). DGA’s delen zo geld niet uit als dividend en zetten het ook niet in als ondernemingsvermogen, maar wenden het voornamelijk aan voor private consumptie.

Het resultaat is een ongelijke behandeling van arbeidsinkomen, met name wanneer bij een zelfstandige arbeid de voornaamste bron van inkomen is. Dit doet zich voor, indien een zelfstandige geen of marginaal kapitaal heeft geïnvesteerd in zijn onderneming. Het arbeidsinkomen van de zelfstandige wordt in dat geval te laag belast en het arbeidsinkomen van dga’s kan in dat geval worden onderschat. Dit bevordert arbitrage tussen de fiscale regimes en de juridische vorm waarin arbeid wordt aangeboden.

Bij elkaar leiden alle verschillen tot grote verschillen in lasten op arbeid afhankelijk van de vorm waarin deze arbeid wordt verricht, dat een grote prikkel geeft tot zelfstandig ondernemerschap in plaats van werknemer, met een zeer beperkte bestaanszekerheid, en doordat de regelgeving de handhaafbaarheid bemoeilijkt, tot schijnconstructies. Ook leidt het tot forse uitholling van de financiering van de sociale zekerheid en van de collectieve voorzieningen. De fiscale voordelen voor zelfstandigen (zowel zelfstandig IB-ondernemers als DGA’s) leiden tot lagere collectieve inkomsten als gevolg van lagere ontvangsten van belastingen en premies. Dit gaat om forse bedragen die, gezien de volumeontwikkeling van ondernemers, duidelijk zijn gegroeid. De budgettaire derving van de twee grootste ondernemersfaciliteiten, de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling, is opgelopen van circa 1,4 miljard euro in 2004 naar circa 3,8 miljard euro in 2019.

Door alle werkenden gelijk te belasten vervallen de huidige fiscale ondernemingsfaciliteiten (inclusief de mkb-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek) en ondernemersfaciliteiten, incl. die voor dga’s. De dga  gaan we direct belasten over de winst van zijn vennootschap als arbeidsinkomen (meer hierover bij belastingen).

Zelfstandigen zonder personeel worden verplicht om zich aan te sluiten bij een verplichte collectieve aanvullende pensioenvoorziening, en moeten daarover premie betalen, en aan de premie voor de leerrechten. Ook flexwerkers komen vanaf dag één onder een verplicht collectief aanvullende pensioenregeling vallen.

We zorgen voor hogere lonen in de publieke sector en voor eerlijke beloningsverhoudingen, o.m. met een Wet op maximale beloningsverschillen binnen één bedrijf/organisatie. De werkingssfeer van de Wet normering topinkomens wordt uitgebreid naar o.m. woningcorporaties, pensioenfondsen en alle instellingen die geheel of grotendeels afhankelijk zijn van overheidsbekostiging, en bestaande vrijstellingen vervallen. Het Lage Inkomens Voordeel voor werkgevers wordt afgeschaft. Er komt een moderne collectieve vermogensaanwasdeling, bij voorkeur in vormen waarmee ook zeggenschap verkregen wordt, zoals aandelenbezit.  

Het recente pensioenakkoord vergroot de kans op een waardevast, geïndexeerd aanvullend pensioen en verkleint de kans op pensioenkortingen. Dat perspectief wordt nog veel beter doordat we de AOW fors – met ruim 40% – verhogen. Ook verbetert de regeling voor de pensioenleeftijd en gaan meer werkenden aanvullend pensioen opbouwen, terwijl de solidaire verplichtstelling zeker stelt. Dat zijn belangrijke verbeteringen, reden waarom we het pensioenakkoord ondersteunen. Op onderdelen willen we echter verbeteringen in het komende wetgevingstraject, dat we al in 2024 (in plaats van 2026, zoals nu voorzien) willen laten ingaan. Voorts willen we de volgende aanvullingen/wijzigingen op het pensioenakkoord:

  • Het vervangen van de huidige rekenrente door het projectierendement moet direct ingaan, vooruitlopend op de rest van het akkoord. We stoppen ook per direct met het premiedempen – de premie wordt berekend met hetzelfde projectierendement als voor de dekkingsgraden;
  • Het invaren van oude pensioenaanspraken in het nieuwe pensioencontract moet eerlijk gebeuren. We rekenen uit of er voldoende premie is betaald om de toegezegde waardevaste pensioenen te kunnen betalen. Als dat niet het geval is volgt een eenmalige bijstorting door werkgever. De verantwoordingsorganen bij de pensioenfondsen krijgen instemmingsrecht over de overgang;
  • Werkgevers lopen in het nieuwe stelsel geen risico meer. Alle risico’s zijn verlegd naar deelnemers en gepensioneerden. Dat kan, maar dat betekent ook dat bestuur en beheer daaraan moeten worden aangepast. Volgens de trits risico-belang-zeggenschap. Laten we de pensioenpremie bruteren en opnemen in het loon. Dan betaalt de werknemer zelf voor zijn eigen pensioen en heeft dan dus ook zelf de zeggenschap erover. De governance moet daarop worden aangepast. Voortaan geen werkgevers meer in verantwoordingsorganen of besturen van pensioenfondsen. We vervangen ze door bestuursleden gekozen door deelnemers, slapers en gepensioneerden;
  • Alle werknemers en zzp-ers van 18 jaar en ouder moeten verplicht collectief een aanvullend pensioen gaan opbouwen vanaf hun eerste werkdag;
  • De wet normering topinkomens moet ook gaan gelden voor pensioenfondsen en hun uitvoerders;
  • We gaan het vermogensbeheer van pensioenfondsen weer reguleren. Het vermogensbeleid van pensioenfondsen moet saaier, degelijker en simpeler. Met het huidige pensioenvermogen en de huidige premies is een rendement van 2,5% boven op de inflatie al genoeg om de toekomstige pensioenen te garanderen, inclusief indexatie, de vergrijzing en hogere leeftijdsverwachting. Een grotere mate van zekerheid is meer waard dan hoge maar onzekere rendementen. Door te beleggen in huurwoningen bijvoorbeeld is een constant rendement van 4-5% mogelijk. Datzelfde geldt voor rendement uit hypotheken: zouden niet banken maar pensioenfondsen de hypotheekleningen verstrekken, dan kwam de hypotheekrente terecht bij (toekomstige) gepensioneerden in plaats van bij de aandeelhouders van banken. Pensioenfondsen moeten breder kijken dan alleen een goed pensioen voor de bij hen aangesloten leden. Het is ook in het belang van de leden van pensioenfondsen dat er geïnvesteerd wordt in meer vaste banen in ons land, in de energietransitie, in meer betaalbare woningen, in goede betaalbare zorg, in onderwijs en innovatie. We moeten daarom het vermogensbeheer van pensioenfonds weer reguleren opdat rendementen aanzienlijk meer zekerder worden en maatschappelijk duurzaam zijn. Producten met een te hoog risicoprofiel worden uitgesloten en verboden. Zoals hedgefondsen , private equity en derivaten. Pensioen wordt opgebouwd met geld van werkers. Daar hoort bij dat we het investeren in de economie van diezelfde werkers, volgens wettelijke normen van ecologisch duurzaam en maatschappelijk verantwoord beleggen. Premie in euro’s, dan ook investeren in euro’s. Het kleine beetje extra rendement dat te halen is met investeren in landen buiten de eurozone weegt niet op tegen de risico’s. Geen valutarisico betekent dat je dat risico ook niet hoeft af te dekken. Er zijn voldoende goed renderende investeringen in onze eigen economie. Woningen, hypotheken, bedrijven groot en klein. Laten we van onze pensioenfondsen weer gewoon publieke investeerders maken;
  • We willen de bevriezing van de AOW-leeftijd op 66 jaar en 4 maanden verlengen van 2022 naar 2030. Daarna gaan we over naar een systematiek waarbij de AOW-leeftijd meebeweegt met de helft van de verandering van de gemiddelde levensverwachting (in plaats van met een derde van die verandering, zoals het Pensioenakkoord stelt);
  • Daarenboven willen we eerder stoppen met werk mogelijk voor lagere en middeninkomens na 45 jaar werken en voor mensen die een bepaalde, bij cao vast te stellen minimumduur werken in beroepen waar statistisch gezien een significant hogere vroegere sterftekans en kans op eerdere arbeidsongeschiktheid is. De kosten daarvan verhalen we door een lagere franchise in de werkgeverslasten bij deze beroepen – dat geeft een goede prikkel om werken gezonder te maken. Voor deze groepen, en ook voor iedereen vanaf 65 jaar komt er ook een mogelijkheid om ook met deeltijdpensioen te gaan, waarbij volledig AOW uitbetaald wordt. Werkgevers mogen het brutoloon aan deze werknemers verminderen met deze AOW-uitkering. Dat is in feite een loonkostensubsidie voor oudere werknemers, waarmee het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om ouderen langer te laten doorwerken.

Eerlijk werk gaat ook over betere rechten van arbeidsmigranten en geen oneerlijke concurrentie over de ruggen van werknemers. In Nederland werken circa 400.000 arbeidsimmigranten uit andere EU-lidstaten, vooral in sectoren zoals transport, land- en tuinbouw, bouw, schoonmaak en vleesverwerkende industrie. In de huidige situatie wordt er misbruik gemaakt van de open grenzen binnen de EU op het punt van vrije arbeidsmigratie. Er wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden doordat de Europese richtlijnen daarover nog steeds te weinig een gelijk speelveld garanderen. O.m. met brievenbusmaatschappijen worden schijnconstructies opgetuigd. Sociale premies worden vermeden. Naast dat de regelgeving onvoldoende is, schort het ook aan de handhaving.

De huidige toenemende economische ongelijkheid tussen EU-lidstaten is onhoudbaar, al was het maar om het wegtrekken van geschoolde en jonge burgers uit de armere lidstaten te stoppen. Van de afgesproken convergentie, het naar elkaar toegroeien van standaarden, komt niets terecht. De regionale structuurgelden zijn daarvoor onvoldoende. Het Europese Stabiliteits en Groei Pact (SGP) is nu te eenzijdig gericht op overheidstekorten en overheidsschulden. Lidstaten moeten verplicht worden toetsbare doelen en plannen te maken die leiden tot minder ongelijkheid tussen lidstaten. Daartoe moeten in EU verband minimumnormen gesteld worden, die stapsgewijs verhoogd worden. Denk aan minimumnormen voor minimumloon, sociale zekerheid en bestaanszekerheid. Nieuwe Europese begrotingsinstrumenten moeten ontwikkeld worden om de zwakkere lidstaten daarbij te helpen. 

Werknemers in de EU moeten zeker zijn van een eerlijk loon, waar ze ook werken en waar zo ook vandaan komen. De handhaving moet worden versterkt, o.m. met een Europese arbeidsinspectie, waartoe recent besloten is. De aanpassing van de Europese detacheringsrichtlijn daarover wordt strikt uitgevoerd en in de EU strijden we voor scherpere richtlijnen, waarbij geen sectoren meer worden uitgezonderd (zoals nu de transportsector), de periode waarin de richtlijn niet van toepassing is, wordt beperkt tot maximaal een maand en ook sociale premies betaald moeten worden in het land waar feitelijk gewerkt wordt. Ook de mogelijkheid voor lidstaten om keten- en brievenbusconstructies niet te verbieden, moet worden geschrapt. Zolang dat nog niet zo is, moeten we dat in ieder geval in ons land wel verbieden.  

We maken een einde aan de misstanden bij de huisvesting van seizoenarbeiders. We voeren direct de adviezen van de Commissie Roemer uit. Alle arbeidsmigranten moeten geregistreerd staan in de Basis Registratie Personen (BRP). Arbeidsmigranten moeten zelfstandige huisvesting hebben. Er komt een verbod op de combinatie van werkgever en huurbaas. Er wordt streng gehandhaafd op hygiëne en gezondheidsregels, ook bij het vervoer. Werkgevers en uitzendbureaus mogen niet meer tussen de zorgverzekeraar en de verzekerde arbeidsmigrant zitten. De zorgpas moet in bezit zijn van de arbeidsmigrant. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst loopt de verzekering nog door zolang de arbeidsmigrant nog in ons land verblijft. Uitzendbureaus krijgen opnieuw weer een vergunningplicht, nu blijkt dat er op grote schaal fraude wordt gepleegd met arbeidsmigranten. Zij moeten vooraf een waarborgsom storten, die vervalt bij ontneming van de vergunning. Bestuurders van uitzendbureaus moeten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hebben en aan wettelijke criteria voldoen. Er komen maatregelen tegen turboliquidaties en doorstart van malafide uitzendbureaus. Werknemers komen zoveel mogelijk in vaste dienst. Werkgevers en opdrachtgevers worden aansprakelijk voor goede naleving van alle voorschriften. Er komen zowel landelijke als gemeentelijke informatieloketten voor arbeidsmigranten in hun eigen taal.

En een eerlijke verdeling van werk maakt ook een eerlijke verdeling van andere taken en vrije tijd mogelijk: we pleiten voor een verplichte werkweek van maximaal 32 uur en meer betaald zorgverlof: 10 dagen kraamverlof en 4 maanden ouderschapsverlof voor beide partners, overeenkomstig het besluit van het Europees Parlement, en wel volledig doorbetaald (met een maximum inkomen van tweemaal modaal) en volgens het Noorse model: iedere partner heeft een individueel recht en als één van die partners zijn of haar verlof niet opneemt vervallen bij die partners vakantiedagen.

3. We gaan migratie en integratie effectief en rechtvaardig reguleren

We stoppen met het ontmoedigen en belemmeren van migratie, maar gaan het reguleren. Structureel zal de behoefte aan arbeidsmigranten gegeven de vergrijzing alleen maar toenemen. We gaan tijdelijke arbeidsmigratie met beperkte toegang tot sociale zekerheid organiseren en faciliteren.

Arbeidsmigranten komen omdat er werk is. Veel werk: poetsen, oogsten, ziekenzorg, etc. Werk is dé pull factor voor migranten. Maar arbeidsmigranten van buiten de EU aannemen mag bijna niet: stel je voor dat ze blijven! Dit is een denkfout. Een illegaal gaat niet uit zichzelf terug als hij eenmaal in Europa is: zo’n dodentocht maak je niet nog eens. Maar als hij een arbeidscontract heeft voor vier maanden, en het vooruitzicht dat hij volgend jaar wéér legaal vier of vijf maanden kan werken bij een Spaanse autofabriek of Hollandse boer, dan kan hij rustig een tijdje naar zijn land terug. Velen zullen dat doen. Migranten die geen legale manier hebben om naar Europa te komen, komen illegaal. We kunnen migratie niet stoppen.

Wat we wel kunnen, is het organiseren: faciliteren en reguleren. We zetten Europese arbeidsbureautjes neer in Afrika, voor werving en selectie van arbeidsmigranten, waarbij een veilige en gratis reis gegarandeerd wordt, en scholing gefaciliteerd wordt. We kijken welk EU-land welke arbeidsmigranten nodig heeft, en laten mensen ter plekke op vacatures solliciteren. Wie pech heeft of niet gekwalificeerd is, kan het volgend jaar weer proberen. Deze arbeidsmigranten krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning met beperkte toegang tot sociale zekerheid (wel zorg, geen bijstand). Tijden hun verblijf krijgen migranten scholing en ondersteuning bij de voorbereiding van hun terugkeer. Blijft men langer dan vijf jaar, dan kan de vergunning door de lidstaat omgezet worden in een definitieve verblijfsvergunning met volledige rechten. Dit moet het liefst gekoppeld zijn aan opleidingsprogramma’s, deels on the job, en terugkeerprogramma’s en een soort Marshallplan voor Afrika. Dat maakt het ook mogelijk om met succes terug te keren naar je land van herkomst en daar een beter leven op te bouwen.

Dan snijdt het mes aan vele kanten. Zo bepalen we zelf wie er komen, niet de smokkelaars. Veel politici doen alsof deze oplossing niet bestaat. Ze hitsen ons liever op met moskeeverboden, boerkaverboden en Zwarte Pieten nostalgie. Ze zeggen dat de tekorten in onze verzorgingsstaat ontstaan door migranten, in plaats van fout beleid van diezelfde politici. Zij misleiden daarmee de kiezer en maken onze maatschappij kapot door mensen tegen elkaar op te zetten.

We verlangen van tijdelijke arbeidsmigranten wel om zich te conformeren aan onze democratische rechtsstaat, en om daartoe inburgerings-onderwijs en taalonderwijs te volgen. Migratie is te managen, het is een kwestie van politieke wil, humaniteit en rechtvaardigheid om dat te organiseren.

Dat haalt ook de oneigenlijke druk bij het vluchtelingenloket weg. We gaan meer vluchtelingen toelaten en dat zelf organiseren en faciliteren, zodat we het verdienmodel van mensensmokkelaars aanpakken en mensenlevens redden. Asielaanvragen gaan we faciliteren aan de buitengrenzen van de EU, op internationale (lucht)havens en in vluchtelingenkampen in Afrika en Azië. Daar komen asielkantoren die vluchtelingen registreren, beoordelen en screenen. De asieldruk op onze buitengrenzen en (lucht)havens beperken we door jaarlijks veel meer vluchtelingen uit de kampen toe te laten, die veilig gratis naar EU gebracht worden. Nationaal beginnen we met 10.000 per jaar voor de komende kabinetsperiode, met voorrang voor ouderloze kinderen. Het Dublin-verdrag vervalt daarmee. Daarnaast vergroten we de financiële hulp aan vluchtelingenkampen.

De toelatingscriteria en -procedures van vluchtelingen moeten eerlijker en meer onafhankelijk worden. De lijst van veilige landen moet onafhankelijk worden vastgesteld. Procedures moeten niet moedwillig vertraagd worden om vluchtelingen en hun gezinsherenigers te ontmoedigen. Als de beoordeling van een asielverzoek langer dan wettelijke termijn (meestal 6 maanden) duurt dan verkrijgt aanvrager een vergunning, tenzij de vertraging aan hem te wijten is. De asielopvang willen we reorganiseren in kleinschalige opvang die zoveel mogelijk georganiseerd wordt in gemeenten waar zij later ook kunnen werken en wonen, met zoveel mogelijk betrokkenheid van andere burgers uit die gemeenten.

We zorgen voor betere, publiek georganiseerde integratie en inburgering. Daartoe passen we de nieuwe Wet inburgering 2001 aan. De leerroutes worden allemaal gratis, en ze worden niet aanbesteed maar door gemeenten via subsidierelaties georganiseerd, er komen landelijke kwaliteitsnormen en inspectie daarop en er komen ook betere mogelijkheden om van niveau te wisselen. Huisvesting en plaatsing vindt plaats waar ook werk is. We gaan niet uit van dwang en sancties, zoals de huidige wet, maar van motivering en facilitering: geen verplicht vrijwilligerswerk maar verplicht aanbod voor participatie en betaald werk (afronding inburgeringsscholing blijft wel als voorwaarde voor definitieve verblijfsvergunning) en het persoonlijk plan voor inburgering en participatie wordt afhankelijk van instemming statushouder met inhoud daarvan. Het ‘financieel ontzorgen’ van statushouders moet maatwerk zijn – de termijn van zes maanden moet verkort en verlengd kunnen worden, maar wel met betere rechtsbescherming van de statushouder, en in de leerroutes komt ook een verplicht aanbod voor financiële zelfredzaamheid. Er komt een verplicht aanbod voor onafhankelijke maatschappelijke begeleiding. De wet gaat wat betreft scholing en maatschappelijke begeleiding ook gelden voor andere migranten van buiten de EU. Voor migranten van binnen de EU komt het scholingsaanbod en de maatschappelijke begeleiding ook beschikbaar. Gemeenten moeten dat actief aanbieden. Met het oog op deze aanpassingen wordt de invoering uitgesteld naar 2022. Gemeenten krijgen extra middelen voor een goede uitvoering.

We schrappen de fiscale expatsubsidie. Bedrijven die duur betaalde kenniswerkers willen, kunnen dat zelf betalen. Daar is de belastingbetaler niet bij nodig.

4. We voeren een nieuw eerlijk, effectief en eenvoudig belastingstelsel in

De inkomens- en vermogensongelijkheid wordt meestal uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt, een waarde tussen 0 en 1 die de mate van ongelijkheid in een land uitdrukt. Bij 0 krijgt iedereen evenveel en leven we in een totaal communistische samenleving. Bij 1 krijgt één persoon alles. Probleem met deze coëfficiënt is dat je alleen het gemiddelde inkomen neemt, terwijl de verdeling over de extreem armen en rijken niet goed in beeld komt.

Op de VS na kent ons land niettemin de hoogste vermogensongelijkheid, de Gini-coëfficiënt ligt op 0,92. En als je hier naar de extremen kijkt is het schrikken: De rijkste 1% bezat in Nederland volgens het CBS in 2015 ruim 295 miljard euro aan privaat vermogen, bijna 28% van het totaal. De grote vermogens die in het buitenland zijn gestald zijn daarin niet eens meegerekend. Vóór de financiële crisis van 2008 hadden de allerrijksten nog ‘slechts’ een vijfde van het vermogen in handen. Het vermogen van Nederlandse miljonairs (2% van alle huishoudens) is nu 25 maal zo groot als het vermogen van de onderste helft van de huishoudens. Drie jaar geleden was dat nog 14 maal zo groot.

De inkomensongelijkheid lijkt in ons land op het eerste gezicht veel minder groot. Daar is de Gini-coëfficiënt 0,29. Maar hier verhult de statistiek nog meer de werkelijke situatie. Veel inkomen uit vermogen of bezit wordt namelijk in de officiële statistiek niet meegenomen. En omdat het meeste inkomen wordt verdiend uit vermogen en bezit (en dus niet uit arbeid), en de verdeling van dat vermogen en bezit in ons land zo enorm ongelijk is, vertekent dat dus enorm.

Hoe dat precies zit? Inkomen dat gebruikt wordt om rente mee te betalen, wordt bijv. niet meegenomen, terwijl de hoogste inkomens de hoogste schulden hebben en dus ook de hoogste rentebetalingen doen. Daarenboven wordt inkomen uit waardetoename van bezit niet als inkomen beschouwd. Inkomen uit bezit bestaat vooral uit verkoopwinst op bezit van aandelen of onroerend goed. Dit bezit is extreem omvangrijk en geconcentreerd: 2% van de huishoudens bezit de helft van alle financiële waarden, de onderste helft van de huishoudens bezit daarentegen slechts 2%. De 10% rijkste huishoudens bezit driekwart van alle financiële waarden. Hun inkomen uit dat bezit wordt niet meegenomen in de statistiek van de inkomensongelijkheid in Nederland. Zo komt het dus dat een bijstandtrekker volgens de conventionele inkomensvergelijkingen een hoger inkomen zou hebben dan de prinses van Oranje die 150 miljoen euro verkoopwinst maakt op aandelen Adyen. En leg maar eens aan een huurder uit dat de winst van een paar ton op een huis dat tien jaar geleden gekocht is, het inkomen en de koopkracht van het huishouden van de eigenaar niet beïnvloedt.

Maar er is nog meer verklaring van de enorme statistische onderschatting van de inkomensongelijkheid in ons land. Een belangrijke derde element in de verklaring is de zwarte doos van het Nederlandse belastingstelsel Box II. In Box II geef je al het inkomen op dat je met je eigen bedrijf hebt verdiend. Maar het Nederlandse belastingstelsel is zo ingericht, dat je er goed aan doet de inkomsten uit eigen bedrijf zo veel mogelijk te beperken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek ziet pas dat een bedrijfseigenaar inkomen heeft als het bedrijf winst uitkeert. Je betaalt namelijk pas belasting op het moment dat je onderneming winst uitkeert of de aandeelhouder zijn aandelen verkoopt. Daar zit de crux, want zolang je onderneming geen winst uitkeert en de aandeelhouder zijn aandelen niet verkoopt, heeft de bedrijfseigenaar geen inkomen en betaalt deze ook geen inkomstenbelasting. Zo kunnen bedrijfseigenaren belastingheffing tot sint-juttemis uitstellen. Je moet als bedrijfseigenaar wel minimaal een ‘gebruikelijk loon’ aan jezelf uitkeren. Minimaal is dat ongeveer 44.500 euro. Maar dit is natuurlijk een schijntje voor de vermogendste Nederlanders. Omdat bedrijfseigenaren dus geen inkomen aangeven op hun belastingaangifte, zie je veel inkomen ook niet terug in de statistiek.

Hoe dieper je graaft in deze materie, hoe vreemder het wordt. Neem dit bijvoorbeeld: van de winst die nog wél uitgekeerd wordt uit het eigen bedrijf, en die dus meetelt in de ongelijkheidscijfers, telt het CBS sinds 2001 alle uitkeringen boven een kwart miljoen euro niet meer mee. En: stel, je verkoopt voor een miljoen aan aandelen van je bedrijf om daar een huis van een miljoen mee te kopen. Dan is dat volgens het CBS geen inkomen. Je hebt één vorm van vermogen (aandelen) omgezet in een andere vorm van vermogen (een huis) – dat is ‘een vermogenstransactie’, niet ‘inkomen.’ Het gevolg: wéér worden de topinkomens fors onderschat. Die niet-getelde winstuitkeringen zijn volgens het CBS maar liefst 40 procent van alle winstuitkeringen.

Daar komt bij dat het door de Belastingdienst gerapporteerde inkomen uit kapitaal niet gebaseerd is op echte waarnemingen, maar wordt geschat met een fictief rendement. De rijksten, die veel beleggen, verdienden de afgelopen jaren doorgaans meer dan dat fictieve rendement en betaalden dus eigenlijk te weinig belasting. De rest juist minder, vanwege dalende huizenprijzen (na de vorige crisis zakten de huizenprijzen in vijf jaar cumulatief met 27%) en sparen tegen nul-rentes, en zij werden dus juist te hoog belast. Miljonairs genoten bijv. over 2011-2013 een rendement van ruim 68 miljard euro op hun vermogen van 949 miljard euro, maar betaalden slechts belasting over 38 miljard euro. Een voordeeltje van bijna 200.000 euro per huishouden, dat niet belast is en niet als inkomen is geregistreerd. Voor de onderste helft van vermogensbezitters werkte het andersom. Zij verloren 6,4 miljard euro aan vermogen maar moesten 4% belasting betalen over 2,5 miljard euro fictief rendement, die de fiscus hen toedichtte.

Leuker kunnen we het niet maken – door het kennelijke onvermogen van onze belastingdienst om uit te gaan van het werkelijke rendement wordt de inkomensongelijkheid nog groter en blijft deze buiten de cijfers. Bovendien: veel vermogen geeft ook veel vermogenswinst van je vastgoed, aandelen, obligaties en ander bezit. Omdat vermogenswinst geen inkomen is, wordt het niet meegenomen in die lage Gini-coëfficiënt van inkomensongelijkheid. Maar de waarde van bezit stijgt op de langere termijn gewoon mee met de economische groei, en is dus een grote bron van koopkracht – voor wie het heeft.

En dan zijn er nog de extremen in de inkomensverdeling. Sinds 2000 zijn alleen de hoogste dertig procent inkomens er in reëel besteedbaar inkomen op vooruit gegaan, de andere 70% zijn er op achteruitgegaan. De topinkomens explodeerden tot gemiddeld 52 keer het minimumloon. Wie, zoals topmanagers in het bedrijfsleven, zijn beloning deels in aandelen krijgt, zag de bedragen de afgelopen vijf jaar in de stijgende beurstrend zomaar verdubbelen. Deze ongelijkheid zien we niet terug in de Gini, omdat de middeninkomens tegelijkertijd naar elkaar toegroeiden.

Hoe kan het dus dat de vermogensongelijkheid zo groot is, terwijl de inkomensongelijkheid alles meevalt? Het antwoord is simpel: het valt niet mee. De inkomensongelijkheid is in werkelijkheid groter dan de statistici rapporteren.

Ons belastingstelsel vergroot de inkomens- en vermogensongelijkheid, in plaats van dat ze die verschillen kleiner maakt, zoals ooit beoogd en zoals velen nog steeds geloven dat het nog steeds zo is. De belastingdruk op arbeid is nu ruim viermaal zo hoog als die op kapitaal. Iedere euro die met arbeid wordt verdiend wordt effectief met 40-45% belast, die welke met kapitaal wordt verdiend slechts met 9%. Inmiddels is de vermogensbelasting belasting in Nederland zelfs regressief: hoe hoger je rendement, hoe lager je belastingdruk.

De afgelopen decennia is het aandeel van belastingopbrengsten van de verschillende belastingen enorm gewijzigd. In 1998 kwam 44 miljard gulden loon- en inkomstenbelasting binnen, en 42 miljard gulden aan de som van  vennootschaps-, dividend-, vermogens- en erfbelasting. Die verhouding is nu (2018) 51 miljard euro versus 30 miljard euro. Sinds 2000 daalt het aandeel van de vennootschapsbelasting (=belasting over de winst van bedrijven) in de totale belastingopbrengsten.

Dat zie je ook terug in de tarieven. Sinds 1980 is de vennootschapsbelasting zo ongeveer gehalveerd, in ons land van 48% naar 25%, maar in de praktijk is het effectieve tarief slechts 7%, één van de laagste in Europa. De effectieve belastingdruk is bij multinationals is de laatste jaren al met 5% gedaald.  In 2010 ging ook de erfenisbelasting omlaag. Nederland kent de laagste belastingdruk op kapitaalinkomen van alle EU-landen. Grote multinationals betalen materieel zeer weinig tot geen belasting.  Nederland is één van de koplopers in het aanjagen van internationale belastingconcurrentie naar steeds lagere tarieven.

Tabel belastingtarieven in Nederland19702020
Btwlaag4%9%
hoog12%21%
Inkomsten-/loonbelastingminima36%36,5%
modaal48%41%
rijk80%52%
Vennootschapsbelasting48%17,5-21%
Dividendbelasting25%15%

In de belasting op huishoudens is bovendien al decennia een denivellering gaande. Vanaf de jaren 1970 is het topbelastingtarief in de inkomsten- en loonbelasting structureel omlaaggegaan – van 80% (Den Uyl), naar 72% (Oort), naar 60% (Vermeend), naar 52% (nu) naar 49,5% (voorstel Rutte III). Het toptarief wordt al snel bereikt (bij een inkomen van ruim anderhalf modaal) en is daarmee niet gericht op de echte topinkomens. In de belastingvoorstellen van Rutte III wordt dat nog verder verlaagd, en blijven er maar twee tariefschijven over. Nog even en we zitten in de neoliberale natte droom van een vlaktax: één tarief voor iedereen.

De belastingverlagingen voor het bedrijfsleven zijn verkocht met het argument dat dat goed zou zijn voor de economie en de werkgelegenheid. Nee dus: Als bedrijven meer geld overhouden, blijken ze niet te gaan investeren. Ze gebruiken het geld om eigen aandelen op te kopen, voor hogere dividenden of voor overnames. Allemaal zaken die niets toevoegen aan de reële economie. Voor investeren is afzet nodig, en daarvoor is koopkracht nodig. Tweederde Nederlandse economie is namelijk afhankelijk van de binnenlandse vraag. De koopkracht blijft echter steeds verder achter, o.m. door deze belastingpolitiek ten gunste van het grootbedrijf en het grootkapitaal.

Daar komt nog bij dat er in Nederland op grote schaal sprake is van belastingontwijking en belastingontduiking, met name over vermogen en kapitaalinkomen. Voor Nederland loopt het bedrag aan gemiste belastingopbrengsten op tot zo’n € 30 miljard per jaar: zo’n een derde van ons totale budget voor gezondheidszorg en bijna tien keer het budget van ontwikkelings-samenwerking. Naar aanleiding van het rapport ‘Miljarden voor het oprapen’ onder medewerkers van de Belastingdienst heeft het vorige kabinet, Rutte II, in zijn regeerakkoord vastgelegd extra te willen investeren in controles. Maar door extra bezuinigingen op de publieke sector, waaronder de belastingdienst, werd onder Rutte II per saldo juist bezuinigd op het personeel en de kwaliteit van de belastingdienst. Tegelijkertijd neemt het aantal ingewikkelde bedrijfsaangiftes steeds verder toe. Telde Nederland aan het eind van de vorige eeuw 300.000 ondernemingen, vandaag de dag zijn dat er 1,2 miljoen, vier keer zo veel. Aangiftes van ondernemingen worden daarom gemiddeld nog maar eens in de 40 à 50 jaar gecontroleerd  – tot grote onvrede van de FNV-ers bij de Belastingdienst. Rulings – belastingafspraken met multinationals om dubbele heffing te voorkomen – worden misbruikt om geen belasting te betalen. Belastingdienstmedewerkers geven aan dat er nog steeds miljarden voor het oprapen liggen als er meer mensen zijn om het werk te doen. Door de aanhoudende bezuinigingen wordt de naleving van en daarmee het vertrouwen in het huidige belastingstelsel ondermijnd.

En we faciliteren ook op grote schaal belastingontwijking, -ontduiking en witwassen van geld uit het buitenland. Nederland is internationaal kampioen in het faciliteren van belastingontwijking. Per jaar stroomt er een schier onwaarschijnlijk bedrag van € 4000 miljard door Nederlandse brievenbusfirma’s, meer dan in welk land dan ook. Uit onderzoek van Oxfam Novib blijkt dat ontwikkelingslanden jaarlijks minstens 460 miljoen euro aan belastinginkomsten mislopen via brievenbusmaatschappijen in Nederland. Veel crimineel geld van Russische en Italiaanse maffia staat gestald op de Zuidas, dat in feite één grote witwasfabriek is.

Financieel is Nederland een wereldspeler van formaat. Nederland staat derde op de ranglijst van landen met het beste handelsklimaat. Onze bankensector heeft viermaal de omvang van ons nationaal inkomen. Jaarlijks stromen vele duizenden miljarden euro’s Nederland in en uit. Bijna de helft van de wereldwijde omzet van de handel in olie, koffie, gas, graan, soja, koper en zink loopt door Nederland, onder meer via bedrijven als Gunvor, Trafigura en Vitol. Van de honderd grootste bedrijven ter wereld maken er tachtig om fiscale redenen gebruik van rechtspersonen in Nederland. Dat komt vooral door ons uitgebreide belastingverdragen-netwerk met grondstof-exporterende landen, vaak ontwikkelingslanden.

Lang heeft minister Dijsselbloem namens de regering ontkent dat Nederland een belastingparadijs was. Maar na de Panama Papers in voorjaar 2016 werd toegegeven dat ons land een onderdeel van het probleem is, maar dat het nu onderdeel zou gaan uitmaken van de oplossing. In december 2016 verscheen echter het in opdracht van de FNV opgestelde rapport Survival of the Richest van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), waaruit bleek dat Nederland in 2018 nog steeds 236 ‘sweetheart tax deals’ sloot, geheime afspraken met multinationals over lagere belastingtarieven. Het bleek dat 151 Nederlandse multinationals in de periode 2005-2014 meer dan 30 miljard euro minder belasting hebben betaald dan op basis van het winstbelastingtarief mocht worden aangenomen. 

Amerikaanse bedrijven hebben nu bijna 500 miljard dollar winst opgepot in Nederland. Méér dan in Bermuda of Zwitserland. De EU besloot in 2016 om per 31 december 2018 een ongewenste ontwijkingsroute voor Amerikaanse multinationals te sluiten. Maar in december 2016 wist Jeroen Dijsselbloem dat besluit uit te stellen tot 1 januari 2024! En in juni 2017 werd uit een nieuw onderzoek van de FNV duidelijk dat er nog steeds een groot aantal ontwijkingsroutes zijn, en dat de staat zelfs fiscaal onderzoek van multinationals financiert om deze routes in kaart te brengen. De FNV onthulde drie nieuwe routes: de Curaçaoroute, de Hongarijeroute en de Zwitserlandroute. Deze routes worden gebruikt door Ahold, Aegon, G-Star en de BCD Groep (Cheaptickets.nl, Vliegwinkel.nl en het reisbureau voor o.a. het Europees Parlement). De FNV wil dat deze routes direct gesloten worden en dat bedrijven die belasting ontwijken worden uitgesloten van aanbestedingen.

Het is een gênante vertoning. Ambtenaren en ministers bedelen om multinationals zijn Europese hoofdkantoor in Nederland wil vestigen. En dat terwijl Nederland zo hoog staat op de lijstjes die de internationale concurrentiekracht van landen in kaart brengen. Eigen kracht eerst, zou je zeggen. Maar kennelijk is dat niet genoeg. Na het gebedel komen de fiscale cadeautjes. Sinterklaas bestaat en hij heeft ook een vestigingspiet, de Netherlands Foreign Investment Agency, het NFIA. Dat is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken dat buitenlandse investeerders en (Europese) hoofdkantoren van multinationals naar Nederland moet halen. Tot wel 80 procent korting op je reguliere belastingaanslag kun je krijgen, bleek uit een e-mail tussen honderden pagina’s documenten die NRC Handelsblad op basis van de Wet openbaarheid van bestuur overhandigd kreeg. De NIFA vergoedde tot voor kort zelfs de fiscale advieskosten van bedrijven die hier een vestiging overwegen. De Tweede Kamer heeft in 2017 uitgesproken dat dat laatste niet meer mocht. Zoals de Kamer eerder per motie uitsprak dat Nederland geen belastingparadijs mag heten.

Ook worden overnames (Corus, HEMA, Douwe Egberts etc.) van Nederlandse bedrijven door buitenlandse bedrijven voor een groot deel door de Nederlandse belastingbetaler gesubsidieerd. Net als bij de hypotheekrenteaftrek, konden bedrijven de rente van een lening om een overname te financieren tot voor kort volledig aftrekken. Dit soort overnames van Nederlandse bedrijven door buitenlandse ondernemingen leidt in het buitenland tot politieke beroering. In Nederland blijft het politiek opvallend stil.

Internationale belastingconcurrentie en –ontduiking leidt ertoe dat grote bedrijven en kapitaal steeds minder belast worden. De ophopende kapitalen bij tropische belastingparadijzen verstoren de economische kringloop en veroorzaken zeepbellen op de internationale kapitaalmarkten.

Het bieden van belastingvoordelen voor bedrijven zorgt voor een onwenselijke herverdeling van publieke naar private actoren en van het MKB naar de multinationals. De zwaarste schouders met de meest vernuftige belastingadviseurs dragen de lichtste lasten. Er is sprake van moreel gezwalk bij onze politici op dit thema en ondanks veel lippendienst blijven effectieve maatregelen tot nu toe uit. Het laten voortduren van ontduiking van belastingen is een immorele keuze die de ongelijkheid internationaal en nationaal sterk doet toenemen. Nederland is tot een pretpark voor het grootkapitaal verworden.

Het huidige belastingstelsel vergroot de ongelijkheid en maakt arbeid duur. Dat moet precies andersom. Te grote ongelijkheid is niet alleen onrechtvaardig (de meeste inkomens en bezit zijn niet verkregen op basis van eigen verdienste: uit erfenissen, uit grondbezit en vast goed, uit patenten en uit speculatie), maar economisch onderzoek laat ook zien dat het schadelijk is voor de economie. Als de rijken zo geïsoleerd leven dat ze hun interesse verliezen in publiek bekostigd onderwijs of gezondheidszorg, remmen ze zowel de ontwikkeling van armere mensen als de samenleving als geheel. Het leidt tot meer kindersterfte, geestesziektes, tienerzwangerschappen, obesitas, misdaad – en tot minder sociaal vertrouwen en sociale mobiliteit en tot een lagere levensverwachting. De Britse onderzoekers Richard Wilkinson en Kate Pickett publiceerden in 2009 hun baanbrekende boek ‘The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better’. Conclusie: ook rijken hebben baat bij een meer egalitaire samenleving. En in de derde plaats is teveel ongelijkheid slecht omdat het leidt tot een onverantwoorde concentratie van politieke macht bij de elite en frustratie bij de achterblijvers.

Piketty heeft overtuigend aangetoond dat zonder overheidsingrijpen de ongelijkheid alleen nog maar verder zal toenemen. We komen daarom met een heel nieuw belastingstelsel. Een eerlijk stelsel, dat te grote inkomens- en vermogensongelijkheid herverdeeld, de sterkste schouders weer de zwaarste lasten laat betalen en dat arbeid niet langer zwaarder belast dan kapitaal. We willen een effectief stelsel, waarbij belasting niet via allerlei kunstgrepen ontweken of ontdoken kan worden en waarin mensen niet vastzitten in een armoedeval die zorgt dat als je meer gaat verdienen, je er nauwelijks op vooruit gaat. En we willen een eenvoudig stelsel, dat mensen begrijpen en goed uitvoerbaar is, en geen pretpark voor belastingadviseurs meer is. De hoofdlijnen daarvan zijn als volgt:

  • Groter aandeel belastingopbrengst uit bedrijven met hogere, oplopende tarieven vennootschapsbelasting en dividend-belasting. Er komt een grote naheffing bij multinationals die uit Nederland vertrekken naar belastingparadijzen;
  • Er komen in de Inkomsten/loonbelasting niet minder, maar meer tariefschijven. Op of onder sociaal minimum betaalt men 0%, inkomens vanaf € 1 miljoen betalen 80%;
  • Alle inkomen, ongeacht de bron (arbeid of vermogen) wordt gelijk behandeld – het boxenstelsel vervalt;
  • Inkomen uit vermogen gaan we belasten op het werkelijke rendement. Voor de bepaling van het werkelijk rendement gaan we uit van de waardevermeerdering van het bezit in het voorafgaande belastingjaar. Kleine kapitaalbezitters (bijv. tot anderhalve ton) gaan minder betalen, grote kapitaalbezitters meer;
  • We schrappen alle fiscale aftrekposten, heffingskortingen, vrijstellingen en uitstelmogelijkheden, zowel in de inkomsten- als in de vennootschaps-belasting;
  • De toeslagen worden vervangen door een maximale huur van 1/3 besteedbaar inkomen t/m anderhalf modaal, en de zorg en kinderopvang volledig uit de belastingen te financieren.
  • De premies volksverzekeringen en ZVW verdwijnen. Deze worden fiscaal gefinancierd.
  • Er vindt op geen enkele wijze meer fiscale subsidie van schulden plaats, niet van huishoudens, niet van bedrijven;
  • We voeren een aparte vermogens-belasting in voor miljonairs;
  • Iedere Nederlander krijgt het recht om gedurende zijn leven 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast. De vrijstelling voor het kopen van een huis voor je kinderen en het apart belastingvrij schenken van bedrijfsvermogen voor bedrijfsopvolgers worden geschrapt;
  • En last but not least komen we met een fors offensief tegen belastingontwijking en -ontduiking: rulings worden openbaar, bedrijven worden tenminste eenmaal per drie jaar gecontroleerd, en vaker als er sprake is van groter risico, vestigingseisen worden aangescherpt (o.m. kantoor en werknemers in ons land), belastingverdragen met derde wereldlanden gaan we herzien met o.m. antimisbruikbepalingen, de eisen aan jaarverslagen van multinationals worden aangescherpt, en het toezicht op trustkantoren wordt verscherpt met strengere handhaving en een openbaar register. De fiscale adviseurs en hun vermogende klanten hebben het nakijken.

Zo’n grote stelselverandering kost uiteraard tijd. Zorgvuldigheid gaat boven snelheid. De beoogde koopkracht- en werkgelegenheidseffecten moeten goed bewaakt worden. Ook moet er bij bijv. afschaffing hypotheekrenteaftrek eerst voldoende betaalbare huur en bouwsparen als alternatief voldoende gerealiseerd zijn. Richtsnoer is dat we de koopkracht tot ca. anderhalf modaal (ca. € 56.000 per jaar) willen verbeteren, en dat we werkgelegenheid, betaalbaar wonen, effectieve tarieven en uitvoerbaarheid willen bevorderen. Gefaseerde invoering is daarbij een noodzaak.

Netto moet de stelselwijziging, afhankelijk van de precieze parameters, tientallen miljarden euro’s per jaar opleveren – we beogen bewust geen budgettair neutrale wijziging. Er is sprake van lastenverzwaring bij hoge inkomens en vermogens en bij – vooral kapitaalintensieve en/of vermogende – bedrijven. Bij lage en middeninkomens is er sprake van een lastenverlichting. Nivellering is wel degelijk een feest! Deze extra inkomsten worden gebruikt om de extra uitgaven uit andere onderdelen van ons Nieuwe Tien over Rood te financieren.

5. We zorgen voor betaalbaar en goed wonen

We stoppen met het opdrijven van woonprijzen door een einde te maken aan het fiscaal subsidiëren van woonschulden. De hypotheekrenteaftrek vervalt voor nieuwe hypotheken, huren worden gereguleerd en de huurbescherming versterkt. De vrijstelling in de erfenis- en schenkingsbelasting voor een woning voor kinderen vervalt ook.

We zorgen voor betaalbare huur door invoering van een wettelijke maximum huurquote van een derde van het besteedbaar inkomen voor alle huishoudens tot anderhalf modaal (ca. € 56.000). De verhuurders krijgen het verschil tussen de huur die ze mogen vragen volgens het WWS-puntenstelsel en deze huurquoteprijs gecompenseerd van het Rijk. Dit systeem maakt de huurtoeslag overbodig.

Woningbezit bevorderen we niet meer met de huidige fiscale instrumenten die vooral aan hogere inkomens ten goede komen. In plaats daarvan kiezen we naar Duits voorbeeld voor door de overheid gesubsidieerd bouwsparen voor lagere en middeninkomens. Pensioenfondsen kunnen ook meer investeren in betaalbare huurwoningen. Gezamenlijk zouden ze hiervoor een verhuurorganisatie kunnen oprichten, waarvan zij aandeelhouder worden. Ook kunnen pensioenfondsen investeren in hypotheken voor hun leden. De leden van het pensioenfonds kunnen dan kiezen om een van rijkswege vastgesteld percentage van hun premie te gebruiken voor het aflossen van hun woning, in ruil voor een lagere uitkering na pensionering. Pensioenfonds ontwikkelen zich dan tot levensloopfondsen. Op deze manier worden kopen en huren gelijkwaardiger alternatieven. Woningeigenaren bouwen woonvermogen op en hebben een kleiner pensioen, huurders hebben een betaalbare huurwoning en een groter pensioen waarmee ze hun huur kunnen dekken. We gaan dat aanvullend opnemen in het pensioenakkoord.

We gaan weer landelijk volkshuisvestingsbeleid voeren, met name voor lage en middeninkomens. Er komt een Nationaal Actieplan tegen de Woningnood, met voor de komende 10 jaar 100.000 nieuwe woningen per jaar, waarvan tenminste 1/3 sociale huurwoningen. Kwalitatief goede, duurzame en levensloopbestendige woningen. Niet in natuur, maar vooral in of rondom steden – waarbij we vooral inzetten op middelgrote steden, minder in de Randstad en meer op hoge gebieden in oosten en zuiden van ons land. We investeren in infrastructuur daarbij, ook in krimp- en grensregio’s.

De benodigde bouwinspanningen vragen een acute investering in de  opleidingscapaciteit voor mensen in de bouw, de installatietechniek en de elektrotechniek. We starten een apart project voor leerwerkbedrijven in de bouw met gemeenten, corporaties en onderwijsinstellingen om de tekorten aan arbeidsplaatsen te helpen op te lossen.

We gaan het voorkeursrecht van gemeenten voor een actieve grondpolitiek versterken. Gemeenten mogen grond niet meer tegen marktprijzen aan woningbouwcorporaties verkopen teneinde lage huren mogelijk te maken. Gemeenten kunnen gronden waarop nog geen definitieve bestemming rust opkopen en de bestemming veranderen van gronden die eigendom zijn van speculanten.

Er komen meer mogelijkheden voor gemeenten om met woonvergunningen voorwaarden aan koop en huur te stellen, bijv. met beperking onderverhuur aan toeristen en expats, door bevoordeling inwoners in de gemeente, door bewoningseisen, etc. Ook kunnen gemeenten beperkingen stellen aan kopen voor dure verhuur, bijv. door een maximum prijs per m² in te stellen of kopen voor verhuur gericht toe te wijzen en te verbieden.

We voeren een actief anti-woningspeculatiebeleid. Huisjesmelkers pakken we aan. We tolereren niet dat rotte appels het systeem ondermijnen, door bv. teveel mensen in een huis, opsplitsing in piepkleine appartementjes of illegale verhuur via bv. AirBNB. Gemeenten kunnen dan boetes opleggen aan eigenaren die zich niet aan de regels houden en vergunningen intrekken. Er komt een aparte huisjesmelkerstaks: een extra belasting voor iedereen die meer dan tien huizen bezit.

Gemeenten moeten ook verplicht – al dan niet in regionaal verband – daklozenopvang realiseren. Oorzaken van dakloosheid moeten weggenomen worden: meer GGZ-opvang en -begeleiding; adequaat urgentiebeleid bij toewijzing woningen; vroegsignalering bij ‘life-events’ die risicovol zijn (echtscheiding, werkloosheid, etc.); en een wettelijk verbod op huisuitzetting (zeker bij huishoudens met kinderen) zonder alternatieve beschikbare huisvesting, en wanneer schuldhulpverlening wordt aanvaard. We komen met een noodplan met systeembouw voor woningen voor daklozen, waar daklozen kunnen wonen totdat er een passende reguliere woning voor hen beschikbaar is en zij daaraan toe zijn – Housing First. Vanuit onderdak wordt er passende integrale zorg en begeleiding aangeboden (zoals GGZ, SHV, verslavingszorg, jeugdzorg, etc.).

Corporaties zijn te vaak teveel vastgoedondernemers geworden. Ze worden weer coöperaties van huurders, die niet belast maar gesubsidieerd worden. Huurders moeten instemmingsrecht krijgen op het huurbeleid. We zorgen voor huurteams in alle steden en draaien de bezuinigingen terug op de huurcommissies. De omvang van woningcorporaties brengen we terug (bijv. max. 10.000 huurders, statutair werkgebied, geen gemeentegrensover-schrijding).

We schrappen de verhuurdersheffing, de vennootschapsbelasting en de ATAD-heffing voor corporaties, en vervangen deze door een investeringsplicht.

Corporaties moeten anticyclisch kunnen interveniëren. Wanneer de prijzen gedaald zijn tot nabij de gebruikswaarde, kunnen zij woningen opkopen. Dit zorgt voor doorstroming op de koopmarkt, stabiliseert de prijzen, en vergroot het coöperatieve segment waar de prijzen gereguleerd zijn. De coöperatie verloot het gebruiksrecht van de woningen vervolgens onder haar leden, waarna de bewoner een aandeel in de coöperatie koopt ter grootte van de gebruikswaarde van de woning. Op deze manier bouwt een bewoner wél vermogen op, maar profiteert hij of zij niet van een eventuele overwaarde. Aan de andere kant wordt het hebben van overwaarde minder belangrijk wanneer bewoners kunnen doorstromen naar andere betaalbare coöperatieve koopwoningen die passen bij de levensfase waarin ze zitten. Anticyclische investeringen door coöperaties en corporaties maken de woningmarkt stabieler waardoor de pieken en dalen minder uitgesproken worden.

De corporaties krijgen ook weer een brede volkshuisvestingstaak, ook voor de middeninkomens (tot anderhalf modaal, ca. € 56.000). Want: Services for the poor, are poor services. Met andere woorden: de marginalisering van de sociale huur draagt alleen maar bij aan verdere uitholling van de sector met achterstanden en stigmatisering als gevolg. We verbieden nu er een wooncrisis, de verkoop van sociale woningen. Het is ronduit onrechtvaardig als geliberaliseerde sociale huurwoningen, ooit met publiek geld gefinancierd, door beleggers voor de hoofdprijs verhuurd worden aan huishoudens met weinig andere keus. Onbetaalbaar wonen is een probleem, maar betaalbaar wonen in een slechte of krappe woning is net zo goed een probleem – en duur wonen in een slechte of krappe woning al helemaal. De markttoets voor corporaties wordt afgeschaft.

We versterken de huurbescherming door de liberalisatiegrens te schrappen. Alle huurwoningen worden dan beschermd en gewaardeerd volgens het puntenstelsel. Daaruit verdwijnt de WOZ-waarde. We stoppen met het flexwonen door de vele constructies waar de huurbescherming nu niet meer geldt weer onder de volledige werking van huurbescherming te plaatsen. De huurovereenkomsten voor bepaalde tijd voor de duur van twee of vijf jaar verdwijnen. Studenten, jongeren en promovendi hebben recht op vervangende huisvesting (en een verhuiskostenvergoeding). We verbieden gebruiksovereenkomsten (antikraak-wonen). Bij leegstand wordt verhuurd op basis van de Leegstandswet. Er komt een boete op leegstand van langer dan een jaar. 

Er komt een afdwingbaar recht tot woningdelen. In de sociale zekerheid en fiscaliteit worden sancties op woningdelen (kostendelersnorm, verzameltoets) afgeschaft en vervangen door een bonus (woningdelingssubsidie).

Corporaties krijgen ook meer ruimte om te investeren in de buurt. Het Rijks-wijkbeleid in de grote steden moet weer worden opgetuigd, waarbij wooncorporaties een noodzakelijke partner zijn, samen met het terugbrengen van het buurt- en jongerenwerk, aandacht voor veiligheid, scholing, integratie en werk. We gaan hier 1 miljard euro structureel in investeren. We blazen de welzijnssector weer nieuw leven in met een goede organisatie voor o.m. buurt- en jongerenwerk, publieke arbeidsbemiddeling, scholing voor jongeren en volwassenen met o.m. een offensief tegen laaggeletterdheid, schuldhulpverlening en armoedebestrijding. Dat koppelen we ook aan initiatieven voor gezonde leefstijl en goede wijkzorg. Juist in arme wijken is er nu veel zorgongelijkheid.

We trekken de Rotterdamwet in en stoppen met het daaraan verbonden beleid, dat leidt tot gentrificatie van wijken. Gentrificatie van wijken is in essentie het verwijderen van (kans)arme huishoudens uit arme wijken, het bouwen voor kapitaalkrachtige en kansrijke huishoudens in die wijken, en het aantrekkelijk maken van die wijken voor die laatstgenoemde doelgroepen – met het slopen van sociale huurwoningen, het bouwen van dure koopwoningen en het steunen van hippe winkels en horeca in plaats van Turkse winkels en theehuizen, om op die manier gemengde wijken te bevorderen. Gentrificatie is opwaardering van wijken door een sociaal onrecht. Gentrificatie is de ruimtelijke uiting van klassenongelijkheid. Overheden vinden dat ze moeten ingrijpen in buurten met een concentratie van arme mensen en mensen met een migratieachtergrond. Hun aanwezigheid an sich wordt als een probleem gezien. Ook zou er in zulke buurten een gebrek aan positieve rolmodellen en nuttige sociale netwerken zijn. Terwijl het bewijs voor deze aannames flinterdun is. De problemen in arme wijken zijn juist vaak het resultaat van verwaarlozing, doordat de overheid en woningcorporaties er jarenlang niet investeerden in de openbare ruimte, de woningen en de mensen.

Gentrificatie als beleidsinstrument lost problemen in buurten niet op, maar verschuift kwetsbare bewoners naar andere buurten waar nieuwe concentraties ontstaan. Met gentrificatie wordt niet geïnvesteerd in de levenskansen van mensen, bijvoorbeeld via opleiding of werk, maar in stenen. Woningen worden opgeknapt en verkocht, maar dat komt de oude bewoners nauwelijks ten goede. Pas als koopkrachtige mensen ergens komen wonen, wordt een buurt opgeknapt. Alsof de oude bewoners het investeren niet waard zijn. Gentrificatie draagt bij aan een sociale, economische en ruimtelijke kloof. De nieuwe bewoners, die meestal kopen, profiteren van de stijgende huizenprijzen. Huurders niet. Dit versterkt de toch al grote vermogensongelijkheid in Nederland. Ruimtelijk zorgt gentrificatie aanvankelijk voor meer diversiteit in de buurt, maar op langere termijn vergroot het de kloof tussen de duurste en goedkoopste buurten in een stad. Daardoor groeien stigma, segregatie en machtsongelijkheid: de problemen van de armere bewoners verdwijnen uit het zicht, terwijl sociale, economische en culturele macht zich concentreren op de centrale plekken.

In plaats van arme mensen verdrijven uit hun wijken gaat onze partij weer staan voor hulp van mensen in de wijken waarin ze zelf willen wonen, gaan we een nieuwe ronde van roemruchte sociaaldemocratische stadsvernieuwing aan, waarbij – ook in die traditie – nauw samenwerken en optrekken met de bewoners en hun organisaties, herstellen we de Vogelaarswijken – al weer zo’n gouden sociaaldemocraat die ten onrechte werd afgeserveerd in neoliberale tijden – en herstellen we het welzijnswerk. En in plaats van sociale woningen te slopen gaan we die juist bouwen en renoveren, ook in de rijkere wijken! Wijken met een gedifferentieerde samenstelling bevorderen we niet met discriminatoir verwijderen van arme, kansarme huishoudens, maar door hun te helpen in hun ontwikkeling en perspectief, onder meer door juist in rijkere wijken meer sociale huurwoningen te realiseren.

6. Duurzaam links: een duurzame economie

Het is de hoogste tijd om te verduurzamen, de urgentie is enorm met dreigende klimaatrampen, enorm afnemende biodiversiteit, en gezondheidsbedreigende vervuiling en zoönoses. Juist nu in de huidige crisis. We moeten snel overgaan naar een circulaire economie. De klimaatwet, die ons uiterlijk in 2050 tot 100% duurzame, niet-fossiele energie moet brengen, moet worden aangescherpt, opdat burgers de uitvoering kunnen afdwingen. De huidige plannen zijn volstrekt onvoldoende om de doelstellingen te halen.

Er moet een langdurig staatsinvesteringsfonds per direct worden ingesteld met tientallen miljarden voor milieu-investeringen. De overheid kan dat nu gratis lenen op de kapitaalmarkt met vaste rentes voor bijv. 10 of 20 jaar. De investeringen worden gekoppeld aan werkgelegenheidsdoelstellingen – we moeten veel meer mensen voor de uitvoering van de duurzaamheidstransities opleiden. Ook van werk naar werk, waar oude (fossiele, niet-duurzame) werkgelegenheid verdwijnt.

We gaan eerlijk en snel naar een circulaire, duurzame economie, zonder fossiele energie, met herstel van biodiversiteit, dierenwelzijn en natuur en een schone, gezonde bodem, water en atmosfeer. Op al deze terreinen presenteren we baanbrekende voorstellen.

Moeilijke keuzes moeten niet worden uitgesteld – de kolencentrales moeten direct dicht, de intensieve veeteelt moet binnen 10 jaar gehalveerd worden en in 30 jaar geheel worden afgebouwd (ook van belang voor het voorkomen van nieuwe zoönoses, zoals het covid-19 virus) en de luchtvaart moet zolang daar zoals nu geen duurzame vorm voor bestaat, krimpen (10% minder in komende kabinetsperiode, duurdere prijzen, verbod op vluchten <750km), en duurzame alternatieven moeten we faciliteren en organiseren. We maken per direct een einde aan alle subsidies voor fossiele energie – in de vorm van exportkredietverzekeringen en vrijstellingen voor energiebelasting (glastuinbouw) en van kerosinebelasting (luchtvaart), en subsidies aan niet-duurzame vormen van biomassa. De industrie wordt niet langer uitgezonderd van de wettelijke plicht voor bedrijven alle broeikasgasuitstoot te verminderen als er maatregelen daarvoor mogelijk zijn die zich binnen vijf jaar laten terugverdienen, en we gaan dat strikt handhaven.

De overheid moet levens en gezondheid van haar burgers te beschermen en tevens zich te houden aan Europese wetgeving waaraan ze zich heeft gecommitteerd. Burgers kunnen dat in het vervolg bij de rechter gaan afdwingen. We dwingen drastische vermindering van gebruik antibiotica in veeteelt af, verbieden en belasten gebruik van schadelijke pesticiden, bevorderen biologische bestrijdingsmiddelen en voorkomen patenteren en in eigendom nemen van natuur door bedrijven.

De normen voor de luchtkwaliteit, zoals voor geur (ammoniak), de hoeveelheid en samenstelling van (ultra-)fijnstof en fijnstof van bio-industrie, stikstofoxiden en roet, worden aangescherpt tot tenminste het niveau dat is vastgelegd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Normen op het gebied van geluid, trillingen, stank, en andere overlastgevers worden altijd vastgesteld op basis van de beste (en meest recente) wetenschappelijke inzichten en strikter gehandhaafd. Gemeenten hebben een belangrijke de taak bij de handhaving en geven inwoners inzicht in de controle. Bedrijven die installaties vervangen krijgen geen nieuwe vergunning als zij niet de best beschikbare, duurzame technieken toepassen. Het stikstofarrest van de Raad van State wordt strikt uitgevoerd – niet door ontwijktrucs. De Nederlandse stikstofuitstoot moet met meer dan 50% omlaag om de natuur drastisch te ontzien. Met betrekking tot de uitstoot van PFAS-stoffen worden bronmaatregelen genomen die voorkomen dat ze nog gemaakt worden, in plaats van dat de normen versoepeld worden. De uitstoot wordt streng verboden en gehandhaafd, ook wat betreft de afvalstromen. Er komen onafhankelijke veilige normen voor de concentratie in bodem (ten behoeve van bodemsanering) en water (voor toepassing als drinkwater). De toepassing van het kankerverwekkende chroom-6 wordt eveneens direct verboden. Bij bouwen of bij ander gebruik van de grond krijgt de veiligheid en kwaliteit van het drinkwater de hoogste prioriteit. Voorraden voor de toekomst worden beschermd tegen bedreiging en vervuiling, zoals het lozen van afvalwater en de winning van zout of gas. De normen voor lozen van voor de gezondheid schadelijke stoffen door bedrijven in bodem, water en atmosfeer moeten veel strikter worden gehandhaafd en veel zwaarder, ook strafrechtelijk, worden vervolgd.

In plaats van kolencentrales investeren we in wind, zon, geothermie en andere niet-fossiele bronnen. Ook aardgas beëindigen we – direct qua Nederlandse winning. We investeren in netwerken, die publiek beheerd blijven of worden (zoals de warmtenetten). We investeren ook in groene waterstof als duurzame vorm van energieopslag. Restwarmte-uitstoot wordt belast opdat het rendabel wordt deze te benutten.

We willen in 2050 niet alleen een fossielvrije energievoorziening, maar een volledig circulaire economie: een kringloopeconomie waarin geen eindige grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen (afval) volledig opnieuw worden ingezet in het systeem. 

Met een zuiniger gebruik van eindige grondstoffen, en met een productieconcept waarin hergebruik, reparatie en recycling uitgangspunt is, en waarin ook energie teruggewonnen wordt uit materialen en afval(verwerking). Een donut-economie, waarin de groei begrensd is door lijnen van ecologische duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. En waarin groei niet meer alleen gemeten wordt in welvaart, maar ook in welzijn, geluk, ecologie en gezondheid. Met ook nieuwe verdienmodellen, waarin je betaalt voor gebruik in plaats van voor bezit, en waarbij producten eigenaar blijven van het product.

Voor iedere sector van onze economie komen er wettelijke doelstellingen, instrumenten en financiering, op weg naar een volledig circulaire economie in 2050. We streven daarbij naar een breed maatschappelijk akkoord met sociale partners, overheden en de milieubeweging. We realiseren voor 2050 100% hergebruik van grondstoffen en afval. Hiertoe wordt naar analogie van de Klimaatwet een Afvalwet ingevoerd, met afgesproken meetbare en voor de burger afdwingbare termijndoelen. Onderdeel van deze aanpak is:

  • We voeren de verpakkingsbelasting opnieuw in en verdubbelen de opbrengst;
  • Statiegeldregelingen voor alle plastic en blik verpakkingen worden verplicht gesteld;
  • Alle verpakkingen worden uiterlijk 2030 verplicht biologisch afbreekbaar, zoals bioplastics.

In de landbouw moet er een nieuw verdienmodel komen. Niet meer door concurrentie op zo laag mogelijke kostprijs, maar met eerlijke prijzen (we gaan de btw daartoe differentiëren), garanties voor eerlijke concurrentie door gelijke eisen te stellen aan importproducten en het breken van de inkoopmacht van o.m. supermarkten en de tussenhandel en de marktmacht van voedselverwerkers. We willen meer, kleine boeren en minder dieren met meer dierenwelzijn, geen monocultuur en meer natuurlijk leven. Uitstoot van broeikasgassen, stikstof en fijnstof moet zoveel mogelijk worden teruggedrongen. We stellen strenge duurzaamheidskwaliteitseisen en willen grondgebonden productie, met zoveel mogelijk lokale productie- en consumptieketens. We bevorderen regionale afzetcoöperaties. Export van landbouwproductie vervangen we zoveel mogelijk door export van landbouwexpertise. Natuurinclusieve landbouw moet in 2050 volledig gerealiseerd zijn met meetbare en voor burgers afdwingbare tussendoelen in 2030. We sluiten daartoe een Plattelandsakkoord, in de geest van het Klimaatakkoord, met betrokkenheid van boeren, burgers en overheden op het platteland, van banken en van natuur- en milieuorganisaties.

We gaan veel meer investeren in minder mobiliteit (dichtbij of thuis werken), meer gespreide mobiliteit, in meer fietsen (meer fietsinfrastructuur) en in meer duurzaam openbaar vervoer. Het OV moet qua prijs voordeliger worden dan privaat vervoer. Dat doen we door de OV-prijzen te verlagen en die van privaat vervoer (auto, vliegtuig) zwaarder te belasten – het laatste ook gedifferentieerd naar tijd en plaats, om overlast en verstopping (met weer meer uitstoot) te beperken. Het verlies aan inkomsten van het OV door de corona-crisis compenseren we volledig, opdat de nu geplande bezuinigingen kunnen vervallen.

Duurzaam links impliceert dat we de veranderingen eerlijk en sociaal uitvoeren. De sterkste schouders en de grootste vervuilers krijgen de zwaarste lasten. Er komt een substantiële (€ 50 per ton CO₂-uitstoot met 5% jaarlijkse verhoging) CO₂-belasting voor alle bedrijven, inclusief energiebedrijven en bijv. datacenters, die niet verrekend mag worden met de bestaande ETS-heffing. De CO₂-belasting en de bestaande ETS-heffing gaan ook gelden voor andere broeikasgassen, dus ook bijv. voor methaan. We gaan ook de uitstoot van stikstof en fijnstof belasten.

We gaan de energiebelasting eerlijk verduurzamen: Een progressieve energiebelasting naar schaal van energieconsumptie en tarieven gebaseerd op uitstoot CO₂, zodat duurzame elektriciteit niet belast wordt, met kolen opgewekte elektriciteit extra zwaar belast wordt en met aardgas opgewekte elektriciteit even zwaar belast wordt als direct gebruik van aardgas. Vervuilers en fossiel grootverbruikers veel zwaarder belasten, huishoudens lager belasten. Lage inkomens krijgen een hogere belastingvrije voet voor de energiebelasting. Huidige vrijstellingen, juist vaak van de grootste vervuilers (zoals de luchtvaart) worden afgeschaft.

De opslag duurzame energie (ODE) in de energiebelasting wordt afgeschaft. De subsidies voor verduurzaming worden anders gefinancierd, o.m. uit een hogere energiebelasting op vervuilende productie. Subsidies voor verduurzaming energieverbruik (SDE+) komen in het vervolg vooral ten goede aan de lage en middeninkomens. En ze mogen niet gebruikt worden voor CO₂-opslag (CCS) of niet-duurzame biomassa. Bedrijven moeten daarin zelf investeren. De milieu-investeringsaftrek wordt geschrapt. Hiervoor in de plaats komt het innovatie- en werkgelegenheidsfonds zoals onze TK-fractie dat heeft voorgesteld.

We investeren tenminste 1 miljard euro per jaar voor verduurzaming van het woningbezit van woningcorporaties. We investeren aanvullend ook in isolatie en ventilatie van publieke gebouwen (zoals scholen, zorginstellingen, bibliotheken, sportclubgebouwen, etc.).

Er komen bindende afspraken met corporaties en commerciële verhuurders voor het energieneutraal maken van woningen per jaar. Er komt een verbod op het verhuren van woningen met de slechtste energielabels (vooral in bezit bij particuliere verhuurders), voorafgegaan door een verbod op huurverhoging van deze woningen. Dit verbod wordt stapsgewijs aangescherpt.

Gemeenten kunnen met hulp van het Rijk duurzaamheidsfondsen oprichten die koopwoningen verbeteren, en in ruil daarvoor een aandeel nemen in de woning. De eigenaar kan ervoor kiezen de investeringen terug te betalen en weer volledig eigenaar te worden, of de woning deels eigendom te laten blijven van het fonds. In ruil voor de gratis woningverbetering wordt deze woning onderdeel van een gereguleerd en sociaal koopsegment.

Goede isolatie en ventilatie is belangrijk voor het energieneutraal maken van woningen, maar ook voor verbetering van het wooncomfort – denk aan de vele huurwoningen met schimmelproblemen. De combinatie van huur en energielasten moet voor huurders van woningen tot en met anderhalf modaal lagere woonlasten opleveren. Dit wordt in de wet vastgelegd met een wijziging van het puntenstelsel (WWS).

Sociale huurwoningen gaan niet van het gas af voor, of op zijn vroegst tegelijk met, dat ze goed geïsoleerd en geventileerd zijn. Die verbetering moet zonder huurverhoging worden doorgevoerd. Er moeten garanties zijn dat de totale woonlasten omlaag gaan en bij de omzetting moeten huishoudens 1000 euro ontvangen om de kosten van vervanging van kookstel, fornuis en pannen te financieren. Zonder deze garantie kan de sociale huursector niet de startmotor zijn van de verduurzaming van de bebouwde omgeving.

We herstellen de nationale regie op ruimtelijke ordening en geven naast aandacht aan de oplossing van de woningnood en de energietransitie ook bijzonder aandacht aan versterking, uitbreiding en verbinding van de natuur. Bescherming van biodiversiteit en het behoud en terugkeer van bijzondere flora en fauna worden bevorderd.

7. We zorgen voor een enorme versterking van onze publieke sector

Wij zijn ideologisch voor een sterke, activistische overheid en publieke sector, en nemen afstand van een kleine overheid en publieke sector als ideologisch doel. Het maakt economisch niets uit waar iemand zijn of haar brood verdient. En investeringen in de publieke sector leiden tot de hoogste werkgelegenheidsopbrengst. We investeren 15 miljard per jaar extra in onderwijs, zorg, kinderopvang, welzijnsbeleid, veiligheidssectoren, etc. We herstellen de autonomie van de professional, organiseren in coöperaties, schaffen de marktwerking en rendementsdenken af, herstellen het publieke primaat.

We herstellen ook de politieke regie over de verdeling van middelen en de organisatie en inrichting van de publieke dienstverlening. Geen micromanagement, maar de politiek moet weer ten volle aanspreekbaar zijn op het aanbod, toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke dienstverlening. Het is absurd dat de politiek nu met lege handen staat bij de sluiting van ziekenhuizen en de wachtlijsten in de zorg, en de politiek moet ook weer de schroom afschudden voor bemoeienis met bijv. de inrichting van het onderwijs. Bij onvoldoende prestaties en/of wanbeleid gaan publieke instellingen niet dicht of failliet, maar worden ze tijdig onder toezicht geplaatst. Dat garandeert continuïteit van goede dienstverlening.

We maken een eind aan de keuzejungle en prestatiestresswaar teveel burgers in verdwalen. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid van de burger leidt ook tot het aansprakelijk stellen van de burger als die een fout maakt. Er is een bijna maniakale nadruk op rechtmatigheid bij de overheid. Maar calculerend gedrag op dat terrein leidt ertoe dat de burger wordt gereduceerd tot een consument. Een consument die vooral zijn eigen belang moet behartigen. Deze mentaliteit is inmiddels dieper in onze samenleving geworteld dan goed voor ons is. De relatie tussen cliënten en professionals moet centraal staan bij de kwaliteit van dienstverlening en deze moeten niet in individuele consumentrelaties worden vormgegeven – we moeten het individualisme in onze samenleving bestrijden waarin burgers tot consumenten gereduceerd worden en de Staat/publieke sector tot een ‘BV Nederland’.

Individualisering van de financiering van collectieve publieke dienstverlening ondermijnt de solidariteit en holt een rechtvaardige kostenverdeling uit. We gaan publieke zorg, onderwijs en kinderopvang net als de veiligheid volledig uit de belastingopbrengsten financieren.

We draaien liberaliseringen en privatisering terug waar het algemeen belang in het geding is en/of komen daarbij met extra regulering. Dat doen we bij o.m. bij de woningmarkt, de postmarkt, de OV-bedrijven, nutsbedrijven, de banken, de zorg, re-integratie naar werk, schuldhulpverlening, het onderwijs en de kinderopvang.

7a: Een nieuw zorgstelsel

Er komt een geheel nieuw zorgstelsel, zonder zorgverzekeraars en zonder gemeentelijke financiering van jeugdzorg en WMO-zorg, en met tal van maatregelen om huidige, enorme verspilling tegen te gaan. Nodige en nuttige zorg wordt weer een afdwingbaar recht, zonder individuele bijdragen.

We gaan over naar een volledig publiek georganiseerd en gefinancierd zorgstelsel. Alle publieke zorg wordt via de belastingen gefinancierd, zonder aparte premies, eigen risico of eigen bijdragen (waarmee het CAK kan verdwijnen). Er is geen apart Zorgfonds, de financiering geschiedt net zoals bij onderwijs in de Rijksbegroting. Het pakket publieke zorg wordt uitgebreid met mond/tandartszorg, paramedische behandeling, effectieve therapieën in het kader van zorgpreventie en anticonceptie voor mannen en vrouwen.

De publiek gefinancierde zorg gaan we niet meer inkopen of aanbesteden, maar vormgeven in een subsidierelatie. Die subsidierelaties worden gebaseerd op basis van door een per zorgregio periodiek vastgestelde regionale zorgvisie, binnen een door het parlement goedgekeurd, periodiek vastgesteld landelijk zorgkader, waarin beschreven staat welk zorgaanbod gefinancierd wordt. Die vaststelling wordt gedaan door de gezamenlijke gemeenten in die zorgregio met behulp van een gemeenschappelijke regeling. De regionale zorgvisie behoeft ministeriële goedkeuring. Alle publiek gefinancierde zorg gaat zo gefinancierd worden met één samenhangende regeling en één loket (het publieke regionale zorgkantoor).

De zorgvisie beschrijft een effectief en efficiënt, samenhangend en samenwerkend, kwalitatief goed aanbod van zorg, met lokale basiszorgcentra en woonzorgcentra, goede thuiszorg en verpleegzorgcentra, regionale 2e lijnzorg en nationale dure, zeer gespecialiseerde zorg (incl. ggz en jeugdzorg). Overlap en waterbedeffecten worden zo voorkomen. In plaats van concurrentie moeten zorgaanbieders samenwerken. Er komt zo een regionaal afgestemd aanbod van samenwerkende zorgaanbieders: met dure specialisatie in hoogwaardige centra en een breed aanbod van basiszorg (incl. GGZ); waarin cure en care elkaar effectief en efficiënt aanvullen; waarin ingezet wordt door tijdige interventie dure specialistische hulp te voorkomen; en waarin het langer thuis met zorg kunnen wonen (als recht, niet als plicht!) ook adequaat gefaciliteerd wordt.

De bekostiging loopt via regionale zorgkantoren, die ook zorgen voor de financiële planning. Zorgverzekeraars kunnen zich desgewenst geheel of gedeeltelijk omvormen tot zo’n regionaal zorgkantoor.

We maken de bekostiging van de zorg veel minder afhankelijk van het aantal verrichtingen. We gaan werken met het zgn. cappuccinomodel: de bekostiging wordt vooral gebaseerd op basis van de hoeveelheid patiënten die ze onder hun hoede hebben (de koffie). Daarnaast wordt er een kleine opslag verstrekt per ingreep of consult (de melk) en ook nog een opslag bij uitzonderlijk goede prestaties of innovaties (het schuim). Zorgkantoren krijgen de bevoegdheid – met instemming van de gemeenten in de zorgregio – subsidievoorwaarden te stellen die efficiëntie, doelmatigheid en kwaliteit bevorderen. Ook de minister van zorg – met instemming van het parlement – kan daartoe in het nationale zorgkader verplichtende voorwaarden opnemen.

De verplichte samenwerking in plaats van concurrentie, het uitbannen van de marktwerking en het nieuwe bekostigingsmodel leiden tot aanzienlijke besparingen. Maar er kan nog veel meer gedaan worden om verspilling van zorggeld te voorkomen:

  • We beperken de administratieve verantwoording tot maximaal 5% van de zorgtijd;
  • We maken veel meer gebruik van het vergunningenstelsel volgens de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) om tot een intelligente planning van dure voorzieningen voor complexe medische zorg binnen regio’s te komen. De regelgeving moet aangepast worden om innovatieve initiatieven voor gedeconcentreerde zorg voor chronische aandoeningen door huisartsen met participatie van specialisten mogelijk te maken. Ook samenwerking tussen huisartsen onderling en met apotheken en artsen in een ziekenhuis en wijkverpleegkundigen;
  • Nieuwe, duurdere technieken worden pas vergoed als ze aantoonbaar voordeel hebben voor de kwaliteit van leven of de levensverwachting van de patiënt;
  • We beperken de prijs- en patentmacht van de farmaceutische industrie met de al eerder gedane gezamenlijke voorstellen van de TK-fracties van GL, PvdA en SP;
  • We maken een eind aan de ICT-versnippering in de zorg, met waarborging van de hoogste privacynormen;
  • Zorgaanbieders mogen geen winstoogmerk hebben. Iedereen komt in loondienst. De goodwill bij huisartsen wordt afgeschaft. We streven naar omvorming van zorgondernemingen naar zorgcoöperaties, met veel autonomie in regel- en budgetruimte voor professionele zorgverleners;
  • De toegang tot specialistische, paramedische en/of langdurige zorg krijgt een brede, maar strakkere poortwachter bij huisartsen en wijkverpleegkundigen, die daartoe meer capaciteit krijgen. Indicaties vinden alleen plaats op basis van tenminste een persoonlijk gesprek met de patiënt door de huisarts of de wijkverpleegkundige. De huisarts krijgt daartoe lagere patiënten-normen in de bekostiging en meer ondersteuning. Het CIZ wordt opgeheven. Diagnostisch onderzoek wordt gesubsidieerd. Spoedeisende hulp is alleen beschikbaar als het ook spoedeisend is;
  • De Inspectie voor de Gezondheidszorg krijgt tot taak ook de effectiviteit van de zorgverlening te beoordelen. Deze kwaliteitsoordelen worden publiek gemaakt. Daarbij wordt o.m. gekeken naar het percentage hersteloperaties – de inspectie kan zorgaanbieders daarop aanspreken;
  • In de jeugdzorg gaan we zorgen dat veel minder jongeren daar gebruik van hoeven te maken, door o.m. snellere interventies en minder medicalisering van ‘normale’ leer- en gedragsproblemen van jongeren;
  • We investeren tenslotte veel meer in preventie. Dat verlaagt op termijn de zorgkosten. We verhogen btw en accijnzen voor ongezonde producten en verlagen die op gezonde producten, verbieden ongezonde producten op scholen (incl. de schoolterreinen), sportvelden en -clubs (inclusief kantines) en zorginstellingen. Roken wordt ook op terrassen en in de openbare ruimte verboden, en aparte rookkamers worden verboden. Bewezen effectieve programma’s tegen verslavingen en voor een gezonde leefstijl worden ondergebracht in de publiek bekostigde zorg. We stimuleren sporten, met meer sport, spel en beweging op school, en geven iedere jongere een gratis lidmaatschap van een sportclub. We nemen wettelijke maatregelen voor een veel lager percentage van vet, suiker en zout in producten, in plaats van het veel te slappe akkoord dat daarover nu is afgesproken. We investeren meer in onderzoek naar preventie en genezing van ernstige ziekten met een apart preventiefonds.

Bij elkaar leveren de besparingen ingevolge bovenstaande maatregelen ruim voldoende geld op om de stijging van zorgkosten door toenemende vergrijzing en door onze gewenste investeringen (meer personeel, hogere beloning, grotere buffers in capaciteit en voorraden bij crisissen, oplossen wachtlijsten, verbetering van (complexe) jeugdzorg, minder (snelle) extramuralisering, betere intramurale langdurige zorg en meer geld voor innovatie en onderzoek) te kunnen financieren.

Zorg moet regionaal georganiseerd worden, dichtbij de mensen. We zorgen daarom voor meer kleinschaligheid in de zorg. Er zijn te grote conglomeraten ontstaan die te machtig zijn. Zorg moet regionaal georganiseerd worden, met een netwerk van kleinere basisziekenhuizen, dichtbij de mensen. In deze basisziekenhuizen wordt in ieder geval noodhulp en verloskundige hulp gegeven.

De vrije keuze van patiënten en cliënten voor een zorgverlener gaan we wettelijk waarborgen. De bescherming van privacy wordt strikt gewaarborgd. Het medisch beroepsgeheim moet niet worden aangetast, maar juist verder versterkt worden.

Eigen kracht en zelfredzaamheid moet een recht, geen plicht zijn. Burgers die een beroep doen op langdurige zorg krijgen dan een wettelijk recht om zelf een plan op te stellen hoe die hulp eruit moet zien. Dit recht wordt actief bevorderd en gefaciliteerd, waarbij burgers het recht hebben om zich te laten bijstaan. Het gebruik van een PGB blijft daarbij mogelijk en wordt niet, zoals nu te vaak gebeurt, ontmoedigt. We versimpelen de procedures rondom het PGB. De overheid moet zorgen voor passende ondersteuning en facilitering voor mantelzorg, met o.m. veel meer respijtzorg en zorgverlof.

7b: Beter onderwijs voor meer gelijke kansen

De kwaliteit van het onderwijs staat onder sterke druk. Maar liefst 25% van de leerlingen die hun school afsluiten zijn laaggeletterd. De post die zij ontvangen, als huurder, als inwoner van een gemeente, als belastingplichtige, als verkeersovertreder, als zorgverzekerde, kunnen zij niet lezen! 50 procent van hen beschouwt lezen als ‘tijdverspilling’. Het simpele besef dat lezen de beste manier is om ooit nog kennis te verwerven, is hun niet bijgebracht. Zij zijn ‘halfabeet’. Voor rekenen geldt hetzelfde. Eenvoudige berekeningen zoals het optellen van boodschappen, het berekenen van een korting of een loonsverhoging en het omzetten van jaarbedrag in een maand- of weekbedrag, kunnen zij niet maken! De meest voordelige hypotheek uitkiezen, als ze er überhaupt voor een in aanmerking komen, lukt al helemaal niet; ze zijn immers laaggecijferd! Zij hebben niet gespijbeld, zij zijn niet voortijdig afgehaakt, zij hebben keurig hun school afgemaakt, zoals de leerplicht vereist, maar zij hebben inferieur onderwijs gekregen. Op internationale ranglijsten van onderwijskwaliteit (bijvoorbeeld PISA) is Nederland de afgelopen 15 jaar veertien plaatsen gedaald. De OESO windt er geen doekjes om: ‘De Nederlandse trend is overduidelijk negatief.’  We zorgen voor veel beter onderwijs en maken van gelijke kansen een speerpunt.

Onderwijskwaliteit is in de eerste plaats lerarenkwaliteit. We vergroten de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep met naast een forse salarisverbetering (waarbij onder meer de salarissen van leraren in het PO worden opgetrokken naar die in het VO) een forse vermindering van de werkdruk – met o.m. kleinere klassen: maximaal 21 leerlingen met in achterstandswijken gemiddeld 12 leerlingen, een kleinere lestaak, bijv. max. 1/3 van de aanstelling, baansplitsing met meer onderwijsassistenten, meer vakleerkrachten (zoals voor bewegings- en cultuuronderwijs) en iedere school krijgt tenminste een schoolconciërge. Er komt meer specialistische begeleiding in kader van passend onderwijs. We investeren in verbetering van de lerarenopleidingen, ook voor zij-instromers.

Scholen worden coöperaties van onderwijs-professionals, met pedagogisch-didactisch verschillende profielen, plat en kleinschalig georganiseerd, en met veel regel- en budgetruimte. Onderwijs moet weer om onderwijs draaien, zodat leraren niet zich druk hoeven te maken over statistieken en financiering. De lumpsum bekostiging wordt deels vervangen door meer overheidssturing opdat publiek geld ook overeenkomstig met het doel ervan effectief en efficiënt besteed wordt en er minder reserves nodig zijn. M.n. op terrein van het curriculum, personeel en huisvesting krijgt de overheid een grotere rol.

De verschillen in kwaliteit tussen scholen moeten sterk minder worden. De lat moet hoger voor de scholen. Met beter opgeleide en beter betaalde leraren met minder grote lestaak, minder grote groepen leerlingen en minder administratieve last moet dat ook kunnen.

Er komt zo ook meer onderwijstijd per leerling. Dat geeft ruimte voor een veel breder vakkenpakket, met meer vreemde talen, burgerschapskunde, etc., en met meer tijd per vak en leergebied. De taal- en rekenvaardigheid, maar ook de kennis in andere vakken moet substantieel omhoog. Maar er is ook meer dan alleen cognitieve kennis. Brede vorming, met ook veel aandacht voor sport en beweging, voor muziek, drama en andere vormen van cultuur stimuleert het leren enorm – niet alleen voor gymnasiasten, maar voor alle kinderen, dus ook op wat nu havo, vmbo en mbo is.

Daarbij helpt het als er veel meer contact is tussen ouder, kind en leraar, ook voor tieners ouder dan 15 jaar. Geen 7 minuten op een ouderavond, maar uren. Liefst met het kind erbij. En dat er mensen worden ingevlogen voor lezingen over hoe je omgaat met leermotivatie of met angst, of over pesten of drugs.

Slecht onderwijs maakt dat gelijke kansen nog verder weg achter de horizon verdwijnen. En dat terwijl ons onderwijsstelsel al de ongelijke kansen versterkt.

Ons onderwijssysteem werkt als een meedogenloze sorteermachine, waarbij kinderen van hoopopgeleide ouders in het voordeel zijn. In het huidige onderwijs worden de kaarten voor je toekomst al geschud op je 12e levensjaar. Dat is idioot vroeg, sociaal wreed en internationaal ook volstrekt ongebruikelijk. Daar helpt geen Cito-toets aan (al hebben objectieve toetsen geen vooroordelen en mensen wel, hetgeen ook uit alle onderzoek blijkt). De kloof tussen vmbo-scholen en havo-vwo-scholen is symbolisch voor de rigide tweedeling in ons onderwijs. Zelden zit een vmbo en een havo in hetzelfde gebouw, of zelfs maar in dezelfde wijk. Op havo-vwo-scholen zitten in meerderheid kinderen van hoogopgeleide, witte ouders, op vmbo-scholen voornamelijk kinderen van lager opgeleiden, van allerlei herkomst. Stapelen van opleidingen wordt tegelijkertijd steeds moeilijker gemaakt (bijv. door de eis dat vmbo-ers een extra vak moeten volgen om door te kunnen stromen naar het havo, in plaats van al op het vmbo examineren in een extra vak mogelijk te maken), of door het leenstelsel ontmoedigd. We laten zo een hoop talent liggen, en veel leerlingen laten we zitten met frustraties en verloren illusies over gelijke kansen. Zo klonen de ouders zichzelf in hun kinderen en houden we de sociale ongelijkheid keurig in stand.

Het belangrijkste wat we daaraan kunnen doen is uitstel van studiekeuze tot 15/16 jaar met een investerings- en innovatieplan en -budget voor meer niveaudifferentiatie en verschillende werkvormen. De valbijl na groep 8 van het basisonderwijs moet vervangen worden door een open systeem waarin klimmen altijd mogelijk is daar ook effectief bij helpt. Een kind zou nooit gevangen moeten zitten een laatje. Het zou voortdurend de mogelijkheden moeten hebben om van niveau te wisselen, om te ontdekken wat het kan en te tonen waar het goed in is. De gelegenheid om inzinkingen te herstellen ook, om te stapelen dus. Niet het feit dat leerlingen van uiteenlopend niveau bij elkaar in de klas zitten is het probleem, maar het feit dat alle leerlingen op hetzelfde moment moeten leren. Er komt een extra budget en inzet om succesvolle aanpak te verspreiden en experimenten uit te voeren. Na je 15e/16e levensjaar volgt er selectie naar meerdere vervolgsporen, ook met beroepsonderwijs en werkend leren. We weten dat kleinschalig en intensief onderwijs resultaat oplevert. We weten ook dat het duur is.

In de bekostiging moet daarom het meeste geld en de beste leraren en leermiddelen gaan naar de moeilijkste leerlingen/scholen met de grootste pedagogische uitdagingen, in plaats van de huidige rendementsbekostiging en het huidige onderwijsachterstandenbeleid. Nu wordt ook juist de gymnasiumleraar in plaats van de vmbo leraar het best beloond. We moeten daarentegen het meeste geld en de beste betaalde leraren plaatsen bij scholen met de grootste pedagogische uitdaging. Leerlingen die meer begeleiding nodig hebben, krijgen die dan ook. Nu zijn juist op de scholen met de laagste opleidingsniveaus vaak, behoudens een enkele idealist, de leraren werkzaam die overbleven op de arbeidsmarkt. Op deze scholen is het percentage onbevoegd gegeven lessen en het ziekteverzuim onder leraren veel hoger, en met lagere salarissen. Leerlingen op het vmbo hebben net zoveel of zelfs meer recht op universitair geschoolde leraren en leraren die zo goed zijn dat ze de scholen voor het uitkiezen hebben als hun leeftijdgenoten op het havo en vwo.

We gaan ook de sluipende privatisering van het onderwijs tegen. Scholen krijgen budget om bijspijkerlessen op school aan te bieden, zodat elke leerling die dat nodig heeft er gebruik van kan maken. Ook kunnen scholen de mogelijkheid bieden aan leerlingen met een achterstand om een weekend- of zomerschool te volgen. Zo zorgen we dat elk kind, ongeacht de portemonnee van de ouders, gelijke kansen in het onderwijs heeft.

Het rendementsdenken in het onderwijs leidt tot uitwassen waarin resultaatgerichtheid gemengd met student- of leerling-vriendelijkheid leidt tot een situatie waarin zoveel mogelijk leerlingen zo snel mogelijk aan een diploma geholpen wordt om de financiering rond te krijgen. Het gaat niet om kwaliteitsverbetering, maar om resultaatsverbetering. Nog altijd lopen scholen een financieel risico als ze leerlingen de mogelijkheid geven het te proberen op een hoger niveau. Het leidt er soms toe dat een leerling naar een lager schooltype wordt verwezen, terwijl hij met wat extra tijd en begeleiding het hogere schooltype misschien wel had kunnen halen. Om stapelen tot een succes te maken moet er juist een premie komen op het bieden van kansen, niet op rendement. In plaats van de ambitie van de leerling is nu het (voor)oordeel van de leraar over kans op succes teveel leidend, en bij dat oordeel wordt de school geprikkeld geen risico te nemen. Dat mechanisme houdt de tweedeling in ons onderwijs in stand. Een definitie van rendement moet recht gaan doen aan de inspanningen van een school om leerlingen te stimuleren en te begeleiden om hun talenten optimaal te ontplooien.

In het publiek bekostigde basis en voortgezet onderwijs komt er op iedere school een toelatingsrecht. Scholen mogen leerlingen niet meer afwijzen, ook niet vanwege de religieuze identiteit van de school. Bij capaciteitsproblemen kan er tijdelijk een stop worden toegestaan, maar de school moet dat met extra publieke middelen zo snel mogelijk oplossen. Gemeenten krijgen de bevoegdheid in het kader van het wijkbeleid te komen tot een betere spreiding van leerlingen met statistisch lagere kansen over scholen, opdat deze leerlingen niet geconcentreerd worden op scholen.

In het passend onderwijsstelsel – waarmee leerlingen met extra zorgbehoefte op reguliere scholen die zorg moesten krijgen en speciale scholen voor hen overbodig zouden moeten worden, zitten teveel kinderen thuis en leerkrachten ervaren in klassen met kinderen met functiebeperking nog enorm veel werkdruk. Kinderen vallen daardoor tussen wal en schip en krijgen niet het onderwijs dat ze nodig hebben. Leerplichtambtenaren moeten doorzettings-macht krijgen om kinderen met een beperking op scholen te plaatsen. Er komt landelijk één definitie van basiszorg dat de minimumondersteuning omschrijft die iedere school moet bieden. Scholen mogen dan niet langer leerlingen weigeren omdat ze niet in staat zouden zijn passend onderwijs te leveren. We brengen de bekostiging daartoe ook op orde. Erkend moet ook worden dat voor sommige leerlingen speciaal onderwijs een beter alternatief blijft. Daartoe blijven een aantal van deze scholen in regionaal verband in stand. Leerlingen met een (meervoudige) beperking die geen regulier onderwijs kunnen volgen, kunnen kosteloos onderwijs volgen of gratis naar de dagbesteding. Leerlingen die meer begeleiding nodig hebben, krijgen die ook, publiek bekostigd. De medicalisering van leerproblemen moet worden teruggedrongen. Teveel kinderen krijgen medicijnen zonder goede diagnostiek. Zo’n diagnose is moeilijk, daar moet minimaal een kinderpsychiater of kinderneuroloog aan te pas komen. Vaak is meer structuur geven een betere oplossing dan medicijnen.

Kinderen van niet-Nederlandse afkomst of uit arme gezinnen beginnen in groep 1 van de basisschool vaak met een achterstand. Al in de vroegste jaren wordt nu ongelijkheid in kansen opgelopen. De voorschoolse educatie moet – voor tenminste 16 uur per week – gratis beschikbaar worden voor alle kinderen vanaf twee jaar. Onderwijs en kinderopvang, inclusief de voorschool en de peuterspeelzaal, moeten naadloos op elkaar aansluiten. Daartoe worden ze geïntegreerd in één geïntegreerde, publiek georganiseerde en gefinancierde voorziening, zonder eigen bijdragen. Op de basisschool en buitenschoolse opvang kunnen alle kinderen straks van 7 tot 19 uur terecht, zodat ouders de kans krijgen om te werken.

We investeren ook extra in het beroepsonderwijs. Wij willen dat het mbo-aanbod per regio afgestemd wordt op de regionale economie en de dynamiek van de arbeidsmarkt. We werken daarmee aan een herstructurering van het aanbod van het beroepsonderwijs opdat niet tot werkloosheid, maar juist voor banen waar tekorten zijn of dreigen wordt opgeleid. Dat gebeurt in overleg met sociale partners in de regio en met medezeggenschap van de mbo-studenten. Werkgevers die medezeggenschap krijgen in het beroepsonderwijs moeten ook stageplekken realiseren. Wij willen mbo-instellingen met veel leerlingen uit achterstandsituaties gericht extra overheidsgeld geven om deze leerlingen naar het diploma te tillen dat voor hen haalbaar is. Voor veel studenten, maar ook voor het bedrijfsleven, is werkend leren, de zgn. beroepsbegeleidende leerweg (BBL) belangrijk. Wij willen met gerichte (loonkosten)subsidies deelname aan de BBL bevorderen. Scholen en bedrijven zijn samen verantwoordelijk voor beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen en zullen daarop worden aangesproken.

We investeren ook extra structureel in het hoger onderwijs en onderzoek. Er komt een extra impuls daarbij voor de geesteswetenschappen. De bekostiging van onderzoek wordt minder prestatie-gedreven opdat er meer ruimte komt voor fundamenteel onderzoek. De onafhankelijkheid van onderzoek ten opzichte van bedrijfsleven wordt versterkt, ook door meer publieke bekostiging en strakkere normen en handhaving. Assistenten-in-opleiding (aio’s) gaan een normaal salaris verdienen.

De toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten met een beperking wordt een afdwingbaar recht, de instellingen krijgen daarvoor extra middelen.

Alle belemmeringen voor het stapelen van studies worden geschrapt. Stapelen van diploma’s is een belangrijk principe voor sociale mobiliteit. Jongeren krijgen een doorstroomrecht: een diploma is een diploma en geeft zonder extra voorwaarden recht op vervolgonderwijs. Op alle niveaus wordt het mogelijk door te stromen naar een volgende opleiding.  Zowel de aansluiting van mbo naar hbo, als de aansluiting van hbo naar wo, wordt verbeterd. De extra toegangseisen vervallen, lesprogramma’s moeten beter op elkaar aansluiten en er komen goede schakelprogramma’s. Naast het belang van doorstromen naar het hoger onderwijs moet er meer aandacht zijn voor de waarde van het vakmanschap van de afstudeerders van het mbo. Werkgevers stimuleren we om zogenaamde entree studenten een kans te geven op een baan en onderwijsinitiatieven van entree opleidingen die gericht zijn op werk i.p.v. diploma stimuleren we ook. We verlengen de leerplicht voor jongeren die nog geen startkwalificatie hebben en die wel de potentie hebben die te behalen.

Studenten krijgen in plaats van de huidige studieleningen een beurs van € 1000 per maand, ongeacht ouderlijk inkomen en woonsituatie – dat financieren we deels door een hogere eigen bijdrage, maar niet meer vooraf met les- en collegegeld, maar na afloop van de studie, met een academicusbelasting naar rato van het dan verdiende inkomen en genoten studieduur. Het mbo wordt gratis. De OV-studentenkaart blijft.

Laaggeletterdheid is in ons land een groot probleem, dat niet beperkt is tot anderstaligen. Maar liefst 2,5 miljoen volwassenen in Nederland hebben moeite met lezen, schrijven en/of rekenen, en twee derde is van Nederlandse afkomst. Zo’n 50% van de mensen met financiële problemen is laaggeletterd en laaggeletterden lopen jaarlijks ruim een half miljard euro aan inkomsten mis. De maatschappij heeft naar schatting jaarlijks ruim 1,1 miljard euro aan maatschappelijke kosten door laaggeletterdheid. Het is echter lastig om ze te bereiken, omdat schaamte hen vaak weerhoudt om hulp te zoeken. We moeten niettemin een forse campagne starten met allerlei programma’s om laaggeletterdheid substantieel te verminderen. We zorgen voor een publiek gefinancierd landelijk aanbod van basiseducatie voor laaggeletterden, gericht op basisvaardigheden op het terrein van in ieder geval taal, rekenen en digitale vaardigheden, waaronder het kunnen beoordelen van informatie op betrouwbaarheid. Gemeenten moeten taakstellingen en geoormerkte middelen daarvoor krijgen. Er komen speciale, gratis, laagdrempelige en aantrekkelijke scholen voor basiseducatie in alle gemeenten met een extra inzet op de wijken waar dit probleem het grootst is (dit wordt onderdeel van de eerder genoemde nieuwe wijkaanpak), met een open digitaal interactief ondersteuningskanaal en een landelijk kwaliteitskader. Bij de opzet wordt samengewerkt met volwassenenonderwijs, bibliotheken en buurtwerk/wijkcentra, en met scholen in het PO en VO: scholen bemiddelen actief voor taalonderwijs voor ouders van hun leerlingen wanneer zij constateren dat die inzet nuttig kan zijn. Er komen aparte diploma’s voor de verschillende taalniveaus met een bescheiden bonus/beloning bij het behalen daarvan.

Ook moeten we veel meer werk maken van toegankelijk volwassenenonderwijs. We organiseren een landelijk netwerk met volwassenenonderwijs: van tweede kans voortgezet onderwijs, van specifieke cursussen tot hoger onderwijs voor volwassenen – ondersteund door een ruim aanbod van digitaal afstandsonderwijs. Voor lage inkomens wordt dit gratis toegankelijk, en voor middeninkomens gaan gesubsidieerde tarieven gelden.

Bibliotheken worden gratis en gepromoot met taal- en leescafés, quizzen, publieke dictees e.d. We investeren in moderne bibliotheken, met moderne media en digitale toegang, die nauw samenwerken met scholen en het taalonderwijs. Bibliotheken worden leesbevorderingscentra. Iedere wijk en ieder dorp moet een fysieke, goed toegankelijke bibliotheekvoorziening hebben.

Jongeren tot 25 jaar en inkomens tot 130% van het sociaal minimum krijgen een gratis abonnement op een onafhankelijk dagblad (al dan niet digitaal) naar keuze, gratis toegang tot muziekschool of andere culturele scholing, en een lidmaatschap bij een sportclub naar keuze. Musea worden gratis voor jongeren en minima.

We verdubbelen ook het cultuurbudget.

7c: Een nieuw veiligheidsbeleid

De veiligheidssector zit verstopt. De rechtsstaat en de toegang tot het recht komen steeds meer in het geding. De hele rechtsketen dreigt door tekorten verstopt te raken. We zorgen voor meer capaciteit, en we zorgen voor meer wijkaanpak en preventie en reclassering, in plaats van steeds meer repressie, met een aparte inzet op veelplegers, met name bij jongeren. Uit onderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van veroordeelden een verstandelijke beperking of stoornis heeft. Veel criminaliteit is nu drugsgerelateerd. In plaats van steeds meer inzet op repressie, dat aantoonbaar niet werkt, zetten we in op legalisering en regulering van drugs.

Justitie en politie worden weer gescheiden, de rechtsbescherming van burgers uitgebreid. We ontlasten de rechtspraak ook door veel procedures niet meer in eerste instantie door de rechter te laten afdoen, zoals bij echtscheiding en schuldhulpverlening.

Kinder- en mensenrechten moeten beter worden gehandhaafd. Teveel vrouwen en mensen met een andere seksuele geaardheid worden beperkt in de uitoefening van hun rechten. Uithuwelijking, uitsluiting, seksuele verminking, doodsbedreigingen en eerwraak komen nog steeds veel voor, met name in orthodox religieuze gemeenschappen. Seksuele intimidatie en geweld, geweld tegen kinderen en ander huishoudelijk geweld komt nog steeds breed in onze samenleving voor. De aanpak daarvan moet een financiële en justitiële prioriteit worden, de slachtoffers moeten we beter opsporen en beschermen en we moeten het welzijnswerk er beter op toerusten om slachtoffers te motiveren hulp te zoeken. Activiteiten die gericht zijn op specifieke deelgroepen, zoals vrouwen van een bepaalde afkomst, moeten gestimuleerd worden om een laagdrempelige, veilige omgeving te creëren.

We bestrijden actief etnische profilering bij de politie en bestrijden ook daar het institutioneel racisme. Diversiteit bij de politie is speerpunt bij het personeelsbeleid en tegen etnische profilering, racisme en discriminatie wordt met strafontslag streng opgetreden.

Discriminerende uitlatingen en gedragingen (waaronder begrepen het doelbewust negatief neerzetten van bevolkingsgroepen) worden makkelijker strafbaar, zwaarder bestraft en strenger gehandhaafd, ook voor politici. Ze gelden als verzwarende omstandigheid bij de beoordeling van andere overtredingen en delicten. We scherpen de regelgeving aan om discriminerend werkende algoritmes onwettig te maken en de toepassing daarvan strafbaar te maken. Ook bij andere overheidsdiensten nemen we maatregelen tegen etnische profilering. In het onderwijs gaan we bij burgerschapskunde en geschiedenis veel meer expliciet aandacht geven aan (bestrijding van en de hedendaagse betekenis van de historie van) discriminatie.

We gaan de uitvoering van het VN-verdrag handicap op het punt van economische, sociale en culturele rechten – zoals het recht op wonen, onderwijs en zorg – versnellen en verbeteren en volgen hier de adviezen van het Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens. Publieke ruimten en gebouwen, OV-bedrijven, scholen, openbaar vervoer, cultuurinstellingen, sportinstellingen en -terreinen, zorginstellingen, etc. moeten fysiek toegankelijk zijn, evenals horeca, recreatieverblijven en -terreinen en publieke evenementen. Informatie moet ook toegankelijk zijn, zowel vanuit de overheid als in de vrije media. Woningen moeten levensloopbestendig worden gemaakt. Er komen concrete normen en goede handhaving daarvan, die per 2025 afdwingbaar wettelijk worden vastgelegd, en een subsidieregeling om de aanpassingen te kunnen financieren. Bij gemeenten moet men meer snelheid maken en we investeren in gemeentelijke professionele ondersteuning van mensen met een beperking.

In de arbeidswetgeving nemen we maatregelen om discriminatie en uitbuiting tegen te gaan. Het wordt een speerpunt voor de handhaving door de Inspectie SZW. Uitzendbureaus kunnen hun vergunning verliezen, werkgevers kunnen zwaar beboet worden en strafbaar gesteld worden.

Er komt een Nationaal Meldpunt tegen Discriminatie voor alle discriminatieklachten. Deze zorgen voor doorgeleiding naar justitie en andere opsporingsautoriteiten, en voor onderzoek naar discriminatie. Tevens kan het Meldpunt onafhankelijk aanbevelingen doen aan overheden voor maatregelen om discriminatie beter te bestrijden.

We investeren Europees meer in defensie, maar we willen af van de 2% begrotingsnorm. De totale defensie-uitgaven moeten niet meer afhankelijk zijn van het nationaal inkomen, alleen de verdeling van die uitgaven over de lidstaten moet dat zijn. Bij de versterking van defensie zorgen we vooral voor meer inzet op personeel, met een betere uitrusting, beloning en rechtspositie. We willen de afhankelijkheid van de VS verminderen.

8. We worden de markt weer meester: terug naar het Rijnlandse model

We zijn voor een gemengde economie, waarin het marktmechanisme ingeperkt en ingebed wordt door wetten en regels. Dat is in de loop der jaren een van de grote krachten van de sociaaldemocratie gebleken. Zo’n sociale markteconomie kenmerkt zich onder meer door een belastingstelsel dat echt op draagkracht is gebaseerd en arbeid en duurzaamheid stimuleert, een sterke publieke sector, evenwicht tussen sociale en economische doelen en een sociale zekerheid die echt beschermt en helpt.

De afgelopen decennia zijn we door een neoliberale ideologie steeds verder vanaf komen te staan. Het Rijnlandse economisch model waarin dit getemde kapitalisme werd belichaamd is steeds meer vervangen door het ongeremde kapitalisme van het Angelsaksische economische model vervangen. Inmiddels dreigen de maatschappelijke ongelijkheid en scheidslijnen die van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika te benaderen. De markt is ontspoord in een Angelsaksische dodemansrit. Naast de versterking van een activistische publieke sector moeten we de markt weer meester worden.

Lange termijndoelen met balans in de belangen van alle stakeholders moeten centraal komen te staan, in plaats van alleen korte termijnbelangen van alleen de aandeelhouders. Naast het private winstbelang moeten ondernemingen zich rekenschap geven over hoe zij bijdragen aan de belangen van hun werknemers en aan publieke belangen, zoals een duurzame, circulaire productie – people, planet and profit. En dat over hun hele productie- en distributieketen. Ondernemingen moeten in hun publiek jaarverslag meer verplichte onderdelen opnemen over hun sociaal en duurzaamheidsbeleid.

De overheid neemt eigendom in bedrijven die van nationaal belang zijn. We maken vijandige overnames moeilijker door werknemers een blokkerende stem te geven bij alle overnames en fusies, door een wachttijd in te voeren en door financiering door eigen vermogen te eisen. Nu worden overnames vaak gefinancierd via schuld, en dat is slecht voor het bedrijf en voor de economie als geheel. De investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn. Dit wordt vooraf getoetst. Excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen wordt wettelijk beperkt.

We pakken kartelvorming en monopolies aan en we beperken het patentrecht in duur en ook waar het algemeen belang teveel in het geding is, zoals nu bij de farmaceutische industrie en bij internetbedrijven als zoekmachines, sociale media en softwarebedrijven.

We verbeteren de huurbescherming van zelfstandige winkeliers en de rechtspositie van franchisenemers, en we passen de mededingingswetgeving aan, zodat de macht van grote inkopers tegenover kleine zelfstandigen wordt ingeperkt. Bij overheidsopdrachten garanderen we dat kleine ondernemers dezelfde kansen krijgen als grote bedrijven.

Er moeten ook scherpere regels komen voor private equity bedrijven. Het lange termijnperspectief bij bedrijven wordt ondermijnd door excessen van private equity-partijen en door activistische aandeelhouders. Die jagen bedrijven op om onderdelen af te stoten of onderdelen te verkopen zonder oog voor de belangen van werknemers of klanten. Gezonde bedrijven gaan daardoor op termijn kapot. We moeten de uitwassen van dit Angelsaksische aandeelhouderskapitalisme bestrijden: de investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn; excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen moeten worden beperkt; de invloed van werknemers moet worden vergroot; en de kosten en het verdienmodel van private equity-partijen moeten transparant worden.

Consumentenbelangen moeten veel beter worden beschermd. Dat vraagt o.m. strengere regulering en betere handhaving, waarbij de vrije mededinging beperkt kan worden.

De Autoriteit Consument en Markt moet zich beperken tot puur private en niet grotendeels door overheid gesubsidieerde en/of gereguleerde sectoren (dus geen zorg, onderwijs, kinderopvang, etc.) en stelt consumenten- en publieke belangen zwaarder dan pure mededingingsbelangen. Ook moet het verbod op het georganiseerd onderhandelen over prijzen van zzp-ers vervallen.

De ACM moet proactief controleren op een nieuw door de overheid vastgesteld en gehandhaafd Keurmerk Duurzaam en Eerlijk Ondernemen. Geen zelfregulatie meer, maar harde zekerheid voor een faire beloning, goede arbeidsomstandigheden, geen uitbuiting, geen kinderarbeid, geen bijdrage aan onveiligheid, een schone, circulaire productie en distributie, geen schade aan biodiversiteit en geen vervuiling van lucht, water en bodem.

Reclame en productinformatie moet betrouwbaar zijn, met aansprakelijkheid van de producent als dat niet zo is, en productaansprakelijkheid moet veel minder eenvoudig als nu uitgesloten kunnen worden. Dat geldt des te meer voor digitale aanbieders. We zetten ons in om de misstanden die nu wekelijks bij consumentenprogramma’s te zien zijn aan te pakken met extra regelgeving en handhaving. Met scherpe en intensieve inspecties en hoge, effectieve boetes.

De privacy van burgers moet veel beter worden beschermd en het internet moet meer worden gereguleerd. Overheden en publieke instellingen moeten zelf controle houden over hun databestanden. Er komt wettelijk gegarandeerde zeggenschap en transparantie over de koppeling van databestanden in publieke sectoren. Het medisch beroepsgeheim wordt niet aangetast. We draaien het mogelijk maken van het verkopen van je data door je bank terug. Burgers krijgen zeggenschap en controle over wat er met hun data gebeurt en er komen strenge wettelijke voorwaarden voor het omgaan met deze data.

Bij het gebruik van algoritmes en databestanden wordt transparantie wettelijk verplicht. Stigmatiserend gebruik van algoritmes, bijv. bij het bestrijden van fraude, wordt verboden. Algoritmes mogen niet leiden tot uitsluiting op de arbeidsmarkt of verzekeringen.

We ondersteunen de ontwikkeling van een ‘publiek internet’, met waardengedreven publieke en non-profit platforms, waardoor informatie en communicatie, en daarmee datastromen, niet langer via commerciële platforms hoeft te gaan. Zo bevorderen we een divers en pluriform internet met verschillende typen spelers.

We gaan de digitale infrastructuur veel steviger reguleren. Dit geldt des te meer in het geval platformbedrijven nutsfuncties vervullen. De huidige kaders voor wetgeving en regulering lopen achter bij de alledaagse realiteit van algoritmische lock-ins, ongebreidelde verknopingen van datastromen, vervagende grenzen tussen de private infrastructuur en gebruikersvoorwaarden met een onduidelijke status. Zelfregulatie is evident onvoldoende gebleken. Het dwingend en niet transparant goedkeuren van delen van je data en surfgedrag op websites wordt verboden. Platformbedrijven moeten voor hun diensten voldoen aan dezelfde eisen als hun concurrenten: cao-naleving (Picnic), verbod op schijnzelfstandigheid (Deliveroo, Uber), beroepsvoorschriften (Uber) en belastingvoorschriften als btw en toeristenbelasting (AirBNB).

We voeren naar Frans voorbeeld een aparte belasting in op digitale diensten (Digitaks) en voeren wetgeving in om monopolyposities (zoals Google bij zoekmachines en Facebook bij sociale media) te breken. Dat kan o.m. met interoperabiliteit, het verbieden van koppelingen (zoals die nu door de Europese Commissie is verboden tussen het besturingssysteem Windows en de zoekmachine Internet Explorer), en door te verbieden dat toegang tot platforms of data uniek is – zoals nu Facebook bepaalt welk aanbod van andere partijen is toegestaan. Dataportabiliteit maakt het gebruikers mogelijk een alternatief voor Facebook te kiezen zonder gegevens te verliezen en dus zonder virtuele vrienden te verliezen.

We gaan de mogelijkheden voor een coöperatieve sociale onderneming bevorderen, door een lager vennootschapstarief en een eigenstandige rechtsvorm.

We gaan de zeggenschap van werknemers versterken. Met aandelenbezit door de hiervoor voorgestelde collectieve vermogensaanwas-deling, een versterking van instemmingsrechten van de Ondernemingsraad, een wettelijk stakingsrecht, het weren van nepbonden (die grotendeels afhankelijk zijn van werkgevers) bij cao-overleg, een versterking van de positie van vakbonden en een versterking van het ontslagrecht: We gaan borgen dat het onderzoek bij ontslagaanvraag beter en onafhankelijker plaatsvindt, met tenminste een mondelinge hoorzitting van de werknemer en goede, gratis rechtsbijstand.

Onze economie is teveel afhankelijk van niet-duurzame export en doorvoer en van een opgeblazen financiële sector. We moeten investeren in een transitie naar meer duurzame maakindustrie en duurzame binnenlandse bestedingen. We moeten gericht beleid voeren op het verminderen van ons enorme handelsoverschot. Het is onjuist om goedkope lonen te verdedigen omdat die meer banen zouden betekenen. Ze betekenen weliswaar meer banen voor de export, maar die gaan ten koste van banen in de binnenlandse sector met een per saldo negatieve uitwerking op onze levensstandaard.

Handel blijft belangrijk, maar eerlijke en duurzame handel moet volledige vrijhandel vervangen, ook in internationaal opzicht. We bevorderen actief handelsrelaties die hieraan voldoen. We beoordelen handelsverdragen hierop zeer kritisch en staan geen aparte rechtssystemen hiervoor toe (geen ISDS, geen ICS). De vrijhandelsverdragen met Japan, Canada en de Zuid-Amerikaanse Mercosur-landen voldoen daar niet aan en kunnen dus niet zonder aanpassing daarop gesteund worden. Lidstaten en regio’s in lidstaten moeten op grond van economische problemen en achterstand tijdelijk ontheffing kunnen krijgen van het verbod op overheidssteun aan bepaalde bedrijven of sectoren. Daartoe worden objectiveerbare criteria en voorwaarden opgesteld, waaraan de Europese Commissie toetst.

Daarnaast verdubbelen we het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Dat budget wordt ontdaan van oneigenlijke zaken als migratie, Nederlandse handel en defensie. We zetten met name in op goed bestuur & democratische rechtsstaat, verduurzaming & tegengaan van effecten klimaatcrisis (droogte, wateroverlast, temperatuurstijging, extreem weer), emancipatie & non-discriminatie en de realisering van de VN-ontwikkelingsdoelen. Ernstige schending van mensenrechten betekent dat we geen handel bevorderen en overgaan tot sancties, liefst met zoveel mogelijk andere landen, bij voorkeur ook in EU-verband. Maar desnoods zetten we alleen de toon. De geloofwaardigheid van buitenlandse politiek moet terug.

Aan banken gaan zwaardere eisen gesteld worden: hogere buffers, verbod op te risicovolle producten, afscheiding van zakenbanken, lagere bonussen, klantbelang beter veilig stellen. We streven naar een stelsel met diverse, kleinere banken, waaronder tenminste een staatsbank en een echt coöperatieve  bank. Ook voor verzekeraars en accountants komen er strengere regels. Bij deze laatste groep is zelfregulering evident onvoldoende gebleken. We versterken de rechtsbescherming van klanten van financiële dienstverleners, onder meer door een einde te maken aan de zelfregulering bij het klachtrecht.

9. We versterken onze democratische rechtsstaat

Directe democratie verdraagt zich slecht met vertegenwoordigende democratie. Ze dreigt gauw te ontaarden in een dictatuur van de meerderheid, waarbij de belangen en argumenten van de minderheid er niet toe doen. Directe democratie is zeer gevoelig gebleken voor eenzijdige informatie en opinievorming. Vertegenwoordigende democratie met evenredige vertegenwoordiging, een lage kiesdrempel en bescherming van rechten van politieke minderheden geeft meer kans op een betere weging van het publieke belang. We voeren geen referendum in, anders dan op lokaal niveau voor kwesties die alleen dat lokale niveau betreffen. Daarvoor komen hoge drempels (aanvraag gesteund door 40% van kiesgerechtigde inwoners, uitslag tenminste 50% voor van stemgerechtigden). Wel voeren we een uitgebreider burgerinitiatiefregeling in en faciliteren we via loting samengestelde burgerraden op lokaal niveau. Deze krijgen een adviesrecht aan gemeenteraden.

We versterken de representatieve, gekozen democratie. Er komt meer geld voor onderzoek en ondersteuning van volksvertegenwoordigers in ieder gekozen orgaan, een veel betere vergoeding van hun werkzaamheden op lokaal en provinciaal niveau, en een versterking van de positie van politieke partijen, met eisen aan democratische organisatie en financiële transparantie. Private financiering van politieke partijen mag slechts beperkt en volledig transparant plaatsvinden. Er komt een openbaar verplicht lobbyregister. Het nevenwerkzaam-heden en -inkomstenregister wordt veel sterker gehandhaafd, met boetes en bekendmaking bij overtredingen.

Er komt geen kiesdrempel. We versterken juist de rechten van parlementaire minderheden. De informatiepositie van volksvertegenwoordigers wordt versterkt (en niet beperkt, zoals het huidige kabinet wil), ambtelijke notities en verslagen mogen niet meer worden achtergehouden en het verbod op het rechtstreeks horen van ambtenaren door het parlement wordt opgeheven.

We bevorderen de beginselen van goed en deugdelijk bestuur: openheid en integriteit, participatie, behoorlijke contacten met burgers, doelgericht en doelmatig, legitimiteit, zelfreinigend en lerend vermogen, verantwoording.

De plan- en onderzoeksbureaus van de overheid en het CBS worden wat betreft de wetenschappelijke pluriformiteit en onafhankelijkheid versterkt. Er komt een aparte onafhankelijke Uitvoeringskamer, die vooraf toetst of voorstellen voldoende uitvoerbaar zijn. De Algemene Rekenkamer krijgt de bevoegdheid om geen goedkeurende verklaring te geven. Deze kan worden overruled door een besluit van de gezamenlijke Eerste en Tweede Kamer. Er komen verplicht rekenkamers voor lagere overheden. De inspecties worden geheel onafhankelijk van hun beleidsdepartement ondergebracht in een aparte Nationale Inspectie.

Staatsrechtelijk voeren we de volgende hervormingen door:

  • Er komt een Grondwettelijke toetsing van wetten door de te splitsen Raad van State;
  • De Eerste Kamer krijgt een terugzendingsrecht en wordt iedere twee jaar voor de helft gekozen door leden Provinciale Staten;
  • Gemeenteraden en Provinciale Staten kunnen tussentijdse verkiezingen krijgen;
  • De waterschappen worden opgeheven – hun taken en bevoegdheden komen bij de provincie;
  • Gemeenschappelijke regelingen van provincies en/of gemeenten krijgen een dualistische structuur met getrapte democratische controle;
  • De staatsrechtelijke rol van de Koning wordt ook in formele zin beperkt tot representatieve en extern vertegen-woordigende functies. De Grondwet wordt ontdaan van de suggestie dat wetten bij de gratie van een God verkondigd worden. Leden van Koninklijk Huis betalen gewoon belasting en hun inkomen wordt gebracht onder de maximum norm voor topbeloningen in de publieke sector. Van staatsvoorzieningen kan geen gebruik gemaakt worden voor privédoeleinden en paleizen zijn publiek bezit en worden zoveel mogelijk ook voor publiek toegankelijk.

We zetten in op verdere democratisering van de EU. Er komt een aparte Europese Senaat met leden gekozen door en uit de leden van de nationale parlementen van de lidstaten. Deze zetelt in Straatsburg. Het Europees Parlement wordt dan niet langer meer gekozen per lidstaat, maar op Europese lijsten van Europese partijen, en zetelt alleen in Brussel. Het EP kiest de voorzitter van de Europese Commissie, en moet akkoord gaan met de benoeming van de andere leden ervan, waarin niet langer iedere lidstaat vertegenwoordigd is. De voorzitter van de Europese Raad van ministers moet met instemming van de Europese Senaat gekozen worden. Het vetorecht wordt drastisch beperkt, meerderheidsbesluitvorming wordt de norm. De bevoegdheden van Europees Parlement worden uitgebreid. De controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering wordt versterkt met meer bevoegdheden van de Europese Rekenkamer. De rechtspositie van de Europarlementariërs wordt gelijk ongeacht de lidstaat waar zij vandaan komen en substantieel versoberd.

We versterken de publieke controle door extra middelen voor onafhankelijke, journalistiek, met als speerpunten voor versterking de lokale, regionale en Europese politiek en onderzoeksjournalistiek. De publieke omroep wordt versterkt met meer digitale mogelijkheden. Reclame wordt daar vervangen door extra bekostiging. We versterken het recht op openbaarheid in de Wet op de openbaarheid, en een betere regeling voor klokkenluiders.

De positie van de Ombudsman en van de Kinderombudsman worden ook versterkt. Gemeenten en provincies moeten zich aansluiten bij een regionale onafhankelijke, bij wet ingestelde Regionale Ombudsman.

10. We voeren een linkse begrotingspolitiek en we hebben een plan voor de huidige en toekomstige crises

We moeten ons uit de crisis investeren. Niet alleen in de huidige crisis, maar ook een volgende. Een terugkeer naar anticyclisch Keynesiaans begrotingsbeleid. Niet de overheidsschuld is het grote probleem, maar de enorme omvang van private schulden. Zeker nu de rente gegeven de vergrijzing structureel laag zal blijven, moet de overheid niet terughoudend zijn met lenen. De Europese begrotingsregels moeten daarop worden aangepast: naar gemiddeld 3% financieringstekort over een aantal jaren,  en de staatsschuld mag 100% zijn van het bnp. Het beleid moet anticyclisch zijn en begrotingsdoelen moeten we afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheids-doelen.   Zorg voor een opwaartse spiraal, door duurzame binnenlandse bestedingen aan te moedigen en investeer als overheid in noodzakelijke transities, duurzame infrastructuur en innovatie. In de EU zijn we voor eurobonds (EU-obligaties).

We zijn voorts voor een fors (€ 50 miljard) investeringsfonds voor investeringen in rendabele projecten, waar we als samenleving daarin op langere termijn de vruchten van pakken. Rendabele doelen zijn bestemmingen die de economie en samenleving toekomstbestendiger maken. Denk aan de ecologische duurzaamheidstransities (klimaat, circulaire economie, landbouw/biodiversiteit), bescherming tegen gevolgen van klimaatcrisis (zeespiegel, veel regen in korte tijd, droogte, bodemdaling), duurzame infrastructuur (elektriciteitsnetten, warmtenetten, openbaar vervoer), betaalbare woningen (vooral huur), onderwijs en onderzoek/innovatie (dat moet ook de belabberde productiviteitsgroei verbeteren), etc. We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die moeten we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit. Bij de te financieren projecten moeten steeds ook concrete, meetbare doelen als het versterken van de werkgelegenheid, het beperken van ongelijkheid en het versterken van de bestaanszekerheid betrokken worden. Waar het bedrijfsleven van deze investeringen meeprofiteert, is er van die zijde cofinanciering. Ook betrekken we de pensioenfondsen bij de financiering.

Er is veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld. We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld.

Wat nodig is, zijn minder besparingen (dat doen we o.m. door de AOW te verhogen en daarmee de aanvullende pensioenen te verlagen), hogere consumptie (dat doen we door hogere inkomens te bevorderen) en hogere investeringen, zowel privaat (dat doen we door kapitaal aan te wenden voor speculatieve doeleinden of dood laten staan fiscaal onaantrekkelijk te maken en door anti-speculatie regelgeving) als publiek (dat doen we o.m. met onze investeringen in duurzaamheid en de oplossing van de woningnood). Dat zorgt voor een hogere welvaart voor huidige én toekomstige generaties.

Steun aan bedrijven zolang het crisis is moet zo lang mogelijk worden doorgezet, maar wel onder veel strengere voorwaarden: geen verlies aan werkgelegenheid (intern of extern), ondersteuning bij verandering van werk, eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (zoals: geen belastingontwijking, eerlijke belonings-verhoudingen, geen dividenduitkering of aankoop eigen aandelen, ecologische verduurzaming eigen processen) en een toekomstbestendigheidstest. Bij steun aan vitale bedrijven is (mede-)eigenaarschap het beste middel, en wordt medefinanciering van private partijen die tot nu toe veel verdiend hebben aan die vitale bedrijven afgedwongen.

En we verhogen de vermogensbelasting voor miljonairs in tijden van crisis, omdat de inkomsten uit de belasting voor vermogensrendementsheffing dan drastisch zullen teruglopen – het rendement op vermogen in economisch is in slechte tijden laag of zelfs negatief. Daarenboven verhogen we de progressieve vennootschapsbelasting op winst van bedrijven met een solidariteitsheffing op winst die niet geïnvesteerd wordt. Zo kunnen investeringen des te meer blijven plaatsvinden, maar worden dividenduitkeringen en opkopen van eigen aandelen, of het oppotten van winst in overmatige reserves in tijden van crisis extra ontmoedigd. Zo blijft het stelsel solidair en zorgen we voor geld voor de publieke zaak.

Ondertussen verruimen we de toegang tot de WW en verlengen de maximum WW-duur, en komen met een structurele deeltijd-WW regeling. Daarnaast willen we een crisisinkomen als tijdelijk vangnet.

En last but not least moeten we nu juist de bedrijven en instellingen van waarde in de crisis beschermen en compenseren. Zorgen dat alle zorgmedewerkers hun bonus krijgen, dat ze ook structureel beter beloond gaan worden (zie hieronder), en dat alle publieke instellingen (incl. cultuur!) en publiek gefinancierde bedrijven (OV!) ruimhartig gecompenseerd worden voor extra uitgaven en minder inkomsten door de corona-crisis.

Skip to content