Menu Sluiten

Een offensief tegen armoede en schulden

Inleiding

Nederland staat nummer 14 op de lijst van de rijkste landen ter wereld.[1] Alleen een aantal olie- en gasstaten (Qatar, Brunei, de VAR, Koeweit, Noorwegen), een aantal andere belastingparadijzen (Macau, Luxemburg, Singapore, Ierland, Hong Kong, Zwitserland en San Marino) en de Verenigde Staten (nummer 12) gaan ons voor.

Toch is er in ons land bittere armoede, toenemende problematische en risicovolle schulden, zijn mensen steeds meer afhankelijk van vormen van bedeling (voedselbanken, kledingbanken, speelgoedbanken, etc.) en wordt het aantal daklozen groter. Bestaanszekerheid in zijn meest elementaire vorm van eten en drinken, een dak boven je hoofd met energielevering en een zorgverzekering zijn voor  een deel van de bevolking niet meer bereikbaar. Armoede wordt ook steeds meer erfelijk, kinderen die in armoede opgroeien hebben een verhoogde kans op ook arm te blijven.

Daar tegenover staat de ongelooflijk exorbitante rijkdom en pathologische, soms exhibitionistische zelfverrijking, waar het geld tegen de plinten klotst en waar men van gekkigheid niet meer weet hoe het te besteden. De inkomens- en vermogensongelijkheid in ons land is veel groter dan onze officiële statistieken ons willen doen geloven[2] – alleen landen als de Verenigde Staten van Amerika doen het nog slechter. Het is niet dat we het ons niet kunnen veroorloven om armoede uit ons land te verbannen, het is de hebzucht van degenen die enorme hoeveelheden kapitaal verzamelen en de onwilligheid van onze overheid om tot correctie en dus tot fiscale herverdeling over te gaan, die veroorzaakt dat deze schandalige misstand blijft bestaan.

 

Feiten en cijfers over armoede

In 2017 leefden 599.000 huishoudens (ruim 1,1 miljoen mensen) in ons land met een inkomen onder de CBS-grens van lage inkomens, 8,2% van alle huishoudens.[3] Langdurige armoede (tenminste vier jaar) treft 3,3% van alle huishoudens (227.000 huishoudens; 1 op de 30). Dit zijn veelal huishoudens aangewezen op een bijstandsuitkering. In totaal 277.000 minderjarige kinderen leefden in een huishouden met een inkomen beneden deze inkomensgrens, vooral eenoudergezinnen. Bijna 110.000 minderjarige kinderen doen dat al langer dan vier jaar.

Het SCP hanteert andere definities en cijfers[4]. In 2016 leefden volgens het SCP 980.000 mensen (6%) met een huishoudinkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium, en 660.000 (4%) onder of op het basisbehoeftencriterium. Volgens het SCP leefden in de periode 2011-2015 605.000 mensen in langdurige armoede, 64% van het totaal aantal armen en 4,1% van de totale Nederlandse bevolking. Het aantal minderjarige kinderen in armoede (het niet-veel-maar-toereikend criterium) is volgens het SCP 280.000, 8,8% van het totaal aantal minderjarige kinderen. Het SCP stelt dat bijna 170.000 minderjarige kinderen in langdurige armoede verkeren, 28% van het totaal aantal langdurige armen.

Een groep die vaak wordt vergeten zijn de mensen die een betaalde baan hebben, maar te weinig verdienen om van rond te komen. Hoe beperkter de werkweek, hoe hoger de kans is op armoede. Werk wordt als hét middel gezien om uit de armoede te komen. Maar armen mét werk vormen zelfs 41 procent van de armen boven de achttien; dat zijn er meer dan mensen met een bijstandsuitkering (19%). Twee op de vijf arme volwassenen werkt. In 2014 (cijfers van het SCP) telde ons land 320.000 zogenoemde werkende armen. 175.000 daarvan waren in loondienst en 145.000 werkten als zelfstandige (zzp’er). Onder de laatste groep is het risico op langdurige armoede groot. Volgens het SCP leven 235.000 werkende volwassen onder het niet-veel-maar-toereikendbudget, bijna een derde van het totaal aantal volwassenen dat minder dan dat budget aan inkomen heeft (iets meer dan 700.000). Dit waren in 2016 volgens het SCP 133.000 werknemers in loondienst (2% van alle werknemers) en 101.000 zzp-ers (9% van alle zzp-ers). Ruim een vijfde van alle arme volwassenen heeft volgens het SCP bijstand (155.000). Wajong-ers zijn in deze cijfers inbegrepen.

Eenoudergezinnen met alleen minderjarige kinderen en alleenstaanden jonger dan 65 jaar hebben het meeste risico op armoede. Binnen deze groep heeft maar liefst 15% een inkomen lager dan het niet-veel-maar-toereikendbudget. Bij eenoudergezinnen is het percentage met inkomen lager dan dat budget bij een alleenstaande moeder (16%) substantieel hoger dan bij een alleenstaande vader (7,5%). Ook de omvang van het gezin maakt uit: hoe meer kinderen, hoe groter de kans op armoede.

De ‘hongerjaren’ van de Nederlanders zijn de jaren tussen hun 63ste en 65ste levensjaar. In 2016 had één op de negen een laag inkomen. In geen enkele leeftijdsgroep is het aantal lage inkomens zo groot als onder bijna-pensionado’s. Zij hebben de crisis het slechtst verteerd van iedereen, waardoor veel 55-plussers de tijd tot hun pensioen moeten uitzitten met een uitkering. Volgens het SCP betreft het 86.000 arme pensioenontvangers. Ruim 90% van deze groep is langdurig arm. Ook de 90-plussers hebben een grote kans op armoede. Het SCP denkt dat dit komt omdat velen in deze groep alleen AOW hebben en/of hoge zorgkosten hebben. En er is de groep met een laag nabestaandenpensioen die beneden de armoedegrens leeft, zo’n 17.000 personen volgens het SCP.

De stijging van de armoedecijfers komt voorts door toegelaten vluchtelinghuishoudens. Meer dan 53% heeft een inkomen onder de CBS-grens voor een laag inkomen. Laagopgeleiden hebben driemaal zoveel kans op langdurige armoede dan hoogopgeleiden. Allochtonen hebben een veel grotere kans op armoede dan autochtonen. 12% van de volwassenen in deze groep (bijna de helft van de totale groep, 337.000 personen) leeft onder het SCP niet-veel-maar-toereikendcriterium, tegenover 3,5% van autochtone Nederlanders. Niet-westerse allochtonen zijn vaker arm dan westerse (16 versus 8%) en de eerste generatie scoort ook slechter dan de tweede generatie (bij niet-westers 18 en 12%). Van de kinderen uit gezinnen met een niet-westerse achtergrond verkeert 25% in armoede.

Volgens het SCP kwam een arm huishouden in 2016 per jaar 2300 euro tekort volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium, ruim 191 euro per maand. Dat tekort stijgt ieder jaar snel. Volgens het Nibud bedroeg het tekort in 2018 al 217 euro per maand. In 2018 hielpen de Voedselbanken 140.000 personen, een stijging van 6% t.o.v. 2017.[5] Van de Nederlandse huishoudens heeft 40% te weinig spaargeld en 15% heeft geen spaargeld. Dit betekent dat deze huishoudens niet of onvoldoende in staat zijn financiële tegenvallers op te vangen. Het gemiddelde bedrag aan spaargeld per huishouden is € 41.600,- . Dat betekent dat de overige 45% zeer veel spaargeld heeft en hiermee is de tweedeling in de maatschappij geschetst. Opvallend is dat Nederlanders hun eigen situatie zelf minder slecht beoordelen: slechts 2% van het aantal huishoudens ervaart hun situatie als zeer slecht. Dit betekent dat de ernst van financiële problemen door een groep mensen onvoldoende erkend of onderschat wordt. Het aantal betalingsachterstanden op vaste lasten neemt met ca. 6% per jaar toe.[6]

In schema:

 

De neoliberale armoede-is-eigen-schuld redenering

Die onwilligheid van onze overheid om tot correctie over te gaan heeft ook een politiek-ideologische onderbouwing in het neoliberale gedachtengoed, waarin succes, en dus ook falen, een individuele keuze is. Geldgebrek is daarin al gauw een karaktergebrek, dat de overheid vooral niet moet belonen met correcties op het inkomen. Neoliberalen doen het voorkomen alsof vrijheid in de eerste plaats een individuele prestatie is. Met als logische implicatie dat het individu de volledige verantwoordelijkheid kan dragen voor wat er met hem gebeurt. Dat de overheid daar geen omkijken meer naar heeft, en zelfs niet moet hebben – want dan nemen betrokkenen onvoldoende eigen verantwoordelijkheid.

De cruciale schakel tussen neoliberalisme en sociaaldemocratie is het idee van persoonlijke autonomie. Dat klinkt goed voor een emancipatiepartij, vanwege de connotatie met mondigheid en ontwikkeling: je neemt je leven in eigen hand. Maar het wordt benauwend als je je realiseert dat daarom van jou wordt verwacht dat je in competitie treedt met alle anderen, dat je winst moet maken op je leven. Neoliberalen prijzen zo’n samenleving aan als een high opportunity, high risk society. Het lullige is alleen dat de opportunities voor de ene klasse zijn en de risks voor de andere. Men bouwt geen succesvol politiek beleid op een verkeerde maatschappijdiagnose. Als de maatschappelijkheid ineenschrompelt ten gunste van de markt resteert voor de mensen weinig anders dan mee te doen in ratrace naar individueel succes en status.

De sociaaldemocratie is een drijvende kracht geweest in de opbouw van onze verzorgingsstaat. Niets heeft de mensen meer vrijheid gegeven dan de verzorgingsstaat. De bron van vrijheid lag in het succes van collectieve actie en het organiseren van solidariteit, die mensen in staat stelde tot een grotere grip op hun eigen lot. Daarmee erkennen sociaaldemocraten, anders dan neoliberalen, dat maatschappelijke ongelijkheid een dominante factor is bij het behalen van persoonlijk succes of falen, en dat die ongelijkheid nog versterkt doorwerkt in het opvangen van pech en tegenslag, die mensen gewoon kan overkomen. Het toeval en het noodlot heeft voor mensen met weinig middelen en kansen nu eenmaal veel grotere gevolgen.[7]

Teveel mensen zijn gaan geloven in een soort ideaalbeeld van assertieve individuen die hun mannetje en vrouwtje staan in de wereld van markt en strijd. Dan is het logisch dat de afkeer van afhankelijkheid groeit. Daar ligt de bron van sociale ontbinding. Als je succes hebt, dan is het jouw verdienste, als je faalt, dan heb je het aan jezelf te wijten. Dat deugt natuurlijk helemaal niet: de samenleving is complexer dan ooit en dan zeggen we tegen het individu dat het al de risico’s maar moet kunnen overzien. De staat kan dat niet meer, ondanks alle toezicht die hij uitoefent, maar van het individu veronderstellen we dat het dat wél kan. Terwijl volgens ons maatschappelijke misstanden, maar soms ook noodlot of dikke pech, meer dan voorheen bepalen of iemand vastloopt.

Het is een vergissing, met ingrijpende gevolgen, om aan te nemen dat ons emancipatieproces is voltooid. En dat we nu een maatschappij hebben van economisch zelfredzame, autonome individuen. Het resultaat is wat de WRR een ‘zelfredzaamheidsparadox’ noemt: door van iedereen evenveel verantwoordelijkheid te vragen, verliezen sommige groepen juist de regie over het eigen leven. Dit betreft in ieder geval de financiële analfabeten – volgens het Nibud heeft 40% van de Nederlanders moeite met financiële administratie. Daaronder zitten ook de 2,5 miljoen laaggeletterden van 16 jaar en ouder. Meer dan de helft van hen heeft het Nederlands als moedertaal.

Het helpt dan ook niet dat we het zo ingewikkeld gemaakt hebben: Mensen met een uitkering hebben te maken met 13 verschillende inkomensregelingen met 8 verschillende definities van inkomen en vermogen, en 27 formulieren.[8]De impliciete veronderstelling achter veel van de huidige regels lijkt te zijn dat iedereen altijd netjes de post bijhoudt en begrijpt, reageert op aanmaningen, zich voortdurend bijschoolt, op tijd zijn pensioen organiseert, actieve keuzes in de zorg maakt en, mocht er iets mis gaan, de juiste wegen weet te bewandelen om die fouten te herstellen’, schrijft de WRR in Weten is nog geen doen. En daarmee ‘ligt de lat in de participatiesamenleving’ volgens de WRR ‘behoorlijk hoog’.

En voor hen die het wel weten, heeft de WRR erop gewezen dat weten nog geen doen is.[9] Handelingsbekwaamheid vraagt meer dan alleen kennis in tijden van persoonlijke crisis. Denkvermogen is nog geen doenvermogen. Stress, schaamte en gebrek aan toekomstperspectief maken ook hoog opgeleiden met financiële problemen soms vleugellam. Niet-cognitieve vermogens, zoals een doel stellen, in actie komen, volhouden en om kunnen gaan met verleiding en tegenslag zijn niet vanzelfsprekend aanwezig bij iedereen met goede cognitieve vermogens.

De WRR wijst erop dat veel overheidsarrangementen geen rekening houden met normale menselijke tekortkomingen. Die komen, zo stelt de WRR, niet alleen voor bij kwetsbare mensen, met een lager IQ of opleiding, maar bij iedereen, ook bij u en bij  mij, en dus ook bij hoger opgeleide mensen. Bij baanverlies, echtscheiding, rouw, ziekte, burn-out en stress verminderd ons doenvermogen – de capaciteit om gedachten, emoties of gedrag te beheersen. Ook ‘wij’ openen de post weleens een poosje niet, leven ongezond, drinken iets teveel of gooien er met de pet naar. Omdat we even niet anders kunnen of willen. Of het ‘niet opbrengen’. Temperament, zelfcontrole en overtuiging spelen een belangrijke rol bij zelfredzaamheid – niet iedereen is er in gelijke mate mee bedeeld, en te trainen valt het maar moeilijk. Niet iedereen heeft ook dezelfde aanleg voor zelfredzaamheid. Mentale vermogens blijken verder ook variabel in een mensenleven.

De afgelopen jaren hebben gedragswetenschappers veel onderzoek gedaan naar hoe dit soort mentale belasting werkt. De conclusies, die in Weten is nog geen doen worden samengevat, zijn zo evident dat je je afvraagt waar het enthousiasme over nieuwe keuzemogelijkheden voor burgers precies vandaan komt. Kort gezegd komt het hier op neer: hoe meer denkwerk verricht moet worden, hoe groter de kans op vermoeidheid en het maken van vergissingen. Daarbij wordt de geest van mensen soms in beslag genomen door grote gebeurtenissen. Ziekte, bijvoorbeeld, of het overlijden van een naaste, verkleinen wat onderzoekers ‘mentale bandbreedte’ noemen. Wie zorgen, onrust of verdriet heeft, heeft minder ruimte om over prozaïsche zaken zoals de inhoud van je berichtenbox op mijnoverheid.nl na te denken. Met name financiële problemen vormen een bedreiging voor het beslisvermogen. Geldgebrek lijdt tot stress, en stress verkleint de mentale bandbreedte verder. Het gevolg daarvan is vaak nog meer financiële problemen, omdat een verkeerde beslissing of nalatigheid geld kan kosten.[10]

Het gaat vooral ook om de optelsom. Voor iedere afzonderlijk keuze is het niet overdreven om te verwachten dat een burger informatie verzamelt, die bestudeert, verschillende opties afweegt en vervolgens tijdig en wijs beslist. Maar het is de hoeveelheid en frequentie waarmee die cyclus doorlopen moet worden die mensen uitput. De hoeveelheid tijd en aandacht die iemand kan besteden aan het maken van beslissingen is nu eenmaal beperkt. Wie zijn tijd vult met, zeg, nadenken over hoeveel eigen risico te verdragen is bij het afsluiten van een zorgverzekering, houdt minder tijd over om een spaarplan op te stellen. De uren die worden besteed aan het schrijven van sollicitatiebrieven, kunnen niet worden besteed aan uitpluizen welke van de 27 inkomensregelingen die Nederland telt nu precies op jouw situatie van toepassing zijn. En naarmate de teleurstellingen zich opstapelen, het perspectief achter de horizon verdwijnt en de vernederingen en wantrouwende bejegening door blijven gaan, verdwijnt ook de energie om nog iets te doen.

Je moet om hulp te krijgen loketten aflopen, formulieren invullen, intakegesprekken voeren. Hier is iets vreemds aan de hand: hoe minder je hebt, hoe meer bureaucratie er over je heen wordt gestort. Terwijl je daar juist steeds minder energie voor hebt. Laat dit even tot u doordringen: in de moderne verzorgingsstaat wordt je probleem een reden om je uit te sluiten van een oplossing. Je hebt een drugsprobleem, daarom zit je in de verslavingszorg, maar daar word je geschorst omdat je drugs blijft gebruiken. Je hebt een gedragsprobleem, daarom zit je bij een jeugdzorginstelling, maar daar moet je weg omdat jij je niet gedraagt. Je hebt schulden en overziet de financiële problemen niet meer, maar je moet eerst je administratie op orde hebben voordat je toegelaten kan worden tot de schuldhulpverlening. We moeten het zelfredzaamheidsdogma radicaal door het toilet spoelen.

En we moeten een eind maken aan de keuzejungle waar teveel burgers in verdwalen. Zo slaagt bijvoorbeeld de helft van bevolking er volgens de WRR niet in om regie te voeren over gezondheid, ziekte en zorg. De zelfredzame burger die soepeltjes door bureaucratische hoepels springt en volledig op de hoogte is van alle regels is volgens de WRR eerder uitzondering dan regel. Ondertussen lijkt de samenleving zich steeds meer op de bekwame homo economicus in te stellen. Jezelf bijscholen, opdrachten binnenhengelen en constant je netwerk onderhouden zijn de vereisten van de flexibele arbeidsmarkt. Thuis moeten zorgverzekeringen, energieleveranciers en hypotheekverstrekkers met elkaar vergeleken worden. En wie een schrale oude dag wil voorkomen, moet tijdig nadenken over zijn pensioen.[11] De WRR haalt in dit verband de Duitse socioloog Hartmut Rosa aan, die stelt dat er sprake is van ‘sociale versnelling’, waarbij de toekomst zich steeds meer aan het heden opdringt. Wie nu niet handelt, betaalt daarvoor later de prijs. Het gevolg is ‘keuzestress’ die nog eens wordt versterkt door de wetenschap dat een misstap je duur kan komen te staan.[12]

Want de tweede paradox is dat de overheid zich terugtrekt en tegelijkertijd de burgers meer dan ooit in de gaten houdt. Er is veel te doen over privacy, maar de sociale dienst kan je badkamer controleren, onder je bed kijken, je slaapkamerkasten doorzoeken, buren laten klikken, camera’s plaatsen, sociale rechercheurs laten bespioneren, enzovoorts.

De econoom John Maynard Keynes adviseerde ooit: laat de werklozen gaten graven om ze vervolgens door anderen dicht te laten gooien. Dat advies hebben we in onze moderne verzorgingsstaat ter harte genomen. De ene overheidsdienst begraaft nu mensen in de problemen, zodat een andere ze weer kan opgraven. Nederland is bezaaid met instellingen die afgerekend worden op het oplossen van deelproblemen, met enorm kostbare, contraproductieve beleidsaccumulatie. Ieder deelprobleem zijn eigen regelsysteem met verplichtingen, voorwaarden, verboden, controles en sancties. Hoe dieper je in de shit zit, hoe moeilijker het is om hulp te krijgen.

Het CJIB wil dat iemand zijn boetes betaalt.[13] De deurwaarder wil geld zien. De politie wil hem opsluiten. De crisisopvang wil hem weer thuiskrijgen. De sociale dienst wil dat hij aan het werk gaat. De psychiater wil hem van zijn depressie genezen. De maatschappelijk werkster wil hem in de schuldhulpverlening. De schuldhulpverlening wil dat hij zijn post opent. En de dagbesteding wil hem zingevend bezighouden. De mensen die buiten de boot vallen, zie je in beleidsdocumenten niet meer terug, hooguit als restcategorie: ‘Uitstroom naar onbekend.[14]

Het recht is steeds vaker iets dat je moet halen. Zelf alles aanvragen, steeds opnieuw. Een enorm aantal bewijsstukken inleveren. Onzinnige sollicitaties uitvoeren, gratis verplicht werk uitvoeren, vernederende cursussen volgen. En daar blijft het niet bij: als je iets fout hebt gedaan, dan komt het ‘recht’ ineens razendsnel naar je toe. Sterker nog, dan dendert het als een sneltrein over je heen. Bij problemen gaat er een intimiderende, vernederende en vooral ook zeer kostbare controlemachine in werking en wordt, vooral door de overheid, boete op boete geplaatst. Gevolg: waanzin, vernedering, verspilling. De overheid is boos, achterdochtig en gefrustreerd. Het is management by insult. Geen wonder dat mensen geen vertrouwen meer hebben in de politiek. Ontbinding ontstaat waar binding ontbreekt. Er is geen binding meer vanwege een geïnstitutionaliseerd wantrouwen van de burger door de Staat. En rechtsbijstand wordt steeds meer iets waar je ook het geld voor moet hebben, ook dit kabinet wil er weer op bezuinigen.

De overheid met een neutraal mensbeeld is verdwenen. Zo is er, onder druk van de publieke opinie, al jaren sprake van een steeds sterker wordende aanname dat uitkeringsgerechtigden misbruik maken, frauderen, oneigenlijk aanspraak maken, onwillig en niet gemotiveerd zijn, etc. Zie ook de recente idiote fixatie op WW-uitkeringen voor ‘vakantie vierende Polen’[15] en de meer dan schandalige en onwettige praktijken van terugvordering van kinderopvangtoeslagen door de Belastingdienst[16]. Terwijl de praktijk laat zien dat mensen aan de onderkant van de samenleving en aan de onderkant van de arbeidsmarkt echt in de problemen zitten en met moeite het hoofd boven water kunnen houden. De ingezette teneur van werken voor je uitkering, verplichte participatie op straffe van boete en maatregelen, zijn bovendien dreigementen die nu geen kracht bijgezet kunnen worden in de vorm van beschikbare reële betaalde arbeid voor deze doelgroep.

‘De oorzaak van het dichtslibbende systeem is dat het mechanisme drijft op het uitsluiten van risico’s met tot uitgangspunt verworden wantrouwen als resultaat. Voor het bedrag aan controles om risico’s uit te sluiten kun je heel wat risico lopen. En ja, dan zal het af en toe fout gaan.’ Aldus Herman Tjeenk Willink in zijn zeer lezenswaardige boekje ‘Groter denken, kleiner doen’. Hij heeft het vooral over het wantrouwen naar professionals in de publieke sector, maar het betoog gaat ook op voor het wantrouwen naar mensen die hulp nodig hebben, om risico uit te sluiten dat ze zichzelf onvoldoende inspannen om uit de shit te komen. Gevolg: enorme controle en sanctiesystemen tegen hoge kosten en bijna niemand wordt nog geholpen. Jesse Frederik vroeg ons vorig jaar nog in zijn Den Uyl-lezing bijna wanhopig: ‘Wanneer wordt u er nu eens boos over?’ Het bleef en blijft daarover veel te stil in onze partij.

De neoliberale redenering hogere-uitkeringen-leiden-tot-meer-werkloosheid

Daar komt nog eens bij dat dezelfde neoliberale ideologie stelt dat hogere uitkeringen aan mensen in armoede leiden tot hogere werkloosheid. Deze komt ook tot uiting in de CPB-rekenmodellen. De redenering is (te) simpel: als je uitkeringen verhoogt dan heb je minder prikkel om te werken, zelfs als je tegelijk de lonen tenminste  even veel verhoogt. Of er ook werk is, en of je daarvoor ook in aanmerking komt, daar rekent het model niet mee. Wat de maatschappelijke kosten van armoede zijn ‘uiteraard’ ook niet. We weten dat wel. Problematische schulden kosten ons bijv. 11 miljard euro per jaar, heeft het Nibud uitgerekend.

En dezelfde neoliberale redenering stelt dat een hoger minimumloon leidt tot meer werkloosheid. Zeshonderd economen, onder wie 7 Nobelprijswinnaars, toonden echter in 2015 zelfs aan dat er door verhoging van het minimumloon geen banen verloren gaan, maar juist er bij komen. Uit een studie door de wetenschappers Sonn en Lathrop waarin de effecten van het verhogen van het minimumloon in de VS sinds 1938 worden geanalyseerd, blijkt eveneens dat de werkgelegenheid toeneemt. Vakbondshistoricus Sjaak van der Velden komt tot dezelfde conclusie in zijn recente onderzoek voor De Burcht, het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, over loonstrijd en loonontwikkeling in Nederland. Ruim driekwart van de tussen 1970 en 2015 gecreëerde werkgelegenheid is niet te danken aan loonmatiging, zoals vaak wordt beweerd, maar aan andere factoren.

‘Een kwart van de restaurants zal verdwijnen’, beweerde restauranteigenaar Tom Douglas in reactie op het plan om de minimumlonen in Seattle te verhogen. Hij was niet de enige, want velen voorspelden economische rampspoed. Bedrijven zouden sluiten, banen zouden verdwijnen. Op 1 april 2015 werd het minimumloon in Seattle toch verhoogd van 9,32 naar 11 dollar per uur. Maar de economische Apocalyps kwam niet. Integendeel. Een half jaar later noemt Douglas zichzelf naïef. Na de loonsverhoging gebeurde namelijk precies het tegenovergestelde van wat hij had beweerd. Er kwamen restaurants bij. Seattle staat bovenaan de lijst van Amerikaanse staten waarin het aantal banen is toegenomen. In heel Amerika strijden werknemers en vakbonden onder de leus Fight for 15 voor een hoger minimumloon. In Seattle zal het minimumloon de komende jaren verder worden verhoogd, tot 18 dollar per uur.

In buurland Duitsland is op 1 januari 2015 een minimumuurloon van 8,50 euro ingevoerd. In 2017 is dit verhoogd naar 8,84 euro. Een Duitse studie[17] naar de effecten van de recente invoering en verhoging van het minimumloon concludeert dat het minimumloon een duidelijk opwaarts effect heeft gehad op andere lage lonensegmenten, zonder dat het een nadelig effect heeft gehad op de economische groei of de werkgelegenheid. Uit een enquête onder werkgevers bleek dat het minimumloon bij 65% van de bedrijven heeft geleid tot kleinere loonverschillen bij die bedrijven. In buurland Groot-Brittannië is een meta-analyse gedaan naar de werkgelegenheidseffecten van het minimumloon. De conclusie is dat in de minimumloonliteratuur in Groot-Brittannië geen bewijs te vinden is voor belangrijke negatieve werkgelegenheidseffecten.[18] Andere wereldwijde meta-analyses vinden eveneens geen of slechts een zeer gering negatief effect.[19]

Het verhogen van de lonen en sociale uitkeringen is niet alleen goed voor de mensen die deze ontvangen, maar ook voor bedrijven – vooral lokale ondernemingen – en voor de economie als geheel. Dat komt omdat mensen meer gaan besteden. Het extra loon wordt immers uitgegeven aan bijvoorbeeld dagelijkse boodschappen, maar ook aan restaurants, de kapper, sport of theater.

De armoedesituatie is gekmakend, allereerst voor de mensen die het betreft. Armoede is in de allereerste plaats geldgebrek. Veroorzaakt door te lage inkomens en te hoge vaste lasten. Als we dat niet als eerste aanpakken, dan is het met alle andere goed bedoelde voorstellen en initiatieven dweilen met de kraan open – en dan blijft de ramp doorgaan.

 

 

 

 

VOORSTELLEN

Voorstel 1: Verhoging minimumloon en sociaal minimum

Het is mooi dat onze TK-fractie op 1 mei jl. een voorstel heeft gedaan voor verhoging van het minimumloon en het daaraan gekoppelde sociaal minimum (waardoor uitkeringen in m.n. de bijstand, de Wajong en de AOW met een gelijk percentage omhoog gaan). Het voorstel (in de vorm van een voorontwerp van wet) uniformeert het minimumloon ook, door een uniform minimum uurloon in te voeren – nu verschilt het minimumloon afhankelijk van de bij cao afgesproken aantal uren per week werken. Door het voorstel gaat het minimumloon er gemiddeld 4% op vooruit, en maximaal 10% (voor hen die 40 uur in de week werken, nu is hun minimumuurloon € 9,33). Voor mensen die nu 36 uur werken veranderd er niets. De uitkeringen die op het sociaal minimum gebaseerd zijn (bijstand, Wajong, ANW, AOW) stijgen met 3,9%. Het minimumuurloon zou in 2019 komen op € 10,36. Het voorstel kost 1,9 miljard euro, wat gedekt wordt in drie gelijke delen door (a) het eerste halve jaar van de WW door werkgevers te laten betalen, (b) verhoging van de bankbelasting en (c) een werkgeversheffing voor topinkomens (>150.000 euro).

Met alle respect is dat toch wat weinig gelet op wat mensen maandelijks tekort komen (275 euro per maand op sociaal minimum en 217 euro per maand op minimumloon, voor gezin met twee kinderen) volgens het Nibud (zie bijlage 1). De SP had al begin 2019 een initiatiefnota in de Tweede Kamer ingediend om het minimumloon met 10% te verhogen. Dat zou nu het minimumloon met € 163,56 per maand verhogen naar € 1799,16. De SP stelt niet voor om een gelijk minimumuurloon in te voeren, zodat dat blijft verschillen voor mensen die 36, 38 of 40 uur werken in de week (het wordt dan ongeveer minimaal € 11,25 per uur). De uitkeringen op sociaal minimum stijgen mee met 10%. Het SP-voorstel kost 4,5 miljard euro, wat gedekt wordt door verhoging bankbelasting (1 mld.), invoering vermogensbelasting – 1% voor vermogens > 1 miljoen en 2% voor > 2 miljoen (1,2 mld.), een vermogensaanwasbelasting van 40% (1,9 mld.) en een heffing op winning van koolwaterstoffen (0,5 mld.).

Maar ook dat voorstel heft het inkomenstekort dus niet op. De FNV vond dat dan ook onvoldoende en eist in navolging van de vakbeweging in de VS en een deel van de Democraten daar voor een uurtarief van $ 15 per uur sinds dit jaar een verhoging van het minimumuurloon naar 14 euro. Het minimumloon per maand gaat daarmee naar 2240 euro, een stijging van 604,40 euro. Het sociaal minimum stijgt dan mee naar 1568 euro voor een alleenstaande (+ € 367,57) en 2240 euro (+ € 604,40) voor een gezamenlijk huishouden. Dat is een stijging van minimumloon en sociaal minimum van 27%. De FNV heeft geen kostenberekening gepubliceerd, maar een voorzichtige schatting komt uit op 12,15 miljard.

Voor het minimumloon is zo’n forse verhoging wel verdedigbaar, omdat niet alleen wordt beoogd de tekorten in de budgetten van huishoudens met zo’n inkomen te schrappen, maar ook om opwaartse druk te forceren op het hele loongebouw, zodat ook de middeninkomens hogere lonen gaan ontvangen. Daarmee worden winsten in het bedrijfsleven niet gestoken in speculatie en het kopen van eigen aandelen, (voor de economie betekenisloos, ‘dood’ geld), maar in arbeid, en de hogere inkomens zullen hogere bestedingen veroorzaken die de economie doet groeien, zonder – zoals nu – teveel afhankelijk te zijn van buitenlandse invloeden.

Voor het sociaal minimum is er sprake van een beperkte overcompensatie (ca. 3% van verhoogde minimumloon) van het Nibud-tekort, maar die berekening is ook wel erg aan de optimistische kant als het gaat om bijv. de huur- en energielasten.  Ook daar lijkt daarom geen sprake te zijn van overbodige luxe. Dekking kan gevonden worden in aanvullende belastingmaatregelen op inkomen uit kapitaal, vermogen en winst/dividend plus op hoge inkomens.

Wij stellen daarom voor dat onze partij zich schaart achter het FNV-voorstel om het minimumloon en het sociaal minimum te verhogen met 27%, uitgaande van een wettelijk minimumuurloon van 14 euro per uur ongeacht de omvang van de werkweek. En dat zou uiteraard moeten gelden voor iedereen vanaf 18 jaar, waarmee het nog resterende lagere uurloon voor 18-21-jarigen wordt afgeschaft.

Voorstel 2: Schrappen kostendelersnorm in de bijstand

In de tweede plaats stellen we voor om de kostendelersnorm te schrappen, zoals die nu geldt in de Participatiewet (voor bijstand, IOAW en IOAZ). Door deze norm worden bijstandsgerechtigden nu gekort op hun uitkering als er meerdere personen in huis wonen, tenzij het gaat om degene met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, jongeren tot 21 jaar, studenten en commerciële onderverhuurders/kamerbewoners. Normaal is de bijstand gebaseerd op 70% van het minimumloon, als er 1 persoon extra woont is dat 50%, bij 2 extra personen 43,33%, bij 3 extra personen 40% en bij 4 of meer extra personen 38%.

De argumentatie voor de korting is dat men kostenvoordeel geniet bij een gezamenlijk woonadres en dat er anders door stapeling van uitkeringen achter één voordeur een behoorlijk totaalinkomen kan ontstaan. Het voorbeeld van de regering daarbij was dat van een gezin met één kostwinner tegen een modaal salaris en een gezin met volwassen inwonende kinderen die allemaal in de bijstand zitten. De familie Bijstand was beter af dan de familie Kostwinner. Dat voorbeeld was natuurlijk niet helemaal eerlijk, want als die kostwinner ook die volwassen inwonende kinderen had, konden zij ook bijstand aanvragen of, beter nog, werken, waardoor het totaalinkomen van de familie Kostwinner weldegelijk hoger zou zijn geweest dan dat van de familie Bijstand. Daarnaast kun je afvragen hoeveel van dit soort families Bijstand er eigenlijk zijn.

In de praktijk[20] leidt het tot grote problemen, met name bij oudere inwonende kinderen, al dan niet vanwege een (arbeids)beperking of zorg, en bij inwonende ouder(s), bijv. vanwege mantelzorg. Het is ook een groot probleem bij gepensioneerden met onvolledige AOW en geen ander inkomen, die aangewezen zijn op aanvullende bijstand, en bij hen die samenwonen of gehuwd zijn met een (nog) niet toegelaten vreemdeling, die bijv. nog in procedure is. Met de huidige enorme woningnood leidt deze kortingsregeling tot nog grotere problemen.

Met het schrappen van deze norm is slechts 80 miljoen euro gemoeid, waarvoor eenvoudig dekking te vinden moet zijn. Het schrappen van de kostendelersnorm betekent niet dat samenwonen in de bijstand geen gevolgen heeft: alleenstaanden blijven 70% van het minimumloon ontvangen en samenwonenden/gehuwden samen 100%, en het inkomen van mensen met wie je een gezamenlijke huishouding voert blijft in aanmerking genomen worden bij het bepalen van het recht op bijstand.

Voorstel 3: Invoering van een Zekerheidsinkomen in plaats van bijstand, Wajong, ANW, AOW en studiefinanciering

De bijstand was ooit bedoeld om inkomenszekerheid te verschaffen, een vangnet om te zorgen dat je niet in armoede zou vervallen. Misschien is het goed als we hier nog even in herinnering roepen hoe dat ging. In 1963 wist onze eerste vrouwelijke minister Marga Klompé (KVP) de Algemene bijstandswet door de Tweede Kamer te loodsen. Voortaan was een leven zonder armoede niet langer, zo schreef ze, ‘een zaak van barmhartigheid, maar van recht.’ En de uitkering moest vooral niet te karig zijn. ‘Een bloemetje op tafel hoort erbij,’ vond Klompé.

Dat bloemetje dat kun je inmiddels wel vergeten: aan de bijstand komen mensen tenminste 275 euro per maand tekort, zoals we hiervoor hebben gezien. En van een recht is al helemaal niet meer te spreken. De bijstand is volgehangen met voorwaarden en verplichtingen. Zo bestaat inmiddels een identificatieplicht, een arbeidsplicht, een inlichtingenplicht, een budgetteringsplicht, een medewerkingsplicht, een taaleis en een tegenprestatie. Allemaal met enorme controle inspanningen en verstikkende sancties. Het gaat niet meer om mensen die pech hebben in het leven en geholpen moeten worden, nee het zijn klaplopers die gedwongen moeten worden iets te doen voor hun geld. De tegenprestatie heeft zelden een relatie met re-integratie.

We behandelen mensen van goede trouw als oplichters en fraudeurs.[21] In de krant lezen we over Polen- en Bulgarenfraudes, maar niet over de gewone bijstandsgerechtigden van Nederland, die door de Nederlandse overheid worden achtervolgd en lastiggevallen, zoals Anna in het voorbeeld van voetnoot 8. En dat terwijl uit cijfers van de Inspectie voor Sociale Zaken blijkt dat bij nog geen procent van alle uitkeringen sprake is van fraude. Dat is een schijntje, zowel procentueel als in absolute bedragen, vergeleken met de geraamde belastingfraude.[22]

Minister Klompé draait zich om in haar graf. Al in 1963 wilden sommige partijen de bijstand volhangen met verplichtingen en sancties. Maar daar was Klompé mordicus tegen. Iedere bevolkingsgroep moest met opgeheven hoofd om hulp kunnen vragen. In haar woorden: Ik wilde er niet van uitgaan dat wie een beroep doet op bijstand een fraudeur is. Dat mag je de 99 procent van de mensen die het goed doet niet aandoen.’ Helaas maken we in Nederland onze wetten niet meer voor die 99 procent, maar voor de 1 procent.

De effectiviteit van al die inspanningen is zeer gering: de uitstroom uit de bijstand blijft laag, en is vooral conjunctureel bepaald: als de werkgelegenheid stijgt dan stijgt ook de uitstroom, en vice versa. Niet zelden werken de eisen ook contraproductief: de mensen raken totaal gedemotiveerd en zelfs opstandig door alle onzinnige verplichtingen. Sollicitatieverplichtingen voor 62-plussers die nergens meer worden aangenomen. Werken zonder loon als moderne dwangarbeid die haast nooit leidt tot nieuw werk, soms tot op het vernederende toe (papierprikken in Rotterdam) en zelfs met grote gezondheidsrisico’s (werken met chroom6 in Tilburg). Je wordt verplicht mee te doen aan een cursus hoe je te kleden, zonder dat er gekeken wordt of daar bij jou een probleem zit. Je moet ergens verplicht gaan werken op een tijdelijk contract met loonkostensubsidie, en vliegt er direct weer uit als die subsidie voor jou ophoudt, en de werkgever voor een volgend slachtoffer weer subsidie kan ontvangen: draaideurwerkloosheid.

De mensen op wie de arbeidsmarkt de grootste afstand heeft, worden het minst geholpen. Ze worden aangeduid als het granieten bestand. Degenen die het makkelijkst uitstromen, worden het meest geholpen. Er is een enorme druk op gemeenten om vooral snel tot uitstroom te komen, dat gaat nu eenmaal met degenen met de kleinste afstand het snelst. Dat die er vaak zonder hulp ook wel (en soms zelfs eerder) waren gekomen, verdwijnt uit beeld. De gemeente moet zelf tekorten in het bijstandsbudget opvangen en met de tegelijk doorgevoerde – net zo schadelijke, maar daarover elders – decentralisatie van belangrijke delen van de zorg, worden gemeenten gedwongen vooral op het gemeentelijk budget te sturen, en niet op de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening bij re-integratie naar werk. Die is dan ook doorgaans bedroevend, met hoge doorloopsnelheid van medewerkers die hun cliënten (geen klanten! – ze kopen niets, ze zijn afhankelijk van hulp!) niet of slecht kennen, en weinig contacten hebben bij werkgevers. Hun instrumenten zijn beperkt, want daarvoor is geen of zwaar onvoldoende budget. Ze mogen ook bijna niets zelf beslissen, want net als hun cliënten, worden ook zij niet vertrouwd, en zitten ze gevangen in verstikkende protocollen en te kleine budgetten.[23]

Er is een enorme industrie ontstaan van commerciële partijen, vooral uitzendbureaus, maar ook bijv. taxibedrijven voor groepsvervoer, supermarkten, tot en met commerciële partijen voor schuldhulpverlening, bewindvoerders, etc. die flink profiteren van deze situatie, hetzij doordat ze tegen flinke budgetten worden ingehuurd, hetzij doordat ze sluw gebruik maken van de gemeentelijke loonkostensubsidies. In plaats van dat de mensen in de bijstand worden geholpen gaat een groot deel van het geld zo op aan partijen die daar een flinke boterham mee verdienen. Hoe cynisch kan het zijn? En dan zijn er ook nog de ideële clubs, die vol goede bedoelingen geld krijgen van de gemeente om allerlei plak- en pleisterwerk te doen, van Kledingbank tot Dress for succes, waarbij de cliënten wederom een veelvoud van vernederende verplichtingen moeten doorgaan, en zij zelf er vaak weinig mee opschieten. Op landelijk niveau had dit onder Rutte II een pijnlijke pendant in de financiering van een ‘ouderenambassadeur’, in plaats van te zorgen voor meer arbeidsplaatsen voor ouderen in de publieke sector.

De bejegening is geheel gebaseerd op wantrouwen en vernedering. Hele dossiers moeten steeds opnieuw en op papier worden ingeleverd. Brieven beginnen met waarschuwingen tegen fraude en daarop staande sancties. Zelden wordt gevraagd aan betrokkenen hoe het met hun gaat. Niet hun problemen en perspectief staan centraal, maar hun bureaucratische, vaak onzinnige verplichtingen. Die worden afgevinkt en dat is het dan. Als de bureaucratie een keer een fout maakt – en dat komt minstens zo vaak voor als bij de cliënten – dan is het een bijna onneembare vesting om je verhaal te halen. Cliënten voelen zich vaak niet veilig om te klagen, de afhankelijkheid is groot.

Wij zeggen het Jesse Frederik in zijn recente Den Uyl-lezing na: Wij zijn de Partij van de Arbeid, niet de Partij van de Betutteling. Hoe kan het dat de PvdA, op het hoogtepunt van de crisis, toen er voor elke vacature zeven werklozen waren, besloot te investeren in jobcoaches, sollicitatietrainingen en inspiratiedagen en niet in banen? Werkloosheid, zo zijn we teveel gaan denken, is een individueel probleem. Individuen met te weinig ‘human capital,’ of zoiets. Frederik: “In de gemeente Rotterdam kun je als werkloze gratis kledingadvies krijgen zodat je ‘vol zelfvertrouwen naar een sollicitatiegesprek kan.’ Dat kost de gemeente 62.000 euro en daar maken dan 150 Rotterdammers gebruik van, ongeveer vierhonderd euro per advies. Daar kan een werkloze een maand de huur van betalen, of daar kan stichting Dress for Success een kek tentje op de lokale ‘participatiemarkt’ mee optuigen.” Mensen zijn in de eerste plaats werkloos omdat er niet genoeg werk is, niet omdat ze niet willen werken.

De Participatiewet is misschien wel het grootste dieptepunt in de geschiedenis van onze partij.[24] En maak geen vergissing, ook ons nieuwe ideaal in het project Van Waarde ging mee in deze dwaling. Het essay Van Waarde van de WBS pleitte ervoor om de verzorgingsstaat te vervangen door een toerustingsstad. Daarbij paste het vervangen van rechten van burgers in voorzieningen, die afhankelijk werden van de beoordeling van jouw gemeente of je het wel echt nodig had. Het ‘activerend arbeidsmarktbeleid’ werd tot op zijn meest extreme vorm uitgerekt. Niet de uitkering en dus niet de inkomenszekerheid stond centraal, maar de faciliteiten om zelfredzaam te zijn, om daarmee op eigen kracht de kansen te grijpen en zelf weer in je inkomen te voorzien. Een kwestie van je zelf inspannen, en als dat dan niet lukt, dan zal het wel eigen schuld zijn geweest. En ondertussen moet je nederig en dankbaar zijn, en iets terug doen voor de maatschappij, die dat toch allemaal voor je financiert.[25]

Sommigen bepleiten ter vervanging van deze gekmakende, ineffectieve en miljoenen kostende participatiedwang een onvoorwaardelijk basisinkomen. Een inkomen dat iedereen krijgt, zonder voorwaarden dus, als individuele basisinkomenszekerheid. Wij zijn daar niet voor om een aantal redenen. In de eerste plaats omdat een hoog genoeg basisinkomen – op het niveau van het hiervoor bepleitte sociaal minimum – voor iedereen leidt tot een enorm rondpompen van geld. Degenen die zelf hun inkomen verdienen moeten om zo’n hoog basisinkomen te financieren enorm hoge belastingen betalen. Dat zal noodgedwongen ook de belasting op inkomen uit arbeid betreffen. De Rotterdamse econoom Bas Jacobs heeft zelfs de grote pleitbezorger van het onvoorwaardelijk basisinkomen ervan overtuigd dat dit desastreus zou zijn voor de arbeidsparticipatie. Arbeid moet blijven lonen en betaald werk blijft, anders dan wat sommige bepleiters van een onvoorwaardelijk basisinkomen menen, belangrijk en moet dat ook blijven.

Een lager basisinkomen, waar voorstanders van een onvoorwaardelijk basisinkomen vanwege de kosten en de belastingdruk voor pleiten, doet onrecht aan het grootste probleem, structureel geldgebrek als oorzaak van armoede en schulden. En dan hebben we het nog niet eens over de neoliberale versie van het basisinkomen, die tegelijkertijd met een te lage uitkering ook nog de fiscale inkomenstoeslagen wil schrappen en in plaats van meer nivellering pleit voor minder nivellering met een voor iedereen gelijk belastingtarief (vlaktax). Dat kunnen sociaaldemocraten nooit voor hun rekening nemen.

Maar er is wel verandering nodig. Van wantrouwen naar vertrouwen. Van plichten naar rechten. Van complexiteit naar eenvoud. Van financiële prikkels naar een inkomenszekerheid.

Anders dan de meeste pleitbezorgers voor een onvoorwaardelijk basisinkomen houden wij vast aan het doel van volledige werkgelegenheid, en zetten daarvoor ook meer en effectievere instrumenten in (zie ons 21ste eeuwse Plan voor de Arbeid, met o.m. 300.000 banen in de publieke sector, veel meer overheidsinvesteringen, en verlaging van werkgeverslasten op arbeid). Zozeer zelfs dat wij daarmee, samen met ontgroening en vergrijzing, een structureel tekort aan arbeidskrachten verwachten. De robotisering/digitalisering zal daarbij in verhouding maar een beperkt effect hebben, en dat kunnen we ook sturen. Wel willen we – om redenen van effectiviteit, humaniteit en vereenvoudiging – de plicht tot werk bij een uitkering vervangen door een recht op werk. Betaald werk levert bovendien door de enorme flexibilisering van arbeid nu ook steeds minder inkomenszekerheid en voldoende inkomen op. Bij kleine baantjes wordt door ons voorstel een sterk inkomensvangnet wel gegarandeerd en flexwerkers hoeven niet meer zoals nu eerst hun woning en/of bedrijf ‘op te eten’.

Een effectieve strategie om de problemen rondom arbeid en inkomen op te lossen kan niet gebaseerd zijn op dwang, repressie en controle. Het zal niet werken. In plaats van een plicht moeten we van werk een recht maken.
Dat vraagt een geheel andere inrichting van de re-integratie naar werk. Met facilitering, motivering en verleiding in plaats van verplichtingen, controles en sancties. Met een geheel andere, effectieve, publiek georganiseerde ondersteuning. Bijv. met regionale ‘werkwinkels’, waarbij UWV, gemeenten en sociale partners in samenwerken, zoals ook het AWVN recent heeft bepleit.

Sluitstuk van die andere inrichting van re-integratie is een recht op basisbanen, voor hen die niet in aanmerking blijken te komen voor een reguliere of garantiebaan. Basisbanen moeten door overheden ter beschikking worden gesteld op maat voor de mogelijkheden van betrokkene, voor publieke dienstverlening, met een normaal loon en rechtspositie. Ze zijn nadrukkelijk een recht, geen plicht. Er is genoeg werk te doen, op scholen, in ziekenhuizen, in verzorgingstehuizen, op straat, en noem maar op. En als er dan iemand gaat klagen dat mensen in zulke banen niet doorstromen naar de private sector, dan is het antwoord simpel: dan moet die private sector maar eens wat betere banen scheppen in plaats van al die flexibele flutcontractjes. Zo leggen we ook een vloer in de arbeidsmarkt.

De bijstand vervangen we door een Zekerheidsinkomen, zonder al zijn ineffectieve, verspillende en vernederende verplichtingen. Dat ruimt lekker op. De eerder genoemde bevindingen van de WRR en de Nationale Ombudsman moeten gevolgen hebben voor het sociale contract tussen overheid en burger. ‘Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid hun niet over de rand duwt en dat momenten van onoplettendheid en mentale zwakte niet direct ingrijpende gevolgen hebben’, schrijft de WRR. Dat betekent dat eigen verantwoordelijkheid en ‘zelf kiezen’ als gietijzeren maatstaf voor beleid tekortschieten.[26]

Ons voorstel is dat dit Zekerheidsinkomen dan ter beschikking komt voor iedereen die minder verdient dan het sociaal minimum. Zijn of haar inkomen wordt dan aangevuld tot dat minimum. De huidige algemene bijstand, inclusief IOAW en IOAZ kan dan vervallen. En we vereenvoudigen nog meer door ook de Wajong, de ANW, de AOW en de studiefinanciering in ruil voor deze uitkering te laten vervallen.

Hoewel we de voordeurdelerskorting afschaffen, blijven we wel kijken naar inkomen en vermogen op huishoudensniveau. Daarmee voorkomen we dat belasting op arbeid te hoog moet worden. Een individueel inkomen kan emancipatorisch werken, maar waarom zouden we de man van de vrouwelijke tandarts financieren? Individualisering zal naar onze verwachting vooral de arbeidsparticipatie van vrouwen negatief beïnvloeden, en juist niet emancipatorisch werken. Voor een gezamenlijk huishouden gaan we alleen uit in geval van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, of van een partnerschap waarin een gemeenschap van goederen en/of erkenning/gezamenlijk voogdijschap van kinderen juridisch is vormgegeven. Deze juridische vormgeving zal alleen nog maar geldig zijn als ze ook gemeld is bij de Belastingdienst. Dat voorkomt in grote mate dat er mee gesjoemeld wordt, want anders lopen betrokkenen grote risico’s bij bijv. een scheiding of het overlijden van een van de partners. Inkomens van andere inwonenden (kinderen, ouders, huurders, etc.) tellen niet mee. Allerlei privacy schendende controles of mensen bij elkaar eten, slapen, etc. zullen verleden tijd zijn.

De uitkering kan dan het best uitgevoerd worden door de Belastingdienst, zodra die weer functioneert. Zij beschikt immers over de noodzakelijke inkomens- en vermogensgegevens. Met een simpele aanvraagprocedure – vergelijkbaar met de huidige aangifte voor de Inkomstenbelasting – kan dan worden volstaan. Die gegevens zijn dan ook het enige wat gecontroleerd hoeft te worden. Werkgevers worden verantwoordelijk en aansprakelijk voor tijdig aanleveren van loongegevens.[27] Bij flexwerk kan men aanvragen om steeds (op jaarbasis) uit te gaan van het inkomen van een maand geleden. Wisselende inkomens zullen dan nog steeds, tot kortingen, verrekeningen en terugvorderingen kunnen leiden, maar zullen alleen op jaarbasis worden toegepast met ruime betalingsregelingen. Verder willen we de overmatige flexibilisering van arbeid sterk aanpakken, onder meer door deze fors duurder te maken en streng te reguleren..

De vermogenseis moet zo worden vastgesteld dat o.m. eigen woning, auto, duurzame consumptiegoederen, en een redelijke financiële buffer daar vrijgesteld van worden. Doordat we bij een belastinghervorming voorzien in een veel eenvoudiger stelsel, met onder meer een gelijke behandeling van inkomen uit arbeid en uit kapitaal, en allerlei kortingen, aftrekposten en vrijstellingen van kapitaal en winst schrappen, en zwaar inzetten op het bestrijden van belastingfraude en het voorkomen van belastingontwijking, zal de Belastingdienst een veel completer beeld hebben van vermogensposities van huishoudens.

Bij verkeerde aanlevering van inkomsten of vermogens wordt eerst de gelegenheid gegeven dit te herstellen. Boetes en maatregelen worden alleen genomen als er bewijs is van beoogde fraude. De huidige praktijk van omgekeerde bewijslast, waarbij de burger moet aantonen dat hij niet bewust fraudeerde, vervalt daarmee. Boetes en maatregelen moeten ook proportioneel zijn, en de rechter moet dat kunnen toetsen.

Werk moet blijven lonen. Als je werkt moet je meer verdienen dan in een uitkering, en je moet meer geld overhouden. Ga je weer meeverdienen dan is er ook tijdelijk een bepaalde vrijstelling voor die meerverdiensten. Meer werk vanuit een gegarandeerd Zekerheidsinkomen wordt eerst minder belast.[28] Zo blijft er een prikkel om zelf (meer) te werken. Die kan nog worden versterkt door de invoering van een fiscale arbeidstoeslag, die anders dan nu, alleen beschikbaar is voor de lagere inkomens. In plaats van belasting te betalen[29] ontvangt men dan een uitkering.

Voor mensen die al op minderjarige leeftijd arbeidsongeschikt worden vervalt met de vervanging van de Wajong door het Zekerheidsinkomen de keuring en huidige verplichtingen. Ze krijgen aldus ook inkomenszekerheid, en krijgen net als iedereen een recht op werk, geen plicht.

Voor gepensioneerden moet de uitkering, anders dan bij anderen, net als nu vrij blijven van een inkomens- en vermogenstoets. AOW-ers hoeven bij vervanging van de AOW door het Zekerheidsinkomen ook AOW-rechten meer op te bouwen, wat nu vooral bij migranten tot problemen leidt.[30]

De aparte AOW-premie, die nu alleen op arbeid drukt (renteniers betalen hem bijv. niet) verdwijnt. Daarmee wordt de AOW de facto volledig gefiscaliseerd (is nu voor ca. 1/3) en gefinancierd uit de Algemene Middelen van het Rijk (zie ook hierna over de financiering van ons voorstel).

Ook het aparte regime voor nabestaanden (ANW) kan verdwijnen met de invoering van het Zekerheidsinkomen. Wel kan er aansluitend bij de huidige plannen van sociale partners gekeken worden naar een beter regime voor een aanvullend nabestaandenpensioen, dat dan vrijgesteld moet zijn van de inkomenstoets.

Door ook de studiefinanciering te laten vervallen en te vervangen door het Zekerheidsinkomen wordt eindelijk materieel het door de studentenbeweging in de jaren 1960 bevochten studieloon ingevoerd. Het huidige leningenstelsel, eufemistisch en verhullend studievoorschot genoemd, werkt onrechtvaardig uit. Studenten met rijkere ouders hoeven niet te lenen, zij die dat niet kunnen of een conflict met ouders hebben, zijn aangewezen op een individuele, rentedragende lening. Het was idioot om net na de grootste schuldencrisis in de geschiedenis en met enorme hoge problematische en risicovolle schulden van huishoudens – veruit de hoogste in Europa en stijgend! – tegenover jongeren te beweren dat lenen geen probleem is.[31] Nu is het bovendien zo dat als je inkomen niet voldoende is om je terugbetalingstermijn te betalen, die termijn weliswaar wordt opgeschort, maar met rente-op-rente wel blijft staan, tot maximaal 35 jaar. Bij langdurig te laag inkomen wordt dat een enorme schuld, die je kredietwaardigheid behoorlijk vermindert. Dat die schuld niet zou meetellen bij je hypotheekcapaciteit is gevaarlijke nonsens. In de praktijk wordt je gevraagd dit op te geven en op fraude daarmee kan de hypotheek vervallen, en je feitelijke betalingscapaciteit is natuurlijk wel degelijk minder.

Als sociaaldemocraten gaan we altijd voor collectieve arrangementen, niet voor individuele arrangementen. Zo bouwen we solidariteit. Daarbij moet wel gezorgd worden dat de eeuwige student niet terugkeert, en dat studievoortgang geborgd wordt. Dat moeten we echter niet als financiële prikkel bij het inkomen regelen, maar in de onderwijsregelgeving zelf, en in de financiële prikkel bij de eigen bijdrage in het onderwijs. Dat is nu het collegegeld of het lesgeld. Nadeel daarvan is dat dit vooraf moet worden betaald, voordat er sprake is van werkelijk individueel financieel rendement van de studie. Dat geeft een behoorlijke financiële drempel om te kunnen studeren. Wij stellen voor het lesgeld af te schaffen in het mbo, en voor het hoger onderwijs het collegegeld te vervangen door een studieheffing over het na afloop verdiende inkomen voor een bepaalde, maximum periode. De heffing is hoger na rato van het dan verdiende inkomen en naar rato van de verbruikte studieduur. De voorfinanciering van deze verschuiving van inkomsten van hogescholen en universiteiten gebeurt met een Nationaal Studiefonds, dat met staatsgarantie obligaties uitgeeft en zo leent op de kapitaalmarkt (kan nu met negatieve rente, dus je verdient op de lening in plaats van er rente over te betalen). Andere, noodzakelijke studiekosten (leermiddelen, reizen, etc.) moeten in de bekostiging van het onderwijs worden meegenomen. Onderwijsinstellingen krijgen een verbod om aanvullende bijdragen, ook al zijn die vrijwillig, te innen.

Studenten hoeven dan vooraf niets te betalen en krijgen tijdens hun studie een Zekerheidsinkomen, die hun eventuele inkomen aanvult tot het sociaal minimum. Dat zal ook helpen tegen de huidige verdringing van bijv. vmbo-ers uit laag geschoolde (bij)baantjes door studenten. Studenten die thuis wonen tellen net als nu niet mee voor het bepalen van het huishoudinkomen. De uitkering is voor iedereen vanaf 18 jaar, dus jongere studenten blijven aangewezen op het inkomen van hun ouders en een eventueel bijbaantje. Om redenen van eenvoud en rechtsgelijkheid met niet-studerende jongeren wordt hier geen uitzondering bepleit voor jongere studenten. Het Zekerheidsinkomen is gelijk voor uit- en thuiswonende studenten.

Werkenden (incl. uitvoerend kunstenaars) en mantelzorgers komen ook in aanmerking voor het Zekerheidsinkomen, evenals daklozen – een postadres volstaat. Zo wordt ook een einde gemaakt aan werkende armen. Bij een klein baantje wordt je inkomen aangevuld. Voor zzp-ers moet dat gepaard gaan met een hoog genoeg minimumtarief – de 16 euro per uur die Rutte III voorstelt is daarvoor veel te laag. Het hoge minimumuurtarief moet ook voorkomen dat opdrachtgevers  kosten afschuiven op de door het door de gemeenschap gefinancierde uitkering. En het moet hoog genoeg zijn om noodzakelijke kosten van een zzp-er, waaronder een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering en verplichte deelname aan een aanvullend pensioen, te kunnen betalen.

Alle ingezetenen krijgen recht op de uitkering, behalve tijdelijke arbeidsmigranten (ook niet van binnen EU). Dat is gelijk aan de situatie in de huidige bijstand.

Aldus komt er een echt, hard inkomensvangnet tot stand, het gegarandeerd Zekerheidsinkomen – simpel, humaan, effectief en efficiënt. Inkomenszekerheid is niet langer afhankelijk van andere zaken, en wordt gegarandeerd op een voldoende hoog niveau, zonder dat we geld gaan rondpompen en zonder dat we mensen niet meer helpen met werk – integendeel, betaald werk wordt een – opeisbaar- recht in plaats van een plicht.

De gemeente wordt verlost van de bijstandsuitkeringen en moet regionaal samenwerken met UWV en sociale partners voor re-integratie in nieuw op te richten ‘werkwinkels’. Verder blijft de gemeente verantwoordelijk voor aanvullend maatwerk in het kader van bijzondere bijstand en voor de schuldhulpverlening (zie hierna).

Uiteraard kost dit stelsel meer dan het huidige stelsel. De omvang van die extra kosten is lastig te schatten. Aan meeruitgaven (de kosten van de eerder voorgestelde verhoging van het sociaal minimum en van het schrappen van de kostendelersnorm laten we hier, ter vermijding van dubbeltelling, buiten beschouwing) hebben we:

  • Meer bijstand-uitgaven door geen kortingen
  • Meer Wajong-uitgaven door geen keuringseisen en geen kortingen
  • Meer AOW-uitgaven door vervallen opbouweis
  • Vervallen AOW-premie inkomsten
  • Meer studiefinancieringsuitgaven
  • Vervallen lesgeld en collegegeld
  • Uitkeringen voor hen die nu buiten regimes vallen en straks recht hebben

Daar staat tegenover:

  • Besparingen op uitvoering, controles en het opleggen van sancties
  • Besparing op maatschappelijke kosten door veel minder armoede en schulden[32]
  • Inkomsten uit studieheffing na afloop van de studie
  • Hogere belastinginkomsten door hogere verdiensten van burgers met effectievere re-integratie naar werk

De invoering kan ook in stappen plaatsvinden. Eerst kunnen bijv. AOW en studiefinanciering nog in stand worden gehouden, waarbij gepensioneerden en studenten dan categoraal uitgezonderd worden van de uitkering, om hen later, in een beheerst budgettair en uitvoeringsproces toe te voegen.

De extra structurele en eenmalige transitiekosten zullen fiscaal gefinancierd moeten worden, zie de opmerkingen daarover bij de financiering van het verhogen van het minimumloon en het daaraan gekoppelde sociaal minimum hiervoor.

Voorstel 4: Een betere aanpak van schulden van huishoudens

De omvang van de private schulden in ons land bedreigt onze welvaart[33] en veroorzaakt enorme problematische schulden. Dit laatste ook omdat de schuldenindustrie teveel geliberaliseerd is en de schuldhulpverlening volstrekt ineffectief en te ontoegankelijk is.

Aanpak van schulden van huishoudens moet een topprioriteit zijn. Het systeem faalt nu aan alle kanten: Schuldsanering is voor de schuldenaar een hel, schuldsanering geeft schuldeisers in de meeste gevallen hun geld niet (geheel) terug, de enige die echt baat heeft bij deze industrie is de schuldenindustrie zelf en jij en ik betalen voor deze gigantische verspilling.

Meer dan 3 miljoen huishoudens (ruim 42% van alle huishoudens) heeft schulden en/of te weinig financiële reserves. Eén op de drie huishoudens heeft te weinig reserves om financiële tegenslag op te vangen, aldus de WRR. Iets meer dan één op de zes huishoudens (17% van alle huishoudens, 1,4 miljoen huishoudens) heeft risicovolle (staan rood + betalingsachterstanden + creditcardschuld) of problematische schulden (kunnen op eigen kracht schulden niet meer afbetalen). Gemiddeld hebben mensen met problematische schulden 15 verschillende schuldeisers; de gemiddelde schuld in deze groep is 40.000 euro (met stijgende trend).

Slechts een klein deel van deze groep (ca. 5%) meldt zich bij schuldhulpverlening (SHV). Een groot deel van hen die zich wel melden wordt niet toegelaten of trekt zich terug, door allerlei formele drempels[34] Het aantal mensen dat wordt toegelaten daalt zelfs, terwijl het aantal mensen met risicovolle en problematische schulden stijgt.

De effectiviteit van de SHV is zeer gering. De koepel van schuldhulpverleners, de NVVK, noch het ministerie van SZW vinden het niettemin niet hun taak om met gelijke definities en criteria de effectiviteit te monitoren, een ieder verschuilt zich achter de schaamlap van de gemeentelijke autonomie.[35]

Een klein deel kan geholpen worden in de gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Daarbij probeert de SHV, vaak een door de gemeente ingehuurde commerciële partij, afspraken te maken met de schuldenaar en de schuldeisers, en de gemeente kan ook helpen met budgetbeheer (bijv. de vaste lasten rechtstreeks betalen). Dat is allemaal op vrijwillige basis, de zgn. minnelijke regeling. Richtlijn is dat het minnelijke traject maximaal 4 maanden mag duren, maar dit wordt vaak overschreden.

Als dat niet lukt (bijv. omdat de schuldeisers niet willen meewerken; in ruim 70% van de aanvragen om SHV komt er geen minnelijke regeling tot stand), dan kan de schuldenaar naar de rechter om wettelijke schuldsanering aan te vragen (Wsnp). Vaak zonder enige hulp. Vaak is al eerder duidelijk dat een minnelijke regeling niet gaat lukken, maar moet toch eerst dat traject worden afgerond. Ondertussen loopt de schuld snel op met rentes, incassokosten en boetes. De rechter kan in kader van de Wsnp schuldsanering opleggen met afspraken over maandelijkse afbetalingen en kwijtschelding van de restschuld na 3 jaar, waarbij de schuldenaar onder bewindvoering wordt geplaatst. Maar zo’n 12.500 schuldenaren vragen per jaar een Wsnp aan (met een dalende trend), waarbij zo’n 40% wordt afgewezen (met een stijgende trend), 88% van de wel toegelaten schuldenaren komt er uit met een schone lei.[36] Als je als schuldenaar je niet houdt aan de voorwaarden van de Wsnp dan kan die tussentijds beëindigd worden, en heb je 10 jaar lang geen toegang.

Naar schatting 20-30% van degenen die succesvol uit een minnelijk traject komen, krijgen opnieuw problematische schulden (recidive). Na beëindiging van een traject heeft vier jaar later 4 tot 7 procent opnieuw een betalingsachterstand op een nieuw afgesloten krediet en 9 tot 16 procent een betalingsachterstand op de premie voor de Zorgverzekeringswet. De kans op terugval is na een schuldbemiddelingstraject kleiner dan na een WSNP-traject of een saneringskrediet. Tijdens en na een Wsnp-traject wordt relatief weinig hulp geboden door gemeenten om terugval te voorkomen.[37]

En als dat allemaal niet lukt is er nog schuldenbewindvoering mogelijk onder het regime van de Wcbm. Daarbij wordt op verzoek van de schuldenaar door de rechter wel bewindvoering opgelegd, maar is er geen sprake van schuldsanering. Alle schuld moet terugbetaald worden. Bewindvoering wordt uitgevoerd door commerciële partijen, en de kosten van bewindvoering onder Wcbm moet een gemeente bij bijstandsgerechtigden verplicht vergoeden uit de bijzondere bijstand. Het aantal schuldbewindvoeringen op grond van de Wcbm neemt alarmerend toe. Sommige gemeenten proberen nu de kosten daarvan te drukken door bewindvoerders in dienst te nemen. Er zijn ook veel klachten over de kwaliteit van bewindvoerders, en rechters geven toe weinig tijd te hebben om daarin te controleren en te handhaven.[38]

Schuldeisers ontvangen gemiddeld van mensen in de SHV maar 10-12% van hun vorderingen terug. De directe kosten van SHV zijn ca. 500 miljoen euro per jaar. Maar de extra maatschappelijke kosten van problematische schulden zijn een veelvoud van dat bedrag. Het Nibud schat ze op € 11 miljard per jaar (verzuim, minder productiviteit, administratie, (jeugd)zorg, maatschappelijke opvang, maatschappelijk werk, inzet wijkteams, bijzondere bijstand, criminaliteit, etc.). Meer dan 50% van mensen met problematische schulden hebben gezondheidsproblemen, waaronder ook verslavingen.

Schulden moeten ontmoedigd worden door kredietverstrekkers veel meer risico te laten lopen. We passen de  faillissementswetgeving aan naar het voorbeeld van de VS. Dat geeft weer perspectief met een schone lei.  We leggen de gevolgen van problematische schulden niet meer eenzijdig bij schuldenaren. We maken persoonlijk failliet gaan niet erger dan wanneer een bedrijf failliet gaat. Concreet houdt dat in dat bij faillissement er niet langer beslag gelegd kan worden op toekomstig inkomen (maximaal eenmaal per zes jaar). De lijst van noodzakelijke bezittingen die je mag houden bij faillissement wordt gemoderniseerd (nu mag je bv. geen koelkast houden omdat toen de huidige lijst werd opgesteld, er nog geen koelkasten waren). Na een faillissement kan je daardoor direct met een schone lei verder.

We leggen het risico van te lage marktwaarde bij hypotheken bij de hypotheekverstrekker: door inleveren van onderpand is er dan geen restschuld. We scherpen ook de regels om in aanmerking te komen voor hypotheken verder aan: we verplichten kopers om een deel van de koopsom zelf in te brengen. Dit is niet raar. Elders in Europa is het heel normaal. Dit drukt de woningprijzen enorm. We maken de maximale hypotheek marktafhankelijk: lager bij stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen. En we stoppen radicaal met het subsidiëren van nieuwe hypotheken: de hypotheekrenteaftrek wordt voor deze hypotheken afgeschaft terwijl tegelijkertijd veel meer betaalbare huur wordt gerealiseerd.[39]

Ook veranderen we het erfrecht bij schulden. Nu erven nabestaanden tot hun schrik regelmatig grote schulden, omdat je bijv. als je spullen uit het huis van de overlevende haalt, je onder huidig recht automatisch de hele erfenis, inclusief alle schulden, aanvaardt. Nu kan je dat alleen voorkomen als je tijdig via de notaris bij een rechter een niet aanvaarding verklaring indienen. Dat kost naast de kosten van de notaris ook nog eens 127 euro griffierecht. Bij niet aanvaarding kunnen andere erfgenamen in aanmerking komen voor de erfenis inclusief schulden. Ook zij moeten dan weer naar de rechtbank. We willen dat zo veranderen, dat bij schulden aanvaarding alleen geschiedt bij expliciete notariële verklaring. Schulden gemaakt in gemeenschap van goederen blijven bij overlijden van één van de betrokken personen uiteraard wel op de andere persoon rusten.

We gaan de zorgplicht vergroten van crediteuren ten tijde van het aangaan van koop-, leen- en huurovereenkomsten. Het commercieel verhandelen van schulden van huishoudens wordt verboden. De zorgplicht van banken e.a. blijft ook bij uitbesteding van incasso bij de oorspronkelijke partij in stand, ook wat betreft aansprakelijkheid.

Om onze huishoudens beter voorbereid te laten zijn voor een volgende crisis voeren we een eenmalig schuldenpardon in. Alle problematische schulden en studieschulden en hypotheken die onder water staan worden eenmalig kwijtgescholden. We saneren ook bestaande problematische hypotheken. De banken zijn wel gered op kosten van de belastingbetalers, de mensen die hun huis in de crisis ver onder de hypotheekwaarde moesten verkopen niet. Financiering komt uit verhoging van de bankenbelasting.

Ook gaan we reclame voor kredieten aan huishoudens aan veel meer beperkingen onderwerpen, aan financiële planning veel meer aandacht geven in het onderwijs en elke gemeente moet verplicht een Geldloket instellen, waar een burger gratis en belangeloos hulp, advies en informatie kan krijgen over alle financiële zaken, van belastingen tot en met zorgkosten.

Ondanks al onze voorstellen ter bestrijding van geldgebrek, een ander faillissementsrecht, betere voorlichting en het onaantrekkelijk maken van overmatig krediet, zullen mensen fouten blijven maken en problematische schulden zullen dan ook niet geheel verdwijnen. Wel mag verwacht worden dat daarmee de omvang van de problematiek drastisch beperkt wordt. Maar er blijft een groep die meer hulp nodig heeft, en daartoe blijft een stelsel van schuldhulpverlening nodig. Dat moet echter veel effectiever.

De schuldhulpverlening vraagt om een geheel ander, wel werkend stelsel van schuldhulpverlening waar iedereen toegang tot krijgt, juist de mensen die niet zelfredzaam zijn. Alle drempels om te worden toegelaten tot schuldhulpverlening vervallen. Toegang is vrijwillig, maar kan ook door de rechter worden opgelegd op verzoek van de gemeente waar de schuldenaar woont, indien de schuldenaar zelf niet in staat is zijn problemen aan te pakken en wel maatschappelijke kosten veroorzaakt. De gemeente gaat de schuldhulpverlening zelf, publiek organiseren. De Wsnp (schuldsanering via de rechter) en vrijwillige, commerciële bewindvoering bij schulden in de Wcbm vervallen.

De gemeente moet binnen zes weken een individueel hulpverleningsplan vaststellen, op maat opgesteld gegeven de specifieke situatie van de schuldenaar, waarbij er direct een voor iedereen bindend schuldenmoratorium ontstaat: alle schulden worden bevroren en incasso’s kunnen alleen via de gemeente plaatsvinden en alleen in overeenstemming met het plan. De gemeente kan bewindvoering en budgetbeheer instellen en schulden overnemen. Bewindvoerders zijn bij de gemeente in dienst en moeten gediplomeerd zijn. Het plan moet naast op het maximaal betalen van de schulden ook gericht zijn op het bieden van nieuw perspectief voor de schuldenaar. Er is intensieve begeleiding gericht op het verkrijgen van houdingen en vaardigheden (in die volgorde) die de kans op recidive effectief verkleint. Eventuele kosten daarvan worden gefinancierd uit de bijzondere bijstand. Begeleiders moeten goed opgeleid zijn en ruime regel- en budgetruimte hebben. Gemeenten krijgen hiertoe ruime extra middelen. Schuldenaren en schuldeisers kunnen over besluiten van de gemeente in beroep bij de rechter. Zo’n beroep heeft geen schorsende werking. Na drie jaar worden resterende schulden kwijtgescholden, tenzij de schuldenaar onvoldoende meewerkt, dan wordt deze termijn verlengd (in plaats van, zoals nu, de schuldhulpverlening te staken).

Het individuele schuldhulpverleningsplan moet gericht zijn op het wegnemen van de oorzaken van de schulden. Verslavingen, die meestal ook leiden tot schulden, worden indien van toepassing meegenomen in het schuldhulpverleningsplan. Bewezen effectieve programma’s tegen verslavingen en voor een gezonde leefstijl worden ondergebracht in de publiek bekostigde zorg. De handhaving van de leeftijdsgrens en andere voorwaarden bij gokken wordt sterk geïntensiveerd. Aanbieders die de regels overtreden worden veel zwaarder gestraft.

Sociale incasso vanuit de rijksoverheid (vaak de grootste schuldeiser[40]) gaan we organiseren door maatwerk toe te passen bij incasso door het Rijk, met één incassobureau voor alle Rijksdiensten (dus incl. CJIB) en één beleidslijn voor het afschrijven van oninbare vorderingen.  We verplichten dat Gemeentelijke Kredietbanken met lage rentes werken (maximaal de rente waarvoor gemeenten zelf kunnen lenen plus aantoonbare kosten).

Gemeentelijke vroegsignalering moet verplicht georganiseerd worden. We verplichten de woningcorporaties, zorgverzekeraars, energieleveranciers en waterbedrijven dat zij bij twee maanden achterstand melding doen bij de gemeente. De gemeente moet dan zorgen dat hulpverleners contact leggen met de bewoners, om hen te ondersteunen om weer grip te krijgen op hun geld. Gemeenten moeten ook kijken hoe ze nóg vroeger in actie kunnen komen. Door bijvoorbeeld samen met corporaties en nutsbedrijven alert te zijn op ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals echtscheiding of verlies van een naaste. Corporaties en andere bedrijven kunnen hun klanten dan in contact brengen met instanties die hen hierbij ondersteunen.

We voeren een deurwaardersregister en een vergunningsplicht in voor private incassobureaus in om onoorbare praktijken tegen te gaan en bij overtreding deurwaarders te kunnen sanctioneren. Private incassobureaus die woekertarieven rekenen pakken we aan met forse boetes en bij herhaling het ontnemen van hun vergunning.

Voorstel 5: verlaag de vaste lasten

De lasten van huishoudens zijn de afgelopen 10 jaar zeer gestegen: huur +37,3%, ziektekosten 21,9%, eigen risico + 89%, gemeentelijke belastingen + 42,3%, telefoon en internet +15,3%. Tel daar bij op energielastenstijging en verhoging btw. We moeten huren verlagen, zorg en kinderopvang geheel collectief financieren, btw voor gezond en duurzaam verlagen, en energiebelasting verlagen.

De huren verlagen doen we door voor lage en middeninkomens (tot anderhalf modaal, ca. 56.000 euro per jaar) een huurquote in te voeren. Dat wil zeggen dat de maximum huur niet hoger mag zijn dan 30-35% van het netto inkomen, vergelijkbaar met de maximum woonlasten bij het aangaan van een hypotheek. De verhuurder ontvangt ter compensatie een objectsubsidie. We breiden de huurbescherming en de werking van het puntenstelsel (woning waarderingsstelsel, WWS) uit naar alle huren tot 1000 euro per maand, en we schrappen de WOZ-waarde uit het puntenstelsel. De woonomgeving mag best meetellen, maar dan gebaseerd op de werkelijke woonomgeving, niet de grillige ontwikkeling van de huizenprijzen van de markt, van speculatie en van fiscale politiek. De plannen van Rutte III om de inkomensgrens voor gezinnen iets te verhogen en die van alleenstaanden te verlagen moeten van tafel.

We schrappen ook de inkomensafhankelijke huurverhoging. Het idee van inkomensafhankelijke huurverhoging is gericht op zgn. scheefwoners. Het scheefheidsframe leidt tot stigmatisering en segregatie van de sociale huursector. Het gros van de zgn. scheefwoners betaalt helemaal niet weinig huur in relatie tot hun inkomen, bovendien nam hun aantal snel af (overigens vooral door dalende inkomens) en hebben ze vaak geen alternatief om naartoe te verhuizen. De grootste mythe van de huidige huurpolitiek is dat huishoudens met een inkomen van pakweg 36.000 euro rijke stinkerds zouden zijn die best op de vrije markt een woning kunnen bemachtigen. Dit geeft blijk van volledig onbenul over wat het levensonderhoud kost en wat er dan nog overblijft voor de huur. Bovendien zit er ook een principiëlere kant aan de discussie over scheefwoners. Als scheefheid bestaat uit het gebruikmaken van een gesubsidieerde voorziening terwijl je inkomen dat niet strikt noodzakelijk maakt, dan is bibliotheekgebruik en tweedeklas reizen schever dan scheefwonen: corporaties krijgen al sinds de jaren negentig geen subsidie meer, bibliotheken en de spoorwegen wel. Het frame van de scheefwoner gaat uit van de ideologie dat de publieke zaak (zelfs als het geen overheidsgeld kost) er slechts moet zijn voor degenen die het anders echt niet kunnen betalen. Uiteindelijk leidt dat tot gescheiden voorzieningen voor arm en rijk, tot minder draagvlak voor belastingheffing, en tot slechtere kwaliteit van publieke voorzieningen – die zijn dan immers toch alleen voor armelui. Het voorstel van de huidige minister van Wonen, Kasja Ollongren, om een enorme huurverhoging toe te staan bij scheefwoners vanaf een inkomen van tweemaal modaal, lijkt gelukkig na onenigheid in de coalitie voorlopig van tafel.

We gaan de energiebelasting verduurzamen: Een progressieve energiebelasting naar schaal van energieconsumptie en tarieven gebaseerd op uitstoot CO₂, zodat duurzame elektriciteit niet belast wordt, met kolen opgewekte elektriciteit extra zwaar belast wordt en met aardgas opgewekte elektriciteit even zwaar belast wordt als direct gebruik van aardgas. Vervuilers en fossiel grootverbruikers veel zwaarder belasten, huishoudens lager belasten. Lage inkomens krijgen een hogere belastingvrije voet voor de energiebelasting. Huidige vrijstellingen, juist vaak van de grootste vervuilers (zoals de luchtvaart) worden afgeschaft. De opslag duurzame energie (ODE) in de energiebelasting wordt afgeschaft. De subsidies voor verduurzaming worden anders gefinancierd, o.m. uit een hogere energiebelasting op vervuilende productie. Subsidies voor verduurzaming energieverbruik (SDE+) komen in het vervolg vooral ten goede aan de lage en middeninkomens. En ze mogen niet gebruikt worden voor CO₂-opslag (CCS) of niet-duurzame biomassa. Bedrijven moeten daarin zelf investeren. De milieu-investeringsaftrek wordt geschrapt.

De combinatie van huur en energielasten moet voor huurders van woningen tot en met anderhalf modaal lagere woonlasten opleveren. Het energielabel en de verduurzaming van de woning moeten geen verdienmodel voor de verhuurder zijn. De verhoging van de huur door meer duurzaamheidspunten moet volledig gecompenseerd worden door lagere energielasten. Dit wordt in de wet vastgelegd met een wijziging van het puntenstelsel (WWS). Nu mag een verhuurder € 250 meer huur vragen voor een energieneutrale woning, terwijl de gemiddelde energierekening maar € 120 per maand is.

Er komen bindende afspraken met coöperaties en verhuurders voor het energieneutraal maken van 250.000 woningen per jaar. Er komt een verbod op het verhuren van woningen met de slechtste energielabels (vooral in bezit bij particuliere verhuurders), voorafgegaan door een verbod op huurverhoging van deze woningen. Dit verbod wordt stapsgewijs aangescherpt. Woningcorporaties en -coöperaties moeten de voorfinanciering van de verduurzaming renteloos kunnen lenen bij een apart staatsfonds, gevuld uit staatsobligaties. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om hun WOZ-belastingtarieven lager vast te stellen bij een groener energie-label. Gemeenten krijgen de opdracht om voor 2030 voor iedere wijk een plan te maken voor klimaatneutrale gebouwen en woningen.

Woningeigenaren worden door een ‘ontzorgloket’ ondersteund bij het isoleren en verduurzamen van hun woning. De isolatie-eisen voor bestaande woningen worden stapsgewijs aangescherpt. Middeninkomens met een eigen woning krijgen de mogelijkheid om hiervoor renteloze leningen af te sluiten bij een speciaal fonds.

Huurders en woningbezitters met lage inkomens (max. 130% van het – verhoogde – sociaal minimum) kunnen in kader van energietransitie de kosten van vervanging van apparaten doordat hun woningen ontkoppeld worden van het gasnet, vergoed krijgen uit een speciaal fonds dat hiervoor wordt ingericht.

De extra uitgaven naar huishoudens in verband met de energietransitie worden gefinancierd uit de opbrengsten van de invoering van een CO₂-heffing bij de industrie.

We voeren een apart laag btw-tarief in voor producten die voldoen aan eisen van ecologische duurzaamheid (circulair gebruik van grond- en afvalstoffen, geen fossiele energie, bescherming van biodiversiteit, dierenwelzijn en gezondheid mensen, geen vervuiling) en van sociale rechtvaardigheid (geen kinderarbeid, eerlijke beloning en arbeidsvoorwaarden, bescherming arbeidsomstandigheden en positie werknemers, eerlijk belasting betalen) met behulp van een nieuw keurmerk voor Duurzaam en Eerlijk Ondernemen. Ook gezonde producten (geen of weinig suiker en vet bv.) worden onder het lage btw-tarief geplaatst. Duurzame apparaten, diensten en producten komen zo onder het laagste btw-tarief, zoals biologische producten en ander duurzaam geproduceerd voedsel, openbaar vervoer, reparatiediensten, het circulair ophalen en verwerken van afval, etc. Vervuilend gedrag moet juist zwaarder belast worden, zoals vleesconsumptie, producten van intensieve landbouw en visserij, e.d.

Het openbaar vervoer wordt fors goedkoper, zodat het in prijs aanzienlijk wint van gemotoriseerd individueel vervoer. Dat financieren we deels uit invoering van naar tijd, plaats en vervuiling gedifferentieerd rekeningrijden. We investeren ook fors in een betere, ecologisch duurzame OV-infrastructuur met behulp van een nationaal investeringsfonds, dat nu de vaste rente voor onze rijksoverheid negatief is voor langdurende leningen zelfs geld oplevert.

In de zorg breiden we het vergoede basiszorgpakket uit naar tenminste tandartszorg, fysiotherapie zoveel als nodig op basis van indicatie huisarts of wijkverpleegkundige en anticonceptie. Dat leidt niet tot meer zorgkosten, maar tot een meer eerlijke verdeling van die kosten: we gaan ze solidair collectief financieren in plaats van de rekening eenzijdig te leggen bij degenen die aangewezen zijn op deze zorg. Alle gesubsidieerde zorg wordt weer een recht, in plaats van een voorziening. Dit betreft vooral de WMO-zorg. De maatregel heeft niet geleid tot maatwerk, wel tot ernstige verschraling van zorg, en tot onacceptabele verschillen tussen gemeenten die niets te maken hebben met het zgn. maatwerk, maar alles met de budgettaire bril en positie van de betreffende gemeenten.

We gaan de zorg (incl. WMO en Jeugdzorg) volledig uit de algemene rijksmiddelen financieren. Daarmee vervalt in de eerste plaats de aparte zorgpremies, zowel die direct bij de burger in rekening worden gebracht door zorgverzekeraars, als die welke door de werkgever worden ingehouden. Deze laatste premies drukken nu eenzijdig op de kosten van arbeid, terwijl bijv. de rentenier niet meebetaalt. En in de tweede plaats schrappen we het eigen risico en de eigen bijdragen (nu bv. bij medicijnen en voor de WMO). Eigen risico en eigen bijdragen leiden tot schadelijke zorgmijding – schadelijk voor de patiënt, zie ook de oplopende gezondheidsverschillen en verschillen in (gezonde) levensverwachting tussen arm en rijk, en voor de overheidsuitgaven op langere termijn. Individualisering van financiering van zorg (incl. de aparte zorgpremie bij de verzekerde nu, welke communicerende vaten vormt met de hoogte van het eigen risico, als er collectief niet meer gefinancierd wordt) holt ook de solidariteit (tussen ziek en gezond, én tussen arm en rijk) uit en tast de bestaanszekerheid aan, doordat vaste lasten steeds hoger worden. De kosten van de zorg gaan we anders beheersen dan via prijsprikkels (o.m. door marktwerking te vervangen door verplichte samenwerking, door een scherpere poortwachtersfunctie van huisartsen en wijkverplegers, door minder volumebekostiging, en door meer te investeren in preventie).

Ook de kinderopvang gaan we volledig uit de algemene rijksmiddelen financieren, dus geen ouderbijdragen meer.

Over de eigen bijdragen in het onderwijs hebben we al onder voorstel drie een voorstel gedaan.

In plaats van via toeslagen dit dan weer te compenseren met al zijn eigen problemen (onderuitputting, armoedeval, schulden, uitvoerbaarheid), kunnen we beter alles collectief financieren en op andere wijze onnodige kosten voorkomen. Onderuitputting is te zien bij alle toeslagen – het systeem is te ingewikkeld en te risicovol voor veel huishoudens om ze aan te vragen, en dus blijven deze huishoudens verstoken van geld wat ze wel nodig hebben. Risicovol heeft te maken met onvoorspelbare wisselende inkomens, vooral bij flexwerkers, en die concentreren zich bij de laagste inkomens. Als je achteraf iets teveel verdiend hebt, vordert de Belastingdienst nu het teveel uitgekeerde direct terug, als dan kan direct door verrekening met toekomstige toeslagen. Het is één van de grootste oorzaken van het ontstaan door schulden en een ernstige aantasting van de inkomenszekerheid en voldoende inkomen voor de nabije toekomst. De toeslagen zijn ook uitvoeringstechnisch duur en complex – er worden daardoor ook bij de Belastingdienst veel fouten gemaakt.

En dan is er ook nog het probleem van de armoedeval. Nu betalen Nederlanders in de eerste en tweede belastingschijf nauwelijks inkomstenbelasting, maar wel veel premies voor de volksverzekeringen. Daardoor zijn de marginale tarieven ook voor lage inkomens bijzonder hoog, en houden ze van hun brutoloon netto maar weinig over. Dat inkomensverlies moeten we vervolgens repareren met huur-, zorg- en kinderopvangtoeslagen, kindgebonden budgetten, bijzondere bijstand en wat al niet meer. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt in Nederland zelden een kwartje. Een hele fiscale kerstboom vol belastingtarieven, heffingskortingen en inkomenstoeslagen beoogde van Nederland een beschaafd, sociaal land te maken. Maar de keerzijde is dat iemand die probeert te ontsnappen aan de armoede, door meer te werken en carrière te maken, zijn of haar subsidies kwijtraakt en zo weinig overhoudt van al die ijver en ambitie. Wie arm is in Nederland en rijker probeert te worden, vindt de Belastingdienst op z’n weg. ‘Als nivelleren een feest is, dan is de armoedeval de comazuiper die de dansvloer onderkotst’, zo stelde Mathijs Bouman onlangs in een column terecht. Want wat heb je aan inkomensgelijkheid als het mensen in een afhankelijke positie houdt? Hoe durven we ons belastingstelsel ‘progressief’ te noemen, als in de praktijk de hoogste marginale tarieven door de laagste inkomens worden betaald?

Naast het schrappen van de fiscale inkomenstoeslagen willen we dan ook een drastische belastingvereenvoudiging, zonder allerlei kortingen, aftrekposten en vrijstellingen, die in de praktijk vooral de hogere inkomens fors bevoordelen. We willen toe naar een stelsel met veel meer, in plaats van minder, progressief verlopende tarieven (van 0% voor de laagste inkomens tot 80% bij de hoogste inkomens – zoals dat nog was onder Den Uyl) die ook effectief zijn, dat wil zeggen dat het tarief ook daadwerkelijk zonder kortingen, aftrekposten, vrijstellingen, etc., worden opgelegd. En we laten het boxenstelsel vervallen, waardoor inkomen uit kapitaal net zo zwaar belast wordt als inkomen uit arbeid (nu is dat gemiddeld effectief 9% op kapitaalinkomen en 40% op arbeidsinkomen). Door ook o.m. een vermogensbelasting voor miljonairs, een hogere erfenisbelasting voor hoge erfenissen of schenkingen, een hogere winst- en dividendbelasting voor bedrijven, een hogere bankenbelasting, een hogere effectieve belasting voor directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) en een groot offensief tegen belastingontduiking en -ontwijking, financieren we ook onze voorstellen.

Tot slot

Bovenstaande voorstellen maken onderdeel uit van ons “Nieuwe Tien over Rood – Tien punten voor een nieuwe sociaaldemocratische agenda”.[41]

We hebben gezien wat de oorzaken zijn van armoede en schulden in Nederland, wat de gevolgen daarvan zijn voor de individuen en voor de samenleving. En we hebben gezien dat de huidige aanpak van armoede en schulden vaak eerder averechts werkt dan hulp biedt. Bij een rechtgeaarde PvdA-er komt dan niet alleen de vraag boven die al eerder werd aangehaald: ‘Wanneer wordt u er nu eens boos over?’ maar ook – en daar gaan de voorstellen ons bij helpen- wordt de verontwaardiging omgezet in daadkracht: ‘Daar gaan we nu wat aan doen!’

Vrolijk voorwaarts!

Linksom! in de PvdA

 

 

[1] Zie: https://pureluxe.nl/2019/04/rijkste-landen-wereld-2/

[2] Zie o.m.: http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/cbs-meet-meer-ongelijkheid-maar-verkoopt-het-als-minder; https://decorrespondent.nl/5733/waarom-de-inkomensongelijkheid-in-nederland-groter-is-dan-we-denken/2585440982124-265e0fd1; https://www.groene.nl/artikel/vermogen-of-verdienste; http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/weggedefinieerd-inkomen-onttrekt-tweedeling-en-grotere-ongelijkheid-aan-het-zicht; https://www.sg.uu.nl/artikelen/2018/04/grote-ongelijkheid-desastreus-voor-de-samenleving-en-de-economie; https://www.rtlz.nl/opinie/artikel/3758051/nederland-misschien-wel-veel-ongelijker-dan-we-denken; https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/49/de-wondere-wereld-van-ongelijkheid; https://www.oxfamnovib.nl/blogs/dilemmas-en-oplossingen/waarom-ongelijkheid-wereldwijd-groeit; https://www.ftm.nl/artikelen/groeiende-ongelijkheid-stoppen?share=1; https://www.groene.nl/artikel/en-de-winnaar-is-het-bedrijfsleven; https://pure.uva.nl/ws/files/2346874/159402_446071.pdf; https://groenlinks.nl/nieuws/kiezers-van-linkse-en-rechtse-partijen-verenigd-pleidooi-voor-minder-ongelijkheid; https://www.quotenet.nl/Nieuws/Rijk-Nederland-doet-het-waanzinnig-maar-de-rest-staat-stil-216956;

 

[3] Het CBS gaat uit van 120% van het sociaal minimum: € 1040 per maand voor een alleenstaande, € 1960 voor een gezin met kinderen. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/46/meer-huishoudens-met-risico-op-armoede-in-2017

[4] Het SCP hanteert andere normen die aansluiten bij die van het Nibud. Het SCP beschouwt iemand als arm als die te weinig inkomen verdient om wonen, voeding, kleding en verzekeringen van te betalen, het zgn. basisbehoeftenbudget. Daarnaast hebben ze een aparte norm als niet-veel-maar-toereikendbudget, waarin bovenop het basisbehoeftenbudget een klein bedrag voor minimale ontspanning en sociale activiteiten, zoals het abonnement bij een sportclub of bibliotheek. In beide budgetten ontbreken luxe goederen, zoals een auto. Het SCP heeft deze budgetten de laatste jaren verhoogd voor vooral huren, voeding en niet verzekerde zorgkosten. In 2016 kwam de armoedegrens volgens deze berekening voor een alleenstaande uit op 1135 euro per maand (1039 als basisbehoeftenbudget). Voor een alleenstaande ouder met twee kinderen lag het bedrag op 1691 resp. 1548 euro en voor een paar met twee kinderen op 2100 resp. 1922 euro. Zie: https://digitaal.scp.nl/armoedeinkaart2018/

[5] Zie: https://voedselbankennederland.nl/wp-content/uploads/2019/05/Feiten-en-Cijfersper31-12-2018-DEF.pdf

[6] Zie: https://schuldhulpmaatje.nl/wp-content/uploads/2015/12/Verborgen-Leed-jan-2015-pdf-1.pdf

[7] (On)gelijkheid is in de eerste plaats een morele kwestie. De politiek filosoof John Rawls en de Servisch-Amerikaanse econoom Branko Milanovic hanteren het uitgangspunt dat mensen fundamenteel gelijk zijn en dat elke stap verder weg van die gelijkheid verantwoord moet worden: komt het door inspanning, geluk, opleiding, intelligentie of iets anders.

Ongelijkheid heeft altijd een begrijpelijke oorzaak, die vaak niet te rechtvaardigen is. De (klein)kinderen van multimiljonairs, neem bijv. topvoetballers, hoeven als ze dat willen nooit meer te werken dankzij de groei van hun erfdeel – kapitaal rendeert meer dan arbeid. Daarmee zijn we terug in de 19e eeuw. Het loont meer om een rijke man of vrouw te huwen dan op zoek te gaan naar een baan.

Het meest bekende voorbeeld van onverdiend inkomen het toeval van de geboorte. Het is de meest fundamentele bron van onze ongelijkheid. Er is wel uitgerekend dat 50% van je inkomen afhankelijk is van het land waar je geboren bent, 20% door het inkomen van je ouders en nog eens ruim 10% door je geslacht en etniciteit. Ruim 80% is dus niet afhankelijk van je eigen verdienste. En die kleine 20% ruimte voor eigen talent en ambitie, zijn dat ook niet in ieder geval deels erfelijke eigenschappen? Tegenwoordig kunnen dubbeltjes kwartjes worden en andersom. Welvaart kan al in een paar generaties verdampen en een boerenfamilie kan al na een paar decennia een familie van doctorandussen zijn. Toch?

Gregory Clark, een Amerikaanse econoom aan de Universiteit van Californië, schreef in begin 2014 een boek, The Son Also Rises, dat aantoont dat sociale mobiliteit een illusie is. Uit zijn onderzoek bleek dat in alle onderzochte landen de sociale mobiliteit nog altijd even gering is als tijdens de middeleeuwen. De veelgeprezen meritocratie is een leugen gebleken. Ons inkomen wordt nog altijd voor 80 procent bepaalt door de plaats en het milieu waarin we geboren worden. Alle retoriek over ‘verheffing’ en ‘emancipatie’ ten spijt: onze sociale status is minstens zo erfelijk als onze lichaamslengte. Al eeuwen. Overal.

[8] Hoe belastend het zelfstandig burgerschap kan zijn blijkt uit een casus van de Nationale Ombudsman die de WRR aanhaalt. Een alleenstaande ouder met schoolgaande kinderen, een deeltijdbaan, een aanvullende uitkering en een huurwoning krijgt inkomsten van twaalf verschillende instanties. In dit geval komen er tachtig betalingen per jaar binnen waarvoor achttien formulieren moeten worden ingevuld. Stel je de papierwinkel voor, plus de kans dat er ergens misschien een foutje wordt gemaakt.

[9] https://www.wrr.nl/publicaties/rapporten/2017/04/24/weten-is-nog-geen-doen

[10] In de rapporten van de Nationale Ombudsman is deze vicieuze cirkel terug te zien. In zijn rapport “In het krijt bij de overheid” is te lezen hoe mensen steeds dieper wegzakken in de schulden omdat ze achterlopen bij het betalen van rekeningen aan het UWV en de Belastingdienst. Vaak begon het met een boete die werd opgelegd vanwege een foutief ingevuld formulier of te laat doorgegeven informatie.

[11] De WRR ontraadt daarom het bieden van meer keuzemogelijkheden in het aanvullend pensioen. De meest kwetsbare mensen zullen daar het meest de dupe van worden. Helaas hebben sociale partners, het kabinet en ook onze Tweede Kamerfractie zich daar niet door laten leiden bij het recente Pensioenakkoord.

[12] Wat deze keuzejungle veroorzaakt, kunnen we lezen in Geen fraudeur, toch boete, een rapport dat de Nationale Ombudsman in 2014 publiceerde. De berichten van de ombudsman staan vol met gevallen waarin de burger zonder opzet door teveel verondersteld handelingsvermogen in de problemen komen: afgestudeerden die zich na het in ontvangst nemen van hun bul niet meteen afmelden voor hun ov-jaarkaart en daardoor een schuld opbouwen, werkzoekenden die beboet worden omdat ze het overzicht van hun sollicitatiepogingen verkeerd invullen, gezinnen die honderden euro’s kwijt zijn aan het incassobureau vanwege één gemiste betaling.

[13] Over boetes voor onverzekerde voertuigen schreef Frederik eerder een verhaal. In 2011 nam de Tweede Kamer een wet aan waardoor er ‘honderdprocenthandhaving’ op onverzekerde voertuigen kwam. Alle linkse partijen stemden voor, inclusief onze Partij van de Arbeid. Het gevolg: elke vier maanden doet de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) nu een check – staat een voertuig in het kentekenregister, maar niet in het verzekeringsregister? Hop! Een boete uit naam van ambtenaar ‘404040’ – dat klinkt als een computer, want dat is een computer. En om ervoor te zorgen dat bekeurde burgers hun boetes ook op tijd betalen, verhoogt de wetgever de kosten als het geld niet snel genoeg binnenkomt. Een boete van 400 euro, dat wordt na drie maanden 1.200 euro. Of dat mensen in de problemen brengt – misschien kun je 400 euro niet betalen, en dus 1.200 euro al helemaal niet -, daarover maakte geen enkel Kamerlid zich druk tijdens de wetsbehandeling. O ja, en als je in beroep wil tegen een boetebesluit, dat kan binnen zes weken, mits je de boete eerst betaalt. Als je dat niet kan, dan heb je pech. Kortom: keer op keer blijkt dat de overheid het vooral makkelijk wil maken voor zichzelf, niet voor de burger. En: de problemen zijn verdeeld over talloze instellingen.

Hoe dat kan? Wat was de opdracht aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer? Antwoord: verminder het onverzekerd rijden. En wat dat betreft zou je de wet een daverend succes kunnen noemen. Sinds de invoering is de onverzekerde schade met 2,5 miljoen euro per jaar gedaald. De RDW blij, de minister blij.

Maar in de wereld van echte mensen met echte problemen heeft deze wet verwoestende gevolgen. Sinds 2011 heeft de overheid namelijk voor zo’n 422 miljoen euro aan boetes voor onverzekerde voertuigen opgelegd. Daar kwam nog een bedrag van 447 miljoen euro (!) aan boetes op boetes bovenop. We legden dus bijna een miljard euro aan boetes op, om elk jaar 2,5 miljoen euro te besparen. Operatie geslaagd, patiënt – alsook de rest van zijn vrienden, familie al hun buren en vage kennissen – overleden.

Het wordt nog erger. Maar liefst 18.733 keer werd een wanbetaler sinds 2011 door de overheid gevangengenomen, omdat hij of zij de boete niet betaalde. Of iemand niet wilde of niet kon betalen – dat maakte niet uit. Een memorandum van het CJIB, dat Frederik via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur kreeg, verwoordt het zo: ‘Op dit moment is [het gijzelingsproces] volledig gestandaardiseerd en geautomatiseerd, waardoor een individuele beoordeling wellicht niet altijd meer mogelijk is.’ Dat is het CJIB een zorg. Het incassobureau rekenen we namelijk af op hoeveel geld het binnen harkt. En dan blijkt: als je gaat dreigen met gevangenisstraf, willen mensen wel over de brug komen. Misschien betalen ze dan de huur niet, maar ja, daar heeft het CJIB niets mee te maken. Pas in 2017 – nadat rechters besloten niet meer mee te werken en de Nationale Ombudsman vele woedende rapporten schreef – is het gijzelen door algoritmes stopgezet.

Murw gebeukt door de incassomachine klopt iemand dan uiteindelijk aan bij de schuldhulpverlening. Die zijn blij dat ze hem niet hoeven te helpen. Hij is namelijk een moeilijk geval. Als je hem wegstuurt met een checklist van vier A4’tjes aan voorwaarden en verplichtingen, komt hij nooit meer terug. En dat is mooi, want dan telt hij ook niet mee in de prestatiecijfers.

Kortom: de systemen die we in Nederland hebben opgetuigd, vinden zijn probleem niet hun probleem. Goddank zijn er nog duizenden professionals met beroepseer, mensen die buiten de lijntjes kleuren om te doen wat nodig is.

[14] Frederiks noemt nog een voorbeeld. Het is 2009. De crisis is net begonnen. Een mooi moment om het moeilijker te maken voor jongeren om een uitkering te krijgen, want als er meer behoefte aan sociale zekerheid is, beperken we die juist altijd – zie ook de verkorting van de WW. Dat heet dan natuurlijk: Wet investeren in jongeren. Lees wat de bedoeling was: ‘Alle jongeren die niet actief zijn moeten een duidelijk signaal krijgen dat men op jonge leeftijd moet werken of leren voor zijn toekomst.’ Tot je zevenentwintigste krijg je geen bijstandsuitkering meer, maar een ‘werkleeraanbod met inkomensvoorziening.’ Een fijne bijkomstigheid: de overheid bespaart daarmee 143 miljoen euro per jaar. Onmaatschappelijk gedrag – niet werken, niet leren – moet worden bestraft. Maar waarom zoeken die jongeren dan geen werk en hebben ze geen opleiding? Zijn ze lui en ongemotiveerd? Of is er iets anders aan de hand?

De mensen die buiten de boot vallen, zie je in beleidsdocumenten niet meer terug. Eén ding is zeker: veel van deze jongeren hebben een zwaar leven achter de rug. Bijna de helft van de jongere bijstandsgerechtigden heeft een achtergrond in de jeugdzorg. Maar goed, de wet wordt ingevoerd. En dan begint de ellende pas echt.

Uit een recent onderzoek van het Centraal Planbureau blijkt dat er maar liefst 24 procent minder jongeren de bijstand in zijn gekomen.

Vergis je niet: die jongeren vonden niet vaker werk, en volgden ook niet vaker een opleiding. Het enige wat is bereikt, is dat duizenden jongeren zijn verdwenen in een zwart gat. Want wat zal er zijn gebeurd? Zwart werk? Schulden? Criminaliteit? Dakloosheid? Wie zal het zeggen. ‘Uitstroom onbekend’.

[15] De uitzendbureaus die hier bewust op sturen werden echter in alle commotie vaak buiten beschouwing gelaten, terwijl zij juist de Poolse migranten met deze praktijk uitbuiten, zoals CNV en FNV terecht aangaven. Zie: https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4534606/uitzendbureaus-polen-arbeidskrachten-migranten-kosten-ww-vakantie

[16] Waarbij opgemerkt moet worden dat bijna de hele Tweede Kamer hier boter op zijn hoofd heeft door eerst schande te roepen over fraude en de regering vroeg om hier meer werk van te maken.

[17] Der Mindestlohn: Bisherige Auswirkungen und Zukünftige Anpassung, Gemeinsame Stellungnahme von IMK und WSI anlässlich der schriftlichen Anhörung der Mindestlohnkommission. Von Alexander Herzog-Stein, Malte Lübker, Toralf Pusch, Thorsten Schulten, Andrew Watt; Policy Brief WSI Nr. 24 (April 2018). https://www.boeckler.de/pdf/p_wsi_pb_24_2018.pdf

[18] Does the UK Minimum Wage Reduce Employment? A Meta-Regression Analysis. By Megan de Linde Leonard, T. D. Stanley, Hristos Doucouliagos (July 2013): https://doi.org/10.1111/bjir.12031

[19] The employment effect of minimum wage using 77 international studies since 1992: A meta-analysis. By Michael Chletsos and Georgios P. Giotis; University of loannina, Department of Economics, Greece; MPRA Paper No. 61321 (Jan. 2015).

https://mpra.ub.uni-muenchen.de/61321/1/MPRA_paper_61321.pdf en Does Employment Respond to the Minimum Wage? A Meta-analysis of Recent Results in the New Minimum Wage Research. By Dale Belman and Paul Wolfson.

https://werugreenwich.files.wordpress.com/2014/11/what-does-the-min-wage-do-15.pdf

https://research.upjohn.org/up_press/227/

[20] Zie: https://www.nrc.nl/nieuws/2015/08/14/kostendelersnorm-bijstandswet-raakt-vooral-kwetsbare-ouderen-a1413979 en: https://www.sociaalweb.nl/blogs/weg-met-de-kostendelersnorm

[21] Frederiks geeft een schrijnend voorbeeld: “Het begon met een paar anonieme meldingen bij de gemeente Heerhugowaard. ‘Al meer dan zes maanden woont een neger op nummer veertien,’ vertelde een buurtbewoner. ‘Het betreft een neger,’ bevestigde een tweede. ‘Een onsympathiek figuur met veel praatjes.’ De gemeente besloot onmiddellijk poolshoogte te nemen bij Anna, die op nummer veertien woonde. Er werd een camera opgehangen om te observeren hoe de voordeur van de woning werd geopend en er, ik citeer uit het dossier van de sociale recherche, ‘een donker gekleurde man naar buiten kwam om in een groene Mitsubishi te stappen.’ De ambtenaren noteren: ‘Het haar van de man zit strak achterover en hij lijkt een dun staartje te hebben.’

Na een jaar onderzoek weet de gemeente genoeg. Er woont ene Germaine op nummer veertien.

Wat hadden Anna en Germaine eigenlijk misdaan? Het is tijd voor actie. Anna heeft net haar zoontje naar school gebracht als de politie met loeiende sirenes voorrijdt. Tijdens de inval in haar woning treffen de agenten ‘bewijsstukken’ aan: herenkleding, giroafschriften waaruit blijkt dat Anna en Germaine, ik citeer, ‘samen gebruikmaken van de diensten van een escortdame,’ en dagboeken, waarin Anna seksuele dromen met Germaine heeft opgetekend. Dan nu de grote vraag: wat hadden Anna en Germaine eigenlijk misdaan? Ze woonden samen, althans dat vond de sociale dienst. En dit was nooit aangegeven op het ‘rechtmatigheidsonderzoeksformulier.’ Het gevolg? Anna’s uitkering werd stopgezet en ze moest drie jaar aan bijstand à 49.362 euro terugbetalen. Op haar schamele bijstandsinkomen betekent dat nog maar 82 jaar aflossen – een fraudeschuld komt namelijk niet in aanmerking voor schuldsanering.

We maken wetten voor de uitzondering. Anna en Germaine zijn een schrijnend voorbeeld van de kloof tussen de systeemwereld en het echte leven. Want natuurlijk bestaat er een schemergebied tussen ‘alleenstaand’ en ‘samenwonen.’ Anna heeft een soort van vriend, die komt enkele dagen per week over de vloer, maar ja, woon je dan samen? Germaine had in de tussentijd nog een kind verwekt bij een andere vrouw – wil je daar dan mee samenwonen? Wil je daar financieel afhankelijk van zijn?

Voor de sociale dienst was ‘samenwonen’ een administratieve handeling, voor Anna was het een emotionele beslissing.

Na bezwaar en hoger beroep – we zijn dan een jaar verder – krijgt Anna gelijk. Het leven van haar en haar zoontje is dan al op z’n kop gezet, ambtenaren hebben haar dagboeken gelezen en er zijn honderden uren besteed aan een bizarre heksenjacht.

[22] De FNV schat de gemiste jaarlijkse inkomsten op 6 miljard euro aan directe belastingfraude, 2 miljard euro aan oninbare belastingschulden en naar schatting 30 miljard door onvoldoende grip op de informele economie.

[23] De bezuinigingsdrift leidt ook tot minder bijzondere bijstand. In de Wet werk en bijstand (Wwb) werd een langdurigheidstoeslag ingevoerd voor mensen die langere tijd in de bijstand zitten. Hoe langer in de bijstand hoe groter namelijk het risico op armoede. De Participatiewet maakte van deze toeslag een individuele voorziening: de toekenning moet het voorwerp worden van maatwerk. Zoals zoveel blijkt bij gemeenten die financiële zorgen en onzekerheden kennen betekent maatwerk zelden meer, en meestal minder geld. Sommige gemeenten vullen dit ‘maatwerk’ al zo in dat ze deze hele voorziening categoriaal inperken of zelfs geheel afschaffen. Rotterdam heeft bijvoorbeeld besloten de individuele inkomenstoeslag alleen nog maar te geven aan jeugdigen die zich scholen. Hiermee wordt de bijstand als vangnet ondermijnd.

Sommige groepen, zoals illegalen, worden ook categorisch van bijstand uitgesloten. Of er worden drempels opgeworpen om mensen af te houden van voorzieningen. Een voorbeeld is de verplichte maand wachttijd voor jonge aanvragers van een bijstandsuitkering. Er zijn gemeenten die deze wachttijd ook proberen toe te passen bij volwassenen, ook al staat de wet dit niet toe.

[24] Ook de FNV bestempelt de Participatiewet als mislukt: ‘Deze wet is vooral gericht op het straffen van werklozen. Er is nog steeds een banentekort, maar dat pakken ze niet aan. Jaarlijks wordt er 2 miljard euro uitgegeven aan de re-integratie van werkzoekenden, maar het zijn vooral gemeenten zelf en re-integratiebureaus die er iets mee opschieten. Werklozen krijgen er geen baan door en de re-integratie sluit niet aan bij de wensen en mogelijkheden van henzelf en die van de arbeidsmarkt. Daarom moeten we hier met z’n allen tegen strijden. Juist ook door de mensen die wél in dienst zijn van een werkgever. Uitkeringsgerechtigden worden monddood gemaakt, geïntimideerd. Ze komen niet in verweer, omdat ze anders hun uitkering verliezen’, aldus Maaike Zorgman, bestuurder van FNV Uitkeringsgerechtigden in het FNV Magazine (nr. 2, 2017).

[25] Zie ook bijv. deze column van Mirjam de Winter in NRC (17 juni 2017): “En? Wat ga je straks doen met die 50 euro van Leefbaar?” vraag ik vriendin C., die na een aantal jaren in de bijstand eindelijk een (slecht) betaald baantje in het onderwijs heeft gevonden, maar te weinig verdient om met haar kinderen van rond te komen. C. hoopt op een kappersbezoek, maar verwacht dat het geld weer in die diepe put van eeuwige betalingsachterstanden zal verdwijnen. Een eenvoudige kampeervakantie of reparatie van haar afwasmachine kan ze er in ieder geval niet van betalen. En dan is er ook nog eens die enorme huurschuld van haar ex-man die op haar verhaald wordt, omdat ze ooit samen hun handtekeningen hebben gezet onder een huurcontract van een huis waar ze al jaren niet meer woont. Ze had zich na de scheiding keurig op het adres laten uitschrijven, maar had niet begrepen dat ook het huurcontract moest worden aangepast. Op de dag dat ze, na 2 jaar bijstand, eindelijk haar eerste salaris ontving, werd door de schuldeiser van haar ex beslag gelegd op haar loon, omdat er bij de ex zelf niets meer te halen viel.

Ze heeft met veel moeite een betalingsregeling kunnen treffen, maar leeft daardoor nog steeds op bijstandsniveau. Nee, dat Leefbaar, daar heeft ze het niet zo op. Ze breken goedkope huurwoningen af om plaats te maken voor bakfietswijken tenslotte. En het was ook dezelfde partij die haar dwong tot het leveren van een zogenoemde ‘tegenprestatie’. Ze moest papier prikken in het centrum van de stad, zelfs op een terras vol bekenden en op het schoolplein waar ze kort daarvoor stage had gelopen. Erger nog was de vernedering van voorbijgangers, die deden alsof ze er niet was, alsof het geen mens was dat hún vuil liep op te ruimen. En haar compleet negeerden als ze in haar oranje werkhesje vrolijk ‘goedemorgen!’ riep.

Ze wilde niets liever dan werk vinden, om maar aan de terreur en vernedering van die meedogenloze bijstandsconsulenten te kunnen ontsnappen.

Dan die keer dat ze vanwege de nieuwe, strenge aanpak van de Leefbaar-wethouder nota bene met kerstmis 100 procent gekort werd op haar uitkering omdat ze (voor de tweede keer overigens) een afspraak bij de sociale dienst was vergeten na te komen. Of toen ze van haar bijstandsconsulent na twee jaar moest stoppen met haar avondopleiding, omdat ze tijdens een verplichte stage van twee weken niet beschikbaar zou zijn voor werk. Terwijl ze zich nu juist liet omscholen op eerder advies van de sociale dienst. Ze wilde niets liever dan werk vinden, om maar aan de terreur en vernedering van die meedogenloze bijstandsconsulenten te kunnen ontsnappen. Daar helpt dat cadeau van 50 euro voor de ‘working poor’ heus niet bij, is haar inschatting.

In het woord alleen al proeft ze de minachting. Het helpt haar niet verder en het kan voor werklozen ook geen reden zijn extra hun best te doen om een baan te vinden. Nee, vindt C., Leefbaar Rotterdam is niet de partij voor de ‘gewone’ Rotterdammer of de ‘working poor’. Of om met Tunahan Kuzu te spreken (op wie ze het trouwens ook niet heeft): „Trap er niet in!”

[26] De WRR doet ook suggesties om de contractvoorwaarden tussen overheid en burger te herzien. Zo roept ze de overheid terecht op om begripvol te zijn wanneer mensen onder mentale druk staan. In de praktijk komt dat neer op terughoudend zijn met sancties. Ook vraagt de WRR om coulance wanneer uitstaande rekeningen aan de overheid niet direct worden vereffend. In plaats van het huidige systeem van automatische boetes en incassobureaus moet de overheid zich eerst verdiepen in de redenen waarom betaling uitblijft om te voorkomen dat schuld op schuld wordt gestapeld. Dat zijn wenselijke en haalbare veranderingen waarmee de overheid zich barmhartiger kan en moet tonen.

Maar uiteindelijk is de WRR op zoek naar iets groters. De conclusie dat mensen nu eenmaal regelmatig tekortschieten in hun keuzes, vertaalt zich in de oproep ‘zeer terughoudend’ te zijn met het bieden van keuzevrijheden als het gaat om ‘essentiële financiële voorzieningen’ zoals ziektekosten en pensioenen.

De menselijke realiteit is anders, rommeliger. Dat maakt ons ook als mens en onderscheidt ons ook gelukkig van robotten. De overheid moet zich daarom niet gedragen alsof de burger een ‘onuitputtelijk mentaal budget’ heeft. Dat zijn woorden die recht tegen de tijdgeest ingaan. Juist bij het zoeken naar werk, uitkeringen, zorg en pensioen wordt steeds meer van individuen verwacht. Dan is dit het moment om te bezien of iedereen ook echt uit de voeten kan met nog meer keuzevrijheid. Luidt het antwoord nee, en daar lijkt het sterk op, dan is het koesteren van zelfredzaamheid als hoogste goed onverstandig.

De WRR beveelt aan om het aantal keuzes te verminderen, met standaardopties te werken, en actief verleidingen te verminderen – of het nu om alcohol, drugs, roken, goedkoop krediet, vrij reizen, een zorgverzekering of de zorgtoeslag gaat. En die dus niet (zoals bij bijv. pensioenen dreigt) te vergroten. Wie even geen keuze kan maken dient er een toebedeeld te krijgen – de veiligste. Anders gezegd: neem het menselijk tekort serieus. Als iets dat erbij hoort en niet per definitie strafbaar, laakbaar of beboetbaar is.

[27] Nu worden bijvoorbeeld Wajong-eren gekort op hun uitkering omdat zij niet tijdig aangeven dat zij inkomsten hebben. Vaak omdat men binnen een week niet precies weet wat men verdient, of denkt dat werkgever dit wel regelt. Meestal niet bewust, maar vanwege onmacht dit zelf goed te regelen.

[28] Bijv. maar voor 50% in het eerste jaar, 30% in het tweede jaar en 20% voor het derde jaar. Kleine baantjes leiden vaak tot meer werk, maar dan moet je ze in het begin niet te zwaar belasten. En er is zo geen risico dat je je inkomenszekerheid via het gegarandeerd basisinkomen verliest na een tijdje werk.

[29] In een elders bepleite belastingherziening maken we de tarieven van de Inkomstenbelasting meer nivellerend, met meer progressief verlopende tariefschijven, waarbij het laagte tarief 0% is.

[30] AOW ontvang je als je in de 50 jaar voor je AOW-leeftijd in Nederland woont of werkt. Ieder jaar bouw je zo 2% AOW-rechten op. Als je een tijdje in het buitenland gewoond hebt, dan heb je een AOW-gat. Dat geldt voor veel migranten die op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen.

[31] Helaas moest het leningenstelsel van de toenmalig partijvoorzitter, Hans Spekman, beslist als voorbeeld worden genoemd van de zgn. nieuwe politiek Van Waarde, in de resolutie die daarover door het partijcongres werd aangenomen. Een van de vele dwalingen in de periode van het partijleiderschap van Diederik Samson.

[32] Het Nibud schat deze kosten voor schulden van huishoudens nu op 11 miljard euro per jaar!

[33] We willen een minder op schulden van huishoudens en bedrijven gerichte economie. De omvang van die schulden is internationaal vergeleken zorgwekkend groot, hetgeen ons zeer kwetsbaar maakt. Het is een rem op economische groei en een levensgevaarlijk gevaar voor de macro-economische stabiliteit. We gaan daar korte metten meemaken door drastisch te stoppen met fiscale schuldsubsidiëring, strengere kredietregulatie, hogere buffers bij banken, strengere regels voor financiële producten, strikte scheiding tussen nutsbanken en zakenbanken, strengere regels voor accountants, de private equity en vastgoed sectoren, opsplitsing van banken tot kleinere banken en meer diversiteit bij banken, waaronder tenminste een overheidsbank en een echte coöperatieve bank, en strengere bonus- en beloningsregelingen. Als een bank gered moet worden, wentelen we dat niet meer af op de belastingbetaler, maar op de sector. De leiding moet dan plaatsmaken. Bij wanbeleid volgt vervolging, we schikken niet meer.

[34] Uiteenlopend van onvoldoende zelfredzaamheid (geen geordende administratie bijv.) (!), een nog lopende scheiding, een eigen bedrijf dat eerst geliquideerd moet worden, een woning die beneden de hypotheekwaarde verkocht moet worden, etc. etc. Zie ook: https://nos.nl/artikel/2251491-daling-aantal-mensen-in-de-schuldsanering-baart-zorgen.html

[35] Zie: https://demonitor.kro-ncrv.nl/artikelen/onderzoek-schuldhulpverlening-niet-gericht-op-schuldenvrij-maken-clienten

[36] Zie: https://www.bureauwsnp.nl/binaries/content/assets/wsnp/onderzoek/monitor-wsnp17.pdf

[37] Zie: http://www.seo.nl/uploads/media/2015-73_Duurzaamheid_schuldentrajecten.pdf

[38] https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2229917-weinig-zicht-op-kwaliteit-bewindvoering-mensen-in-de-schulden-de-dupe.html

[39] Dat doen we door o.m. veel meer landelijke regie en bouwverplichtingen, afschaffen verhuurdersheffing en andere belastingen voor woningbouwcorporaties, herinvoering brede volkshuisvesting waarbij woningcorporaties ook weer voor middeninkomens kunnen bouwen, afschaffing WOZ-waarde in de puntentelling, objectsubsidies voor fors lagere huren voor lage en middeninkomens, etc.

De maatregelen zullen de bankensector veel kleiner maken, hetgeen ook de stabiliteit van onze economie ten goede komt. De sector is nu veel te groot vergeleken met ons nationaal inkomen. Dit geeft zoals we gezien hebben grote risico’s in tijden van crisis.

[40] Door het vervangen van toeslagen voor huur, zorg en kinderopvang door lagere huren met een huurquote (maximum huur gerelateerd aan besteedbaar inkomen) en gratis, dat wil zeggen volledig collectief gefinancierde zorg en kinderopvang, vervalt ook een voorname, huidige bron van schulden. Omdat daarin ook de private zorgverzekering vervalt met zijn aparte zorgpremie, kan daarop ook geen betalingsachterstand en dus schulden meer ontstaan, een andere voorname schuldeiser in de huidige situatie.

[41] Zie: http://metvertrouwenlinksom.wordpress.com en https://gerardbosman.com

Skip to content