Menu Sluiten

Een nieuwe Tien over Rood

Tien punten voor een nieuwe sociaaldemocratische agenda

 

“Waar visie ontbreekt, komt het volk om” – Joop den Uyl

 

Inleiding

Een nieuwe sociaaldemocratische agenda

Een nieuwe sociaaldemocratische agenda moet een visie en bouwstenen geven om de bakens te verzetten van de Derde Weg politiek, naar een eigentijds sociaaldemocratisch volgend verkiezingsprogramma. Zo’n agenda heeft een langere tijdshorizon dan een voor vier jaar geldend verkiezingsprogramma, maar is qua thematiek en oplossingsrichtingen een stuk concreter en richtinggevender dan een beginselprogramma.

Daarbij hoort ook een eerlijke, hoe pijnlijk ook, analyse van waar we verkeerd af zijn geslagen, om te leren van onze geschiedenis, en te bepalen waar we nu staan. Dat is ook de vergelijking met de beweging Nieuw Links, die in september 1966 met Tien over Rood begon. Vernieuwen, ideologiseren, de verbeelding weer terug aan de macht. Waarbij we ook moeten leren van de fouten van toen, waardoor een nieuw Keerpunt 2021 (55 jaar na de start van Tien over Rood) een progressief-links stembusakkoord kan opleveren dat leidt tot een progressief-links kabinet dat wel haar programma realiseert.

Met Lodewijk Asscher willen we een radicaal alternatief, een nieuwe doorbraak

Met Lodewijk Asscher[1] zeggen wij dat onze PvdA het radicale alternatief moet presenteren tegen het neoliberalisme, met zijn overmatige individualisme en zijn eenzijdig financieel-economische oriëntatie. Het is tijd voor een nieuwe doorbraak, een nieuw sociaal contract, dat weer gebaseerd is solidariteit in het collectief.

We zeggen het onze partijleider na: “Onze tijd schreeuwt daarom om een nieuwe doorbraak. Het is tijd ons sociale model – onze verzorgingsstaat met kracht te verdedigen. Niet vanwege de instituties of de regelingen met afkortingen maar vanwege het feit dat als we zekerheid bieden voor iedereen individuele vooruitgang vanzelf komt. (…) De kracht van het collectief. Alleen samen, als collectief kunnen we verandering aanbrengen. Alleen samen brengen we een nieuwe balans aan in deze samenleving. Alleen met samenwerking kunnen we echte oplossingen bieden voor globalisering en het verdwijnen van grenzen, voor de opwarming van de aarde, voor vluchtelingenstromen en de internationale dreiging van geweld. Daar moeten we nationaal en internationaal de krachten voor bundelen. Allereerst moeten we ons onttrekken aan de gelaten acceptatie van globalisering in de huidige vorm. En wel op basis van de beginselen van Den Uyl. Eerlijke spreiding van inkomen, macht en kennis.”[2]

Geen identiteitspolitiek

Het neveneffect van de technocratisering en depolitisering van economische vraagstukken had een sterke politisering van het culturele domein tot gevolg, met de opkomst van identiteitspolitiek (die tot wederzijds wantrouwen leidt), van nostalgie-politiek van ‘vroeger-was-alles-beter’ en van ‘brand politics’ (met de politicus als merk in plaats van een visie en ideologie).

De crisis in het vertrouwen van de kiezer in onze partij komt niet omdat we de schaduwzijden van migratie en multiculturaliteit niet hebben willen onderkennen, maar vooral omdat het neoliberalisme de sociaaldemocratie heeft geïnfecteerd. Daarmee verloren we – volstrekt onnodig – het geloof in een maakbare betere, andere aanpak en samenleving. De Amerikaanse socioloog Stephanie L. Mudge, hoogleraar aan de universiteit van Californië, zet dit goed uiteen in haar boek Leftism Recovered – Western Parties from Socialism to Neoliberalism (2018).

Wat is neoliberalisme?

Neoliberalisme is een containerbegrip, en heeft al wortels in de jaren 1930, toen als stroming die zich verzette tegen Keynesiaanse economie. John Maynard Keynes (1883-1946) was een Engelse econoom, die naam verwierf in 1936 met een pleidooi voor een sterk sturende overheid als antwoord op de Grote Depressie. Keynes’ ideeën, en die van zijn navolgers, boden beleidsrecepten om de effecten van conjunctuurschommelingen op te vangen, werkgelegenheid te scheppen in slechte tijden en zo markteconomieën te stabiliseren.

In plaats van interveniëren met overheidsbestedingen en regulering zoals Keynes propageerde, wilden de neoliberalen alleen nog overheidsingrijpen om de markt(werking) te perfectioneren. De Keynesianen, waar de sociaaldemocraten de grootste pleitbezorgers van werden met de opbouw van de naoorlogse verzorgingsstaat, én de neoliberalen, waar de VVD na WWII steeds meer de grootste pleitbezorger van werd, reageerden op het evidente falen van de liberale markteconomie in de crisisjaren van de jaren 1930 (en uit gezamenlijke afkeer van de autoritaire en gewelddadige socialistische planeconomie van het communisme).

Deze vroege neoliberalen zagen in dat de markt niet zelfregulerend is. De grondvoorwaarden voor het functioneren van de vrije markt moesten volgens hen worden gerealiseerd door overheidsingrijpen, om te beginnen met een juridisch kader. Het was niet zozeer een terugtreden van de overheid dat deze neoliberalen voorstonden, maar bovenal een verandering van focus. De overheid moest het prijsmechanisme niet gaan corrigeren, zoals de Keynesianen deden, maar dat actief bevorderen en marktconcurrentie verder aanjagen. De markt is maakbaar, was het parool.

In de jaren 1970 kwam de Angelsaksische variant van het neoliberalisme op, met als voornaamste vertolkers de Chicago School economen, waaronder Milton Friedman de bekendste werd (hij kreeg de Nobelprijs voor economie in 1976). Deze variant van het neoliberalisme was veel extremer: alle overheidsingrijpen werd als verkeerd gezien en vrije marktwerking het recept voor alle problemen. In het marktpopulisme van Friedman kan de staat geen goed meer doen, en de markt geen kwaad. Als onder Reagan en Thatcher in de jaren 1980 het neoliberalisme zijn doorbraak beleeft, is het deze tendens die de boventoon voert. Keynesiaanse politiek, waarop alle verworvenheden van de verzorgingsstaat rustten, worden bij het grof vuil gezet als inefficiënt. De vrijheid van de markt en die van het individu dragen de overheid (‘de overheid is de vijand van het volk’) en de gemeenschap (‘There is no such thing as a society’ – Thatcher) ten grave.

Het negentiende-eeuwse liberalisme ontstond na de Franse Revolutie, als reactie op het ancien régime. In dat aristocratische systeem lagen publieke bevoegdheden in private handen. Liberalen wilden publiek en privaat uit elkaar trekken: geen bevoegdheden zonder verantwoordelijkheden. De neoliberale privatiseringsagenda beoogt precies het omgekeerde. Filosoof Frank Ankersmit noemt neoliberalisme daarom zelfs niet liberaal, maar antipolitiek. Politieke taken worden overgelaten aan de hebzucht van de markt. Neoliberalen zien alle menselijke interacties als transacties, als economische handelingen. Ook het goede wordt zuiver economisch begrepen: greed is good. Preciezer: neoliberalen geloven dat handelingen die voortkomen uit hebzucht leiden tot een moreel juiste uitkomst. Dit idee komt van Adam Smith. In de Wealth of Nations (1776) vergelijkt hij deze onvoorziene sturing met een ‘invisible hand’. Volgens Smith bakt de bakker geen broden uit menslievendheid, maar om geld te verdienen.[3]

Mudge betoogt dat het neoliberalisme de natuurlijke achterban – van arbeiders tot de machteloze armen – heeft overgeleverd aan de financiële markten. In de jaren negentig werden financiële markten voorgesteld als natuurkrachten waaraan iedereen zich maar moest aanpakken – TINA: There Is No Alternative. “Die overtuiging werd vooral geformuleerd door mensen in en om de sociaaldemocratie die niet tot de natuurlijke sociaaldemocratische achterban behoorden.” Keynesiaanse politiek werd nu ook bij de sociaaldemocraten als achterhaald weggezet, en met de Derde Weg werd het neoliberalisme verbonden met sociaaldemocratie in de Trickle Down theorie: als de rijken profiteren, is dat ook goed voor de armen: het druppelt door. Of een andere favoriete beeldspraak van de neoliberalen: “If the tide goes up, all boats will lift”. Het waren de jaren van Wim Kok, Bill Clinton en Tony Blair.

Volgens Mudge werd voor sociaaldemocraten winnen belangrijker dan het dienen van de belangen van de natuurlijke achterban. En dat werkt imitatie in de hand van wat bij rechts electoraal succes had.  De verliezende partij is dan geneigd om de electoraal succesvolle ideeën over te nemen om stemmen terug te winnen. Maar de obsessie met electorale winst vergroot de problemen van sociaaldemocraten alleen maar, want ze kunnen niet tegelijk de belangen dienen van de Zuidas en die van werknemers en vakbonden.

Het verlies in geloof van de maakbaarheid van onze samenleving

Al met het vertrek van Joop den Uyl en de daaropvolgende kabinetten Lubbers verloor het geloof in de maakbaarheid van de samenleving door de overheid in ons land sterk te tanen. En al eerder met het kabinet Van Agt I werd door Wiegel al beleden wat Thatcher in het niet zo Verenigde Koninkrijk en Reagan in de Verenigde Staten zou worden gedeclareerd: de overheid is niet de oplossing maar juist het probleem en er bestaat niet zoiets als een samenleving. Toch kwam er in Nederland in 1982 nog een befaamd Akkoord van Wassenaar, waarbij met sociale partners in ruil voor arbeidstijdverkorting loonmatiging werd overeengekomen. Den Uyl probeerde het als vicepremier en minister van Sociale Zaken – dat door zijn toedoen de toevoeging kreeg ‘en Werkgelegenheid’ – het nog een keer met zijn Werkgelegenheidsplan 1982, maar het kabinet viel al na negen maanden. Met zijn opstappen verdween ook het geloof in de economisch maakbare samenleving, en kreeg het geloof in marktwerking steeds meer de overhand, ook binnen onze eigen partij.

Er is in de geschiedenis van onze partij een belangrijke omslag geweest in 1989, toen de PvdA toetrad tot het kabinet Lubbers-III, dat in hoofdlijnen het beleid van het kabinet Lubbers-II voortzette, hoewel ze daartegen oppositie had gevoerd. De oude socialisatiedoelstellingen werden verlaten, marktwerking niet meer bij voorbaat verworpen. De economische orde moest een middel zijn en geen doel op zichzelf. Zoals Leen Hoffman[4] terecht constateert werd het hierdoor mogelijk dat de PvdA later coalities zou gaan sluiten met de VVD o.l.v. partijleider Kok. Deze koerswijziging vond plaats tegen de achtergrond van het uiteenvallen van de Sovjetunie en het daarmee samenhangende faillissement van de communistische planeconomie, samengaand met een economische groei en snelle uitbreiding van de Europese Unie. Er leek niet alleen een einde te zijn gekomen aan de geschiedenis, maar ook aan de conjunctuur.

Onze PvdA nam de koers over van de Amerikaanse president Clinton en de Britse premier Blair. Die koers, de zgn. Derde Weg, proclameerde een verzoening tussen het marktdenken van het neoliberalisme en de sociaaldemocratie. In de praktijk werd daarmee de sociaaldemocratie gedegradeerd tot een soort luxe voor goede tijden. Men ging ervan uit dat er geen conjuncturele crises meer zouden komen, en dat meer welvaart voor de rijken ook automatisch zou doordruppelen naar meer rijkdom voor de armen. Zo werd de technocratische politiek ingevoerd, en werden de ideologische veren afgeschud.

Een goed voorbeeld van dit geloof in geen conjunctuur en in technocratische politiek zijn de regels die in 1997 werden vastgesteld in het zgn. Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voor de in 1992 opgerichte Europese Monetaire Unie (EMU, in het Verdrag van Maastricht). Een gemeenschappelijke monetaire politiek, met de in 2002 ingevoerde euro, moest voldoen aan stringente criteria voor de overheidsfinanciën van landen die mee gingen doen: onder meer een financieringstekort van maximaal 3% en een overheidsschuld van maximaal 60% bbp. In de jaren 1990 leken deze criteria door de economische groei erg redelijk, tot de crisis toch kwam en de werkgelegenheid het slachtoffer bleek. Toch was er wel degelijk gewaarschuwd[5] dat deze criteria zouden leiden tot een race naar de bodem in een wedloop met een negatieve bezuinigingsspiraal.

De omslag van de koers van de PvdA kreeg al in 1988 gestalte in het rapport Bewogen Beweging – Sociaaldemocratie als program en methode, van de Commissie Kok. Volgens Joop van den Berg[6] bewoog onze partij zo van ‘ononderhandelbare’ standpunten naar een pragmatische sociaaldemocratie, gericht op “constructieve en tegelijk praktische hervormingsarbeid”, maar tegelijkertijd en minder onderkend werd op hoofdlijnen het neoliberale economische denken geïnternaliseerd. Voortaan zouden begrotingsdoelstellingen als het terugdringen van het begrotingstekort prioriteit krijgen boven bestrijding van werkloosheid/vergroten van werkgelegenheid en boven allerlei sociale doelstellingen. In plaats van meer gelijkheid in inkomens en vermogens, werd alleen nog maar gesproken over gelijke kansen – en ja, als je die kansen niet benut, dan heb je vooral de eigen verantwoordelijkheid. Succes en dus ook falen is daarin een keuze. Een zoveel mogelijk gelijke startpositie kreeg prioriteit boven meer gelijke resultaten in kennis, macht, bezit en inkomen.

Werkgelegenheidsbeleid werd steeds meer beperkt tot neoliberale recepten van lastenverlichting en loonmatiging, mede onder druk van de Europese begrotingsregels. In ons verkiezingsprogramma van 1998 wordt zelfs gesteld dat een sobere overheidssector en terugdringing van het financieringstekort essentieel zijn. Verdere verzelfstandiging van overheidsonderdelen wordt bepleit en marktwerking moet zakelijk worden afgewogen, wat volgens dat programma moet leiden tot meer marktwerking in de zorg. Ook wordt nu ook in woord expliciet afscheid genomen van Keynesiaanse begrotingspolitiek, die in plaats van bezuinigen juist gerichte overheidsinvesteringen bepleit, om de economie en daarmee overheidsinkomsten aan te zwengelen. De ambities van Den Uyl in bijv. het rapport Om de kwaliteit van het bestaan, waren volledig verdwenen.

Het leidde tot een politiek van bezuinigen en loonmatiging, en we krijgen voor het eerst een activerend arbeidsmarktbeleid. Het door de sociaaldemocratie altijd centraal gestelde recht op werk in relatie tot volledige werkgelegenheid werd steeds meer vervangen door een plicht tot werken en een desastreuse privatisering, ontmanteling en decentralisatie van de arbeidsvoorziening. Wederkerigheid werd steeds meer de norm, alsof we niet al premie en belasting betaalden en het sociale vangnetten werden steeds meer onderwerp van verplichtingen en controle daarop. Het misbruik van de WAO als werkloosheidsvoorziening werd afgestraft met een uitgeklede arbeidsongeschiktheidswet, de WIA – niet met meer inzet op werkgelegenheid en een betere werkloosheidsvoorziening.

Na de ontmanteling van de tripartiet (vakbeweging, werkgevers en overheid) bestuurde arbeidsvoorziening, werd de werkloosheidsbestrijding neergelegd bij het UWV en de gemeenten. Beiden voerden een beoogd beleid van schadelastbeperking, neerkomend op het voorkomen van een beroep op WW en bijstand. Of mensen aan het werk kwamen werd steeds minder belangrijk – als ze maar geen uitkering hadden. En liefst een zo laag mogelijke uitkering. Niet de werkloze, maar het budget staat sindsdien centraal.[7] Wachttijden, uitsluitingen en kortingen werden ingevoerd.

Werklozen of mensen die meer of minder flex wilden werken, worden niet meer geholpen. Er kwam veel verborgen werkloosheid, doordat de definitie werd aangepast (bij 1 uur werk per week tel je niet meer mee als werkloos) en door onvrijwillig zzp-schap. Daarbij worden steeds meer private partijen ingeschakeld, zoals uitzendbureaus, de organisatie Flextensie en bedrijven die een verdienmodel vinden in draaideurwerkloosheid – zodra de loonkostensubsidie vervalt, wordt de werknemer weer ontslagen. Publieke instellingen als Kliq en het Centrum Vakopleiding verdwenen helaas, evenals de betrokkenheid van sociale partners.

Het activerend arbeidsbeleid leidt tot steeds meer dwang en controle en ziet alleen op de aanbodszijde van de arbeidsmarkt. De vraagkant, het creëren van arbeidsplaatsen, wordt overgelaten aan de marktsector, ondersteund met een beleid van kostenmatiging. Dieptepunt werd de invoering van de tegenprestatie in de door onze partijgenote Klijnsma in 2015 ingevoerde Participatiewet. Een vorm van gelegaliseerde dwangarbeid, met grote risico’s voor verdringing van wel betaalde arbeid. Werken zonder loon op straffe van een korting op of verlies van uitkering was terecht meer dan honderd jaar een taboe voor de sociaaldemocratie.

 

De crises van de 21ste eeuw

Toen eerst in 2001 met de internetzeepbel en vervolgens in 2008 met de bankencrisis, overlopend in 2012 met een eurocrisis, de conjunctuur toch nog bleek te bestaan, kwamen de structurele problemen van het neoliberale economische consensusmodel hard aan het licht. Tegelijkertijd verdampte het vertrouwen in een geopolitiek eeuwigdurend paradijs met de 9/11 aanslagen in de VS en de Amerikaanse reactie daarop, met het door de orthodoxe islam geïnspireerde terrorisme, met de hel waarin de Arabische lente verdampte, met de opkomst van illiberale regimes zoals in Rusland (dat ook weer militair ten strijde trok en trekt), Hongarije, Polen en China (dat ook zich steeds agressiever opstelt en zich in hoog tempo bewapend), en met de migratiecrisis van 2015. De economische crisis leidde hier en elders in Europa tot enorme werkloosheid.

In ons verkiezingsprogramma van 2002 wordt bepleit het beleid van Paars II voort te zetten. Men pleit voor een ‘verantwoorde loonontwikkeling’ en zelfs een volledige aflossing van de overheidsschuld (in 2025). Globalisering van de economie en met name de individualisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt worden expliciet niet meer als probleem gezien, en ook langer doorwerken na je 65ste wordt onderschreven.

Ook in 2006 wordt dit neoliberale beleid volgehouden in ons verkiezingsprogramma, en in onze deelname aan het kabinet-Balkenende IV, met als vicepremier Wouter Bos. De bankencrisis in 2008 leidt ertoe dat voor sociaaldemocratische plannen helemaal geen geld meer is, die zijn verworden tot een onbetaalbare luxe. Bezuinigingen volgen in plaats van investeringen, de banken worden gered op kosten van de belastingbetaler, de debiteuren van de banken (waaronder velen die hun huis moeten verkopen op het moment dat hun hypotheek onder water staat) worden niet gered. Regels ter sociale en ecologische bescherming worden opzij geschoven met een tijdelijke Crisis- en Herstelwet, die zoals de tegenstanders toen waarschuwden, inmiddels definitief geworden is (en waaraan we nu bijv. de discussie over de ontwikkeling van Lelystad Airport aan te danken hebben). Terwijl de banken noodgedwongen tijdelijk genationaliseerd en geherfinancierd werden, werd de liberalisering verder doorgezet met de Postwet, die postbodes en -sorteerders tot 19e eeuwse arbeidsverhoudingen zou brengen.

Na de crisis van 2008 worden nog steeds de lessen niet geleerd. In het verkiezingsprogramma van 2010 wordt weliswaar wangedrag van financiële instellingen en een naïef geloof in het marktmechanisme verantwoordelijk gehouden voor de crisis, maar tegelijkertijd wilde men in 8 jaar 30 miljard euro bezuinigen, waarvan 20 miljard in de eerste vier jaar, om zo het financieringstekort al in 2018 geheel tot nul te brengen. Deze bezuinigingen betreffen een goedkopere en kleinere publieke sector, lastenverhogingen en door voor publieke diensten te laten betalen (individualisering van de financiering van collectieve goederen). Uitkeringsgelden mogen volgens het programma gebruikt worden om werkgelegenheid te creëren en de pensioenleeftijd moet omhoog naar 67 jaar in 2025. Nog steeds wordt gepleit voor een gematigde loonontwikkeling.

Nadat het door de PVV gedoogde kabinet-Rutte I, dat 2 miljard euro minder wilde bezuinigen dan onze PvdA, al snel ten val kwam, weigerde onze PvdA een begrotingsakkoord te sluiten. D66, GroenLinks en de ChristenUnie deden dat wel in het Lenteakkoord van 2012, met extra bezuinigingen ter waarde van 12 miljard euro.

Met deelname aan Rutte II in 2012, het derde Paarse kabinet, bleef onze PvdA vast houden aan de neoliberale receptuur, waardoor de crisis zich onnodig verder verdiepte en de crisis langer duurde, dan in landen waar een andere aanpak werd gekozen. Met een PvdA minister van financiën die ook voorzitter was van de Eurogroep werd Nederland zelfs het braafste jongetje van het desastreuze Europese begrotingspact. Prioriteit wordt gelegd bij houdbare overheidsfinanciën, dat wordt in 2013 zelfs in een wet vastgelegd. De criteria van het Europese SGP moeten niet alleen voor de overheid, maar voor de hele publieke sector gaan gelden.

Er worden wat scherpe kantjes afgesleten met een Sociaal Akkoord in 2013, maar de maatregelen in de bijstand, de Wajong en de WSW met de Participatiewet en de bezuinigingen in de zorg met de decentralisatie van de ouderen- en jeugdzorg zijn snoeihard en leiden tot enorme armoede, wanhoop, private schulden, massaontslagen en enorme kwalitatieve en kwantitatieve tekorten in de hele publieke sector. Op het terrein van woonbeleid wordt de brede volkshuisvesting definitief om zeep geholpen en het volkshuisvestingbeleid wordt volledig geliberaliseerd. Na de arbeidsvoorziening en het werkgelegenheidsbeleid heeft het kabinet nu ook nauwelijks nog instrumenten om zelf nog iets te doen op het terrein van wonen. De verantwoordelijk VVD-minister, Blok, constateert tevreden dat het departement wonen wel opgedoekt kan worden, de markt zal het werk gaan doen.

Groeiend protest

Tijdens Rutte II kwam het protest tegen het gevoerde beleid snel op. Bij gemeentelijke, provinciale en Europese verkiezingen leed onze partij al zware nederlagen. Op zoek naar een nieuwe koers kwam de commissie-Melkert in november 2013 met haar rapport ‘De bakens verzetten – De economie terug naar de mensen. Investeren in werk en innovatie’. Het rapport kende een sterke analyse met soms scherpe kritiek op het VVD-PvdA kabinet, zoals: “De regering houdt vast aan het op korte termijn saneren van de staatsfinanciën, terwijl gerenommeerde economen betogen dat daarmee economisch herstel juist wordt gefrustreerd.” Er wordt gewezen op de negatieve gevolgen van de globalisering en de marktliberalisering. En: “De werkelijke wortels van de crisis liggen in de prijs van de ongelijkheid, de verschuiving van machtscentra en de mondiale ongelijkheid.

Bij de oplossingen liet de commissie het echter afweten. De commissie zegt het neokapitalisme te willen bestrijden, maar kwam met voorstellen die dat juist in leven hield. Ze kiest voor de markt en niet voor de overheid. Geen voorstellen voor het stop zetten en terugdraaien van privatisering, liberalisering en verzelfstandiging, wel vasthouden aan de strikte regels van het Europese SGP. Wel wordt er een voorwaarde aan die regels toegevoegd: de werkloosheid mag niet meer dan 5% bedragen. Daarvoor moeten, vreemd genoeg, niet de overheden maar de monetaire autoriteiten een nog zwaardere rol krijgen dan ze al hebben. Terwijl terecht de commissie wel de vraag stelt waarom de overheden tijdens de crisis wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de ‘employer of last resort’. Onuitgelegd blijft hoe centrale banken een werkgelegenheidsbeleid kunnen voeren.

De commissie gelooft in marktwerking en denkt dat een macro-economisch beleid voldoende is. Onopgemerkt blijft ook dat het ontbreken van een gezamenlijk Europees financieel-economisch beleid een groot gebrek is in een EMU met wel één gezamenlijke munt. Van de werkgelegenheidsdoelstelling van 5%, een norm die vroeger door onze PvdA als belachelijk hoog zou zijn weggezet, is nooit meer iets vernomen. De bakens werden niet verzet.

Van Waarde

Dat gebeurde ook niet na het project Van Waarde, dat al tijdens Rutte I was opgestart door de Wiardi Beckman Stichting (WBS), het wetenschappelijk bureau van de sociaaldemocratie (de naam ‘van de PvdA’ werd ook in deze tijd geruisloos gewijzigd). Het essay Van Waarde, dat WBS-directeur Monica Sie, publiceert in maart 2013 pleit voor vier kernwaarden van de sociaaldemocratie: bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding. Het project was aanvankelijk bedoeld als steun in de rug van Job Cohen, die het verwijt kreeg onvoldoende richting te geven na zijn aantreden en het vertrek van Wouter Bos. Na het tussentijdse vertrek van Cohen in februari 2012, volgend op een rebellie in de Tweede Kamerfractie met een onverkwikkelijke rol van Frans Timmermans, werd het project door partijvoorzitter Hans Spekman voortgezet. De huidige partijleider, Lodewijk Asscher, was tot zijn benoeming als vicepremier in Rutte II voorzitter van een belangrijke adviesgroep van het project Van Waarde.

Het project was een poging om de sociaaldemocratie ‘postliberaal’ te maken, schreef Aukje van Roessel in De Groene Amsterdammer op 20 februari 2013. De WBS zelf schreef dat er een “te grote aanwezigheid van liberalisme in het sociaaldemocratisch denken van de laatste decennia” was. Van Roessel: “In ieder geval was dat liberalisme dermate in de haarvaten van mens en maatschappij gekropen dat ook PvdA-ers knellende banden van gezin, kerk en gemeenschap van zich afschudden, de vrije markt de ruimte gaven en efficiency als maatgevend beschouwden, of het nu was bij een bedrijf, in het onderwijs, de rechtspraak of de zorg.

De WBS concludeert dat “de centrifugale krachten van het huidige kapitalisme onvoldoende in bedwang worden gehouden”, hetgeen leidt tot bestaansonzekerheid die tot diep in de middenklasse vele mensen raakt. Risico’s en kosten worden steeds meer door bedrijven en de overheid afgewenteld op werknemers.

Inmiddels zat onze PvdA echter vanaf november 2012 in het kabinet Rutte-II en heeft ze getekend voor voortzetting van het neoliberale beleid. De WBS spaart het regeerakkoord niet en heeft o.m. kritiek op het voornemen om midden in de crisis de WW-uitkering te korten en het ontslagrecht minder zeker te maken, en de AWBZ te vervangen door meer mantelzorg. Ondanks de voorzichtigheid waarmee de kritiek geformuleerd wordt (zo wordt de vervanging van rechten door niet afdwingbare ‘voorzieningen’ niet hard veroordeeld maar wordt deze van voorwaarden voorzien, zoals meer verlofrecht voor mantelzorg), leidt het hele project tot niets. Er is eerst een ‘moeder der verkiezingsnederlagen’ nodig in maart 2017 om daar langzaam een kentering zien te komen.

In de resolutie die naar aanleiding van het project wordt aangenomen door het partijcongres in 2013 aanneemt worden mooie woorden gewijd aan gemeenschapszin, saamhorigheid en lotsverbondenheid (‘de omslag van ik naar ons’), maar als voorbeeld van het nieuwe politieke kompas wordt juist het nieuwe systeem van studieleningen genoemd. In plaats van collectieve heffingen dus individuele, rentedragende leningen, terwijl de bankencrisis, die juist in ons land zo hard aankomt door de hoge private schulden hier, nog hevig voortwoekerde. Jongeren leren dat schulden geen probleem zijn, in plaats van dat we gelijke kansen financieren met solidaire, collectieve heffingen. Hoe bedenk je het.

Ook wordt genegeerd dat de armoede in Nederland stijgt. Gesteld wordt alleen dat de bestaanszekerheid nu door een behoorlijk levenspeil veel beter gaat. In wat omfloerste woorden wordt een beroep op eigen kracht gelegitimeerd: we zouden (nog?!) minder terughoudend moeten zijn om de inzet van mensen zelf bij sociale voorzieningen in te zetten. Wel wordt erkend dat er “een ideologische omslag onder beleidsmakers een meer op Angelsaksisch model gestoeld politiek-economisch bestel tot stand gekomen: meer markt, minder staat. Niet langer moest de staat de markt aan banden leggen en inkomensverschillen matigen. De staat werd een instrument voor de markt, een middel om internationale markten en de publieke sector te bevrijden van hindernissen.

Een ruimhartige erkenning dat onze PvdA daar hard aan meegewerkt heeft, en dat dat een foute keuze was, staat er niet. Wel dat het ook geleidt heeft tot meer arbeidsparticipatie van vrouwen en tot meer ondernemerschap en innovatie. En de erkenning dat dit geleid heeft tot een groei van de ongelijkheid in inkomen, vermogen en de kwaliteit van werk. En ook: “Marktconforme hervorming van de publieke sector heeft de kwaliteit, de toegankelijkheid en het vertrouwen er in eerder ondergraven dan versterkt.” Dat is de schuld van de politieke en beleidselite, zo stelt de resolutie, zonder verder in te gaan op de rol van onze PvdA daarbij.

Geprivatiseerd Keynesianisme

Het beleid van deregulering en privatisering vanaf de jaren 1980 leidde niet tot meer marktconcurrentie. Het creëerde een economie gedomineerd door enorme bedrijven, die zoveel marktmacht hadden dat ze de concurrentie grotendeels konden negeren of uitschakelen. De afgenomen macht van de vakbonden en het einde van de herverdelende rol van de overheid resulteerde tegelijkertijd in dalende reële inkomens voor het overgrote deel van de bevolking. De consumptie werd op peil gehouden door goedkoop krediet in de vorm van hypotheken, creditcards, studentenleningen en autoleningen, een gevolg van de vergaande deregulering van de kredietverschaffing.

De Britse socioloog Crouch ziet in The Strange Non-Death of Neoliberalism dit als een nieuw sociaal contract, dat hij ‘geprivatiseerd Keynesianisme’ noemt: het is niet langer de overheid die schulden maakt om de economie te stimuleren, het zijn huishoudens en banken die deze rol hebben overgenomen. Aan het einde van zijn boek stelt Crouch vast dat er sinds de financiële crisis bijna niets veranderd is. We zijn allemaal tot handlangers gemaakt van dit systeem en de politieke en economische krachten achter deze agenda zijn simpelweg nog te machtig om ze van het toneel te verdrijven.

Mark Blyth laat in zijn ‘Austerity. The history of a dangerous idea’ mooi zien dat er in reactie op de crises van 2008 en 2012 er een soort paradigmawisseling tussen de VS en de EU volgt. In de VS, de bakermat van de crisis en het daaraan ten grondslag liggende neoliberalisme, ging men juist weer een ruim stimuleringsbeleid door de overheid voeren, terwijl de Europeanen juist vasthielden aan een zeer conservatief bezuinigingsbeleid – uitgevoerd door onze Wouter Bos en Jeroen Dijsselbloem. Het aambeeld waar Blyth terecht met veel kracht op hamert, is dat versoberingen in een tijd van economische crisis een contraproductief effect hebben. Dat is de intellectuele les die getrokken is uit de Grote Depressie van de jaren dertig, een les die we sindsdien zijn vergeten. Dit geheugenverlies wijt Blyth aan de afkeer van overheidsingrijpen die als een rode draad door de geschiedenis van het economische liberalisme loopt, van David Hume tot John Locke, van Adam Smith tot Joseph Schumpeter.

De opkomst van het precariaat en de vervreemding van de sociaaldemocratie van dat precariaat

Onder invloed van neoliberale politiek is niet alleen de armoede in rijke landen enorm toegenomen, de economische positie van de middenklasse in de afgelopen dertig jaar sluipenderwijs verslechterd. Je merkt het pas als je ineens achterblijft en het land om je heen in een plutocratie is veranderd. De laatste jaren is er een kookpunt bereikt. De achtergebleven middenklasse grijpt naar zondebokken: migranten, buitenlanders, de islam, de opkomst van China, de macht van Brussel. De frustratie van de achterblijvers is een gevaarlijke voedingsbodem voor nationalisme en vreemdelingenhaat. De belangen van de rijke klasse vallen nu samen met het neoliberale systeem van globalisering en vrijhandel. De rijken houden van reizen en van handelen, en dus van open grenzen. De achterblijvende middenklasse profiteert niet van het systeem en wil verandering.

De Britse econoom Guy Standing[8] duidt de bezittende klassen aan als renteniers en de bezitlozen als het precariaat – mensen die in een precaire situatie verkeren. De renteniers lopen zorgeloos binnen van de opbrengst van de vermogens en eigendommen. Het precariaat holt van het ene naar het andere onderbetaalde baantje in een poging in het onderwijs te voorzien. Ze hebben geen echt beroep, maar leven van wegwerpbaantjes. Ze rijden voor Uber, doen schoonmaakwerk, verkopen hamburgers, plukken tomaten of bezorgen maaltijden of pakketjes. Het zijn de verliezers van de globalisering.

Standing schreef The Precariat in 2011 en kwam eind 2016 met The Corruption of Capitalism, waarin hij stelt dat de vrije markt is gecorrumpeerd. Het is het ‘kapitalisme van de weinigen, niet van de velen’, waaraan Jeremy Corbyn met Labour in 2017 zijn succesvolle verkiezingsleus ‘For the Many, Not the Few’ ontleende. De mensen in de renteniersklasse zijn niet meer degenen die de productiemiddelen controleren, zoals begin 19e eeuw, maar zij die de technologische macht hebben. Het zijn de eigenaren van Facebook, Uber en Airbnb. Zij zijn niet de grondleggers van de deeleconomie, maar van het platformkapitalisme. Er is een groeiende kloof tussen precaristen met steeds lagere lonen en renteniers met toenemende winsten. Het sociaal vangnet bestaat voor hen niet meer, werkdagen van meer dan 12 uur zijn al lang weer normaal, net als werken op zondagen.

In de zogenaamd klasseloze samenleving waarin alle posities gelijkelijk openstaan voor iedereen wordt de uitkomst van de wedren bepaald door talent en inzet en is dat dus eigen verdienste. Met andere woorden, wie aan het kortste eind trekt, heeft simpelweg niet goed genoeg zijn best gedaan, heeft geen academische graad behaald – en verdient geen solidariteit, maar een schop onder zijn of haar kont.

Als ik het kan, kan iedereen het, luidt het motto van deze succesvolle winnaars. En het is deze vertekende existentiële ervaring (want ze zien niet dat het ook met hen met iets minder geluk anders had kunnen en nog steeds kan aflopen, dat ze vaak een enorme steun gehad hebben van ouders en/of grootouders en ze vragen zich niet af of al hun talent wel echt geheel of grotendeels hun eigen verdienste was) die veroorzaakt hoe je naar de minder gelukkigen kijkt (hetgeen in Amerika zo prangend tot uitdrukking kwam in Hillary Clintons keuze voor het woord ‘deplorables’ om al diegenen mee aan te duiden die niet haar zelffeliciterende wereldbeeld onderschrijven).

Thomas Frank, een Amerikaanse politieke publicist, schreef in 2016 ‘Listen, Liberal’, waarin hij overtuigend aantoont hoe de Democraten in de VS verbonden zijn met het grote geld en de verbinding met de witte werkende middenklasse zijn kwijtgeraakt. Ook Joan Williams, een Amerikaanse hoogleraar rechten, schreef in Harvard Business Review, over het dédain van de progressieve elite voor de witte werkende klasse in de VS onder de titel ‘What So Many People Don’t Get about the US Working Class’ (2016). Ook in ons land is dit gaande. In de Tweede Kamer zitten bijna alleen hoger afgestudeerden, als PvdA zijn we de arbeiders en de lage middenklasse als leden en kiezers kwijt geraakt. PvdA-coryfeeën zien er geen probleem in te werken op topposities bij bedrijven als Shell, KPMG, Schiphol en ING – bedrijven die op tal van manieren staan voor belangen van vervuiling, belastingontwijking en vergroting van de ongelijkheid. Of bij een ‘vakbond’ als het AVV, die, gesubsidieerd door werkgevers, de belangen van werknemers verkwanselt.

De paradoxen van de zelfredzame samenlevingsillusie

De sociaaldemocratie is een drijvende kracht geweest in de opbouw van onze verzorgingsstaat. Niets heeft de mensen meer vrijheid gegeven dan de verzorgingsstaat. De bron van vrijheid lag in het succes van collectieve actie en het organiseren van solidariteit, die mensen in staat stelde tot een grotere grip op hun eigen lot.

Neoliberalen doen het voorkomen alsof vrijheid in de eerste plaats een individuele prestatie is. Met als logische implicatie dat het individu de volledige verantwoordelijkheid kan dragen voor wat er met hem gebeurt. Dat de overheid daar geen omkijken meer naar heeft, en zelfs niet moet hebben – want dan nemen betrokkenen onvoldoende eigen verantwoordelijkheid.

Het is echter een vergissing, met ingrijpende gevolgen, om aan te nemen dat ons emancipatieproces is voltooid. En dat we nu een maatschappij hebben van economisch zelfredzame, autonome individuen. Het resultaat is een ‘zelfredzaamheidsparadox’: door van iedereen evenveel verantwoordelijkheid te vragen, verliezen sommige groepen juist de regie over het eigen leven.

De tweede paradox is dat de overheid zich terugtrekt en tegelijkertijd de burgers meer dan ooit in de gaten houdt. Er is veel te doen over privacy, maar de sociale dienst kan je badkamer controleren, onder je bed kijken, je slaapkamerkasten doorzoeken, buren laten klikken, camera’s plaatsen, sociale rechercheurs laten bespioneren, enzovoorts.

De ene overheidsdienst begraaft bovendien nu mensen in de problemen, zodat een andere ze weer kan opgraven. Nederland is bezaaid met instellingen die afgerekend worden op het oplossen van deelproblemen, met enorm kostbare, contraproductieve beleidsaccumulatie. Ieder deelprobleem zijn eigen regelsysteem met verplichtingen, voorwaarden, verboden, controles en sancties. Hoe dieper je in de shit zit, hoe moeilijker het is om hulp te krijgen.

Het CJIB wil dat iemand zijn boetes betaalt. De deurwaarder wil geld zien. De politie wil hem opsluiten. De crisisopvang wil hem weer thuiskrijgen. De sociale dienst wil dat hij aan het werk gaat. De psychiater wil hem van zijn depressie genezen. De maatschappelijk werkster wil hem in de schuldhulpverlening. De schuldhulpverlening wil dat hij zijn post opent. En de dagbesteding wil hem bezighouden. De mensen die buiten de boot vallen, zie je in beleidsdocumenten niet meer terug, hooguit als restcategorie: ‘Uitstroom naar onbekend.’

Het recht is steeds vaker iets dat je moet halen. Zelf alles aanvragen, steeds opnieuw. Een enorm aantal bewijsstukken inleveren. Onzinnige sollicitaties uitvoeren, gratis verplicht werk uitvoeren, vernederende cursussen volgen. En daar blijft het niet bij: als je iets fout hebt gedaan, dan komt het ‘recht’ ineens razendsnel naar je toe. Sterker nog, dan dendert het als een sneltrein over je heen. Bij problemen gaat er een intimiderende, vernederende en vooral ook zeer kostbare controlemachine in werking en wordt, vooral door de overheid, boete op boete geplaatst. Gevolg: waanzin, vernedering, verspilling. De overheid is boos, achterdochtig en gefrustreerd. Het is management by insult. Geen wonder dat mensen geen vertrouwen meer hebben in de politiek. Ontbinding ontstaat waar binding ontbreekt. Er is geen binding meer vanwege een geïnstitutionaliseerd wantrouwen van de burger door de Staat.

Systemen baseren op wantrouwen

‘De oorzaak van het dichtslibbende systeem is dat het mechanisme drijft op het uitsluiten van risico’s met wantrouwen als resultaat. Voor het bedrag aan controles om risico’s uit te sluiten kun je heel wat risico lopen. En ja, dan zal het af en toe fout gaan.’ Aldus Herman Tjeenk Willink in zijn zeer lezenswaardige boekje ‘Groter denken, kleiner doen’. Wantrouwen naar de professionals die hulp willen verlenen, om het risico uit te sluiten dat ze teveel geld uitgeven of niet de juiste dingen doen.

“Wie nauwkeurig kijkt ziet verwaarlozing en sluipende uitholling van de democratische rechtsorde en ontwaart professionals, zoals artsen, leraren en rechters, die steeds meer het gevoel hebben dat ze worden belemmerd in de uitoefening van hun vak. Terwijl juist de kwaliteit van hun werk in belangrijke mate de geloofwaardigheid van de overheid voor de burgers bepaalt. Immers, zonder goede professionals komt van geen enkel beleid iets terecht.” Aldus Herman Tjeenk Willink in een recent artikel in Medisch Contact. Hij roept de professionals op om in actie te komen, om tegenwicht te bieden tegen alles wat het ‘primaire proces’, waaronder de vertrouwensrelatie tussen medici en hun patiënten, in de weg zit.

Wantrouwen ook naar mensen die hulp nodig hebben, om risico uit te sluiten dat ze zichzelf onvoldoende inspannen om uit de shit te komen. Gevolg: enorme controle en sanctiesystemen tegen hoge kosten en bijna niemand wordt nog geholpen. Idioot hoge armoede en private schulden, die ook steeds meer overerfbaar worden, in een gemeten naar nationaal inkomen één van de rijkste landen ter wereld. Jesse Frederik vroeg ons vorig jaar nog in zijn Den Uyl-lezing bijna wanhopig: ‘Wanneer wordt u er nu eens boos over?’ Het bleef en blijft daarover veel te stil in onze partij.

Tjeenk Willink hekelt met name de ‘betonrot’ in de democratische rechtsorde en de gevolgen daarvan voor de publieke sector. ‘De democratische rechtsorde is ook een sociale rechtsorde met sociale grondrechten, die de voornaamste verantwoordelijkheden formuleren van de overheid, zoals zorg dragen voor voldoende werkgelegenheid, huisvesting, milieu, onderwijs en zorg. De overheid heeft haar taken op die terreinen echter afgestoten of verzelfstandigd zonder dat het in de politiek tot een debat is gekomen over de invulling van die grondrechten.’

Dominant werd het idee dat ‘de overheid een bedrijf is met burgers als klanten en met kosten en baten die met elkaar in evenwicht moeten zijn’. Hij vervolgt: ‘We hebben ons anker gevonden in een idee dat voor de publieke dienst niet deugt. Denken in termen van vraag en aanbod is bij publieke dienstverlening inadequaat. Ook ontbrak het besef dat de markteconomie altijd haar eigen dynamiek heeft. Die vraagt om een sterke overheid als tegenwicht, maar de overheid heeft juist stappen teruggezet.’ In zijn boek zegt hij het onomwonden: ‘De BV Nederland leidt tot het failliet van de democratische rechtsorde.’ En: ‘Het marktdenken staat haaks op het politieke, omdat het gericht is op het individu en niet op de samenleving (‘het algemeen belang’); omdat het gericht is op de korte termijn en niet op de toekomst; omdat het gericht is op uniformering en niet op diversiteit; omdat het gericht is op kwantiteit en niet op kwaliteit; omdat het financieel-economisch en niet sociaal-cultureel van aard is.’ Onder invloed van ‘de nieuwe spraakmakende elite van economen en managers’ zijn politici en bestuurders steeds meer eenzelfde taal gaan spreken, en langs dezelfde lijnen gaan denken. ‘De politiek is getechnocratiseerd’, constateert hij. Geen goede zaak, want ‘er zijn altijd waarden in het spel’.

Ook als gevolg van dat denken zijn publieke diensten op afstand van de politiek gezet, verzelfstandigd of geprivatiseerd. Hij heeft nooit begrepen hoe privatisering van publieke taken, zoals in de zorg is gebeurd, én tot betere resultaten kan leiden én goedkoper kan zijn én winst kan opleveren én aanzienlijke salarisverhoging aan de top mogelijk maakt. ‘Dat blijkt dan ook niet het geval.’

Met de verzelfstandiging van publieke diensten is de politieke verantwoordelijkheid voor de dienstverlening echter niet als vanzelf verdwenen. Kijk maar naar de ophef rond de failliete ziekenhuizen. ‘Du moment dat er iets misgaat, wordt de politiek erop aangesproken. De minister kan eigenlijk niets anders doen dan zeggen dat hij er niet meer over gaat, maar dat hij zal kijken wat er aan te doen is. Gevolg is dat bij de verzelfstandigde of geprivatiseerde uitvoering zowel met bedrijfsmatige maatstaven, zoals aanbod en vraag, producten en kostentoedeling, maar ook nog wel degelijk met politieke maatstaven, zoals continuïteit en betaalbaarheid, zorgvuldigheid en onpartijdigheid, rekening moet worden gehouden. Dit verklaart de bijna ongebreidelde behoefte aan toezicht, controle en regels. De dokter, de politieagent en de onderwijzer worden in een keurslijf van normen, protocollen en modellen gedwongen. Hun professionaliteit wordt op de proef gesteld en de mogelijkheden om aandacht te besteden aan de individuele patiënt of cliënt worden beperkt.’ Tjeenk Willink vraagt zich af hoe hoog de totale kosten van alle rapportages en de daarmee verbonden controleurs en toezichthouders zijn en wat het oplevert. ‘Niemand schijnt het precies te willen weten. Een uiterst ruwe schatting komt voor de gezondheidszorg uit op miljarden; in ieder geval meer dan het dubbele van wat de totale huisartsengeneeskunde kost.’

 

De strijd tussen arbeid en kapitaal revisited

Voor het eerst sinds de jaren van de wederopbouw en de opbouw van de verzorgingsstaat verdien je weer veel meer kapitaal dan met arbeid, zoals Piketty in zijn Kapitaal in de 21ste eeuw uitvoerig documenteerde. Piketty toont aan dat de allerrijksten in de afgelopen eeuwen in staat geweest zijn hun vermogen sneller te doen toenemen dan de gemiddelde economische groei. Na de twee wereldoorlogen werd de welvaart weer wat evenrediger verdeeld. In de periode 1930-1980 werd de welvaart na de vernietigende Wereldoorlogen herverdeeld via hoge successierechten (erfenisbelasting) en progressieve belastingen tot wel 90 procent. Maar de laatste paar decennia is de kloof tussen arm en rijk weer toegenomen door denivellering, hogere belasting op arbeid en consumptie (btw), en verlaging van de belastingen voor de hogere inkomens en op vermogen.

De financiering van onze verzorgingsstaat wordt in snel tempo steeds minder gefinancierd door hen die daartoe het geld hebben, doordat een belangrijk deel alleen gebaseerd is op premies die alleen op inkomen uit arbeid worden geheven, en door individuele bijdragen die je alleen betaald als je van publieke diensten gebruikt maakt. Voor het eerst zien we dat onze kinderen het niet meer beter dreigen te krijgen dan onze en vorige generaties.

De gevolgen van de ideologische verdunning van sociaaldemocratie met neoliberalisme zijn niet uitgebleven. De ongelijkheid nam enorm toe. Het aantal miljardairs steeg, net als het aantal armen. Job Cohen sprak over ‘exhibitionistische zelfverrijking’, maar hij bleef maar even en zijn opvolgers deden er niets aan, en Diederik Samsom blijft de ongelijkheid tot de dag van vandaag glashard ontkennen. Er was in het najaar van 2018 wel een mooie, bizarre en tegelijk ook afschrikwekkende fototentoonstelling over in het Fotomuseum in Den Haag: Generation Wealth van Lauren Greenfield (met een gelijknamig boek).

Technocratische politiek

Neoliberalen doen alsof hun economische leer neutraal is, apolitiek. Zeggenschap over economie lag niet meer bij de nationale politiek, maar bij internationale organisaties als de WTO, het IMF en de Wereldbank, die de mondiale vrije markt moeten beschermen. Daarbij paste ook een vooral op vrije economische mededinging georganiseerde Europese Unie. Het ging om het ‘depolitiseren’ van de economie, ofwel het isoleren van de marktorde tegen onvoorspelbare eisen voor meer democratische zeggenschap over de economie. Zoals Quinn Slobodian in zijn ‘Globalists: The End of Empire and the Birth of Neoliberalism’ laat zien is het neveneffect van de depolitisering van economische vraagstukken een sterke politisering van het culturele domein. Het paradoxale gevolg van de ontkoppeling van cultuur en economie is dat een cultureel nationalisme is opgekomen, dat zich eveneens keert tegen de internationale instituties van de markt. De Oostenrijkse neoliberale econoom en politiek filosoof Friedrich Hayek pleitte zelfs voor het ‘onttronen’ van de politiek. In dat licht bezien vertegenwoordigen de Brexit en Trump een nieuwe troonsbestijging, waarin in plaats van vrijhandel nu juist protectionisme de boventoon lijkt te voeren.

Neoliberalisme is volgens Mudge een ideologie, geen technocratie. Veel sociaaldemocraten verschuilen zich achter pragmatische bestuurderspolitiek. De ideologische veren afgeschud. Maar dat is niet waar. Wat ze werkelijk doen is een andere ideologie in de praktijk brengen, die van het neoliberalisme. Dat gaat bijna ongemerkt, het lijkt alsof ze geen keuze hebben – TINA, weet u nog? Soms nog met een ‘Burgemeester in oorlogstijd’-retoriek – zonder ons was het nog slechter geweest – collaboratie in plaats van verzet noemen wij dat. En zo bleven we fout beleid verdedigen en verkopen. Neoliberalisme staat inherent vijandig tegenover alles wat voor de gemeenschap gaat: ‘greed is good’. De wolf in ons sociaaldemocraten was los.

Sociaaldemocratie als luxe

Sociaaldemocratie werd een luxe, iets voor als er geld genoeg is, niet iets voor tijden van crisis. Dus hielpen we wel de banken, maar niet hun klanten, en wentelden de kosten af op de belastingbetaler. De portemonnee van de staat ging voor op die van de burger, Keynes was immers bij het grof vuil gezet. Nog steeds horen we dat het gevoerde bezuinigingsbeleid onder Rutte II uiteindelijk gewerkt zou hebben. Maar het herstel is echter juist vertraagd en duurder geworden door ‘ons’ beleid. En de huidige hoogconjunctuur is vooral het gevolg van externe invloeden ondanks het kabinetsbeleid.[9]

Sociaaldemocratie is niet iets van luxe voor goede tijden, maar het komt er juist op aan om in tijden van crisis te staan voor de belangen van gewone werkenden en voor iedereen die het schild van de overheid nodig hebben, of dat nu is door ziekte of gebrek, armoede, werkloosheid, of door bijv. het moeten vluchten voor geweld of vervolging. In plaats van solidariteit te organiseren en te verdedigen, en de overheid de Keynesiaanse rol te laten spelen van investeerder en aanjager van de economie, speelden we de neoliberale viool mee.

Ondertussen en mede daardoor is onze sociaaldemocratie vergaand vervreemd van onze natuurlijke achterban, de (kans)armen en de middenklasse. Daarmee is het ideaal van de brede volkspartij steeds meer een illusie geworden.

Tijd voor een volgende akte in het bestaan van onze sociaaldemocratie

Het is tijd voor een volgende akte in het bestaan van onze sociaaldemocratie. Een akte waarin we ons zelfvertrouwen herwinnen in de maakbaarheid van een sociaaldemocratische samenleving. Een akte waarin we weer durven te dromen, in plaats van ons te verliezen in technocratisch bestuur. Waarin de sociaaldemocratie weer de beweging is van progressieve, vernieuwende, inspirerende ideeën. Een sociaaldemocratie die alleen verantwoordelijkheid neemt als het beleid ook duidelijk bijdraagt aan de realisatie van die ideeën, en niet alleen maar om ‘erger te voorkomen’. Een sociaaldemocratie waarin critici niet weggezet worden als zure, oude Ome Harry’s, maar die het debat juist opzoekt, binnen en buiten de partij, en met de uitkomsten daarvan ook zichtbaar aan de slag gaat.

Waar staan we nu?

Onze huidige Tweede Kamerfractie probeert de paaltjes te verzetten. Langzaam maar zeker zien we een revitalisering van ons sociaaldemocratisch gedachtengoed. Lodewijk Asscher balanceert daarbij op een smal, slap gespannen koord, zich zeer bewust van de persoonlijke verantwoordelijkheid die hij draagt voor voortzetting van het neoliberale beleid als vicepremier en minister van SZW onder Rutte II. Het is kwetsbaar om nu een geheel andere koers te bepleiten, en spijt betuigen wordt in de politiek doorgaans niet als krachtig gezien – je moet vooral niet in je eigen vlek wrijven en het zou je geloofwaardigheid ondermijnen.

Het getuigt o.i. echter juist van moed en kracht, en van verantwoordelijkheidsgevoel voor de toekomst van de sociaaldemocratie in ons land en van onze PvdA, om in de situatie van Asscher toch een andere koers te bepleiten. Maar toch probeert Asscher het duidelijk wel, behoedzaam, maar toch duidelijk richtinggevend. Daarvoor past niet anders dan lof.

De Banning lezing van Lodewijk Asscher

Het werd ingezet met zijn Banning lezing in de Rode Hoed op 21 februari 2018 uitsprak met als titel: ‘Be a Banning! De nieuwe doorbraak: kom in opstand tegen politici die je tot geloof, kleur of consument reduceren’.[10] Asscher duidt de bankencrisis van 2008 daarin als voortkomend “uit een cultuur van hebzucht en individualisme, een zwakke overheid en wantrouwen tegen regulering.”

En hij vervolgt iets verder: “Rechts beweerde dat een kleinere overheid leidt tot een prettiger land. Het werd gemeengoed dat de markt nodig is om onze collectieve voorzieningen te organiseren. Experts vertelden ons dat globalisering robotisering, flexibilisering en migratie onvermijdelijke veranderingen zijn waar je niet onderuit komt. Alsof er geen keuzes gemaakt kunnen en moeten worden over wat we wel willen en wat niet. Ook de PvdA is hier te lang in meegegaan. Het resultaat is dat bestaanszekerheid onder druk staat. Soms heel direct door ervaren onveiligheid, of voor wie in de greep komt van de schuldenindustrie. Soms indirect omdat je niet meer zeker bent van een goede school voor je kinderen of goede zorg voor je ouders.

Asscher keerde zich in de Banning lezing sterk tegen identiteitspolitiek (“leidt tot wederzijds wantrouwen”), tegen nostalgie-politiek van ‘vroeger-was-alles-beter’ en tegen ‘brand politics’ (de politicus als merk). Opvallend is dat hij de neoliberale politiek daarbij niet noemt, terwijl dat toch juist de wolf in schaapskleren was die onze PvdA is binnengedrongen en hij begint met het voorbeeld van de film Wolf of Wall Street als voorbeeld hoe de hebzucht de samenleving heeft verpest. Maar dat wordt aangeduid als een cultuur, niet als onderdeel van een maatschappij-vijandige politieke visie.

Hij ziet de scheidslijnen en de onverdraagzaamheid toenemen en roept op dat niet te accepteren, een pleidooi ook voor meervoudige identiteit (je bent niet alleen je gender of je religie) en voor solidariteit en verbinding. Daarvoor moet de verzorgingsstaat zijns inziens universele regelingen bieden met universele toegang, en noemt daarbij het voorbeeld van de AOW. “Het verbinden van groepen, het bundelen van krachten, het delen van risico’s: het bleek de manier om het individu meer zekerheid over huis, baan, zorg en pensioen te geven. (…) En er sluimert nog steeds in ons allen een verlangen naar saamhorigheid. Naar gezamenlijkheid. Daar ligt een opdracht.

Dan horen we de echo van Joop den Uyl, eindelijk weer: “Onze tijd schreeuwt daarom om een nieuwe doorbraak. Het is tijd ons sociale model – onze verzorgingsstaat met kracht te verdedigen. Niet vanwege de instituties of de regelingen met afkortingen maar vanwege het feit dat als we zekerheid bieden voor iedereen individuele vooruitgang vanzelf komt. Er zijn werelden te winnen. Onze religie, identiteit of de markt mag ons niet reduceren tot eenlingen, tot individuen. Dat maakt ons machteloos, moedeloos en uiteindelijk doelloos. De kracht van het collectief. Alleen samen, als collectief kunnen we verandering aanbrengen. Alleen samen brengen we een nieuwe balans aan in deze samenleving. Alleen met samenwerking kunnen we echte oplossingen bieden voor globalisering en het verdwijnen van grenzen, voor de opwarming van de aarde, voor vluchtelingenstromen en de internationale dreiging van geweld. Daar moeten we nationaal en internationaal de krachten voor bundelen. Allereerst moeten we ons onttrekken aan de gelaten acceptatie van globalisering in de huidige vorm. En wel op basis van de beginselen van Den Uyl. Eerlijke spreiding van inkomen, macht en kennis.

En: “Dus laten we de globalisering en vrijhandel en de manier waarop dat ‘zich natuurlijk verdeelt’ maar eens gaan aanpakken. Het is geen natuurverschijnsel. Het is een keuze. Het is nodig heel expliciet over herverdeling te gaan praten. Niet herverdeling van de middenklasse naar de lage inkomens, maar herverdeling van aandeelhouderswinst naar medewerkers. Het is een keuze om de rijkste 1% van de bevolking meer dan de helft van de welvaart te laten bezitten. Tijd om af te dwingen dat grote groepen mensen profiteren. En niet alleen de grootste bofferds of graaiers. Robotisering is veelbelovend ook omdat robots veel gevaarlijk werk kunnen overnemen, maar de winsten moeten niet alleen naar de aandeelhouder. We moeten ons verzetten tegen arbeidsmigratie die alleen bedoeld is om werknemers met werknemers uit andere landen te laten concurreren op lagere lonen. Mensen moeten er zeker van zijn dat we verstandig en gecontroleerd omgaan met migratie zodat de samenleving versterkt kan worden.

Asscher neemt vervolgens duidelijk afstand van het gevoerde en door onze PvdA gesteunde beleid in de publieke sector: “De gedachte dat de markt collectieve diensten zou kunnen organiseren van hogere kwaliteit tegen een lagere prijs is keer op keer een misvatting gebleken. Tijd om radicaal te zijn: wat publiek is, is publiek. Daar gaan we niet concurreren maar samenwerken. Afgeschermd van het kapitalisme. Werken voor de overheid moet meer gewaardeerd worden. Klaar met het bashen van ambtenaren. Stoppen met de zelfgenoegzame onderverdeling tussen echte banen en “gecreëerde banen” omdat ze collectief gefinancierd worden. Want die mensen, de politieagent, de brandweerman, de schoonmaker, de wijkverpleegkundige zijn helden! De publieke taken moet ook weer echt publiek worden.

Asscher pleit concreet voor meer salaris, meer collega’s en minder bureaucratie in de publieke sector. “En extra banen gecreëerd door de overheid zijn geen onmogelijkheid maar simpelweg een keuze. En om de kritiek van de VVD voor te zijn: dat zijn wel degelijk echte banen!”

Het gaat volgens Asscher niet alleen om andere politieke alternatieven: “Ook de manier van politiek bedrijven moet anders zijn dan vroeger. Herkenbaar gebaseerd op een alternatieve ideologie dan de individualismepredikers. Collectieve kracht kan alleen winnen als politieke partijen samenwerken met mensen en organisaties in hun streven naar zekerheid voor iedereen. Dat betekent: linkse samenwerking. Dat betekent: samenwerken met de vakbeweging. Dat betekent: naast mensen staan in plaats van ervoor. Nu in de oppositie. Straks in een kabinet.

Hij richt zich tenslotte tot de twijfelaars voor wie het de vraag is of zulke politiek in de huidige tijd wel haalbaar is, en zegt tot hen: “Jazeker kan het. (…) De PvdA zal opgewekt en strijdbaar naast al deze mensen gaan staan op zoek naar vooruitgang en zekerheid. Gebaseerd op onze gedeelde waarden, niet op een enkelvoudige identiteit. Strijden voor fatsoenlijke beloning. Strijden voor werkplezier. Strijden voor het recht jezelf te zijn. Strijden voor een mooiere toekomst. Strijden voor waardering. Voor de velen, niet voor de enkeling. Vrolijk vooruit. Verandering en vooruitgang is mogelijk. Als we het samen doen. Als we ons niet overgeven aan een uitsluitende vormen van identiteitspolitiek. Als we ons niet overgeven aan een cynische houding over de politiek. Als we samen strijden voor onze idealen.”

Daad bij het woord

Ondertussen heeft Asscher en zijn TK-fractie op een aantal dossiers de daad bij het woord gevoegd. Denk aan het AOW-dossier, waarin ruiterlijk erkend werd dat de versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd ondoordacht was, en er ook een nieuwe inzet werd gekozen. Aan het dossier van de mensen met een arbeidsbeperking, waar nu gesteld wordt dat de bezuinigingen en afbouw van de WSW niet juist waren. Zie ook de tegenbegroting samen met GL en de SP in het najaar van 2018, waarin weer wordt ingezet op nivellering met hogere belastingen voor de rijken en op het kapitaal. Zie de samenwerking met de vakbeweging en actiegroepen uit bijv. de zorg en de leraren voor meer investeringen. En zie de totaal andere inzet op het woondossier, waarin nu weer gepleit wordt voor een brede volkshuisvesting, betaalbare huren en een snelle aanpak van de woningnood door meer regulering en overheidsregie. Eindelijk weer.

Opstaan in het Lloyd Hotel

Maar we zijn er nog niet. Een nieuwe sociaaldemocratische agenda, duidelijk herkenbaar gebaseerd op een sociaaldemocratische ideologie, als alternatief voor neoliberale politiek, staat er nog niet. Ook niet na zijn zeer persoonlijke boek ‘Opstaan in het Lloyd Hotel.’ De analyse in zijn boek is wel hard en helder. Onze Partij van de Arbeid heeft de voorbije decennia haar klassieke opdracht vergeten en het sociaaldemocratische verhaal verloren. De PvdA is te ver mee gegaan in het neoliberale beleid. De verzelfstandiging van de publieke sector en marktwerking heeft de kosten opgejaagd en het vertrouwen in een rechtvaardige overheid ondermijnt, maar ook de tweedeling in de samenleving verscherpt en tegenstellingen aangewakkerd. Met voorbeelden laat Lodewijk Asscher zien hoe het wel kan, en waar en hoe de PvdA weer kan opstaan. Het is een klassiek sociaaldemocratisch verhaal over arbeidsverhoudingen die ontwricht zijn, over het onderwijs, wat allang geen gelijke kansen meer biedt, over een overheid die haar burgers niet langer beschermt of stimuleert maar wantrouwt, over woningen, die er niet zijn en hoe speculanten grond opkopen om er schandalig winsten mee te behalen.

Het boek is voor Asscher een catharsis, zo vermoedt Ariejan Korteweg in een recensie in de Volkskrant van 8 mei jl.: “De verwerking van een nederlaag: de schrijver Asscher die de politicus Asscher de maat neemt. Spijt betuigen voor wat verkeerd ging en dan, zoals hij later zelf zegt, opgewekt op weg naar nieuwe fouten. Groeien in de rol die hem past: wakkere opponent van een twijfelkabinet.” De oud-wethouder en als zodanig ex-collega van Asscher Tjeerd Herrema schrijft ook een recensie op roodschrift.nl.[11]De reflectie van Lodewijk op deelname aan Rutte II is nogal dubbel in het boek. Enerzijds, anderzijds. De PvdA presenteerde zich voor de verkiezingen als alternatief voor Rutte om daarna snel in het ‘landsbelang’ met hem in zee te gaan met een agenda die het PvdA verkiezingsprogramma nooit gehaald zou hebben. Te snel, vindt nu ook Lodewijk. (…) Maar het ontbrak vooral aan een verbindend verhaal. De PvdA had nog niet voldoende nieuwe veren om veilig verder te vliegen. Van andere voor de kiezer moeilijk te volgen besluiten wordt geen afstand genomen terwijl later in het boek bijvoorbeeld de verhuurdersheffing op de woningbouwcorporaties een groot obstakel wordt genoemd om nu voldoende sociale huurwoningen te realiseren.”

Herrema denkt niet dat het voldoende zal zijn om de veren van Rutte II af te schudden, hij denkt dat er een grens is aan tot waar hij afstand kan nemen van dat door hem gesteunde beleid. En: “In de uitwerking komen geen verrassende nieuwe voorstellen naar voren, juist het teruggrijpen op de rijke bron van al bestaande ideeën binnen de PvdA valt op. Ik noem er een paar: vermogensaanwasdeling, actieve grondpolitiek met grond in erfpacht, woningcorporaties weer als vereniging van huurders, basisbaan in plaats van basisinkomen, meer zeggenschap werknemers in bedrijven, eerder met pensioen voor zware beroepen, omzetten verhuurdersheffing tot investeringsbudget, arbeid minder belasten kapitaal en milieuonvriendelijk produceren meer.” Hij besluit zijn recensie met: “De tijd zal leren of het, hoewel, misschien, tenslotte in orde komt (vrij naar Judith Herzberg).

Wat overigens niet geruststelt is het interview in Trouw van 23 april 2019[12] waarin hij het neoliberale bezuinigingsbeleid als antwoord op de recessie nog keihard verdedigd: “De PvdA heeft in mijn analyse niet zozeer kiezers verloren omdat we te weinig spraken over onderwerp x of y, maar omdat we te weinig het wenkende perspectief lieten zien. Waarom grepen we zo hard in tijdens het tweede kabinet-Rutte? De maatregelen die we namen, daarvan ben ik nog steeds overtuigd, waren absoluut noodzakelijk. Maar we legden uit hoe de wereld werkt en niet waaróm dat allemaal gebeurde. Mensen willen tijdens de verbouwing niet alleen de spijkers en de hamers zien die je gebruikt. Ze willen een schets van hoe het eruit komt te zien en wat je daar vervolgens allemaal voor moois mee kunt.” Dit is toch weer de klassieke onzin dat het allemaal beter uitgelegd had moeten worden, terwijl zoals we al gezien hebben de meeste deskundigen – met ons – buiten het kabinet Rutte-II de gemaakte keuzes rampzalig vonden.

Gelukkig vervolgt hij met : “De kracht van het neoliberale verhaal lijkt af te nemen. We krijgen de kans om de publieke zaak weer tot iets groots te maken. We kunnen laten zien dat ook andere waarden een rol spelen dan alleen de individuele of economische. We leven natuurlijk in een open economie, daar halen wij onze welvaart vandaan. Maar dat is niet allesbepalend. We moeten het radicale alternatief presenteren.

En: “De tijdgeest is aan het veranderen. En de PvdA wil traditioneel niet aan de zijlijn staan, maar probeert ook dingen te verwezenlijken. Dan ben je ook verantwoordelijk als dingen niet lukken. Dat verkies ik boven een commentaarpositie. Het land schiet er geen meter mee op als je geen verantwoordelijkheid meer neemt. Maar je kunt ook niet zeggen dat het sowieso goed is omdat er geregeerd moet worden. Juist als PvdA moet je je fouten erkennen en ervan leren. Dat is wat ik probeer met dit boek. Vervolgens kun je weer werken aan vertrouwen. Daarom is dit een interessante fase.” Als de Trouw-interviewers hem vragen dat het toch lastig is om het vertrouwen van de kiezer te vinden en tegelijkertijd spijt te betuigen over gemaakte fouten, reageert hij ontspannend: “De vraag die de kiezer stelt is: Aan wie geef ik het vertrouwen? Mensen die ongelooflijk hard werken, fouten maken, en daarvan leren? Of mensen die nooit een fout gemaakt hebben omdat ze nooit verantwoordelijkheid hebben genomen? Ik denk dat de politiek erbij gebaat is dat we ietsje opener, eerlijker en menselijker omgaan met dit soort kwesties.

We zijn er nog niet

De betere verkiezingsuitslagen bij de provincies en in Europa (een verdubbeling van het zetelaantal!) in 2019 hebben ook het risico dat we nu niet doorpakken op de inhoud van zo’n nieuwe agenda, nu sommige partijgenoten alweer denken aan ‘besturen als normaliteit’ voor de PvdA. De zetelwinst is zeker (naast een effectieve en goede inzet van de kleine TK-fractie, waarbij ook de – schijnbaar? – vol zelfvertrouwen opererende Lodewijk Asscher zelf positief opvalt) deels ook een gevolg van ‘brand politics’ (het zgn. Timmermans-effect, waarbij het SP-spotje voor de SP ook nog – terecht – averechts uitpakte), de bevrijdende oppositierol en een verbeterde sfeer en uitstraling in/van de partij. Het is zonder nieuw, duidelijk inhoudelijk profiel onvoldoende om structureel vast te kunnen houden.

Een nieuwe agenda voor onze sociaaldemocratie

We moeten echt met elkaar in gesprek voor zo’n nieuwe agenda. Ons Nieuwe Tien over Rood dient er vooral toe om te zorgen dat dat gesprek niet alleen gaat over concrete, maar niet samenhangende, oplossingen voor maatschappelijke problemen (waartoe de aanpak van het partijbestuur met hun recent gelanceerde project ‘Voor een eerlijke zekere toekomst’ helaas lijkt te leiden), maar tot een echt, samenhangend en samenbindend alternatief.

We zetten wat ons betreft de strijd tussen arbeid en kapitaal weer centraal, dat is niet iets van voorbije tijden, maar actueler dan ooit. We gaan de strijd aan tegen het grootkapitaal, we halen het geld waar het zit. Vrijhandel en kleine overheid horen niet bij onze idealen, de markt en de overheid zijn instrumenten om onze idealen te bereiken, te bereiken via de spelregels van de democratische rechtsstaat. We gaan een volgende crisis geheel anders te lijf, met een eigentijds Keynesianisme. We gaan niet alleen voor gelijke kansen, maar ook veel meer dan nu voor gelijke uitkomsten. Het radicaal veranderen van ons sociale en fiscale stelsel en het tegelijk versterken van de publieke sector en het beteugelen van de marktsector zal de klassieke rechts-links as doen herstellen. Tijdens de laatste TK-verkiezing in 2017 ontbrak de klassieke links-rechts tegenstelling. Ook de PvdA ging teveel mee in de campagne over sociaal-culturele thema’s. Pas als links de links-rechts tegenstelling weer aan weet te brengen, zal het als geheel weer vertrouwen vinden. Links als geheel moet snappen dat het niet een beetje anders moet, maar echt anders.

Durf radicaal en ambitieus te zijn

Het Democratisch Congreslid Alexandria Ocasio-Cortez in navolging van Bernie Sanders zien wat politiek werkt: het agenderen van progressieve ideeën. Radicale ideeën. Ambitieuze ideeën. Ideeën die gevoel van urgentie weergeven. Linkse politiek in Nederland gaat echt veel te veel om waardes als haalbaarheid en begrotingsevenwicht etc., etc. Het zuigt alle energie uit de progressieve beweging. Als je jouw agenda bepalend wil laten zijn moet je jouw waarden radicaal en met trots uitdragen. Onbeschaamd.

In onze optiek is de kern van politiek een strijd van ideeën. In het geval een progressieve partij is de kern van de strijd ideeën die verandering brengen en werken naar een betere toekomst. Een progressieve beweging is de uitdager van de status quo. Niet de beschermer. En dan leven we in een tijd waar ondanks de economische groei de koopkracht amper stijgt. Waar bedrijven duidelijk steeds minder belasting betalen. Waar de vervuilers onze planeet vernietigen en die last niet dragen. Het is werkelijk een ongekende reeks aan kansen voor open goal.

We zijn voor een vreedzame, (sociaal)democratische revolutie, indachtig de door Herman Tjeenk Willink in zijn terecht veel geroemde boekje ‘Groter denken, kleiner doen’ geciteerde woorden van Hans van Mierlo: “je moet de revolutie realiseren voordat zij uitbreekt.” Dat er radicale wijzigingen nodig zijn om hele normale dingen te bereiken zegt meer over de huidige status quo dan over degenen die deze wijzigingen voorstellen. Maak geen programma gebaseerd op electorale overwegingen, zorg dat het electoraat andere overwegingen maakt. Alleen dode vissen zwemmen met de stroom mee. Wij willen de stroom van richting veranderen, met een nieuwe sociaaldemocratische agenda, een Nieuwe Tien over Rood.

Onze tien agendapunten

  1. We voeren een offensief tegen armoede en schulden door aan het geldgebrek een einde te maken, met:
  2. Een fors hoger minimumloon en sociaal minimum, conform de eis van de FNV (14 euro per uur), waarmee we de door het Nibud berekende inkomenstekorten op het sociaal minimum wegwerken, we echts iets doen aan het geldgebrek dat de voornaamste oorzaak van armoede en schulden bij huishoudens en een substantiële verhoging van de lonen boven het minimumloon bevorderen. Armoede is in de eerste plaats geldgebrek, daar maken we een einde aan.
  3. We schrappen het minimumjongerenloon voor meerderjarigen en de kostendelersnorm in de bijstand.
  4. We maken een harde, voldoende hoge inkomensvloer tegen armoede met een Zekerheidsinkomen, dat voor iedereen[13] zonder voorwaarden, verplichtingen en verboden anders dan ook een vermogenseis[14] het inkomen aanvult tot het sociaal minimum voor het betreffende huishouden. De bijstand, de Wajong, de ANW, de AOW en de studiefinanciering kunnen dan vervallen. Voor gepensioneerden blijft geen inkomens- en vermogenseis gelden, en de opbouweis vervalt. Door het Zekerheidsinkomen krijgen ook mensen met een kleine aanstelling (afhankelijk van het huishoudinkomen) en bijv. ook kunstenaars een voldoende inkomen, en is er ook een goed inkomensvangnet voor flexwerkers. Het impliceert een aanzienlijke vereenvoudiging en verbetering van onze sociale zekerheid.

Gemeenten houden hun taak op terrein bijzondere bijstand voor aanvullend maatwerk.

We zijn niet voor een onvoorwaardelijk basisinkomen, zonder inkomens- en vermogenstoets, omdat daarmee de marginale druk op meerinkomen bij arbeid te hoog zou worden, om werk nog lonend te maken. De belastingdruk zou tot meer dan 70% oplopen voor ieder arbeidsinkomen, zoals de Rotterdamse econoom Bas Jacobs voorrekende. Daarop kwam ook de grote pleitbezorger van het basisinkomen in Nederland, Rutger Bregman, terug van het onvoorwaardelijke in het basisinkomen.

Om dezelfde reden kiezen wij ook niet voor een Zekerheidsinkomen voor ieder meerderjarig individu, maar voor ieder huishouden. De vrouw van de tandarts of de man van de rechter subsidiëren verhoogt de belastingdruk onnodig. Er is immers geen sprake van geldgebrek. Uitgaan van ieder individu apart zou de uitgaven voor het Zekerheidsinkomen fors verhogen, omdat het sociaal minimum nu voor alleenstaanden hoger is dan voor individuen die een gezamenlijke huishouding voeren. Ook hier doen we dus een concessie aan de beoogde vereenvoudiging. Wel willen we voorkomen dat er onnodige controles plaatsvinden. Niet de huidige praktijk van de Participatiewet, maar die van de Belastingdienst wordt de norm daarvoor. Een postadres moet verder volstaan voor de toekenning van het Zekerheidsinkomen.

De positieve kant van de medaille is dat wij ons Zekerheidsinkomen daardoor veel hoger kan laten zijn dan in welke voorstellen voor een onvoorwaardelijk basisinkomen dan ook gedaan is, en we daarom echt wat kunnen doen aan armoede en geldgebrek. Zelfs zoveel dat we, in combinatie met een nivellerender belastingstelsel (zie onder IV) en lagere vaste lasten (zie V, VI en VII), de fiscale inkomenstoeslagen en aftrekposten kunnen afschaffen, het besteedbaar inkomen voor mensen op het sociaal minimum nog steeds fors laten toenemen. En met die fiscale hervorming wordt wel een volgende aanzienlijke vereenvoudiging gerealiseerd.

Voor zover inkomen niet bekend is bij belastingdienst moet betrokkene inkomen maandelijks doorgeven om in aanmerking te komen. Omdat voor de meeste mensen de inkomens bekend zijn bij de belastingdienst, hoeven zij geen uitkering aan te vragen. Wel zal de belastingdienst de ontvanger vooraf vragen of de inkomensgegevens die zij hebben kloppen.

Anders dan de meeste pleitbezorgers voor een onvoorwaardelijk basisinkomen houden wij vast aan het doel van volledige werkgelegenheid, en zetten daarvoor ook meer en effectievere instrumenten in (zie onder II). Zozeer zelfs dat wij daarmee, samen met ontgroening en vergrijzing, een structureel tekort aan arbeidskrachten verwachten. De robotisering/digitalisering zal daarbij in verhouding maar een beperkt effect hebben, en daar willen we ook beleid voor inzetten. Wel willen we – om redenen van effectiviteit, humaniteit en vereenvoudiging – de plicht tot werk bij een uitkering vervangen door een recht op werk (zie ook hiervoor onder II). Betaald werk levert door de enorme flexibilisering van arbeid nu ook steeds minder inkomenszekerheid en voldoende inkomen op. Bij kleine baantjes wordt door ons voorstel een sterk inkomensvangnet wel gegarandeerd en flexwerkers hoeven niet meer zoals nu eerst hun woning en/of bedrijf ‘op te eten’.

  1. Er komt een aanvalsplan tegen problematische en risicovolle schulden van huishoudens. Het is nu veel te eenvoudig om schulden te krijgen en velen blijven in een vicieuze cirkel van schulden zitten. Nergens in de wereld is de omvang van de schulden per huishouden zo groot als in ons land. Kredietverstrekkers lopen nauwelijks risico, burgers worden weinig beschermd, schulden maken wordt zelfs gestimuleerd, met name door het systeem van studieleningen (dat met het Zekerheidsinkomen vervalt) en door de hypotheekrenteaftrek (zie onder V).
  2. We gaan risico meer bij kredietverstrekkers leggen door bij faillissement geen beslag meer toe te staan op toekomstig inkomen (1 maal in de 6 jaar) en de lijst van bezittingen die je mag houden bij faillissement te moderniseren.[15]
  3. Ook bij hypotheken komt er meer risico bij de kredietverstrekker. Bij het inleveren van het onderpand (de woning) vervalt de hypotheekschuld.[16] Tegelijkertijd worden de normen om in aanmerking te komen voor een hypotheek aangescherpt en de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe hypotheken vervalt, waarbij tegelijkertijd gezorgd wordt voor veel meer betaalbare huur. De maximale hypotheek wordt afhankelijk van de conjunctuur: lager bij stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen (zie ook bij VI en X).
  • Er komt een eenmalig schuldenpardon – een kwijtschelding van alle problematische en studieschulden en van hypotheken die onder water staan, gefinancierd uit een verhoging van de bankenbelasting.
  1. We verzwaren de regulering van reclame voor kredietverstrekking, investeren in onderwijs in financiële planning op scholen en verplichten alle gemeenten tot de instelling van een Geldloket waar gratis financieel advies, hulp en informatie verkregen kan worden.
  2. In plaats van de huidige Wgs, Wsnp en (het schuldenbewind bij) de Wcbm voeren we een geheel nieuw volledig publiek Schuldhulpverleningsstelsel in, volledig geïntegreerd bij de gemeenten. Er geldt een toelatingsrecht en soms zelfs (via de rechter) wordt gedwongen hulpverlening mogelijk. De gemeente moet binnen zes weken een hulpverleningsplan vaststellen, op maat opgesteld gegeven de specifieke situatie van de schuldenaar, waarbij er direct een voor iedereen bindend schuldenmoratorium ontstaat: alle schulden worden bevroren en incasso’s kunnen alleen via de gemeente plaatsvinden en alleen in overeenstemming met het plan. De gemeente kan bewindvoering en budgetbeheer instellen en schulden overnemen. Bewindvoerders zijn bij de gemeente in dienst en moeten gediplomeerd zijn. Het plan moet naast op het maximaal betalen van de schulden ook gericht zijn op het bieden van nieuw perspectief voor de schuldenaar. Er is intensieve begeleiding gericht op het verkrijgen van houdingen en vaardigheden (in die volgorde) die de kans op recidive effectief verkleint. Eventuele kosten daarvan worden gefinancierd uit de bijzondere bijstand. Begeleiders moeten goed opgeleid zijn en ruime regel- en budgetruimte hebben. Gemeenten krijgen hiertoe ruime extra middelen. Schuldenaren en schuldeisers kunnen over besluiten van de gemeente in beroep bij de rechter. Zo’n beroep heeft geen schorsende werking. Na drie jaar worden resterende schulden kwijtgescholden, tenzij de schuldenaar onvoldoende meewerkt, dan wordt deze termijn verlengd (in plaats van, zoals nu, de schuldhulpverlening te staken).
  3. Sociale incasso vanuit de rijksoverheid (vaak de grootste schuldeiser) gaan we organiseren door maatwerk toe te passen bij incasso door het Rijk, met één incassobureau voor alle Rijksdiensten (dus incl. CJIB) en één beleidslijn voor het afschrijven van oninbare vorderingen. We verplichten dat Gemeentelijke Kredietbanken met lage rentes werken (maximaal de rente waarvoor gemeenten zelf kunnen lenen plus aantoonbare kosten). We gaan de zorgplicht vergroten van crediteuren ten tijde van het aangaan van koop-, leen- en huurovereenkomsten. Het commercieel verhandelen van schulden van huishoudens wordt verboden. De zorgplicht van banken e.a. blijft ook bij uitbesteding van incasso bij de oorspronkelijke partij in stand, ook wat betreft aansprakelijkheid.
  • Gemeentelijke vroegsignalering moet verplicht georganiseerd worden. We verplichten de woningcorporaties, zorgverzekeraars, energieleveranciers en waterbedrijven dat zij bij twee maanden achterstand melding doen bij de gemeente. De gemeente moet dan zorgen dat hulpverleners contact leggen met de bewoners, om hen te ondersteunen om weer grip te krijgen op hun geld. Gemeenten moeten ook kijken hoe ze nóg vroeger in actie kunnen komen. Door bijvoorbeeld samen met corporaties en nutsbedrijven alert te zijn op ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals echtscheiding of verlies van een naaste. Corporaties en andere bedrijven kunnen hun klanten dan in contact brengen met instanties die hen hierbij ondersteunen.
  • We voeren een deurwaardersregister en een vergunningsplicht in voor private incassobureaus in om onoorbare praktijken tegen te gaan en bij overtreding deurwaarders te kunnen sanctioneren. Private incassobureaus die woekertarieven rekenen pakken we aan met forse boetes en bij herhaling het ontnemen van hun vergunning.

 

 

 

 

 

 

  1. In plaats van de werklozen pakken we werkloosheid en werkgelegenheid aan en verbeteren de lonen en rechtspositie van werknemers, de beloningsverhoudingen en de aanvullende pensioenen:
  2. Werk wordt van een plicht een recht. De plicht tot werk en alle daarmee verband houdende verplichtingen vervallen.[17] Er komt een recht op goede re-integratie van werk, uitgevoerd door regionale werkwinkels[18], waarin de taken van UWV en gemeenten opgaan, en die bestuurd worden door sociale partners en gemeenten. Zo wordt de huidige complexe en verdeelde steun vervangen door één regeling met één uitvoerder en één loket, voor alle hulp om mensen aan (meer) werk te helpen, van scholing tot loonkostensubsidie en no-riskpolissen voor werkgevers. We stoppen met zelfredzaamheid en eigen kracht als voorwaarde voor hulp. In plaats van wantrouwen, vernederen, verplichten, verbieden en sanctioneren gaan we vertrouwen, aandacht, motiveren, verleiding en faciliteren. Gericht op vast werk. We stoppen met draaideurconstructies als Flextensie en werken zonder loon, en met de tegenprestatie. Er komt een keurmerk voor de kwaliteit van bemiddeling naar werk, inclusief handhaving van de kwaliteit via een meer onafhankelijke inspectie SZW. We bevorderen een integrale aanpak van problemen bij mensen. Prioriteit moet liggen op mensen die niet zelfstandig aan werk komen, en wel met hulp potentieel hebben om (meer) te werken. De minderheid die echt niet kan of wil, laten we met rust. Iedereen die dat wil, krijgt een persoonlijke intake, een re-integratieplan op maat en een persoonlijke, veel beter opgeleide werkcoach, met een veel lagere caseload per werkcoach zodat er voldoende persoonlijk contact is. Sluitstuk is een recht (geen plicht!) op publieke basisbanen voor publieke taken op maat, voor hen die er niet in slagen een reguliere of garantiebaan kunnen vinden, met een volwaardige, normale beloning en rechtspositie.[19]
  3. We nemen specifieke maatregelen waar specifieke groepen werklozen extra problemen hebben om werk te vinden – slachtoffers van discriminatie (leeftijd, niet-westerse afkomst), statushouders, laaggeschoolden, laaggeletterden en mensen met een arbeidsbeperking.
  4. Er komt een extra inzet voor statushouders (huisvesting waar ook werk is, gratis en publiek georganiseerd taalonderwijs, inburgering en beroepsmatige scholing, vooral voor tekortberoepen van goede kwaliteit, al te beginnen in de kleinschalig te organiseren asielopvang die zoveel mogelijk georganiseerd wordt in gemeenten waar zij later ook kunnen werken en wonen, met zoveel mogelijk betrokkenheid van andere burgers uit die gemeenten). Het inburgeringsonderwijs wordt ook opengesteld voor immigranten uit de EU en de deelname daarin is gratis en wordt aangemoedigd.
  5. Voor ouderen (50% van het bijstand-bestand, waarvan 25% HBO-plus) en voor jongeren met een lage opleiding organiseren we generatiecontracten, (om-)scholing, werk-leerovereenkomsten, en fors lagere werkgeverslasten voor oudere werklozen (57-plus) die weer aan het werk geholpen worden – 100% korting bij 1e jaar, 50% bij 2e jaar).
  • We geven extra aandacht aan banen voor laaggeschoolden, met o.m. baansplitsing en fiscale dienstencheques (zoals in België). Een dienstencheque is een waardebon waarmee particulieren op een belastingvriendelijke manier huishoudelijke diensten kunnen kopen. Ze hebben tot doel laaggeschoolden werk te laten doen dat daarvoor vaak zwart werd gedaan.
  1. In de publieke sector moeten we de waarde van werk ook breder bezien dan alleen bedrijfsmatig. Indachtig het motto van de sociale New Yorkse bakkerij Greyston: we don’t hire people to bake brownies, we bake brownies to hire people. Arbeid als de voornaamste waarde. Het geeft zin aan het bestaan en werk voor mensen is goed voor de samenleving als geheel. Het product is een afgeleide. We moeten de schoonmakers, de hoveniers voor het openbare groen, de beveiliging, het caterings- en kantinepersoneel weer zelf in dienst nemen, loketten heropenen en uitbreiden, conducteurs en wijk- en schoolconciërges weer in dienst nemen, loketten heropenen en uitbreiden, conducteurs en wijk- en schoolconciërges weer in dienst nemen, het openbaar vervoer en nutsbedrijven weer terugbrengen in de publieke sector, etc. Waar de administratie en andere ondersteuning nodig en nuttig is, kan baansplitsing plaatsvinden, waarbij deze taken door lager geschoolden worden overgenomen. Baansplitsing kan ook door de aanstelling van assistenten voor taken die geen hoge opleiding vereisen. In de banenplannen voor de publieke sector worden aparte doelstellingen en instrumenten opgenomen voor laaggeschoolde arbeid. Ook sommige privatiseringen, zoals bij het openbaar vervoer en de post, pakken slecht uit voor laaggeschoolden. Het arbeidsintensieve karakter van deze sectoren en de concurrentiestrijd geven nu een voortdurende prikkel tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden. En dus tot het gevaar van een volgende race naar de bodem, zoals we die ook in de thuiszorg hebben gezien. Bij de toekomst van dit soort sectoren moeten de banen en goede arbeidsvoorwaarden, samen met de kwaliteit voor de cliënten centraal worden gesteld door daar de regels op toe te spitsen.
  2. De facilitering van mensen met een arbeidsbeperking wordt fors uitgebreid. SW-bedrijven sluiten aan bij de voorgestelde regionale werkwinkels als expertcentra en ontwikkelbedrijven – SW-bedrijven voeren de regie over beschut werk. De verplichtingen voor werkgevers en ondersteuning voor beschut werk (Quotumwet) en social return on investment worden uitgebreid – de versoepelingen over welke banen meetellen bij het bereiken van de quota worden teruggedraaid. Bij overheden en bedrijven organiseren we positieve prikkels om beschut werk te realiseren. Tegelijkertijd verhogen we het budget hiervoor en versimpelen we de regels.[20]
  3. En er moet daarnaast een fors offensief tegen laaggeletterdheid komen. Dat moet voor deze grote groep mensen die nu onvrijwillig langs de kant staan belemmeringen wegnemen. Zie bij VII onder onderwijs.
  4. Werk moet blijven lonen. Als je werkt moet je meer verdienen dan in een uitkering, en je moet meer geld overhouden. Meer werk vanuit een gegarandeerd Zekerheidsinkomen wordt eerst minder belast.[21] We vervangen de arbeidskorting door een specifieke arbeidstoeslag voor alleen lage inkomens.
  5. Werk blijft belangrijk. Werk (betaalde arbeid) is naast een deugdelijke woning, goede zorg en goed onderwijs essentieel als belangrijke bron van bestaanszekerheid. Betaald werk geeft natuurlijk in de eerste plaats een inkomen, maar werk is veel meer dan een inkomen. Het geeft zin, identiteit, structuur en sociale context aan je leven. Mensen stellen zich vaak voor met hun naam én hun beroep. Zonder werk geen beroep, geen collega’s. Waar praat je over in je vrije tijd? En met wie? Werk is niet een ongemak wat we moeten verduren om inkomsten te kunnen generen, opdat we maar voldoende kunnen consumeren. Werk vormt ons tot wie we zijn – als er geen werk meer is, dan raakt dat ons ‘zijn’. Dat besef je pas goed als je het niet meer hebt.

Werkloosheid is geen economisch probleem, maar een sociaal en een ordeningsprobleem. Werk is in onze tijd hét middel tot erkenning, ontplooiing, sociale contacten en dagritme. Werk geeft mensen ook een onderhandelingspositie over je inkomen. Het maakt je minder afhankelijk. Het is belangrijk dat onze PvdA blijft strijden voor goed en zinvol werk, met een goede, zekere rechtspositie, voor iedereen die dat wil. De meeste mensen willen dat ook, met name hen die onvrijwillig geen betaald werk (meer) hebben.

Het is daarom geen zegening als werk overbodig zou worden, al is het verdwijnen van vies, ongezond, en vervelend werk door automatisering en robotisering natuurlijk voor de meeste mensen niet iets om te betreuren. En het is ook niet onvermijdelijk dat werk zou gaan verdwijnen.

In de eerste plaats kunnen we er iets aan doen, de overheid heeft tal van instrumenten daarvoor. Het is belangrijk dat onze overheid weer zijn rol pakt als het gaat om het vergroten van het aantal en het eerlijker verdelen van banen. Te lang is gedacht dat alleen de markt banen zou kunnen maken, en de overheid alleen zou kunnen faciliteren. De sociaaldemocratie staat voor de maakbaarheid van werk. De overheid moet streven naar volledige werkgelegenheid, voor iedereen die wil en kan werken. In de publieke sector kan en moet zij dat rechtstreeks doen, in de marktsector kan zij dat bevorderen door gunstige voorwaarden te scheppen (o.m. door investeren in arbeid goedkoper te maken) en afspraken te maken. Daarbij is het macro-economisch beleid belangrijk voor de creatie van banen.

En in de tweede plaats zal er door vergrijzing en ontgroening eerder een tekort dan een overschot aan arbeid ontstaan, al is er een toenemende mismatch tussen vraag en arbeid op de arbeidsmarkt. Door robotisering zullen banen verloren gaan, maar veel meer banen zullen erdoor veranderen, en er zullen ook nieuwe banen bijkomen.

Het is tijd voor een 21ste eeuws Plan voor de Arbeid! We hanteren een doelstelling van volledige werkgelegenheid, bijv. nationaal gefixeerd op 2%[22] – banen van bijv. tenminste 20 uur, en tenminste 80% met een vast contract. Dat doen we door:

  1. We investeren in 300.000 reguliere banen in de publieke sector (zorg, onderwijs, veiligheid, etc.)[23] en in betere beloning, en bestrijden daarmee de huidige desastreuze werkdruk. De eisen van de vakbeweging, Zorg in Actie en Leraren in Actie worden ondersteund. In totaal gaat het om ca. 15 miljard euro aan structurele extra uitgaven voor de publieke sector voor extra banen, vermindering werkdruk en betere beloning. Publieke banen zijn echte banen, belangrijk voor onze welvaart en ons welzijn. Wij zijn ideologisch voor een sterke, activistische overheid en publieke sector, en nemen afstand van een kleine overheid en publieke sector als ideologisch doel. Het maakt economisch niets uit waar iemand zijn of haar brood verdient.[24] De overheid is de grootste directe en indirecte werkgever en moet in de bedrijfsvoering ook de werkgelegenheidsdoelstelling weer zwaar laten meetellen, vooral ook waar het gaat om laaggeschoold werk. Denk aan conciërges, conducteurs, klassenassistenten, huishoudelijke hulp, burger/klantcontacten, buurtwachten, etc. Hogere salarissen in de publieke sector zullen tezamen met het fors hogere minimumloon en groeiende tekorten op de arbeidsmarkt een inmiddels door bijna iedereen gewenste loongolf veroorzaken.

Het probleem in Nederland is niet dat de collectieve uitgaven te hoog zijn, maar dat de collectieve lasten zo oneerlijk zijn verdeeld. Er is genoeg ruimte om te investeren, als we ook bereid zijn tot die eerlijke verdeling (zie voor voorstellen onder IV).

Een euro besteed door de overheid levert gemiddeld genomen meer werkgelegenheid op dan een euro besteed door de markt. Dat heeft met drie dingen te maken:

1) De overheid kan sturen op werkgelegenheid, de markt doet dat niet.

2) De publieke sector bestaat vaker uit diensten en dat is arbeidsintensiever.

3) Publieke bestedingen vloeien minder weg naar het buitenland.

  1. We gaan concrete aantallen extra banen als verplichtende voorwaarde koppelen aan grote overheidsinvesteringen, waaronder de duurzaamheidstransities. Mensen die daar hun baan verliezen worden met een speciaal transitiefonds geholpen naar nieuwe banen. De overheid moet ook investeren in een ambitieuze robotagendawaarin een mensgericht technologieontwerp centraal moet staan, samen met bedrijven door technologieontwikkelaars en kennisinstituten, naast scholing en opleiding, centraal moet staan. Robotisering moet gericht zijn op veranderingen van werk, niet op verlies van werk.[25]
  • We gaan werkgeverslasten verlagen en prikkels invoeren voor meer werk. Dat doen we door de franchise (vaste korting per werknemer) in de grondslag voor werkgeverslasten te verhogen zodat bedrijven met meer werknemers een relatief voordeel genieten ten opzichte van kapitaalintensieve bedrijven, en dat nog meer te doen voor laaggeschoold werk.[26] De Ziektewet gaan we voor MKB-ondernemingen voor het eerste half jaar een collectieve verzekering van maken. We voeren premiedifferentiatie in de WW-premies in, waarbij werkgevers die grote aantallen werknemers de WW insturen meer premie betalen. Dat levert structurele werkgelegenheid op, zonder extra lasten voor de overheid. De financiële verantwoordelijkheid voor het eerste halfjaar van de WW leggen we volledig bij werkgevers. Daarmee wordt de structurele werkgelegenheid ook vergroot, terwijl daarbij het saldo voor de overheidsfinanciën positief uitvalt. In beide gevallen worden begeleiding van werknemers en van-werk-naar-werktransities aantrekkelijk voor werkgevers. Ontslaan wordt kostbaarder en dus ontmoedigd.
  1. We zetten in op een substantiële verhoging van de lonen. We streven daarbij naar een gemiddelde loonsverhoging van 5% per jaar voor de eerstkomende periode, met fors hogere percentages voor lagere en middeninkomens (door een vaste inkomensverhoging als bodem, indachtig de oude vakbondsleus ‘centen in plaats van procenten’) en lagere percentages voor hogere inkomens. De maatregelen om het minimumloon en de lonen in de publieke sector fors te verhogen, zullen bij een steeds krapper wordende arbeidsmarkt daarbij helpen.

De Nederlandse economie draait als een tierelier, maar mensen merken daar in hun beloning weinig van. Het geld gaat naar aandeelhouders of wordt gebruikt voor speculatie. Wie voor zijn inkomen afhankelijk is van arbeid ging er de afgelopen 25 jaar nauwelijks op vooruit, terwijl kapitaalbezitters het geld binnen zien stromen. Bedrijven maken grote winsten sinds de crisis en de lonen zijn op deze stijging van de winsten achtergebleven. Het netto beschikbare inkomen van huishoudens is gecorrigeerd voor inflatie in de afgelopen 25 jaar nauwelijks gestegen, terwijl de economie in diezelfde periode wel met bijna veertig procent groeide (gecorrigeerd voor het toegenomen aantal huishoudens). Het aantal werkende armen in Nederland is zelfs sinds 2001 met 50% toegenomen.

De AIQ, de arbeidsinkomensquote, meet welk deel van wat we in Nederland verdienen dat bij werkenden terecht komt. Die AIQ was veertig jaar geleden boven de 90, maar is na de loonmatiging van het Akkoord van Wassenaar nog veel verder gedaald en staat inmiddels op 72,5. De daling leidt niet alleen tot cynisme en boosheid bij veel mensen, het is ook slecht voor de economie. De winsten komen in toenemende mate terecht bij aandeelhouders en bedrijven die het niet in de echte economie besteden maar aan vastgoed en exotische financiële instrumenten. De arbeidsproductiviteit neemt al jaren toe zonder dat de lonen stijgen. En dan gaat er iets mis, want door die stijgende arbeidsproductiviteit wordt er wel méér gemaakt, maar als mensen geen geld hebben om meer te kopen, heb je er weinig aan. De koopkracht stokt en dus de afzet, terwijl de bubbels en speculatie toenemen. Door meer binnenlandse bestedingen zal de werkgelegenheid stijgen.

Naast koopkracht en AIQ is er nog een andere manier om te kijken of werkenden een eerlijke portie van de economische groei krijgen, namelijk of de loonstijgingen in lijn zijn met de toename van de arbeidsproductiviteit. Maar terwijl de arbeidsproductiviteit in Nederland sinds 1997 met 25% toenam, is het uurloon slechts met 8% gestegen (allebei gecorrigeerd voor inflatie). De overheid doet het als werkgever overigens niet beter dan de marktsector, de loonstijgingen zijn bij de overheid zelfs gemiddeld genomen iets lager. Vorig jaar stegen de lonen in de publieke sector slechts met 0,9%, terwijl de inflatie 1,4% was, het inkomen nam in feite af. In harde euro’s is het beeld nog schokkender. Alle Nederlandse niet-financiële vennootschappen (exclusief de financiële sector) maakten in 2015 gezamenlijk een brutowinst van 203 miljard euro en daarvan werd bijna 50 miljard uitgekeerd aan aandeelhouders, zo blijkt uit de Nationale Rekeningen. Ter vergelijking: de werknemers kregen voor hun werk bij die bedrijven 235 miljard euro, voor 4,3 miljoen fulltime arbeidsjaren. De verhouding tussen winst en loonkosten is trouwens bij grote bedrijven heel anders dan in het midden- en kleinbedrijf. Bij grote bedrijven is de verhouding 1 op 1,5, oftewel de loonkosten zijn slechts anderhalf keer zo hoog als de netto winst. Bij het midden- en kleinbedrijf is deze verhouding 1 op 3,5. Er gaat daar drieënhalf keer zo veel naar lonen als naar de netto winst.

Werkgevers beweren vaak dat de achterblijvende lonen de schuld zijn van de overheid. Die zou de salarissen met belastingen en premies te veel afromen. Maar de AIQ meet de bruto inkomensverdeling tussen arbeid en kapitaal, daarin speelt de belastingdruk geen rol. Een dalende AIQ betekent eenvoudigweg dat bedrijven en hun financiers een groter deel van de koek zelf houden. Ook de geringe stijging van het gemiddelde uurloon ten opzichte van de arbeidsproductiviteitsstijging kan niet te maken hebben met afroming door de overheid: het gaat hier om de bruto-bruto loonkosten die werkgevers betalen, dus de premies zijn er nog niet af.

De (netto) koopkracht wordt natuurlijk wel beïnvloed door de overheid. Maar de collectieve lasten zijn nu lager dan begin jaren negentig, een uitdijende overheid kan dus nooit de oorzaak zijn van de stagnerende koopkracht. De laatste paar jaren zijn de lasten wel toegenomen, maar ze zijn nog altijd lager dan 25 jaar geleden. De toename van de laatste jaren had trouwens niet te maken met hogere publieke uitgaven (die zijn juist flink gedaald door de bezuinigingen), maar de extra belastinginkomsten werden gebruikt om een begrotingsoverschot te creëren en de dalende gasinkomsten te compenseren.

De bovengenoemde cijfers zijn eigenlijk nog geflatteerd. De topinkomens, die de afgelopen twintig jaar flink gestegen zijn, zitten bijvoorbeeld ook in de AIQ, dat is immers ook inkomen uit arbeid. Voor de meeste inkomens daalt de AIQ dus sterker dan je op grond van het gemiddelde zou denken. De cao-lonen stijgen, gecorrigeerd voor inflatie, al sinds de jaren tachtig niet meer. En tussen 2010 en 2014 daalden ze zelfs. Terwijl voor het gros van de mensen het cao-loon bepalend is voor hun inkomensontwikkeling, dat dreigt door alle ruis over inkomensplaatjes wel eens vergeten te worden.

Een andere reden waarom het met het kapitaal nog beter gaat dan de statistieken al doen vermoeden, is dat een groot deel van het vermogen zich onder de radar bevindt. Na overlijden blijken, bij de opgave voor de erfenisbelasting, de vermogens van mensen veel hoger dan de bedragen waar de belastingdienst en het CBS rekening mee hielden. Ook dat betekent dat de werkelijkheid nog schever is dan uit de statistieken blijkt. Wat ook niet in de AIQ of het besteedbaar inkomen naar voren komt, is dat door flexwerk de inkomens van veel mensen niet alleen lager maar ook onzekerder zijn.

Toen bedrijven in de jaren zeventig en tachtig klaagden dat de lonen te hoog waren, was hun belangrijkste argument dat er daardoor te weinig overbleef om te kunnen investeren. Door investeringen groeien economie en werkgelegenheid, dus hebben we allemaal baat bij hogere winsten, heette het. Maar het overgrote deel van de winsten wordt niet besteed aan investeringen. Uit de langjarige winst- en investeringscijfers van de Nationale Rekeningen blijkt een duidelijke trend: de winsten stegen de afgelopen twintig jaar, maar de investeringen namen juist af. De winst wordt in toenemende mate uitgekeerd aan aandeelhouders, toegevoegd aan het vermogen van het bedrijf of gebruikt om de eigen aandelen mee op te kopen.

Van de 203 miljard bruto jaarwinst in 2015 van niet-financiële vennootschappen werd 49 miljard uitgekeerd aan de aandeelhouders en nog eens 12 miljard vloeide naar buitenlandse bedrijfseigenaren. Er werd 74 miljard geïnvesteerd en voor 13 miljard belasting betaald. De winstcijfers waren trouwens tijdens en na de financiële crisis van 2008 nauwelijks lager dan nu.

Bij de financiële vennootschappen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen) gaat het om nog extremere verhoudingen. In 2015 werd 19 miljard aan arbeidskrachten betaald en 106 miljard aan winst uitgekeerd. Geïnvesteerd werd er nauwelijks en ze betaalden slechts 4 miljard winstbelasting. Tot die financiële vennootschappen behoort ook een groot deel van de zogeheten brievenbusfirma’s.

Een groot deel van de winst gaat op aan het opkopen van de eigen aandelen. Bedrijven vermelden niet hoeveel ze hieraan besteden en het staat ook niet in de Nationale Rekeningen, maar volgens het CBS gaat het bij de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven jaarlijks gemiddeld om bijna twintig miljard. Wegens bezuinigingen op het CBS houdt het bureau deze cijfers overigens sinds zomer 2016 niet meer bij.

Het opkopen van eigen aandelen heeft als doel om de aandelenwaarde van het bedrijf op te drijven en het dividend op de overblijvende aandelen te verhogen. Bovendien levert het aandeelhouders cash op waarmee ze weer aandelen van andere bedrijven kunnen kopen. Maar waarde toevoegen aan de economie doet het niet. Het overgrote deel van de aandeelhouders is eenvoudigweg speculant. Aandeelhouders van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven verkopen gemiddeld binnen een half jaar hun aandelen weer. Het bevestigt dat het hun niet om langjarig investeren in het bedrijf te doen is maar om snelle winst op aandelen.

De niet-financiële vennootschappen houden, naast de winst, jaarlijks ook nog eens zo’n vijftig miljard euro ‘over’, blijkt uit de Nationale Rekeningen. Die vijftig miljard, die niet als winst te boek staat, wordt gebruikt als oorlogskas voor de overname van andere bedrijven. Afgelopen jaar besteedden Nederlandse bedrijven ruim 43 miljard aan het opkopen van andere bedrijven.

Het opkopen van eigen aandelen, het op grote schaal overnemen van andere bedrijven en de hoge dividenduitkeringen hebben met elkaar gemeen dat hiermee in feite geld onttrokken wordt aan de reële economie: er wordt geen productie mee gecreëerd, het leidt slechts tot prijsstijgingen van bestaande producten, het geld verdwijnt als het ware in stijgende aandelenkoersen en oplopende vastgoedprijzen.

De vijfhonderd grootste bedrijven van de VS keerden vorig jaar zo’n 1000 miljard dollar uit aan de aandeelhouders. Het gaat hierbij vanzelfsprekend om bedrijven die ook in Nederland actief zijn. Die 1000 miljard is meer dan het ooit geweest is. En om een voorbeeld dicht bij huis te noemen: ING keerde haar aandeelhouders zowel in 2015 als in 2016 2,5 miljard euro dividend uit. Aandeelhouders van AEX-bedrijven maakten vorig jaar (2017) een gemiddeld rendement van 16,5%. Daar zijn de percentages van Thomas Piketty niks bij.

De Franse econoom liet in zijn veelbesproken boek Kapitaal in de 21ste eeuw zien dat bij rendementen van gemiddeld 5% de ongelijkheid tussen kapitaalbezitters enerzijds en werkenden anderzijds al sterk toeneemt. De aandelenwaarde van verzekeraar ASR steeg met 50%. ASML uit Veldhoven maakte vorig jaar 2,1 miljard winst en de aandelenkoers steeg in een jaar tijd met 49%. De aandeelhouders van ASML kregen 600 miljoen dividend uitgekeerd. En geld dat verkregen wordt, moet ook weer ergens heen. Afgelopen jaar besteedden beleggers ruim 20 miljard aan Nederlands vastgoed. Het gaat daarbij voor het overgrote deel om bestaand vastgoed dat hierdoor alleen nog maar verder in prijs stijgt. Volgens dataverzamelaar Preqin kwam er daarnaast in 2017 zo’n 9,4 miljard euro terecht bij Nederlandse private-equity-fondsen, die daarmee bedrijven opkopen. In de jaren daarvoor was dat gemiddeld zo’n 2 miljard.

Mede dankzij de immense waardestijging van aandelen nam het vermogen van de vijfhonderd rijkste mensen ter wereld volgens onderzoek van Bloomberg vorig jaar met 1000 miljard dollar toe, een stijging van 23 procent. Onder die vijfhonderd zitten twee Nederlanders: Charlene de Carvalho-Heineken (dochter van) en Randstad-oprichter Frits Goldschmeding. De laatste ging er in één jaar 800 miljoen op vooruit. Goldschmeding heeft zijn vermogen te danken aan zijn uitzendbureaus. En flexwerk is, hoe ironisch, zowel oorzaak als gevolg van de verschoven verhouding tussen arbeid en kapitaal.

Begin dit jaar kwam ontwikkelingsorganisatie Oxfam Novib met haar jaarlijkse onderzoek naar de verdeling van rijkdom in de wereld. In één jaar tijd (tussen maart 2016 en maart 2017) nam het wereldwijde vermogen met 9000 miljard dollar toe, en 82% daarvan kwam terecht bij de rijkste één procent van de wereldbevolking. In Nederland namen de vermogens in datzelfde jaar met 222 miljard toe.

Door de toenemende ongelijkheid van kapitaalinkomen en arbeidsinkomen zeggen de cijfers waarmee we gewend zijn om over de economie te praten eigenlijk niks meer. Het bbp of de groei van het bbp, het zegt steeds minder over hoe het met mensen gaat. De extreme verwijdering van arbeid en kapitaal maken gemiddelde cijfers weinig zeggend.

Als een steeds groter deel van de taart naar de factor kapitaal gaat, gaat er automatisch een kleiner deel naar arbeid, dat is helder. Maar bovendien treden vicieuze cirkels op, waardoor er voor werkenden nog weer minder overblijft.[27] Dus pleiten wij met DNB: laat de overheid ervoor zorgen dat de lonen harder stijgen ten koste van de bedrijfswinsten. Het moet meer lonend worden voor kapitaalbezitters om te investeren in banen en hogere lonen en minder lonend worden om kapitaal te laten staan zonder dat het productief is.

  1. We maximeren wettelijk de verhouding tussen het laagste en hoogste loon in een bedrijf of instelling met een Wet op maximale beloningsverhoudingen. Bijv. de best en de slechts beloonde medewerker mogen dan bijv. niet meer dan twintig maal in beloning verschillen, tenzij de OR of een meerderheid van het personeel daarvoor expliciet toestemming geeft. Ook ingehuurd personeel en bestuurders vallen onder deze regeling. De beloningsverschillen zijn nu idioot hoog en worden steeds groter.[28] Grote bedrijven verdedigen hun grote beloningsverschillen tussen de top en de werkvloer vaak met het argument een groot en complex bedrijf een schaars soort manager vraagt. Die schaarsheid verklaart volgens hun de supersalarissen die deze managers verdienen, en ook dat die supersalarissen de afgelopen dertig jaar verzesvoudigd zijn: de grote bedrijven zijn ook zesmaal in omvang toegenomen. Het is echter vrij discutabel of die topmanagers de juiste beslissingen voor het bedrijf nemen. Bedrijven waar de beloningsverschillen kleiner zijn presteren ook niet slechter. Het hele argument is grote onzin.

En we gaan een eind maken aan de uitzonderingen op de beperking van topinkomens in de publieke sector, gouden handdrukken met 80% belasten en variabele beloning strakker reguleren. Bestuurders van ondernemingen mogen geen aandelen van het eigen bedrijf meer ontvangen als bonus.

  1. Het bestaande LIV (Lage Inkomens Voordeel, een loonsubsidie aan werkgevers voor banen met een laag loon) wordt beperkt: deze blijft alleen beschikbaar voor ondernemingen met een lage winstmarge en hij wordt zo aangepast dat loonstijgingen niet worden beperkt.[29]
  2. We voeren een collectieve vermogensaanwasdeling Werknemers gaan meeprofiteren van vermogensopbouw van hun onderneming. Daarmee realiseren we alsnog een belangrijke belofte van het roemruchte kabinet-Den Uyl.
  3. En we zorgen voor afdwingbare gelijke beloning van mannen en vrouwen, naar IJslands voorbeeld, en een quotumregeling voor vrouwen in topfuncties bij bedrijven en in de publieke sector.
  4. We maken voorts een eind maken aan de doorgeslagen flexibilisering van werk door vast en eerlijk werk en loon als norm te herstellen. Arbeidsverhoudingen keren steeds meer terug naar de 19e Doorgeschoten flexibilisering, liberalisering en privatisering bedreigen steeds meer de rechts- en onderhandelingsposities van werknemers. Bescherming tegen gevolgen van ziekte en arbeidsbeperkingen is er nog maar voor 60% van de werknemers. Onder het motto dat flexibilisering nodig is voor de economie en werk­gelegenheid werd onder meer het ontslagrecht versoepeld, flexwerk gemakkelijker gemaakt, de WW verkort. De redenering was dat werkgevers eerder mensen aannemen als ze hen ook weer makkelijk kwijt kunnen. Bovendien maakt het bedrijven wendbaarder, en dat zou weer goed zijn voor concurrentiekracht en economische groei. Bedrijven en de publieke sector sloegen de afgelopen jaren hard aan het flexibiliseren: werk outsourcen, meer tijdelijk personeel, uitzendkrachten, werken met ‘payroll-bedrijven’, de schoonmaak, bewaking en catering uitbesteden etc.

Uit veel onderzoek blijkt echter helemaal geen positief verband tussen een flexibele arbeidsmarkt en een hogere economische groei: in landen met een gereguleerde arbeidsmarkt is de groei hoger dan in landen met een ‘flexibeler’ arbeidsmarkt. Bij bedrijven met veel tijdelijke werknemers is de arbeidsproductiviteit zelfs minder hoog: er moeten steeds nieuwe krachten ingewerkt worden, mensen op een tijdelijk contract zijn de laatste maanden van hun contract vaak minder productief, en aanbesteding en inkoop bij andere bedrijven betekent dat er altijd geld aan de strijkstok van dat andere bedrijf blijft hangen.

Een lagere arbeidsproductiviteit is op langere termijn slecht voor de economie. Ook is een flexibele arbeidsmarkt slecht voor de innovatie: personeel waar in geïnvesteerd wordt en dat zich verbonden voelt aan een bedrijf, draagt meer bij aan innovatie dan los-vaste mensen. Door meer flexwerk trekt Nederland ­bovendien laagopgeleide arbeidsmigranten aan. Mensen leveren beter werk als je hun de kans geeft om zich met dat werk te verbinden, er hun ziel in te leggen. Arbeid krijgt zo zijn waarde weer terug. Daarom is deflexibilisering, zoals het weer in dienst nemen van schoonmakers bij de Rijksoverheid zo’n belangrijke maatregel.

Het verschil in regulering tussen tijdelijke en vaste contracten is in geen enkel ander OESO-land zo hoog als in Nederland. Nog steeds stijgt het aantal flexbanen sneller dan het aantal vaste banen. Vier op de tien werkenden hebben inmiddels geen vast contract meer, zo’n 3,3 miljoen mensen. De stijging zit vooral bij laagopgeleiden en jongeren. De Nederlandse arbeidsmarkt krijgt hierdoor een steeds meer gesegmenteerd karakter. Groepen werkenden hebben verschillende rechten. De doorstroming naar de contracten met de meeste rechten (vaste arbeidscontracten) is beperkt. Eén op de drie werkenden heeft nu geen vast dienstverband. Eén op de acht werkenden is ZZP-er. Dit stijgt snel – rond 2000 was dat nog één op de 16. Nederland is koploper op het Europese continent als het gaat om tijdelijke arbeidscontracten, oproepcontracten, flexcontracten, nul-urencontracten, outsourcing, payrolling en zelfs werken met helemaal geen contract, ook bij overheidsinstellingen. Nergens in Europa zijn zoveel ZZP-ers en groeit het flexwerk zo snel als in ons land. Werkgevers gebruiken steeds vaker arbeidsrelaties waarvoor geen of weinig ontslagbescherming geldt, geen loondoorbetaling bij ziekte, geen cao-bescherming, geen arbeidsongeschiktheids- en pensioenpremie, en in toenemende mate ook ZZP-constructies, waarbij ook geen minimumloon geldt – terug naar 19e eeuwse arbeidsverhoudingen.

De meeste mensen kiezen niet voor flexwerk en het aandeel onvrijwillige ZZP-er stijgt. Zevenendertig procent (314.000) van de 849.000 (cijfers 2014) ZZP-ers verdient zo weinig dat ze geen belasting hoeven te betalen (minder dan 16.500 euro). In 2015 was het Rijk wel 3,5 miljard euro kwijt aan fiscale regelingen voor zelfstandigen, zoals de startersaftrek, de zelfstandigenaftrek (7280 euro per jaar) en de MKB-winstvrijstelling (14% belastingvrije winst). Deze privileges zorgen ervoor dat ZZP-ers geen belasting hoeven te betalen over hun eerste 24.000 euro aan verdiensten, bijna vier keer zoveel als wat een werknemer belastingvrij kan verdienen.

Dit ondermijnt het draagvlak voor de regelingen in onze verzorgingsstaat: ze betalen bijv. niet mee aan de AOW maar profiteren er wel van. Slechts 3% van de ZZP-ers groeit door tot een bedrijf met personeel. Een ZZP-er kost meer dan hij oplevert, zo concludeert het SEO in juni 2017.

De huidige regelingen maken ZZP-er ten opzichte van een werknemer te goedkoop. De ZZP-er die bruto 24.000 verdient houdt daar door toeslagen 28.228 aan besteedbaar inkomen aan over, terwijl de werknemer slechts 20.885 aan over. De werkgever van de werknemer is daarenboven 12.000 euro extra kwijt aan werkgeverslasten, die hij niet betaald als hij een ZZP-er aantrekt. Daardoor kunnen werknemers niet meer concurreren met ZZP-ers en wordt het evenwicht op de arbeidsmarkt verstoord.

ZZP-ers verdienen niet alleen weinig (bijna 40% minder dan het minimumloon), maar ze zijn ook slecht verzekerd. Bij ziekte moeten ze het zelf oplossen en de Arbowetgeving is niet van toepassing. En van de ZZP-ers is 78% niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en bouwt 88% geen pensioen op. Het gemiddeld inkomen van ZZP-ers daalt ook: tussen 2007 en 2014 is dat gedaald van 45.000 naar 34.000 euro, een daling van 25%. Velen verdienen minder dan 22.000 euro. Hoogopgeleide, fulltime werkende ZZP-ers verdienen gemiddeld 30% minder dan hun collega’s in vaste dienst.

Het grootst is het gat bij uitvoerend kunstenaars als acteurs en musici. Orkesten blijven overeind door het uitknijpen van zelfstandige musici. Ook bij architecten speelt hetzelfde, daar is ook het verschijnsel van onbetaalde ‘stages’ na afloop van de studie een groeiend probleem. Vooral in de zakelijke dienstverlening, bouw, zorg, detailhandel, cultuur en ICT maakt men graag gebruik van ZZP-ers. ZZP-ers die werken als winkelier of teamleider in de detailhandel verdienen volgens het CBS 41% minder dan werknemers die hetzelfde doen. Andere beroepsgroepen waar ZZP-ers slecht verdienen zijn docenten, vertegenwoordigers, inkopers, kinderopvangleidsters en zakelijke dienstverleners. Alleen artsen verdienen substantieel meer als ZZP-er.

De groei van het flexwerk komt vooral terecht bij laagopgeleide werknemers en bij jongeren. Vast werk is er steeds meer alleen voor hoogopgeleiden. Onder jongeren en bij m.n. laaggeschoolden verdwijnt veel werk en wordt nieuw werk vaak slecht betaald flexwerk met een slechte rechtspositie, weinig bestaanszekerheid en geen sociale bescherming of pensioenopbouw. De ongelijkheid in onze samenleving, die toch al zeer groot is geworden, wordt daardoor nog groter. Ook zie je dat meer vrouwen dan mannen veroordeeld worden tot flexwerk, hetgeen de economische zelfstandigheid van vrouwen verder ondermijnt.

Conjuncturele schokken concentreren zich bij de groepen zonder vast contract. Flexwerkers hebben volgens het CPB (november 2016) driemaal zoveel kans op werkloosheid en armoede. Bovendien heeft deze groep lagere lonen en minder opleidingskansen. ZZP-ers komen nu pas in aanmerking voor een bijstandsuitkering als ze hun vermogen, inclusief woning, hebben ‘opgegeten’. Flexibel werk betekent afhankelijkheid, permanente druk van opgedrongen targets, case-loads en van maximale prestaties in zo kort mogelijke tijd, zonder enig vangnet of bescherming voor ontslag, ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioen.

Schijnconstructies tieren welig. Contracten zijn steeds meer tijdelijk en ontslag eenvoudiger. Velen van hen hebben ook niet meer de bescherming van het minimumloon en van de opbouw van een redelijk pensioen. De armen sterven steeds vaker voordat ze aan pensioen toekomen, hun premiegeld gaat naar de rijken die wel met vroegpensioen kunnen gaan. We gaan flexwerk minder aantrekkelijk, dus duurder maken. Met:

  1. Voldoende hoge minimumtarieven voor ZZP-ers in plaats van fiscale zelfstandigenaftrek, gelijkwaardig aan het salaris van een vergelijkbare werknemer inclusief de kosten voor verplichte verzekering voor arbeidsongeschiktheid en aanvullend pensioen.
  2. De transitievergoeding moet al vanaf dag één bij flexwerk worden opgebouwd, niet zoals nu, pas na twee jaar.
  • We pakken schijnzelfstandigheid, zoals bij platformbedrijven, ook wettelijk aan, door dit soort constructies aan te merken als werknemer in loondienst.
  1. We gaan flexwerk hogere werkgeverslasten opleggen door differentiatie in de franchise en hogere WW-premies.
  2. De Arbowet gaat ook dezelfde materiële bescherming geven voor ZZP-ers.
  3. De collectieve regeling voor ziekteverzuim voor MKB gaat alleen gelden bij vast werk.
  • In de publieke sector voeren we een plicht in tot vast werk, tenzij beargumenteerd kan worden waarom dat niet kan. Dit geldt ook in subsidierelaties en aanbestedingseisen. Dit impliceert o.m. een verbod op alfahulpconstructies in de thuiszorg. De aanbestedingen en bekostiging moeten uitgaan van een normale cao en niet leiden tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden, op straffe van dat ze onverbindend worden verklaard. Uitzonderingen op de norm van vast werk moeten gemotiveerd worden en deze zijn vatbaar voor beroep.
  • Payrollconstructies en nul-urencontracten worden verboden.
  1. Het laten uitvoeren van regulier werk door stageairs zonder normale beloning, al dan niet reeds afgestudeerd, wordt verboden en streng gehandhaafd.
  2. De werknemersverzekeringen blijven in stand. De keuring bij de WIA gaan we onafhankelijk inrichten. De re-integratie van mensen uit de WIA naar werk wordt geïntegreerd in de nieuwe werkwinkels die daartoe samenwerken met de SW-bedrijven als expertcentra. Op de WIA-uitkeringen wordt niet – zoals Rutte III van plan is – bezuinigd, ook niet in de toegang tot de regeling.
  3. Iedereen krijgt een collectief aanvullend pensioen, doordat er een wettelijke verplichting komt om per bedrijf/instelling of per bedrijfstak zo’n pensioen te regelen met een minimum niveau voor alle werknemers, inclusief jongeren, flexwerkers en zzp-ers. In afwijking van het pensioenakkoord komt er geen individualisering van het aanvullend pensioen, ook de doorsneepremie blijft. De kans op het realiseren van de indexering en het voorkomen van kortingen wordt vergroot door naast het hogere basispensioen (AOW/Zekerheidsinkomen) en de bredere premiegrondslag, ook het vermogensbeleid verder te reguleren. Dat moet gaan voldoen aan eisen van sociale en ecologische duurzaamheid, en de risico’s bij het vermogensbeheer zodanig verminderen dat een hogere rekenrente verantwoord is.
  4. De bevriezing van de pensioenleeftijd op 66 jaar uit het Pensioenakkoord wordt verlengd tot tenminste 2030. Daarnaast willen we de koppeling die aan de levensverwachting daarna plaatsvindt verder structureel verzachten: Elk jaar extra gemiddelde levensverwachting vertaalt zich dan in een half jaar langer kunnen genieten van je AOW (in plaats van met vier maanden, zoals in het Pensioenakkoord). Voorts willen we een eerdere pensioenleeftijd mogelijk maken voor lagere en middeninkomens na 45-jarig werken en voor mensen die een bepaalde minimumduur werken in beroepen waar statistisch gezien een hogere vroegere sterftekans en kans op eerdere (gedeeltelijk of gehele) arbeidsongeschiktheid is.

 

  • Arbeidstekorten pakken we aan zonder taboes. Nog meer dan nu al zullen door bovenstaande investeringen in werk en door voortgaande vergrijzing en ontgroening de tekorten aan arbeidskrachten toenemen, ondanks robotisering en digitalisering. In de allereerste plaats kunnen bestaande tekorten weggewerkt worden door het bieden van betere arbeidsvoorwaarden, met name hogere lonen en minder werkdruk. Onze al genoemde investeringen in de publieke sector, de forse verhoging van het minimumloon, de genoemde maatregelen tegen overmatige flexibilisering van arbeid en het verschuiven van lasten van arbeid naar kapitaal helpen hierbij. Voorts zetten we in op:
  1. We moeten meer investeren in het beroepsonderwijs, en moderniseren en faciliteren het lerend werken en stages. We zorgen voorts dat het aanbod aan beroepsopleidingen beter afgestemd wordt op de vraag van werkgevers. We zorgen dat er veel meer opleidingsgeld naar de laag opgeleiden gaat. Mbo-instellingen met veel leerlingen uit achterstandsituaties moeten gericht extra overheidsgeld ontvangen om deze leerlingen naar het diploma te tillen dat voor hen haalbaar is. We gaan met gerichte (loonkosten)subsidies deelname aan werkend leren bevorderen. We zorgen voor een nationaal systeem van leren voor volwassenen met studievouchers dat tripartite (overheid, werkgevers en werknemers) gefinancierd wordt en die deels wel en deels niet vrij besteedbaar zijn (ze moeten voor niet gepensioneerden deels bijdragen aan voorkomen of ongedaan maken van werkloosheid). De transitievergoedingen en opleidingsfondsen gaan hierin op.
  2. Een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen helpt ook en maakt hen meer financieel zelfstandig.
  3. We gaan om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen zorgen dat publieke banen meer voltijds worden aangeboden en ingevuld. Voltijdsbanen gaan we ook wat betreft werkgeverslasten voor werkgevers aantrekkelijker maken.
  4. Kinderopvang wordt gratis (collectief gefinancierd) en als een volledig publieke voorziening geïntegreerd in het funderend onderwijs (PO en VO).
  • We verdelen het werk eerlijker door een verplichte collectieve arbeidstijdverkorting: Wij sluiten aan bij de inzet van de vakbeweging tijdens Rutte II voor herverdeling van werk door te kiezen voor arbeidstijdverkorting door invoering van de 32-urige werkweek. Tot en met anderhalf modaal wordt daarbij het huidig inkomen gegarandeerd. Dat helpt ook tegen de werkdruk. Werkdruk is een groot en groeiend probleem. De helft van de verpleegkundigen overweegt iets anders te gaan doen vanwege de werkdruk. Per dag zitten bijna 5000 agenten ziek thuis door werkstress. Een op de vijf leraren kampt met burn-outklachten. Onderkant formulier Voor degenen die zich een burn-out werken geldt naast feitelijke werkdruk ook dat veel overwerken, ook in de privé-tijd normaliseert en voor sommigen zelfs een statussymbool lijkt. Het is een van de redenen dat de productiviteitsstijging in de wereld stagneert.[30]

Maar betaald werk alleen is niet meer zaligmakend. Het leven is meer dan werken, we willen ook tijd voor onze kinderen, mantelzorg, vrije tijd en ontspanning. De sociale strijd heeft de arbeidsduur beperkt, vakantie en vrije zaterdag gerealiseerd, zorgverlof, etc. Maar de scheiding tussen werk en vrije tijd wordt steeds diffuser, het werk dringt steeds meer de vrije tijd in. De verdeling van werk en zorgtaken is ook heel scheef. Waar de ene werknemer dreigt te bezwijken onder werkdruk en jonge gezinnen klagen over te weinig tijd voor zorgtaken voor hun kinderen én voor hun mantelzorg behoevende ouders, zitten anderzijds veel mensen die graag weer zouden werken of meer uren zouden willen werken onvrijwillig teveel thuis op de bank. Tweeverdieners zijn de norm geworden, maar ook uit noodzaak om de stijgende vaste lasten nog te kunnen financieren. Onvrijwillige alleenverdieners hebben het nakijken. Hoe belangrijk werk ook is, leven is meer dan werk alleen. Dat moet en kan beter. We zullen naar meer dwingende en effectieve verdeling van werk moeten.

Het is zo voor de hand liggend: als werk een steeds schaarser goed wordt én zo belangrijk is voor mensen, moet je het eerlijker verdelen. De econoom John Maynard Keynes voorspelde dat aan het eind van de 20ste eeuw de werkweek zou zijn verkort tot 15 uur per week. En Joke Smit die vijftig jaar geleden met haar artikel Het onbehagen van de vrouw aan de basis stond van de tweede feministische golf, zag heel veel redenen voor een 5-urige werkdag. Niet alleen zou het vrouwen economisch onafhankelijker maken, ook zouden de zorgtaken beter worden verdeeld, kinderen evenwichtiger opgroeien en zouden ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid afnemen. Sinds haar publicatie zijn weliswaar meer vrouwen gaan werken, maar de werkweek zelf is nauwelijks verder verkort. Integendeel, veel vrouwen zijn in navolging van mannen ook workaholics geworden.

Het congres van de PvdA stemde in 1983 al voor een 25-urige werkweek. In 1987 werd daar helaas al weer afscheid van genomen in het rapport Schuivende Panelen, teneinde de PvdA voor VVD en CDA een meer aanvaardbare coalitiepartner te maken. In 2015 pleitte staatssecretaris Martijn van Dam voor een 36-urige werkweek, maar hij kreeg nauwelijks steun. In Duitsland heeft de vakbond in de metaalsector onlangs een doorbraak gerealiseerd naar een 28-urige werkweek. Wij sluiten aan bij de inzet van de vakbeweging tijdens Rutte II voor herverdeling van werk door te kiezen voor arbeidstijdverkorting door invoering van de 32-urige werkweek.

  1. En we vergroten het zorgverlof naar tien dagen kraamverlof en vier maanden ouderschapsverlof voor beide partners, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie, en wel volledig doorbetaald en volgens het Noorse model: iedere partner heeft een individueel recht en als één van die partners zijn of haar verlof niet opneemt vervallen bij die partners vakantiedagen. Ruim 220.000 mensen werken niet wegens zorgtaken[31], waarvan 211.000 vrouwen. Op dit moment is er recht op 16 weken doorbetaald zwangerschapsverlof voor de moeder en wie vader wordt, heeft recht op twee dagen doorbetaald kraam- of vaderschapsverlof en drie extra dagen onbetaald verlof. Verder hebben alle Nederlandse werknemers het recht omouderschapsverlof op te nemen: 26 keer het aantal werkuren in de week voor zowel vader als moeder, op te nemen in de eerste acht levensjaar van het kind.  Deze regeling is bedoeld om de combinatie van arbeid en zorg te vergemakkelijken, maar het verlof is onbetaald: je moet het je dus kunnen veroorloven, om tijdelijk in inkomen achteruit te gaan. Voor een ruimhartiger vaderschaps- en ouderschapsverlof zijn veel argumenten aan te dragen. Het is beter voor de baby, die op minder jonge leeftijd naar de crèche hoeft en een meer betrokken vader krijgt.  De arbeidsparticipatie van vrouwen zou omhooggaan wanneer zij in eerste instantie langer bij hun baby kunnen blijven; zorgtaken raken blijvend beter verdeeld tussen vaders en moeders; en discriminatie op de arbeidsmarkt tegen vrouwen zou dalen op het moment dat een werkgever weet dat zowel een man als een vrouw een tijd uit de running zal zijn in het geval van voortplanting. En, door ouderschapsverlof betaald te maken wordt het voor iedereen toegankelijk: dit kan helpen sociale en economische ongelijkheid tegen te gaan. Het is dus goed voor het kind, voor de emancipatie én voor de gelijkwaardigheid binnen relaties en in de maatschappij om ouders allebei de kans te geven (even)veel tijd met hun pasgeboren baby door te brengen. Daar komt bij dat het kostwinnersmodel terecht uit de mode raakt en ook vaders meer en beter betrokken willen zijn bij de opvoeding van hun kinderen. Naast dat dit meer banen voor anderen laat, draagt dit bij aan een meer ontspannen arbeidsbestel, waarin erkend wordt dat kwaliteit van leven niet bestaat uit werk alleen.
  2. Maar dan nog zullen migranten steeds meer nodig Er zijn twee hoofdcategorieën migranten.
  3. Eén: vluchtelingen, op de vlucht voor oorlog en vervolging. We moeten als EU veel meer actief zijn in de wereld, zeker in aangrenzende regio’s, om oorlog en vervolging tegen te gaan – met hard en soft power. Het is beter als de EU ze in hun regio asiel laat aanvragen voor opvang in de EU. Zo kunnen mensen bij EU-kantoren ter plekke geregistreerd en gescreend worden. Vluchtelingen die aan de criteria voldoen, kunnen dan legaal en veilig komen. Daar komt geen smokkelaar aan te pas. Zo worden de kampen in de regio ontlast. De verdeling van de vluchtelingen en de kosten die daarvoor gemaakt worden moeten eerlijk over de lidstaten worden verdeeld. Daarnaast moeten we de toelatingscriteria en procedures redelijker en humaner maken.[32] Met een snelle en goede re-integratie kunnen ook vluchtelingen veel helpen bij onze groeiende arbeidstekorten. We gaan – gereguleerd, zoals hierboven beschreven – veel meer vluchtelingen toelaten (denk aan tenminste ca. 50.000 per jaar).
  4. De tweede categorie zijn arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten komen omdat er werk is. Veel werk: poetsen, oogsten, ziekenzorg, etc. Werk is dé pull factor voor migranten. Maar arbeidsmigranten van buiten de EU aannemen mag bijna niet: stel je voor dat ze blijven! Dit is een denkfout. Een illegaal gaat niet uit zichzelf terug als hij eenmaal in Europa is: zo’n dodentocht maak je niet nog eens. Maar als hij een arbeidscontract heeft voor vier maanden, en het vooruitzicht dat hij volgend jaar wéér legaal vier of vijf maanden kan werken bij een Spaanse autofabriek of Hollandse boer, dan kan hij rustig een tijdje naar zijn land terug. Velen zullen dat doen. Migranten die geen legale manier hebben om naar Europa te komen, komen illegaal. We kunnen migratie niet stoppen. Wat we wel kunnen, is het organiseren:
  • We zetten Europese arbeidsbureautjes neer in Afrika, kijken welk EU-land welke arbeidsmigranten nodig heeft, en laten mensen ter plekke op vacatures solliciteren. Wie pech heeft of niet gekwalificeerd is, kan het volgend jaar weer proberen. De EU moet tijdelijke arbeidsvergunningen afgeven en mensen voor tekortberoepen werven op bureaus in met name Afrika, met beperkte rechten op sociale zekerheid (wel zorg, geen bijstand of pensioen). Dit moet het liefst gekoppeld zijn aan opleidingsprogramma’s, deels on the job, en terugkeerprogramma’s en een soort Marshallplan voor Afrika. Dat maakt het ook mogelijk om met succes terug te keren naar je land van herkomst en daar een beter leven op te bouwen. Dan snijdt het mes aan vele kanten. Zo bepalen we zelf wie er komen, niet de smokkelaars. Veel politici doen alsof deze oplossing niet bestaat. Ze hitsen ons liever op met moskeeverboden, boerkaverboden en Zwarte Pieten nostalgie. Ze zeggen dat de tekorten in onze verzorgingsstaat ontstaan door migranten, in plaats van fout beleid van diezelfde politici. Zij misleiden daarmee de kiezer en maken onze maatschappij kapot door mensen tegen elkaar op te zetten. Migratie is te managen, het is een kwestie van politieke wil, humaniteit en rechtvaardigheid om dat te organiseren.
  • We schaffen de zogenoemde extraterritoriale (‘expat’) regeling af. Het is niet te verdedigen dat buitenlandse werknemers fors (30% van hun inkomen is nu belastingvrij) minder belasting betalen dan Nederlandse. Als buitenlandse expertise schaars is, moeten werkgevers en uitzendbureaus die buitenlandse werknemers inhuren daar zelf voor betalen.
  • En we moeten oneerlijke internationale concurrentie op arbeidsvoorwaarden en uitbuiting van buitenlandse werknemers voorkomen. Werknemers in de EU moeten zeker zijn van een eerlijk loon, waar ze ook werken en waar zo ook vandaan komen. De handhaving moet worden versterkt, o.m. met een Europese arbeidsinspectie, waartoe recent besloten is. De aanpassing van de Europese detacheringsrichtlijn daarover wordt strikt uitgevoerd en in de EU strijden we voor scherpere richtlijnen, waarbij geen sectoren meer worden uitgezonderd (zoals nu de transportsector), de periode waarin de richtlijn niet van toepassing is, wordt beperkt tot maximaal een maand en ook sociale premies betaald moeten worden in het land waar feitelijk gewerkt wordt. Ook de mogelijkheid voor lidstaten om keten- en brievenbusconstructies niet te verbieden, moet worden geschrapt. Zolang dat nog niet zo is, moeten we dat in ieder geval in ons land wel verbieden. Uitzendbureaus krijgen opnieuw weer een vergunningplicht, nu blijkt dat er op grote schaal fraude wordt gepleegd met arbeidsmigranten.

 

  1. We voeren een geheel ander belastingstelsel in: eerlijker op basis van solidariteit tussen rijk en arm en met een gelijke behandeling van inkomen uit arbeid en uit kapitaal, eenvoudiger en effectiever. We maken een einde aan de enorme inkomens- en vermogensongelijkheid in ons land.

(On)gelijkheid is in de eerste plaats een morele kwestie. De politiek filosoof John Rawls en de Servisch-Amerikaanse econoom Branko Milanovic hanteren het uitgangspunt dat mensen fundamenteel gelijk zijn en dat elke stap verder weg van die gelijkheid verantwoord moet worden: komt het door inspanning, geluk, opleiding, intelligentie of iets anders. Ongelijkheid heeft altijd een begrijpelijke oorzaak, die vaak niet te rechtvaardigen is. De (klein)kinderen van multimiljonairs, neem bijv. topvoetballers, hoeven als ze dat willen nooit meer te werken dankzij de groei van hun erfdeel – kapitaal rendeert meer dan arbeid. Daarmee zijn we terug in de 19e eeuw. Het loont meer om een rijke man of vrouw te huwen dan op zoek te gaan naar een baan.

Het meest bekende voorbeeld van onverdiend inkomen is het toeval van de geboorte. Het is de meest fundamentele bron van onze ongelijkheid. Er is wel uitgerekend dat 50% van je inkomen afhankelijk is van het land waar je geboren bent, 20% door het inkomen van je ouders en nog eens ruim 10% door je geslacht en etniciteit. Ruim 80% is dus niet afhankelijk van je eigen verdienste. En die kleine 20% ruimte voor eigen talent en ambitie, zijn dat ook niet in ieder geval deels erfelijke eigenschappen? Tegenwoordig kunnen dubbeltjes kwartjes worden en andersom. Welvaart kan al in een paar generaties verdampen en een boerenfamilie kan al na een paar decennia een familie van doctorandussen zijn. Toch?

Nee dus. Gregory Clark, een Amerikaanse econoom aan de Universiteit van Californië, schreef in begin 2014 een boek, The Son Also Rises, dat aantoont dat sociale mobiliteit een illusie is. Uit zijn onderzoek bleek dat in alle onderzochte landen de sociale mobiliteit nog altijd even gering is als tijdens de middeleeuwen. De veelgeprezen meritocratie is een leugen gebleken. Ons inkomen wordt nog altijd voor 80 procent bepaalt door de plaats en het milieu waarin we geboren worden. Alle retoriek over ‘verheffing’ en ‘emancipatie’ ten spijt: onze sociale status is minstens zo erfelijk als onze lichaamslengte. Al eeuwen. Overal.

In onze tijd en in de 19e eeuw en daarvoor is en was een erfenis een van de snelste wegen naar grote rijkdom. De dochter van Freddy Heineken erfde in 2012 3,7 miljard euro en staat sindsdien prijkt zij op de eerste plaats van de Quote 500, de ranglijst van de rijkste Nederlanders. Onder Nederlandse miljonairs geeft 36% aan dat zij hun bezit voornamelijk uit erfenissen of schenkingen hadden verkregen en in de top tien van rijkste Nederlanders staan maar liefst acht familiedynastieën.

Voor liberalen uit de 19e en begin 20e eeuw, zoals voor door de door Rutte zo bewonderde enige andere liberale premier van ons land, Cort van der Linden, was een erfenis bij uitstek een vorm van ‘onverdiend inkomen’. In 1918 stelde zijn liberale minister Treub voor om het erfrecht op termijn geheel te schrappen, en als tussenstap te beperken tot de directe familie, en een deel daarvan te belasten. Rutte daarentegen verlaagde de erfbelasting in 2010.

Een tweede voorbeeld van onverdiend inkomen is rijkdom uit de grond. Ook hier hadden klassieke liberalen als Smith en Ricardo kritiek op grondrenten, waarvoor de private eigenaren nooit iets gedaan hebben. Bij schaarse grond op populaire plekken werden en worden grondeigenaren, projectontwikkelaars en speculanten slapend rijk. De vastgoedsector bleek in ons land totaal gecorrumpeerd, ook bij pensioenfondsen (met als bekendste voorbeeld het Philips pensioenfonds).

Het was wederom Willem Treub die de erfpacht invoerde om deze onverdiende inkomens af te romen. In zijn tijd steeg de grondprijs nog mee met het algemene prijspeil, maar in de laatste 60 jaar is de prijs van grond onder woningen in de meeste rijke landen, gecorrigeerd voor inflatie, meer dan verdubbeld. Daardoor is er steeds meer herverdeling van arm naar rijk: van de huurder en de nieuwe woningbezitter naar een ieder die aanspraak maakt op grondinkomen. Denk aan banken (rente), verzekeraars (polissen), tussenpersonen (provisies), makelaars (courtages), woningbezitters (hogere verkoopprijzen) en verhuurders (hogere huren). Nog saillanter is dat de gemiddelde erfenis tegenwoordig voor 50% uit onroerend goed bestaat.

Gesubsidieerd huizenbezit (hypotheekrenteaftrek) betekent dat zich zo onverdiend inkomen stapelt op onverdiend inkomen. De tegenwoordige liberalen doen precies het tegenovergestelde als Treub en Van der Linden: verlagen van vastgoedbelastingen. In het collegeakkoord van 2014 hebben D66 en VVD – met steun van de SP! – de erfpacht van Treub in Amsterdam zelfs afgeschaft.

Een derde voorbeeld van onverdiend inkomen zijn patenten. De liberalen in de 19e eeuw vonden patenten een vorm van werkverschaffing voor octrooiadvocaten, een parasitaire juristenklasse. Innovatie zou volgens hen juist gediend zijn zonder patentrecht. In die tijd was Nederland een van de weinige landen zonder patentrecht. Philips startte zijn bedrijf met kennis van Engelse pioniers uit de gloeilampenindustrie, nadat er in Engeland door patentrecht op dat terrein een monopolie was ontstaan. Patenthouders lijken beloond te worden voor hun vindingrijkheid, maar in werkelijkheid bevoordeelt het hen in een goede positie om te lobbyen en benadeelt huidige en toekomstige innovators, zoals patenthouder Philips en de farmaceutische industrie tegenwoordig vaak laten zien.

Een laatste vorm van onverdiend inkomen zijn de mensen en bedrijven die de zeepbellen maken en daarmee desondanks schatrijk worden, zoals in Nederland Dik Wessels en Nina Storms met World Online. Koersen werden ook al in de 19e eeuw gemanipuleerd, kleine beleggers opgelicht en uitgeschud. Toen waren de bubbels Britse kanalen, Amerikaanse spoorwegen en Surinaamse waardepapieren, nu na de internetzeepbellen de bubbels in de financiële wereld (Amerikaanse hypotheken, zeer gecompliceerde financiële producten, DSB, de Liboraffaire en de uitwassen in de woningcorporatiesector). De internationale private equity sector gedraagt zich ook als een parasitaire sprinkhanenplaag.

Daarom stelde de liberaal Van der Linden voor de financiële sector te hervormen: strenger toezicht, de oprichting van een staatsbank (de Rijkspostspaarbank) en een staatsverzekeringsbedrijf, een progressieve vermogensbelasting (oplopend tot zelfs 100%) om sparen te belonen maar rentenieren moest ontmoedigd worden. Inmiddels is de vermogensbelasting belasting in Nederland echter zelfs regressief: hoe hoger je rendement, hoe lager je belastingdruk. En de Postbank is door een liberaal kabinet geprivatiseerd.

Veel huidige (neo)liberalen doen kritiek op ongelijkheid af met de beschuldiging van jaloezie. Jaloezie is een lelijk ding. Het is een kinderachtige eigenschap, van benepen lieden die een ander het licht in de ogen niet gunnen. Aleid Truijens schreef er een mooie column over (De Volkskrant, 10 juli 2017). Vooral als het om geld gaat is jaloezie beschamend, zo schreef ze. ‘Dat je jaloers bent als iemand er met je liefste vandoor gaat, oké. Maar types die zich eeuwig tekortgedaan voelen en ‘roofridders!’ brullen als een ander meer verdient of krijgt dan zij, zijn ronduit sneu. Jaloezie, daar kun je je best overheen zetten. Zo ben ik opgevoed, in een brave mengeling van christelijke en sociale waarden. Nette mensen zeggen het nog steeds: jaloezie is kleinzielig.

Aleid snapte wel dat je een tikje jaloers wordt als je erachter komt dat jouw baas 66 keer zoveel verdient als jij. Dat zo’n werknemer in een verffabriek zich afvraagt: 66 keer, is dat nu nodig? Vooral als je zelf ook best hard werkt en te weinig verdient om een te huis kopen of je kinderen te laten studeren. ‘Wat maakt iemand, zoals uitgeefmevrouw Nancy McKinstry, zo uniek dat zij 15,6 miljoen per jaar moet verdienen? Wat denkt iemand die 4.373 euro per dag verdient als hij of zij in de spiegel kijkt? Ik ben het waard, het komt mij toe? Iemand als ik, die komt immers niet alle dagen voor?

Pijnlijk komisch wordt het als veelverdieners jaloers zijn op arme mensen, zoals Eva Jinek en Jan Smit vorige week, in reactie op het plan van Jetta Klijnsma om mensen met behoud van inkomen een bedrijfje te laten beginnen. Ja hé, dat hadden zij ook wel gewild! Lekker je dromen najagen en liedjes tokkelen op de bank, met gratis geld. Maar zíj moesten alles in hun dooie eentje voor elkaar boksen.

Wie verdient het veel te verdienen? Grappig dat rijke mensen vaak zeggen dat zij hun fortuin met blote handen hebben vergaard. Geen kwestie van geluk, maar van keihard werken, nooit klagen, geen dag verzuimd, enzovoort.’ (…) ‘Afgunst is niet mooi, maar narcisme is nog lelijker.’

Naast het morele argument geldt in de tweede plaats een instrumentaal bezwaar tegen teveel ongelijkheid. Empirisch onderzoek laat overtuigend zien hoe economische groei wordt tegengehouden door grote ongelijkheid. Bijvoorbeeld wanneer de rijken in een samenleving zo geïsoleerd leven dat ze hun interesse verliezen in publiek bekostigd onderwijs of gezondheidszorg. Daarmee remmen ze de ontwikkeling van zowel armere mensen als de samenleving als geheel af. Piketty heeft overtuigend de economische theorie ontkracht dat ongelijkheid hoort bij economische groei en vanzelf zou afnemen. Milanovic maakt aannemelijk dat ongelijkheid ook oorlogen veroorzaakt, die uiteindelijk systeembreuken veroorzaken, ten koste van heel veel slachtoffers.

Bovendien zijn er steeds meer aanwijzingen dat ongelijkheid gepaard gaat met allerlei maatschappelijk onheil: meer kindersterfte, geestesziektes, tienerzwangerschappen, obesitas, misdaad – en minder sociaal vertrouwen, sociale mobiliteit en een lagere levensverwachting. De Britse onderzoekers Richard Wilkinson en Kate Pickett publiceerden in 2009 hun baanbrekende boek ‘The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better’. Conclusie: ook rijken hebben baat bij een meer egalitaire samenleving.

En in de derde plaats is teveel ongelijkheid slecht omdat het leidt tot een onverantwoorde concentratie van politieke macht bij de elite en frustratie bij de achterblijvers. In de VS is heel helder dat de invloed van geld op de politiek zo groot is geworden dat de rijken de regels bepalen van het spel dat zij in bijna exclusief zelf spelen. Thomas Frank, een Amerikaanse politieke publicist, schreef in 2016 Listen, Liberal, waarin hij overtuigend aantoont hoe de Democraten in de VS verbonden zijn met het grote geld en de verbinding met de witte werkende middenklasse zijn kwijtgeraakt.

Daarmee zijn we ook bij de kloof tussen de professionele klasse en de rest. Of beter: tussen academisch geschoolden en de rest. De meritocratische samenleving, waar het SCP en anderen terecht voor waarschuwen.[33]

Velen zijn gaan geloven dat het in ons land wel meevalt met de ongelijkheid. Dat we een redelijk egalitaire samenleving zijn, waarin inkomen rechtvaardig (her)verdeeld wordt. De ongelijkheid in Nederland is, mits je goed kijkt, echter enorm. Alleen landen als de Verenigde Staten van Amerika doen het nog slechter. Zowel wat betreft inkomen als bij vermogen en bezit.[34]

De cijfers lijken echter meer gelijkheid te suggereren. Een gebruikelijke graadmeter voor inkomensongelijkheid is de Gini-coëfficiënt, die de mate van inkomensongelijkheid in een land uitdrukt. De ‘Gini-coëfficiënt’ is een waarde tussen 0 en 1 die de mate van ongelijkheid in een land uitdrukt. Bij 0 krijgt iedereen evenveel en leven we in een totaal communistische samenleving. Bij 1 krijgt één persoon alles. Onze Gini-coëfficiënt ligt in de buurt van landen als Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk en Zweden. Zonder belastingen en uitkeringen steeg de Gini-coëfficiënt in Nederland tussen 2001 en 2015 van 0,53 naar 0,56. Na belastingen en uitkeringen is de Gini-coëfficiënt veel lager; sinds 2001 schommelt die tussen de 0,28 en 0,29. Dat dat komt doordat in Nederland veel inkomen wordt herverdeeld in relatie tot andere landen. Probleem met dit cijfer is dat je het gemiddelde inkomen neemt, er ligt dus weinig nadruk op de extremen. Maar je kunt ook naar de bovenste en onderste 10 procent van de bevolking kijken. En dan is het schrikken. Uit een studie van het Amsterdamse Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS)[35] blijkt dat het reële inkomen van de armste 10 procent er tussen 1977 en 2011 met maar liefst 30 procent op achteruit is gegaan, waarvan 10 procentpunt sinds 1990. De belangrijkste verklaringen zijn: lagere uitkeringen, grotere loonverschillen en een toename van tijdelijk en deeltijdwerk.

Met name de kloof tussen de allerarmsten en superrijken groeide.  In 1977 verdiende de rijkste 10 procent 5,1 keer zoveel als de armste 10 procent; in 1990 was dat al 7 keer en in 2011 8,2 keer zoveel. Deze ongelijkheid zien we niet terug in de Gini, omdat de middeninkomens tegelijkertijd naar elkaar toegroeiden. Bij de allerarmsten zien we lagere uitkeringen, achterblijvende lonen in de lagere en middeninkomens en toenemende individualisering en stijging van kosten van huur, zorg, onderwijs en kinderopvang. De armste 10 procent is er wat betreft reëel besteedbaar inkomen sinds 1977 nauwelijks op vooruitgegaan.[36] Sinds 2000 zijn alleen de hoogste dertig procent inkomens er in reëel besteedbaar inkomen op vooruit gegaan, de andere 70% zijn er op achteruitgegaan.

De topinkomens explodeerden tegelijkertijd, tot gemiddeld 52 keer het minimumloon. Wie, zoals topmanagers in het bedrijfsleven, zijn beloning deels in aandelen krijgt, zag de bedragen de afgelopen vijf jaar in de stijgende beurstrend zomaar verdubbelen. De hardwerkende Nederlander heeft wel degelijk het nakijken. De groei van het inkomen van huishoudens is sinds 1977 sterk achtergebleven bij de economische groei, waardoor het aandeel van huishoudens in ons totale inkomen sterk is gedaald en dat van bedrijven sterk is gestegen. De hogere winstgevendheid is niet ten goede gekomen aan hogere lonen voor werknemers.

De groei van het aantal tweeverdieners (beter: anderhalfverdieners) compenseert de verlaging alleen in de hogere inkomensgroepen, en versterkt daardoor de ongelijkheid. Er is een steeds grotere concentratie van tweede-verdienersinkomens bij de hoogste 10% inkomens: tweede-verdieners in die top-10% ontvangen inmiddels meer dan de helft van ale tweede-verdienersinkomens. Tegelijk maakt de eerste verdiener meer uren per week dan de eenverdiener en verdient hij of zij een hoger uurloon. Het 1,5‐verdienersmodel klinkt geruststellender voor de inkomensongelijkheid dan het is. Het gemiddelde inkomen van tweeverdieners aan de top is er in geslaagd de 48% economische groei tot 2014 bij te benen. Tegelijk vertonen eenverdieners een aanzienlijk sterkere concentratie aan de onderkant van de verdeling.[37]

De officiële statistiek onderschat dramatisch de werkelijke inkomensongelijkheid in ons land. In de eerste plaats is er de overschatting van het arbeidsinkomen van de ZZP’er in de gehanteerde statistiek. Zowel De Nederlandsche Bank als het centraal Planbureau wezen daarop. De ongelijkheid is dan groter, en de Gini-coëfficiënt zou dan een stuk hoger liggen. Dat is inmiddels ook wel duidelijk geworden. Maar er speelt nog meer. Voor het berekenen van inkomens gebruikte het CBS tot 2017 steekproeven. Maar steekproeven hebben moeite met het meten van topinkomens. De groep van topinkomens is erg klein, maar enorm belangrijk voor het beeld van de inkomensverdeling. Dat maakt het lastig om ze op de goede manier mee te nemen in een steekproef. Vanaf 2017 is het CBS dat op basis van alle belastinggegevens gaan doen. Maar ook dat heeft de structurele onderschatting van hogere inkomens niet geheel beëindigd. We weten niet precies hoeveel de rijkste Nederlanders aan belasting ontduiken; hoeveel ze opsparen in hun eigen bedrijven; hoeveel ze aan zichzelf uitkeren boven een kwart miljoen euro. Omdat de belastingen veel inkomen uit kapitaal niet in beschouwing nemen is de werkelijke inkomensongelijkheid veel groter dan de statistiek laat zien. Dat zit zo.

De vermogensongelijkheid in ons land is veel hoger dan de inkomensongelijkheid, daar is iedereen het wel over eens. Volgens het CPB ligt die op 0,92[38] – hoger dan in de VS, Zwitserland of Duitsland, en stijgend. De rijkste 1% bezat in Nederland volgens het CBS in 2015 ruim 295 miljard euro aan privaat vermogen[39], bijna 28% van het totaal. Dat is overigens een half procent lager dan in 2014, hetgeen komt door de sterk gestegen huizenprijzen waarvan gewone huishoudens relatief meer profiteren dan de rijksten, die ook veel ander vermogen hebben buiten de eigen woning. De 7500 rijkste huishoudens (0,1% van het totaal aantal huishoudens) bezat in 2015 ruim 117 miljard euro aan privaat vermogen (11% van het totale private vermogen – 1061 miljard euro), ofwel ruim 15,5 miljoen euro per huishouden. Tweederde van het private vermogen is in handen van de 10% rijkste Nederlanders.

Een leuke manier om inzicht te geven in de vermogensverdeling is de Parade van Pen[40].Dat gaat als volgt: stel je voor dat in een optocht alle huishoudens van Nederland in één uur tijd voorbijkomen, in volgorde van de hoogte van hun vermogen. De lengte van de vertegenwoordigers van deze huishoudens is evenredig gemaakt aan hun vermogen. Je krijgt zo een enorme stoet van dwergen, met helemaal achteraan enkele reuzen. Het gemiddelde vermogen is 1.74 ‘meter’, dat komt pas na 45 minuten langs. Aan het eind volgen de ‘reuzen’ met een gemiddelde lengte van 9 meter! Als je uitgaat van het netto-vermogen, dus na aftrek van schulden, dan blijkt dat tweederde van alle vermogens in handen is van een tiende van alle huishoudens. De rijkste 1% bezit ongeveer een kwart van alle vermogens. De grote vermogens die in het buitenland zijn gestald zijn daarin niet eens meegerekend. Vóór de financiële crisis van 2008 hadden de allerrijksten nog ‘slechts’ een vijfde van het vermogen in handen. De top 10% van de huishoudens met de grootste vermogens bezit 90% van het aandelenbezit van alle huishoudens, de top 1% bezit 67% van alle aandelen.

De rijkste familie in Nederland (Brenninkmeijer) heeft een geschat vermogen van 23 miljard euro, terwijl ruim 3,2 miljoen Nederlanders (de armste 20 procent) samen een negatief vermogen hebben van ca. 26 miljard euro. De rijkste familie heeft dus ongeveer evenveel vermogen als de gezamenlijke schuld van een vijfde van de Nederlanders. De vijf rijkste families van Nederland hebben samen een geschat vermogen van 32,5 miljard euro, ongeveer evenveel als ruim 3,2 miljoen Nederlanders samen (armste 20-40 procent groep): 33,6 miljard euro. De armste 20 procent Nederlanders hebben samen een negatief vermogen.

Alman Metten (PvdA-Europarlementariër van 1984 tot 1999) becijferde[41] dat het vermogen van Nederlandse miljonairs (2% van alle huishoudens) 25 maal zo groot is als het vermogen van de onderste helft van de huishoudens. Drie jaar geleden was dat nog 14 maal zo groot. Wat telt zwaarder, vraagt Metten, voor de economische veiligheid van jou en je gezin, en voor je kansen in de samenleving: inkomen, dat iedere maand weer opnieuw verdiend moet worden, en dat wegvalt bij ziekte of overlijden? Of vermogen, dat bezit is en dus wettelijk beschermd, wat er ook gebeurt? Als we naar gelijkheid kijken is het op zijn minst vreemd om niet naar de verdeling van vermogen te kijken, zoals in het politieke debat wel veel gebeurt.

Vermogen is geconcentreerd aan de top, terwijl mensen aan de onderkant de eindjes aan elkaar moeten knopen. Slechts in notoir ongelijke samenlevingen, zoals laatmiddeleeuws Italië, werd dit niveau bereikt.

Dat de officiële cijfers over inkomensongelijkheid zo veel beter ogen dan die over de vermogensongelijkheid lijkt een mysterie – er wordt immers veel geld verdiend met vermogen. De voornaamste reden is dat de officiële statistiek uitgaat van de belastinggegevens, en onze belasting veel kapitaalinkomen niet belast, en dan blijft het dus buiten de statistiek.[42]

En dan is er nog de wijze waarop inkomen uit bezit wordt meegenomen in de statistiek. Alman Metten[43] wijst erop dat inkomen dat gebruikt wordt om rente mee te betalen niet als inkomen wordt beschouwd, het werkelijk inkomen wordt verminderd met die rentebetaling (rente wordt kennelijk niet uit inkomen betaald, zo merkt Metten terecht cynisch op). Omdat de hoogste inkomens de hoogste schulden en dus ook de hoogste rentebetalingen doen (zij kunnen zich dat veroorloven), worden hierdoor de hoogste inkomens kunstmatig verlaagd, en wordt zo de inkomensongelijkheid opnieuw kunstmatig verkleind. Daarenboven wordt inkomen uit waarde-toename van bezit niet als inkomen beschouwd. Inkomen uit bezit bestaat vooral uit verkoopwinst op bezit van aandelen of onroerend goed. Dit bezit is extreem omvangrijk en geconcentreerd: 2% van de huishoudens bezit de helft van alle financiële waarden, de onderste helft van de huishoudens bezit daarentegen slechts 2%. De 10% rijkste huishoudens bezit driekwart van alle financiële waarden. Hun inkomen uit dat bezit wordt niet meegenomen in de statistiek van de inkomensongelijkheid in Nederland.

Zo komt het dus dat een bijstandtrekker volgens de conventionele inkomensvergelijkingen een hoger inkomen zou hebben dan de prinses van Oranje die 150 miljoen euro verkoopwinst maakt op aandelen Adyen. En leg maar eens aan een huurder uit dat de winst van een paar ton op een huis dat tien jaar geleden gekocht is, het inkomen en de koopkracht van het huishouden van de eigenaar niet beïnvloedt.

Daar komt bij dat het door de Belastingdienst gerapporteerde inkomen uit kapitaal niet gebaseerd is op echte waarnemingen, maar wordt geschat met een fictief rendement. De rijksten, die veel beleggen, verdienden de afgelopen jaren doorgaans meer dan dat fictieve rendement en betaalden dus eigenlijk te weinig belasting. De rest juist minder, vanwege dalende huizenprijzen (na de crisis zaken de huizenprijzen in vijf jaar cumulatief met 27%) en sparen tegen nul-rentes, en zij werden dus juist te hoog belast. Miljonairs genoten, volgens Metten, over 2011-2013 een rendement van ruim 68 miljard euro op hun vermogen van 949 miljard euro, maar betaalden slechts belasting over 38 miljard euro. Een voordeeltje van bijna 200.000 euro per huishouden, dat niet belast is en niet als inkomen is geregistreerd. Voor de onderste helft van vermogensbezitters werkt het andersom. Zij verloren 6,4 miljard euro aan vermogen maar moesten 4% belasting betalen over 2,5 miljard euro fictief rendement, die de fiscus hen toedichtte. Leuker kunnen we het niet maken – door het kennelijke onvermogen van onze belastingdienst om uit te gaan van het werkelijke rendement wordt de inkomensongelijkheid nog groter en blijft deze buiten de cijfers. Bovendien: veel vermogen geeft ook veel vermogenswinst van je vastgoed, aandelen, obligaties en ander bezit. Omdat vermogenswinst geen inkomen is, wordt het niet meegenomen in die lage Gini-coëfficiënt van inkomensongelijkheid. Maar de waarde van bezit stijgt op de langere termijn gewoon mee met de economische groei, en is dus een grote bron van koopkracht – voor wie het heeft.

Al deze factoren leiden tot de conclusie dat de vermogensongelijkheid in Nederland nog veel groter is dan uit de CBS-cijfers blijkt. Dit betoogden de hoogleraren Wiemer Salverda en Bas van Bavel recentelijk ook in een artikel op de economensite Me Judice, waarbij ze er ook op wezen dat de rijkste Nederlanders in de Quote 500 ruim tweekeer zoveel vermogen hebben dan deze groep bij het CBS heeft.

Hoe kan het dus dat de vermogensongelijkheid zo groot is, terwijl de inkomensongelijkheid alles meevalt? Het antwoord is simpel: het valt niet mee. De inkomensongelijkheid is in werkelijkheid groter dan de statistici rapporteren.

De Franse econoom Thomas Piketty genereerde veel discussie met zijn boek ‘Het kapitaal in de 21e eeuw’, waarin hij aantoont dat de allerrijksten in de afgelopen eeuwen in staat geweest zijn hun vermogen sneller te doen toenemen dan de gemiddelde economische groei. Na de twee wereldoorlogen werd de welvaart weer wat evenrediger verdeeld. In de periode 1930-1980 werd de welvaart na de vernietigende Wereldoorlogen herverdeeld via hoge successierechten en progressieve belastingen tot wel 90 procent. Maar de laatste paar decennia is de kloof tussen arm en rijk weer toegenomen door denivellering, hogere belasting op arbeid en consumptie (btw), en verlaging van de belastingen voor de hogere inkomens en op vermogen.

De huidige verschuiving van inkomen van arbeid naar kapitaal raakt bij een belastingstelsel dat inkomen uit kapitaal steeds minder belast, direct de inkomsten van de overheid en daarmee de mogelijkheden van de overheid om de fysieke, sociale en technologische infrastructuur te onderhouden waar de Nederlandse welvaart in belangrijke mate op gebouwd is. Ook tast dit de mogelijkheden aan tot sociale herverdeling, die de sterk toegenomen bruto-inkomensongelijkheid in Nederland nu nog dempt, en het zet het behoud van de verzorgingsstaat ernstig onder druk, hetgeen zichtbaar is bij de tekorten in bijv. het onderwijs, de veiligheid en de zorg.

In het huidige stelsel subsidiëren de armen de rijken in plaats van andersom en wordt kapitaal nauwelijks belast en werken zwaar belast – en door maatregelen tijdens en na de crisis is dit nog verder toegenomen. De inkomens- en vermogensongelijkheid blijkt bij correctie voor kapitaalinkomen (waaronder ook die van bezit) en voor flexwerkinkomen in ons land enorm te zijn, en stijgend. De belastingdruk op arbeid is nu ruim viermaal zo hoog als die op kapitaal. Iedere euro die met arbeid wordt verdiend wordt effectief met 40-45% belast, die welke met kapitaal wordt verdiend slechts met 9%. In 1998 kwam 44 miljard gulden loon- en inkomstenbelasting binnen, en 42 miljard gulden aan vennootschaps-, dividend-, vermogens- en erfbelasting. Die verhouding is nu (2018) 51 miljard euro versus 30 miljard euro.

In Nederland is in 2001 de vermogensbelasting voor rijke spaarders flink omlaaggegaan en in 2010 ging ook de erfbelasting naar beneden. Sinds 1980 is de vennootschapsbelasting (=belasting over de winst van bedrijven) zo ongeveer gehalveerd, in ons land van 48% naar 25%. Sinds 2000 daalt het aandeel van de vennootschapsbelasting in de totale belastingopbrengsten. In 2000 was dat nog 17%, nu is dat gezakt tot 10%, een verschil van ruim 10 miljard euro.

Nederland kent de laagste belastingdruk op kapitaalinkomen van alle EU-landen. In 1995 was dat nog bijna 20%. Het EU-gemiddelde is 31,4%. Ook het aandeel van belasting op kapitaalinkomen in de totale belastingopbrengst behoort met 15,4% tot de lagere in de EU, samen met een aantal Oost-Europese landen. Nederland is één van de koplopers in het aanjagen van internationale belastingconcurrentie naar steeds lagere tarieven en kan dus ook zelf nu al eenzijdig stappen nemen die dit proces doen keren. Het Nederlandse tarief is formeel weliswaar 25%, maar in de praktijk is het effectieve tarief slechts 7%, één van de laagste in Europa. De effectieve belastingdruk is bij multinationals is de laatste jaren al met 5% gedaald.

Dat de belastingen voor bedrijven de afgelopen decennia zo sterk zijn gedaald heeft alles te maken met economische mythes, zo liet Mirjam de Rijk in haar boek ‘51 mythes over wat goed zou zijn voor onze economie’ goed zien. Misschien wel de belangrijkste mythe is dat belastingverlaging voor bedrijven goed zou zijn voor de economie en de werkgelegenheid. Dat zeggen werkgevers altijd: geef ons lagere belastingen, dat is goed voor de werkgelegenheid. Nee dus: Als bedrijven meer geld overhouden, blijken ze niet te gaan investeren. Ze gebruiken het geld om eigen aandelen op te kopen, voor hogere dividenden of voor overnames. De winstuitkering aan aandeelhouders groeide in 2018 naar recordhoogte, 1209 miljard euro, een stijging van 9,3% t.o.v. 2017. Voor investeren is afzet nodig, en daarvoor is koopkracht nodig. Tweederde Nederlandse economie is namelijk afhankelijk van de binnenlandse vraag. De koopkracht blijft echter steeds verder achter.

Vanaf de jaren 1970 is voorts het topbelastingtarief structureel omlaaggegaan – van 80% (Den Uyl), naar 72% (Oort), naar 60% (Vermeend), naar 52% (nu) naar 49,5% (voorstel Rutte III). Het toptarief wordt al snel bereikt (bij een inkomen van ruim anderhalf modaal) en is daarmee niet gericht op de echte topinkomens. In de belastingvoorstellen van Rutte III wordt dat nog verder verlaagd, en blijven er maar twee tariefschijven over. Nog even en we zitten in de neoliberale natte droom van een vlaktax: één tarief voor iedereen.

Tabel Belastingtarieven in Nederland                                                            1970                      2020

Btw laag                                                                                                             4%                         9%

hoog                                                                                                           12%                       21%

Inkomstenbelasting       minima                                                                36%                       36,5%

modaal                                                                48%                       41%

rijk                                                                         80%                       52%

Winstbelasting                                                                                                48%                       17,5-21%

Dividendbelasting                                                                                          25%                       15%

 

Ons belastingstelsel is een pretpark voor het grootkapitaal geworden. Het vergroot de ongelijkheid enorm, terwijl die toch al enorm toeneemt. Wie rijk en vermogend is betaald effectief veel minder belasting, vooral door aftrekposten, vrijstellingen en uitstelmogelijkheden. De sterkste schouders met de meest sluwe belastingadviseurs betalen in ons land de minste belastingen. Jan en Annie Modaal en de mensen die daar niet aan toekomen betalen het feestje van het grootkapitaal, waar het geld ongekend tegen de plinten klotst. Door alleen naar gelijke kansen te kijken, die overigens ook steeds meer een fictie zijn, blijven meer gelijke uitkomsten buiten beschouwing.

En dan is er ook nog het probleem van de armoedeval. Nu betalen Nederlanders in de eerste en tweede belastingschijf nauwelijks inkomstenbelasting, maar wel veel premies voor de volksverzekeringen. Daardoor zijn de marginale tarieven ook voor lage inkomens bijzonder hoog, en houden ze van hun brutoloon netto maar weinig over. Dat inkomensverlies moeten we vervolgens repareren met huur-, zorg- en kinderopvangtoeslagen, kindgebonden budgetten, bijzondere bijstand en wat al niet meer. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt in Nederland zelden een kwartje. Een hele fiscale kerstboom vol belastingtarieven, heffingskortingen en inkomenstoeslagen beoogde van Nederland een beschaafd, sociaal land te maken. Maar de keerzijde is dat iemand die probeert te ontsnappen aan de armoede, door meer te werken en carrière te maken, zijn of haar subsidies kwijtraakt en zo weinig overhoudt van al die ijver en ambitie. Wie arm is in Nederland en rijker probeert te worden, vindt de Belastingdienst op z’n weg. ‘Als nivelleren een feest is, dan is de armoedeval de comazuiper die de dansvloer onderkotst’, zo stelde Mathijs Bouman onlangs in een column terecht. Want wat heb je aan inkomensgelijkheid als het mensen in een afhankelijke positie houdt? Hoe durven we ons belastingstelsel ‘progressief’ te noemen, als in de praktijk de hoogste marginale tarieven door de laagste inkomens worden betaald?

Per jaar stroomt er een schier onwaarschijnlijk bedrag van € 4000 miljard door Nederlandse brievenbusfirma’s, meer dan in welk land dan ook. Uit onderzoek van Oxfam Novib blijkt dat ontwikkelingslanden jaarlijks minstens 460 miljoen euro aan belastinginkomsten mislopen via brievenbusmaatschappijen in Nederland. Amerikaanse bedrijven hebben nu bijna 500 miljard dollar winst opgepot in Nederland. Méér dan in Bermuda of Zwitserland. Dankzij het vriendelijke Nederlandse belastingregime betaalde bijv. Google in 2014 over ruim 10 miljard Europese inkomsten nog geen drie miljoen euro belasting, 0,003%. Belastingontwijking en –ontduiking kost de EU-landen zelf nu gezamenlijk zo’n € 1000 miljard per jaar. Voor Nederland loopt dat bedrag op tot zo’n € 30 miljard per jaar: zo’n eenderde van ons totale budget voor gezondheidszorg en bijna tien keer het budget van ontwikkelingssamenwerking; tegen een geschatte opbrengst van slechts € 0,5 tot € 1,5 miljard per jaar. Volgens de Stichting Economisch Onderzoek hebben slechts 3500 mensen in Nederland hun baan te danken aan dit voor multinationals uiterst gunstige belastingklimaat. Tachtig van de honderd grootste ondernemingen ter wereld hebben inmiddels in ons land vennootschappen om hun inkomsten zo belastingvrij mogelijk door te geleiden. De FNV schat de gemiste jaarlijkse inkomsten op 6 miljard euro aan directe belastingfraude, 2 miljard euro aan oninbare belastingschulden en naar schatting 30 miljard door onvoldoende grip op de informele economie.

We moeten inkomen uit kapitaal in termen van werkelijke belastingdruk net zo zwaar gaan belasten als die uit arbeid, en de effectieve tarieven veel nivellerender maken. Simpeler en degelijker. Voor ecologische verduurzaming van belastingen zie bij VII. Concreet gaan we het volgende doen (met dank aan o.m. de discussies in het PvdA netwerk economie, en de voorzet van het Haarlemse PvdA-raadslid Maarten Wiedemeijer):

  1. De laagste tariefschijven gaan omlaag, bij de laagste inkomens zelfs tot nul, en mensen met een hoog inkomen en/of vermogen en bedrijven met grote winsten gaan veel meer betalen. Er komen niet minder maar meer tariefschijven, inclusief een miljonairstarief (bv. 80%).
  2. Alle inkomen, ongeacht de bron, wordt gelijk behandeld, en inkomen uit kapitaal gebaseerd op het werkelijke rendement (nu worden spaarders te zwaar belast en aandelen- en vastgoedbezitters veel te weinig). De huidige bevoordeling van kapitaalinkomen vervalt met het schrappen van het boxenstelsel. We schrappen alle aftrekposten, vrijstellingen en uitstelmogelijkheden, zowel in de inkomensbelasting als in de vennootschapsbelasting. Deze komen nu vooral ten goede aan de hoge inkomens en vermogens en er wordt veel belasting mee ontweken. Dit leidt tot een grote herverdeling van rijk naar arm en bevorderd een hogere arbeidsinkomensquote (AIQ, het deel van het nationaal inkomen dat bij werkenden terecht komt). Dit vereenvoudigt het belastingstelsel enorm, maakt de tarieven effectief en transparant en bestrijdt misbruik en belastingontwijking.
  3. We schrappen de aparte premies voor volksverzekeringen (AOW, WLZ, ZVW) – de uitgaven voor de AOW (die we immers vervangen door het Zekerheidsinkomen) en de zorg worden in het vervolg uit de belastinginkomsten betaald, waardoor ook inkomen uit kapitaal van huishoudens en bedrijven eraan gaan meebetalen.
  4. En we schrappen de fiscale inkomenstoeslagen voor huur, zorg en kinderopvang. In plaats van de huurtoeslag zorgen we voor lagere, betaalbare huren voor lage en middeninkomens (zie onder V). Door het schrappen van de aparte zorgpremies (ZVW en WLZ) en het schrappen van het eigen risico en eigen bijdragen in de zorg (zie VI) is er ook geen zorgtoeslag meer nodig. Hetzelfde geldt voor het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag, nu we de kinderopvang gratis maken door deze collectief te financieren (zie hiervoor onder III). Ook de Kinderbijslag kan o.i. ook verdwijnen, nu ook het besteedbare inkomen door hogere lonen en uitkeringen, lagere inkomstenbelastingtarieven voor lagere inkomens en substantieel lagere vaste lasten, enorm is verbeterd. Met het schrappen van de fiscale toeslagen draagt niet alleen enorm bij aan de vereenvoudiging en uitvoerbaarheid van het stelsel, maar we maken ook een einde aan de armoedeval (je besteedbaar inkomen blijft bij loonsverhoging ongeveer hetzelfde doordat de toeslagen verminderen/vervallen), er blijven niet zoals nu honderden miljoenen euro’s per jaar niet besteed omdat mensen het niet aanvragen (te complex, te veel risico’s) waardoor ze ten onrechte in armoede blijven en er wordt een eind gemaakt aan een van de belangrijke oorzaken van schulden bij huishoudens (door terugvordering van onterecht verkregen toeslagen bij onvoorspelbare, flexibele inkomens).
  5. We voeren een aparte vermogensbelasting in voor miljonairs, bijv. 1% voor vermogens tussen 1 en 2 miljoen en 2% voor vermogens boven 2 miljoen euro.
  6. De erfenisbelasting wordt ook verzwaard. Iedere Nederlander krijgt het recht om gedurende zijn leven 150.000 euro aan erfenissen of schenkingen te ontvangen – van wie dan ook. Alles daarboven wordt met een oplopend tarief belast (zeg: de eerste 500.000 euro met 40 procent, alles daarna met 60 procent). De vrijstelling voor het kopen van een huis voor je kinderen wordt geschrapt. Dat is een onrechtvaardige subsidie van arm naar rijk en verhit de woningnood onnodig. Het apart belastingvrij schenken van bedrijfsvermogen voor bedrijfsopvolgers wordt geschrapt.
  7. Er komen vervolgens voor bedrijven hogere in plaats van lagere tarieven vennootschapsbelasting (terug naar de niveaus aan het begin van deze eeuw) en de dividendbelasting wordt niet afgeschaft, maar verhoogd. De tarieven maken we progressief: hoe hoger de winst, hoe hoger het tarief. We bevorderen een zo hoog mogelijk Europese vloer in deze belastingen.
  8. En we komen met een fors offensief tegen belastingontwijking en -ontduiking. Rulings worden openbaar. Brievenbusmaatschappijen tegengegaan. Bedrijfscontroles worden fors geïntensiveerd. Belastingparadijzen worden aangepakt.
  9. We stoppen ook met iedere fiscale subsidiëring van schulden, voor huishoudens (hypotheekrenteaftrek!, zie ook onder V) en bedrijven. Bij bedrijven verdwijnt het voordeel van financiering via vreemd (geleend) vermogen.

Zo’n grote stelselverandering kost uiteraard tijd. Zorgvuldigheid gaat boven snelheid. De beoogde koopkracht- en werkgelegenheidseffecten moeten goed bewaakt worden. Richtsnoer is dat we de koopkracht tot ca. anderhalf modaal (ca. € 55.000 per jaar) willen verbeteren, en dat we werkgelegenheid, effectieve tarieven en uitvoerbaarheid willen bevorderen. Gefaseerde invoering is daarbij een noodzaak.

Netto moet de stelselwijziging, afhankelijk van de precieze parameters, tientallen miljarden euro’s per jaar opleveren – we beogen bewust geen budgettair neutrale wijziging. Er is sprake van lastenverzwaring bij hoge inkomens en vermogens en bij – vooral kapitaalintensieve en/of vermogende – bedrijven. Bij lage en middeninkomens is er sprake van een lastenverlichting. Nivellering is wel degelijk een feest! Deze extra inkomsten worden gebruikt om de extra uitgaven uit andere onderdelen van ons Tien over Rood te financieren.

 

  1. We zorgen voor voldoende betaalbare won Woningnood is geen natuurverschijnsel maar een bouwopdracht. De grondwettelijke zorg voor voldoende betaalbare woningen is wat ons betreft geen inspanningsverplichting maar een resultaatsverplichting. Wonen is een (Grondwettelijk) recht, geen voorziening. De oplossing ligt niet in meer markt, die is juist het probleem, maar in meer en betere overheidsinterventie. Daarom gaan we het volgende doen (daarbij is veel ontleend aan teksten van de PvdA Werkgroep huurders):
  2. We herstellen de brede volkshuisvestingstaak voor het Rijk. Landelijke regie met regionale verschillen is nodig. Er moet snel enorm gebouwd gaan worden. Niet in groene, open ruimte en natuur (zonder dat de dorpen op slot gaan overigens), maar vooral in de stad. Met een divers, aan de woningvraag tegemoetkomend woningaanbod. Het Rijk en de provincies herkrijgen hun regie- en kaderstellende verantwoordelijkheid met bijbehorende doordrukmacht. We zorgen dat procedures om te bouwen sneller verlopen. Er komt een Nationaal Plan tegen de Woningnood: We bouwen de komende 10 jaar tenminste één miljoen huurwoningen, waarvan circa een derde sociale huurwoningen (waarvan een substantieel deel met huur van beneden 400 euro per maand). Gemeenten zijn daaraan gebonden in hun woonvisie. Provincies houden toezicht op voldoende bouw. Het gaat hierbij niet alleen om aantallen, maar ook om prijzen. We starten een apart project voor leerwerkbedrijven in de bouw met gemeenten, corporaties en onderwijsinstellingen om de tekorten aan arbeidsplaatsen te helpen op te lossen.
  3. Gemeenten bestemmen nu veel te weinig grond voor (sociale) verhuur. Gemeentelijke grondbedrijven en grondpolitiek zijn er niet om de financiële positie te verbeteren van de gemeente, maar om de sociale doelstellingen te realiseren. Het recht op passende, sociale huurwoning in eigen woon- of werkgemeente wordt versterkt, met concrete, meetbare maximale wachttijden. De gemeente moet in de woonvisie aangeven hoe zij die omlaag brengen, met prioriteit voor mensen die urgent een dak boven hun hoofd dreigen te verliezen of al verloren hebben. De gemeente houdt de voortgang daarvan bij en rapporteert daarover openbaar. De provincie en ook het rijk krijgen aanwijzingsbevoegdheden als gemeenten in gebreke blijven. En overheden moeten vooral optreden als we iets signaleren.
  4. We versterken tegelijkertijd de mogelijkheden van gemeenten voor lokaal woonbeleid ten behoeve van betaalbaar wonen. Gemeenten krijgen meer ruimte om de OZB vorm te geven, met bijv. hogere tarieven bij dure huizen. We willen geen andere verruiming gemeentelijke belastingen om gemeenten met meer lage inkomens te beschermen. Gemeenten krijgen mogelijkheid en meer bevoegdheden om weer zelf te bouwen.
  5. Gemeenten mogen grond niet meer tegen marktprijzen aan woningbouwcorporaties teneinde lage huren mogelijk te maken. Gemeenten kunnen gronden waarop nog geen definitieve bestemming rust opkopen en de bestemming veranderen van gronden die eigendom zijn van speculanten.
  6. Erfpachtconstructies passen in linkse grondpolitiek en worden dus eerder uitgebouwd dan afgebouwd. Ze helpen de prijzen van woningen en dus ook de huren laag te houden.
  7. Er komen meer mogelijkheden om met woonvergunningen voorwaarden aan koop en huur te stellen, bijv. met beperking onderverhuur aan toeristen en expats, door bevoordeling inwoners in de gemeente, door bewoningseisen, etc. Ook kunnen gemeenten beperkingen stellen aan kopen voor dure verhuur, bijv. door een maximum prijs per m² in te stellen of kopen voor verhuur gericht toe te wijzen en te verbieden.
  8. De mogelijkheden voor antispeculatie-bedingen worden vergroot. We voeren een actief anti-woningspeculatiebeleid. Moderne huisjesmelkers pakken we aan. We tolereren niet dat rotte appels het systeem ondermijnen, door bv. teveel mensen in een huis, opsplitsing in piepkleine appartementjes of illegale verhuur via bv. AirBNB. Gemeenten kunnen dan boetes opleggen aan eigenaren die zich niet aan de regels houden en vergunningen intrekken.
  9. Er komt een aparte huisjesmelkerstaks: een extra belasting voor iedereen die meer dan tien huizen bezit.
  10. Gemeenten moeten ook verplicht – al dan niet in regionaal verband – daklozenopvang realiseren. Oorzaken van dakloosheid moeten weggenomen worden: meer GGZ-opvang en -begeleiding; adequaat urgentiebeleid bij toewijzing woningen; vroegsignalering bij ‘life-events’ die risicovol zijn (echtscheiding, werkloosheid, etc.); en een wettelijk verbod op huisuitzetting (zeker bij huishoudens met kinderen) zonder alternatieve beschikbare huisvesting.
  11. We herstellen de brede sociale huursector. We geven woningcorporaties weer de ruimte voor het bouwen van kwalitatief goede en betaalbare huizen, ook voor middeninkomens (tot ca. anderhalf modaal). De plannen van Rutte III om de inkomensgrens voor gezinnen iets te verhogen en die van alleenstaanden te verlagen moeten van tafel. De huidige markttoets moet direct worden afgeschaft. We schaffen de liberalisatiegrens af bij huur of verhogen deze tot minstens € 1300 per maand. Corporaties krijgen ook meer ruimte om te investeren in de buurt.
  12. Alle woningen worden onder het puntensysteem (Woning Waardering Systeem, WWS) gebracht. Het WWS nemen we weer op in het Burgerlijk Wetboek zodat voor wijziging weer parlementaire toestemming nodig is. De WOZ-waarde (marktwaarde) schrappen we uit het puntensysteem of wordt gemaximaliseerd op het aantal punten dat vroeger voor de omgevingspunten was (25 punten). De woonomgeving mag best meetellen, maar dan gebaseerd op de werkelijke woonomgeving, niet de grillige ontwikkeling van de huizenprijzen van de markt, van speculatie en van fiscale politiek.
  13. We voeren een maximum huur gekoppeld aan het besteedbaar inkomen (huurquote) We begrenzen de maximale huur voor huurders tot en met ca. anderhalf modaal inkomen op maximaal 30-35% van het besteedbaar inkomen (vgl. NIBUD-systematiek bij hypotheken). Net zoals bij een hypotheek voor woningbezitters worden zo tot inkomens van ca. 55.000 euro de maximale woonlasten hard begrensd. In plaats van de huurtoeslag introduceren we objectsubsidie van het Rijk voor verhuurders die door de inkomensbegrenzing van de huren niet de WWS-huur in rekening kunnen brengen.
  14. De inkomensafhankelijke huurverhoging tegen zgn. scheefwoners wordt geschrapt. Het idee van inkomensafhankelijke huurverhoging is gericht op zgn. scheefwoners. Het scheefheidsframe leidt tot stigmatisering en segregatie van de sociale huursector. Het gros van de zgn. scheefwoners betaalt helemaal niet weinig huur in relatie tot hun inkomen, bovendien nam hun aantal snel af (overigens vooral door dalende inkomens) en hebben ze vaak geen alternatief om naartoe te verhuizen. De grootste mythe van de huidige huurpolitiek is dat huishoudens met een inkomen van pakweg 36.000 euro rijke stinkerds zouden zijn die best op de vrije markt een woning kunnen bemachtigen. Dit geeft blijk van volledig onbenul over wat het levensonderhoud kost en wat er dan nog overblijft voor de huur. Bovendien zit er ook een principiëlere kant aan de discussie over scheefwoners. Als scheefheid bestaat uit het gebruikmaken van een gesubsidieerde voorziening terwijl je inkomen dat niet strikt noodzakelijk maakt, dan is bibliotheekgebruik en tweedeklas reizen schever dan scheefwonen: corporaties krijgen al sinds de jaren negentig geen subsidie meer, bibliotheken en de spoorwegen wel. Het frame van de scheefwoner gaat uit van de ideologie dat de publieke zaak (zelfs als het geen overheidsgeld kost) er slechts moet zijn voor degenen die het anders echt niet kunnen betalen. Uiteindelijk leidt dat tot gescheiden voorzieningen voor arm en rijk, tot minder draagvlak voor belastingheffing, en tot slechtere kwaliteit van publieke voorzieningen – die zijn dan immers toch alleen voor armelui. Het voorstel van de huidige minister van Wonen, Kasja Ollongren, om een enorme huurverhoging toe te staan bij scheefwoners vanaf een inkomen van tweemaal modaal, lijkt gelukkig na onenigheid in de coalitie voorlopig van tafel.
  15. We schrappen de verhuurdersheffing en vervangen deze door een investeringsplicht (nieuwbouw, renovatie, verduurzaming). We schaffen eveneens de vennootschapsbelasting en de ATAD-toepassing (een Europese richtlijn ter voorkoming van belastingontwijking met vastgoed) voor woningcorporaties af. We versoepelen de regels van de Autoriteit Wonen en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) enigszins, er wordt nu bijv. uitgegaan van te hoge rentes. En we voeren een verevening uit tussen woningcorporaties opdat reserves aangewend kunnen worden waar de grootste opgaven bestaan. Rijk en provincies voeren daarbij regie en overrulen zo nodig gemeenten. Corporaties moeten ook veel meer publieke verantwoording geven over hun financiën, opdat zulke regie ook effectief kan plaatsvinden.
  16. Woningcorporaties moeten verplicht coöperaties worden: verenigingen van huurders met werkelijke zeggenschap van huurders. Huurders moeten instemmingsrecht krijgen op het huurbeleid. Gemeenten kunnen ook zelf nieuwe corporaties of coöperaties oprichten. De omvang van woningcorporaties brengen we terug (bijv. max. 10.000 huurders, statutair werkgebied, geen gemeentegrensoverschrijding). Verkoop van sociale woningen wordt verboden, behoudens indien voor elke verkochte sociale huurwoning er aantoonbaar twee van de laagste categorie worden teruggebouwd.
  17. We stoppen het flexwonen door de vele constructies waar de huurbescherming nu niet meer geldt weer onder de volledige werking van huurbescherming te plaatsen. En we gaan zeker niet akkoord met constructies als ‘Passend Wonen’.[44]
  18. We stoppen met iedere subsidie aan woningbezit – uiteraard wel in een afbouw naar de mate waarin betaalbare huur ter beschikking komt. Geen hypotheekrenteaftrek meer voor nieuwe hypotheken en een versnelde afbouw van de aftrek voor bestaande hypotheken. Doordat we in Nederland mensen enorm subsidiëren om woningen aan te schaffen, liggen de prijzen kunstmatig hoog. De facto betaalt iedereen te veel voor hun huizen. Op kosten van de belastingbetaler. Lees: jij zelf. Er vindt door een hoger besteedbaar inkomen ten gevolge van andere maatregelen in deze agenda meer dan ruimschoots compensatie plaats voor het verdwijnen van deze aftrek voor inkomens tot ca. anderhalf modaal. We zorgen ook dat investeringen in kapitaal (waaronder nu ook veel woningen) fiscaal minder aantrekkelijk is, door inkomen uit kapitaal veel zwaarder te belasten. De vrijstelling in de erfenisbelasting vervalt (zie hiervoor bij IV). De enorme hypotheekschulden geven ook een enorm risico bij een volgende crisis: meer dan twee derde van het juridisch bezit van de 90% huishoudens met de slechtste vermogensposities is inmiddels belegd met schulden.[45]
  19. De overdrachtsbelasting wordt voor starters afgeschaft, behalve voor tweede en meerdere woningen en woningen waar men niet zelf woont – voor deze woningen wordt deze belasting vervijfvoudigd. Woningcorporaties zijn daarbij uiteraard vrijgesteld.

 

  1. We gaan onze economie radicaal verduurzamen, door invoering van een volledig circulaire economie en bescherming van biodiversiteit en andere natuurwaarden, en van de gezondheid van de mens. Dat doen we zodanig dat de rekening en de opbrengsten tussen huishoudens en bedrijven en tussen rijk en arm eerlijk en rechtvaardig verdeeld wordt, en dat vooral (grote) vervuilers betalen. En we zorgen dat mensen die door de transitie hun baan verliezen een-op-een weer aan een nieuwe baan worden geholpen, met onderwijs, begeleiding, etc.
  2. We beëindigen het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas. De in de Klimaatwet gestelde doelen daarvoor worden bindend en vatbaar voor rechterlijke toetsing. De aardgaswinning wordt zo snel mogelijk gestaakt, zo mogelijk eerder dan nu door de regering toegezegd, ook in velden buiten Groningen. Er komt geen winning van schaliegas. De eigenaren en bewoners van door de gaswinning beschadigde gebouwen worden allen binnen een jaar gecompenseerd, met een omgekeerde bewijslast (NAM moet bewijzen dat schade niet veroorzaakt is door aardbevingen). Nederland werkt niet mee aan het gasnetwerk Nordstream II en bouw zo snel mogelijk de import van fossiele brandstoffen uit Rusland en het Midden-Oosten af.
  3. Waterstof kan een goede manier zijn voor energieopslag, maar dat moet dan wel groene waterstof zijn. Alleen als tussenstap zijn andere vormen van waterstof acceptabel. Alleen echte duurzame biomassa kan gebruikt worden als duurzame energiebron, en de toepassing moet zoveel mogelijk beperkt en geprioriteerd worden. Subsidie voor bijstook van biomassa bij kolencentrales vervalt direct – die centrales moeten direct dicht. We investeren niet in kernenergie, dat is niet duurzaam. De kerncentrale in Borssele gaat uiterlijk in 2025 dicht. Het lozen van restwarmte in oppervlaktewater en in de lucht wordt belast met zodanige tarieven dat levering aan warmtenetten aantrekkelijker wordt. Uiterlijk in 2030 wordt dit verplicht. Er komt subsidie voor de aanleg van warmtenetten. Warmtenetten worden verplicht door gemeenten beheerd. Investeringen in CO₂-opslag (CCS) worden alleen dan toegelaten als er geen duurzamer alternatief beschikbaar, en alleen als tijdelijke tussenoplossing. Hergebruik van CO₂ (CCU) is wel een structureel duurzaam alternatief.
  4. De energietransitie moet eerlijk plaatsvinden. Huishoudens moeten minder, en bedrijven meer betalen met o.m. een CO₂-heffing voor de industrie. Andere klimaatgassen, zoals methaan, worden op gelijke wijze belast. Het voorstel van onze TK-fractie daarover wordt door ons gesteund, zij het dat we met het PvdA netwerk Duurzame Energie pleiten voor een iets hogere beginprijs (bijv. € 50 per ton CO₂-uitstoot met 5% jaarlijkse escalatie) en het niet verrekenen met al bestaande ETS-heffingen. De opbrengsten van deze heffing worden gebruikt voor subsidies duurzame energie aan bedrijven en huishoudens en aan innovatie.
  5. We gaan de energiebelasting verduurzamen: Een progressieve energiebelasting naar schaal van energieconsumptie en tarieven gebaseerd op uitstoot CO₂, zodat duurzame elektriciteit niet belast wordt, met kolen opgewekte elektriciteit extra zwaar belast wordt en met aardgas opgewekte elektriciteit even zwaar belast wordt als direct gebruik van aardgas. Vervuilers en fossiel grootverbruikers veel zwaarder belasten, huishoudens lager belasten. Lage inkomens krijgen een hogere belastingvrije voet voor de energiebelasting. Huidige vrijstellingen, juist vaak van de grootste vervuilers (zoals de luchtvaart) worden afgeschaft. De opslag duurzame energie (ODE) in de energiebelasting wordt afgeschaft. De subsidies voor verduurzaming worden anders gefinancierd, o.m. uit een hogere energiebelasting op vervuilende productie. Subsidies voor verduurzaming energieverbruik (SDE+) komen in het vervolg vooral ten goede aan de lage en middeninkomens. En ze mogen niet gebruikt worden voor CO₂-opslag (CCS) of niet-duurzame biomassa. Bedrijven moeten daarin zelf investeren. De milieu-investeringsaftrek wordt geschrapt.
  6. De combinatie van huur en energielasten moet voor huurders van woningen tot en met anderhalf modaal lagere woonlasten opleveren. Het energielabel en de verduurzaming van de woning moeten geen verdienmodel voor de verhuurder zijn. De verhoging van de huur door meer duurzaamheidspunten moet volledig gecompenseerd worden door lagere energielasten. Dit wordt in de wet vastgelegd met een wijziging van het puntenstelsel (WWS). Nu mag een verhuurder € 250 meer huur vragen voor een energieneutrale woning, terwijl de gemiddelde energierekening maar € 120 per maand is.
  7. Er komen bindende afspraken met coöperaties en verhuurders voor het energieneutraal maken van 250.000 woningen per jaar. Er komt een verbod op het verhuren van woningen met de slechtste energielabels (vooral in bezit bij particuliere verhuurders), voorafgegaan door een verbod op huurverhoging van deze woningen. Dit verbod wordt stapsgewijs aangescherpt. Woningcorporaties en -coöperaties moeten de voorfinanciering van de verduurzaming renteloos kunnen lenen bij een apart staatsfonds, gevuld uit staatsobligaties. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om hun WOZ-belastingtarieven lager vast te stellen bij een groener energie-label. Gemeenten krijgen de opdracht om voor 2030 voor iedere wijk een plan te maken voor klimaatneutrale gebouwen en woningen.
  8. Woningeigenaren worden door een ‘ontzorgloket’ ondersteund bij het isoleren en verduurzamen van hun woning. De isolatie-eisen voor bestaande woningen worden stapsgewijs aangescherpt. Middeninkomens met een eigen woning krijgen de mogelijkheid om hiervoor renteloze leningen af te sluiten bij een speciaal fonds.
  9. We voeren een apart laag btw-tarief in voor producten die voldoen aan eisen van ecologische duurzaamheid (circulair gebruik van grond- en afvalstoffen, geen fossiele energie, bescherming van biodiversiteit, dierenwelzijn en gezondheid mensen, geen vervuiling) en van sociale rechtvaardigheid (geen kinderarbeid, eerlijke beloning en arbeidsvoorwaarden, bescherming arbeidsomstandigheden en positie werknemers, eerlijk belasting betalen) met behulp van een nieuw keurmerk voor Duurzaam en Eerlijk Ondernemen. Ook gezonde producten (geen of weinig suiker en vet bv.) worden onder het lage btw-tarief geplaatst. Duurzame apparaten, diensten en producten komen zo onder het laagste btw-tarief, zoals biologische producten en ander duurzaam geproduceerd voedsel, openbaar vervoer, reparatiediensten, het circulair ophalen en verwerken van afval, etc. Vervuilend gedrag moet juist zwaarder belast worden, zoals vleesconsumptie, producten van intensieve landbouw en visserij, e.d. Er komt een verbod op stunten met vleesprijzen. Al het vlees dat in Nederland verkocht wordt, beschikt als eerste stap over 1 ster van het Beter Leven Keurmerk van de Dierenbescherming.
  10. We voeren de verpakkingsbelasting opnieuw in en verdubbelen de opbrengst. Statiegeldregelingen voor alle plastic en blik verpakkingen worden verplicht gesteld. Wij willen dat ieder product een productlabel krijgt waar aan de consument kan zien wat de sociale en ecologische prestatie of belasting van het product en de verpakking is. Alle verpakkingen worden uiterlijk 2030 verplicht biologisch afbreekbaar, zoals bioplastics. We realiseren voor 2050 100% hergebruik van grondstoffen en afval. Hiertoe wordt naar analogie van de Klimaatwet een Afvalwet ingevoerd, met afgesproken termijndoelen.
  11. We gaan veel meer investeren in minder mobiliteit (dichtbij of thuis werken), fietsen en openbaar vervoer, o.m. met een nieuw Randstad-breed lightrail-project. Investeringen moeten uit een apart staatsfonds gefinancierd worden, waar de overheid nu bijna gratis voor kan lenen. Het OV wordt fors goedkoper, zodat het in prijs aanzienlijk wint van gemotoriseerd individueel vervoer. Ook moeten er concrete maatregelen worden genomen voor het beprijzen van particulier vervoer met rekeningrijden gedifferentieerd naar tijd en plaats en het belasten van fossiele brandstoffen in de scheep- en luchtvaart. Belasting op elektriciteit bij oplaadpalen wordt veel lager dan accijns voor benzine of diesel, in plaats van omgekeerd zoals nu, o.m. met een vrijstelling van energiebelasting op laadpalen. In Europees verband moet er een groot project worden opgezet door de Europese Investeringsbank voor continentale hogesnelheidslijnen en fossielvrij goederenvervoer, beide met een Europese publieke netwerkbeheerder. We maken continentale vluchten fors duurder met een extra belasting en zetten een stop op de groei van luchthavens: Lelystad uitbreiding gaat niet door, Schiphol en regionale luchthavens mogen niet groeien.
  12. Een radicale verandering bij de landbouw is nodig. Het is absurd dat in een dichtbevolkt land dat drijft op diensten bijna 60 procent van het grondgebied in beslag wordt genomen door een uitermate vervuilende activiteit: de intensieve landbouw. Deze heeft grote nadelige maatschappelijke en milieueffecten. Niet alleen voor het klimaat, maar ook voor de eveneens voor de mens bedreigende drastische achteruitgang van de biodiversiteit en via vervuiling en besmetting ook rechtstreeks voor een bedreiging van onze gezondheid. Dat moet minder, duurzamer, natuurlijker. Maar dat kan niet zonder de boeren. Het huidige systeem van concurreren op kostprijs biedt op lange termijn geen perspectief voor de sector, daarvoor lenen de productieomstandigheden in een druk bevolkt land als Nederland zich niet. De gangbare, industriële landbouw kan de wereld op den duur niet voeden. Boeren staan nu met de rug tegen de muur, en velen zouden wel verandering willen als de prijzen stijgen. Burgers maken zich zorgen over klimaatverandering, maken zich zorgen over gezondheidsrisico’s en ergeren zich aan de landschapsvervuiling en schendingen van dierenwelzijn, natuurbeschermers zien dat er zich een ‘ecologische ramp’ voltrekt in het agrarische gebied. Niet alleen 84% van de insecten zijn verdwenen, maar ook 93% van de boeren. We moeten boeren verplichten, maar ook stimuleren en faciliteren, om zich te richten op het produceren van duurzame kwaliteitsproducten en grondgebondenheid, door te kiezen voor natuurinclusieve landbouw, lokale productie- en consumptieketens, dier- en milieuvriendelijke landbouwconcepten en het leggen van verbinding tussen landbouw en maatschappij. Deze vormen van landbouw leveren meerwaarde voor boer, dier, maatschappij, natuur en milieu. Niet steeds minder boeren en meer monocultuur, maar juist meer kleine boeren en minder monocultuur. We sluiten daartoe een Plattelandsakkoord, in de geest van het Klimaatakkoord, met betrokkenheid van boeren, burgers en overheden op het platteland en natuur- en milieuorganisaties. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden:
  13. We streven naar een hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (nu 40% van de EU-begroting) per 2020 met hogere kwaliteitsnormen. Directe inkomenssteun voor boeren vervangen we door subsidies die gekoppeld zijn aan het realiseren van maatschappelijke opgaven zoals duurzaamheid, natuurbehoud, gezondheid en dierenwelzijn. Ook kan een deel van het landbouwbudget worden ingezet voor innovatie om onze voedselvoorziening toekomstbestending te maken.
  14. Het mededingingsbeleid wordt zodanig aangepast dat boeren meer marktmacht krijgen ten opzichte van de voedselverwerkers en supermarktketens, onder andere met het doel een verbetering van de afzetprijzen te realiseren. Verkoop onder de kostprijs wordt verboden.
  • Landbouw moet in 2040 geheel klimaatneutraal zijn. De uitstoot van CO2, methaan, stikstof en fosfaat in de landbouw wordt verder belast. Met de opbrengsten financieren we meer subsidie voor natuurinclusieve landbouw. We brengen methaan en andere klimaat emissies onder de werking van het ETS, waardoor emissies van mest worden teruggedrongen.
  1. We bevorderen duurzame innovaties op het platteland, zoals biologische landbouw, energieleverende kassen en regionale afzetcoöperaties. Natuurinclusieve landbouw wordt de norm. Boeren kunnen een deel van hun inkomen verdienen met de bescherming en ontwikkeling van natuur, recreatie, dienstverlening, opwekking van duurzame energie en zorg. Om de inklinking van het veen en de uitstoot van CO₂ tegen te gaan verhogen we het waterpeil in het veenweidegebied en stemmen we het gebruik van de grond zoveel mogelijk af op de aard van het gebied (functie volgt peil). Er komt een pakket aan stimuleringsmaatregelen om boeren te helpen over te stappen op duurzame natte landbouw.
  2. De teelt van lokale eiwitgewassen voor voedsel en veevoer wordt bevorderd. Wij willen dat er meer veevoeders uit de eigen akker- en tuinbouwrestproducten worden gehaald zodat we op termijn kunnen stoppen met de import van de dure en niet-duurzame soja. Wij willen dat de mest die op land wordt uitgereden van gezonde samenstelling voor het milieu. De mineralen, fosfaat en stikstof gaan we daarom eerst (deels) uit de mest halen en separaat verhandelen als grondstof voor andere toepassingen. De ontheffing van Nederland in de EU om meer fosfaat uit te mogen rijden wordt direct beëindigd.
  3. Er komt een einde aan de bio-industrie en de intensieve veeteelt. Weidegang voor koeien en voldoende buitenruimte voor varkens en pluimvee worden wettelijk verankerd. Koeien kunnen grazen, kippen scharrelen, varkens wroeten.[46] Wij willen de omvang van de Nederlandse veestapel controleren en fors verminderen met dierenrechten voor alle soorten vee, met als normen dat de volksgezondheid moet zijn gegarandeerd, geen overlast ontstaat en waar deze al aanwezig is wordt verminderd en dat duurzaamheid en dierenwelzijn worden gediend. Er komt per direct een moratorium op de omvang van de veestapel in de intensieve veehouderij per diersoort, vooruitlopend op het nieuwe beleid. We geven provincies de bevoegdheid om regionaal extra eisen te stellen aan de veehouderij in het kader van de volksgezondheid en het milieu en tevens nemen we het voorzorgcriterium op als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen van veehouderijen in de AMvB’s van de Omgevingswet. Nieuwbouw van megastallen wordt niet meer toegestaan en bestaande megastallen verdwijnen. Alle stallen worden (brand)veilig. De normen voor dierenwelzijn worden verhoogd en strak gehandhaafd.[47] Landbouw- en huisdieren worden zo gehouden dat zij soorteigen gedrag kunnen vertonen. We willen regelgeving aanpassen zodat boeren verplicht worden het dierenwelzijn te monitoren en te verbeteren met moderne middelen. Om onnodig transport van slachtdieren te voorkomen wordt het slachten in Nederland het uitgangspunt. Daar waar dat niet gebeurt wordt Europees geregeld dat er een verbod komt op veetransporten van levende dieren die langer dan 4 uur duren. Dierenartsen krijgen een meldplicht van misstanden en er komt ook een meldpunt voor anonieme klachten. Klokkenluiders worden beschermd en gerehabiliteerd. De NVWA wordt ook drastisch hervormd en onafhankelijk gemaakt van de minister en van de te controleren sector (als onderdeel van een totale reorganisatie van het overheidstoezicht, waarbij alle toezichthouders versterkt en onafhankelijker worden en onder een gemeenschappelijke structuur komen, conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid), opdat de cultuur van het wegkijken nu eens echt wordt aangepakt. Daarbij wordt samengewerkt met de dierenbescherming en kritische dierenartsen. Slachthuizen worden permanent gevolgd met camera’s. Opsporing en vervolging van dierenmishandeling krijgt ook meer prioriteit. Er komt een verbod op het houden en fokken van nertsen en andere (pels)dieren met als doel het verkrijgen van (een deel van) hun pels of vacht. Daarnaast komt er een verbod op de handel in, import en doorvoer van bontproducten. We pleiten voor verder onderzoek naar de gevolgen van de Q-koortsepidemie en stellen samen met de sector een ruim schadefonds in voor alle getroffenen. Het gebruik van antibiotica in de veehouderij willen wij verder afbouwen. Antibiotica mogen alleen worden gebruikt in uitzonderingsgevallen en op individueel niveau. De NVWA gaat meer inspecteren op antibioticagebruik, ook in geïmporteerd voedsel zoals kweekvis. In een toekomstige zoönose-uitbraak (ziekte die overdraagbaar is van dier op mens, zoals Q-koorts), stellen we het belang van volksgezondheid boven het economisch belang, hierom laten we de verantwoordelijkheid over de aanpak van een dergelijke uitbraak direct en volledig vallen onder het ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport en niet gedeeltelijk onder het ministerie van economische zaken. Slachtoffers van de Q-koorts uitbraak worden alsnog ruimhartig schadeloos gesteld.
  • Wij willen het gebruik van pesticiden die schadelijk zijn voor mens, milieu en ecosystemen, zoals neonicotinoïden, verbieden. Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen wordt bevorderd. Een progressieve belasting op pesticiden en geïmporteerd veevoer maakt de kiloknaller extreem duur en het onbespoten appeltje goedkoop. Het gebruik van patentloze, vaak biologische, zaden en pootgoed willen we stimuleren. Er dient komende kabinetsperiode een beleid te komen voor toepassing van biotechnologie gericht op een duurzaam gebruik van de planeet, de bestrijding van armoede en volksgezondheid. We zijn geen voorstander van het patenteren en in eigendom nemen van natuur door bedrijven.
  • Nederland moet zonder dralen strikt de Europese visserijwetgeving implementeren. Vangstrechten worden voortaan verdeeld op grond van transparante, sociale en ecologische criteria die bewezen duurzame visserij belonen en stimuleren. De puls-visserij is nog niet bewezen duurzaam. Zo belonen we de innovatieve vissers. Overbevissing in onze binnenwateren willen we tegengaan. Viskwekerijen alleen op land en zoveel mogelijk alleen vegetarische kweekvis.
  1. Plezierjacht wordt verboden. Beheersjacht wordt alleen onder strenge voorwaarden toegestaan bij ernstige schade of bedreiging van de volksgezondheid of veiligheid, wanneer alternatieven hebben gefaald. Stroperij is niet alleen internationaal, maar ook in Nederland een probleem. We willen een harde aanpak van de stroperij, met hoge boetes en een goede pakkans door voldoende groene buitengewone opsporingsambtenaren. Nederland zet zich in tegen de stroperij van en handel in wilde dieren en planten.
  2. Er worden steeds meer innovatieve alternatieven ontwikkelt voor dierproeven. Wij staan achter de ambitie om Nederland in 2025 wereldleider in proefdiervrije innovatie te maken. Daartoe wordt een actieplan opgesteld.
  3. We willen wettelijk vastleggen welke diersoorten als huisdier gehouden mogen worden. Die zogenaamde positieflijst bestaat al voor zoogdieren, maar voor ander categorieën zoals vogels, vissen en reptielen gaan we dit ook vastleggen.
  • Er worden meer en met elkaar verbonden natuurgebieden gerealiseerd, met bescherming en herintroductie van bedreigde soorten. We investeren in het aaneensluiten van het netwerk van alle natuurgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, versneld en in volle omvang. Er komen twee grote natuurgebieden in Nederland bij: de Markerwadden en het Oostvaarderswold in Flevoland. Daarnaast worden nieuwe nationale landschappen aangewezen. Er wordt meer bos aangelegd, ook om aan de CO₂-reductie doelstellingen te voldoen. Bescherming van biodiversiteit en het behoud en terugkeer van bijzondere flora en fauna worden bevorderd. Bijen en weidevogels krijgen speciale aandacht. De zalm keert weer terug in onze rivieren. We beschermen ons land tegen overstromingen en wateroverlast, waar mogelijk door rivieren meer ruimte te geven en hun natuurwaarden te versterken, in plaats van dijken te verzwaren. Tegen langdurige droogte wordt geïnvesteerd in meer wateropslag, minder verstening, minder intensief watergebruik en minder waterverspilling. Ook in de stad komt er meer groen en stadslandbouw wordt bevorderd. De toegankelijkheid van natuurgebieden voor wandelaars, fietsers en ruiters wordt gewaarborgd, daar waar en wanneer dat ecologisch verantwoord is. Rond steden ontwikkelen we meer groene recreatiegebieden. Waarden als stilte, nachtelijke duisternis en de weidsheid van het landschap worden beschermd. Om waardevolle, open gebieden te behouden moet bebouwing in die gebieden duurder worden. Daarom wordt een openruimteheffing ingevoerd. De bezuinigingen op natuur van 2011 worden ongedaan gemaakt, waarbij Staatsbosbeheer weer wordt genationaliseerd. Natuur verhuist van het ministerie Economische Zaken naar een apart klimaat, natuur en milieuministerie. De kustlijn inclusief duinen en aangrenzend natuurgebied houden we puur; bebouwing wordt uitgesloten. In natuurgebieden zoals de Noordzee, de Waddenzee en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta is geen plaats voor schadelijke economische activiteiten als gasboring, zandsuppletie of landaanwinning. De Westerschelde wordt niet meer verder verdiept. 30% van de Noordzee wordt zee-reservaat, gesloten voor visserij en andere schadelijke activiteiten. Om de Waddenzee beter te beschermen, komt er één beheerder voor de Waddenzee. In bestemmingsplannen komt de mogelijkheid om waardevolle landschappen met natuurinclusieve landbouw te beschermen naar analogie van waardevolle dorps- en stadsgebieden en stedelijke monumenten. Daarbij kunnen de eigenaren of beheerders subsidie krijgen.
  • De overheid moet levens en gezondheid van haar burgers te beschermen en tevens zich te houden aan Europese wetgeving waaraan ze zich heeft gecommitteerd. Burgers kunnen dat in het vervolg bij de rechter gaan afdwingen. De normen voor de luchtkwaliteit, zoals voor geur (ammoniak), de hoeveelheid en samenstelling van (ultra-)fijnstof en fijnstof van bio-industrie, stikstofoxiden en roet, worden aangescherpt tot het niveau dat is vastgelegd door de WHO (VN-Wereldgezondheidsorganisatie). Gemeenten hebben een belangrijke de taak bij de handhaving en geven inwoners inzicht in de controle. Normen op het gebied van geluid, trillingen, stank, en andere overlastgevers worden altijd vastgesteld op basis van de beste (en meest recente) wetenschappelijke inzichten. Het stikstofarrest van de Raad van State wordt strikt uitgevoerd – niet door ontwijktrucs. Bedrijven die installaties vervangen krijgen geen nieuwe vergunning als zij niet de best beschikbare, duurzame technieken toepassen. Bij bouwen of bij ander gebruik van de grond krijgt de veiligheid en kwaliteit van het drinkwater de hoogste prioriteit. Voorraden voor de toekomst worden beschermd tegen bedreiging en vervuiling, zoals het lozen van afvalwater en de winning van zout of gas. Wij willen naar blijvend gezond water door zo spoedig mogelijk microplastics uit cosmetica en wasmiddelen te verwijderen en door waterfilters tegen vervuiling door medicijnen bij ziekenhuizen verplicht te stellen. Ook gewasbeschermingsmiddelen en mest mogen niet in het oppervlaktewater komen door lozing of afspoeling. Bij de waterzuivering worden grondstoffen als fosfaten uit afvalwater gewonnen en hergebruikt. De normen voor lozen van voor de gezondheid schadelijke stoffen door bedrijven in bodem, water en atmosfeer moeten veel strikter worden gehandhaafd en veel zwaarder, ook strafrechtelijk, worden vervolgd.

 

  • We versterken en moderniseren de publieke sector. De resolutie Van Waarde concludeerde al voorzichtig: “Marktconforme hervorming van de publieke sector heeft de kwaliteit, de toegankelijkheid en het vertrouwen er in eerder ondergraven dan versterkt.” In de eerder geciteerde Banninglezing van Lodewijk Asscher in maart 2018 gaat onze politieke leider terecht een stuk verder: “De gedachte dat de markt collectieve diensten zou kunnen organiseren van hogere kwaliteit tegen een lagere prijs is keer op keer een misvatting gebleken. Tijd om radicaal te zijn: wat publiek is, is publiek. Daar gaan we niet concurreren maar samenwerken. Afgeschermd van het kapitalisme. Werken voor de overheid moet meer gewaardeerd worden. Klaar met het bashen van ambtenaren. Stoppen met de zelfgenoegzame onderverdeling tussen echte banen en “gecreëerde banen” omdat ze collectief gefinancierd worden. Want die mensen, de politieagent, de brandweerman, de schoonmaker, de wijkverpleegkundige zijn helden! De publieke taken moet ook weer echt publiek worden.” Asscher pleit terecht voor meer salaris, meer collega’s en minder bureaucratie in de publieke sector. Ook in zijn boek Opstaan in het Lloyd Hotel stelt hij dat de verzelfstandiging van de publieke sector en marktwerking de kosten heeft opgejaagd en het vertrouwen in een rechtvaardige overheid heeft ondermijnt, maar ook dat dit de tweedeling in de samenleving heeft verscherpt en tegenstellingen aangewakkerd heeft. Wij voorzien dat van een samenhangend plan, met speciale aandacht voor de zorg en het onderwijs:
  1. De publieke sector moet een plek zijn waar je trots op kunt zijn om te mogen werken. Je werkt niet alleen voor de publieke zaak, maar je bent goed opgeleid, hebt veel eigen regel- en budgetruimte, en je verdient ook goed, en bent als regel in vaste dienst. De onder III genoemde investeringen (ca. 15 miljard euro per jaar) maken dat ook mogelijk. De organisaties in een moderne publieke sector hebben een menselijke maat, zijn plat met weinig overhead en onnodige bureaucratie en liefst coöperatief georganiseerd, opereren binnen publieke kaders en toezicht.
  2. Bij onvoldoende prestaties en/of wanbeleid gaan publieke instellingen niet dicht of failliet, maar worden ze tijdig onder toezicht geplaatst. Dat garandeert continuïteit van goede dienstverlening. De relatie tussen cliënten en professionals staat centraal bij de kwaliteit van dienstverlening en deze moeten niet in individuele consumentrelaties worden vormgegeven – we moeten het individualisme in onze samenleving bestrijden waarin burgers tot consumenten gereduceerd worden en de Staat/publieke sector tot een ‘BV Nederland’.
  3. We draaien liberaliseringen en privatisering terug waar het algemeen belang in het geding is en/of komen daarbij met extra regulering (o.m. bij de woningmarkt, de postmarkt, de OV-bedrijven, nutsbedrijven, de banken, de zorg, re-integratie naar werk, schuldhulpverlening, het onderwijs en de kinderopvang).
  4. Zorg, onderwijs en kinderopvang zijn een recht, geen voorziening. Dat recht moet afdwingbaar De keuzevrijheid in collectieve arrangementen moet eerder beperkt dan uitgebreid worden, omdat hierbij veel misgaat, juist bij de meest kwetsbare mensen.
  5. Goede, toegankelijke zorg is een belangrijk onderdeel van bestaanszekerheid. De toegankelijkheid en de beschikbaarheid staan echter steeds meer onder druk. De ongelijkheid in (gezonde) levensverwachting neemt steeds verder toe. Ook de financiering van de zorg is steeds minder solidair. De mislukte gereguleerde marktwerking uit 2006 en de eveneens mislukte decentralisatie van delen van zorg uit 2015 staan daaraan ten grondslag. Er komt daarom een heel ander zorgstelsel:
  6. Zorg moet gefinancierd gaan worden met één subsidieregeling en één loket, zonder inkoop- en aanbestedingsprocedures. Voor verzekeraars (behalve voor niet collectief vergoede zorg) en gemeenten (behalve voor verbindingen met armoede- en schuldenbeleid en met het woonbeleid) is geen rol meer, evenmin als voor het CAK, het CIZ en de NZa. Dat ruimt lekker op. Het geld voor deze instituties valt aan de zorg toe. En hiermee vervallen ook de beruchte keukentafelgesprekken. Eigen kracht en zelfredzaamheid wordt een recht, geen plicht. Burgers die een beroep doen op langdurige zorg krijgen een wettelijk recht om zelf een plan op te stellen hoe die hulp eruit moet zien. Dit recht wordt actief bevorderd en gefaciliteerd, waarbij burgers het recht hebben om zich te laten bijstaan. Voor deze bijstand kan desgewenst een beroep worden gedaan op betaalde, onafhankelijke deskundigen. Het gebruik van een PGB blijft daarbij mogelijk en wordt niet, zoals nu te vaak gebeurt, ontmoedigt. De gemeenten spelen hierbij geen rol meer. De verstrekking verloopt via de regionale zorgkantoren. We versimpelen de procedures rondom het PGB. De overheid moet zorgen voor passende ondersteuning en facilitering voor mantelzorg, met o.m. veel meer respijtzorg en zorgverlof.

Nu worden teveel mensen van ene loket naar het andere gestuurd. Het zorglandschap is nu ook teveel gespreid over verschillende partijen met ieder eigen (budget)regels: zorgverzekeraars, zorgkantoren, het CAK, de gemeenten. Naast veel kostbare (in tijd en geld) bureaucratie (ook bij de zorgaanbieders, die vaak met meerdere partijen te maken hebben) zorgt dit ook voor strategisch gedrag tussen bijv. gemeenten en zorgverzekeraars over wie de rekening moet betalen.

  1. Welke zorg gesubsidieerd wordt en dus als nodig, nuttig, effectief en doelmatig wordt erkend is uiteindelijk een politieke beslissing. Maar wel op basis van een advies van deskundigen. Wat ons betreft is dat inclusief tandzorg, voorbehoedsmiddelen, fysiotherapie en andere paramedische behandelingen, de GGZ, jeugdzorg, wijkverpleging, thuiszorg inclusief huishoudelijke verzorging en zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. De toegang tot specialistische, paramedische en/of langdurige zorg krijgt een brede, maar strakkere poortwachter bij huisartsen en wijkverpleegkundigen. Indicaties vinden alleen plaats op basis van tenminste een persoonlijk gesprek met de patiënt door de huisarts of de wijkverpleegkundige. Diagnostisch onderzoek wordt gesubsidieerd. Spoedeisende hulp is alleen beschikbaar als het ook spoedeisend is. Hulpmiddelen kopen we zoveel mogelijk centraal in op indicatie van huisarts of (wijk)verpleegkundige. Er wordt daarbij ook gewerkt met centrale uitleenmagazijnen. Brillen en gehoorapparaten worden verstrekt door erkende opticiens en audiciens binnen bepaalde vergoedingsregels. Alle gesubsidieerde zorg wordt – binnen bovenstaande kaders – weer een recht, in plaats van een voorziening.
  • De extramuralisering van de zorg (langer thuis wonen met zorg aan huis) gaat nu echt veel te snel en te regide. Dat geldt zowel voor de afbouw van verpleeghuizen als van psychiatrische ziekenhuizen. Om het buiten-de-murenbeleid een succes te maken, moet er ook beleid en geld zijn voor buiten de muren. Dat moet dan ook eerst gereed zijn: naast de medische zorg ook maatschappelijke dagbesteding, activiteitenbegeleiding, betaalbare aangepaste woonruimte, iemand die op ze let en voorkomt dat ze wegkwijnen in eenzaamheid en/of verward over straat lopen, etc.

Veel verzorgingshuizen zijn gesloten en de resterende gaan samen met verpleeghuizen. De leeftijd voor opname daar wordt steeds hoger en de opnameduur steeds korter. Ook belanden kwetsbare ouderen vaak onnodig in het ziekenhuis. Velen denken dat de meeste ouderen langer zelfstandig willen wonen. Maar 98 procent van de bevolking wil dat de verzorgingshuizen blijven, en 90% van mensen van 70-75 jaar die iemand kenden die niet meer zelfstandig woont, kiest niet voor langer zelfstandig wonen. Omdat kwetsbare ouderen daar onderdak, eten en verzorging vinden, en ook veiligheid, gezelschap en gezelligheid. Veiligheid betekende snelle medische hulp als je die nodig hebt. En fysieke veiligheid: in een woonwijk ben je als oudere kwetsbaar. Wat kun je als iemand met slechte bedoelingen aan de deur komt? Gezelschap betekende vergelijkbare mensen in vergelijkbare omstandigheden in de directe omgeving. Mensen met vergelijkbare gespreksonderwerpen. Gezelligheid betekende voldoende mogelijkheden tot ontspanning met bijvoorbeeld een winkel, een kapper en een horecagelegenheid in de directe omgeving. Moderne nieuwe woonvormen voor ouderen die hieraan voldoen, zoals de door de SP bedachte zorgbuurthuizen[48], gaan we krachtig bevorderen. Daarmee zouden ook de moeilijkheden in de keten van zorg voor ouderen als sneeuw voor de zon verdwijnen, de capaciteit van de spoedeisende hulp zich wonderbaarlijk vermenigvuldigen en de sterfte onder bejaarden als gevolg van vallen drastisch afnemen. We investeren ook extra in betaalbare, levensloopbestendige woningen. Dat wordt een wettelijke opdracht aan gemeenten en woningcorporaties, in samenwerking met zorgaanbieders. Hiertoe worden onder landelijke regie regionale plannen gemaakt, en gemeenten moeten in hun woonvisie daar aanvullende richtlijnen over opstellen. Ook voor 18+-jongeren met een LVB of autisme krijgt de gemeente en de woningbouwcorporatie een bouwplicht. Gemeenten zijn nu niet altijd bereid tot het betalen van een woningaanpassing voor een cliënt met een beperking. De cliënt wordt dan alternatieve woonruimte met hogere woonlasten aangeboden. Hierdoor komt de cliënt in financiële problemen. Een woningaanpassing wordt daarom weer een recht in plaats van een voorziening, met objectieve criteria en ruimte voor maatwerk ten gunste van de cliënt. De financiering hiervan blijft bij gemeenten, zodat ze geprikkeld worden om voldoende levensloopbestendige woningen te laten (ver)bouwen, als eis in hun woonvisie.

In de thuiszorg gaan we weer terug van taakgerichte zorg naar persoonsgerichte zorg in zelfsturende teams, zonder minutenzorg en afvinklijstjes, maar met meer tijd en aandacht voor een persoonlijke relatie met de cliënt. Resultaatsbekostiging (‘schoon huis’) wordt weer vervangen door indicatie van het benodigde aantal uren.

Ook het zorgvervoer heeft een hoger budget nodig. Waar mogelijk worden trainingen verzorgd om mensen zoveel mogelijk zelfstandig te laten reizen.

We investeren in het toegankelijk maken van publieke voorzieningen, terreinen en gebouwen, publieke media en het Openbaar Vervoer voor mensen met een beperking. Ook particuliere aanbieders van hotels, restaurants, cafés, sportfaciliteiten, bioscopen, musea, etc. moeten daaraan voldoen, tenzij ze een ontheffing krijgen (bv. in geval van verplichtingen uit hoofde van monumentenbescherming). We voeren de uitvoering van het VN-verdrag voor non-discriminatie van mensen met een beperking versneld uit. De toegankelijkheid van gebouwen, de openbare ruimte, het vervoer, de media en noodzakelijke communicatie moet binnen 10 jaar gerealiseerd zijn. Er komt een wet die dit recht afdwingbaar maakt voor mensen met een beperking (met recht op schadevergoeding bij overtreding).

  1. Zorg wordt niet meer ingekocht en/of aanbesteed, maar vormgegeven in een subsidierelatie op basis van een periodiek door een door de provincie vastgestelde regionale zorgvisie, binnen een door het parlement goedgekeurd, periodiek vastgesteld landelijk zorgkader, waarin beschreven staat welk zorgaanbod gefinancierd wordt, rechtstreeks uit de algemene rijksmiddelen bekostigd. De zorgvisie beschrijft een effectief en efficiënt, samenhangend en samenwerkend, kwalitatief goed aanbod van zorg, met lokale basiszorgcentra en woonzorgcentra, goede thuiszorg en verpleegzorgcentra, regionale 2e lijnzorg en nationale dure, zeer gespecialiseerde zorg (incl. ggz en jeugdzorg). Overlap en waterbedeffecten worden zo voorkomen. In plaats van concurrentie moeten zorgaanbieders samenwerken.

Er komt zo een regionaal afgestemd aanbod van samenwerkende zorgaanbieders:

-met dure specialisatie in hoogwaardige centra en een breed aanbod van basiszorg (incl. GGZ),

-waarin cure en care elkaar effectief en efficiënt aanvullen,

-waarin ingezet wordt door tijdige interventie dure specialistische hulp te voorkomen, en -waarin het langer thuis met zorg kunnen wonen (als recht, niet als plicht!) ook adequaat gefaciliteerd wordt.[49]

We zorgen ook voor meer kleinschaligheid in de zorg. Er zijn te grote conglomeraten ontstaan die te machtig zijn. Zorg moet regionaal georganiseerd worden, met een netwerk van kleinere basisziekenhuizen, dichtbij de mensen.

Groot voordeel is dat zorginstellingen niet meer met dertig verschillende verzekeraars (die overigens vaak onderdeel zijn van één van de vier grote verzekeringsconcerns) en soms ook nog eens met één of meerdere gemeenten te maken hebben én de instellingen kunnen weer toekomstgericht gaan nadenken, want ze hoeven niet ieder jaar opnieuw te onderhandelen over hun budget.

Bij de opstelling van de regiovisie worden echt onafhankelijke patiënten- en cliëntenorganisaties betrokken, evenals relevante gemeenten en zorgaanbieders.

  1. Er zijn geen aparte zorgpremies meer en ook geen eigen risico en eigen bijdragen. Eigen risico en eigen bijdragen leiden tot schadelijke zorgmijding – schadelijk voor de patiënt, en voor de overheidsuitgaven op langere termijn. Zorgpremies drukken alleen op inkomen uit arbeid (via de werkgever), niet op die van kapitaal. Individualisering van financiering van publieke dienstverlening holt ook de solidariteit (tussen ziek en gezond en tussen arm en rijk) uit en tast de bestaanszekerheid aan, doordat vaste lasten steeds hoger worden. In plaats van via toeslagen dit dan weer te compenseren met al zijn eigen problemen (onderuitputting, armoedeval, schulden, uitvoerbaarheid, zie hiervoor bij V), kunnen we beter alles collectief financieren en op andere wijze onnodige kosten voorkomen (zie hieronder).
  2. De bekostiging loopt via regionale zorgkantoren, die ook zorgen voor de financiële planning. Zorgverzekeraars kunnen zich desgewenst geheel of gedeeltelijk omvormen tot zo’n regionaal zorgkantoor. De transitie vindt op gelijke wijze plaats als bij de opheffing van de PBO’s. Er is dus nadrukkelijk geen nationalisatie en dus ook geen schadeloosstelling aan de orde. Er zijn geen budgetplafonds meer, maar de overheid kan via de zorgkantoren wel voorwaarden stellen aan de uitgaven ter bevordering van efficiëntie en doelmatigheid en van kwaliteit.
  • De bureaucratische verantwoording wordt tot een minimum beperkt. Geen uitgebreide DBC’s en productcodes meer en geen minutenregistraties. Minimale protocollen en richtlijnen. Geen uitsplitsing van bevoegdheden van verplegers in de regelgeving. Institutioneel wantrouwen naar professionals in de zorg wordt vervangen door vertrouwen en hen een medeverantwoordelijkheid te geven in een efficiënt en doelmatig beheer. De coöperatieve organisatievorm helpt daarbij om elkaar aan te spreken. In de thuiszorg wordt van resultaatsbekostiging terug gegaan naar urenbekostiging.
  • Zorg die door de overheid wordt gefinancierd wordt volledig gedefinieerd als een publieke voorziening, zonder marktwerking. De vrije marktwerking geldt er dan niet meer en de Autoriteit Markt en Consument heeft er dus ook niets meer te zeggen. Marktwerking frustreert samenwerking niet alleen omdat zorgverleners elkaars concurrenten zijn, maar ook omdat in een ‘markt’ samenwerking al gauw beschouwd wordt als kartelvorming – en dat is verboden. Zorgaanbieders mogen geen winstoogmerk hebben en ook geen winstuitkeringen doen – dit geldt ook voor maatschappen aan de eigenaren/zorgaanbieders zelf. De omvorming wordt afgedwongen door dit als subsidievoorwaarde op te nemen.
  1. Iedereen in de publiek gefinancierde zorg komt in loondienst, bij voorkeur in een zorgcoöperatie. Specialisten komen verplicht in loondienst, bij huisartsen schaffen we de goodwill af. Huisartsen, apothekers, tandartsen, paramedici, ambulancediensten en andere zorgaanbieders die nu als ondernemer werken moeten ook in loondienst komen bij hun eigen onderneming, tegen een soort ‘gebruikelijk loon’, zonder aparte private vermogensopbouw. Activiteiten die zij verrichten in niet-publieke zorg, bijv. gefinancierd door zorgverzekeraars en/of patiënten zelf, moeten in een financieel gescheiden entiteit plaatsvinden. Dit opbrengst van deze maatregel wordt teruggeploegd in de zorg, door deze mee te nemen bij de hiervoor genoemde extra investering in de zorg.
  2. Burgers houden vrije keuze van artsen en zorgverleners. Patiënten en cliënten moeten de zorgverlener kunnen vertrouwen, daarvoor is keuzevrijheid nodig. De keuzevrijheid aan zorgaanbieders kan beperkt worden, bijv. bij gecombineerde woonzorgaanbieders, waarbij je alleen daar kan wonen als je ook de zorg daar afneemt. Zorgaanbieders hebben behoudens deze beperkingen een acceptatieplicht: ze mogen geen (geïndiceerde) zorgvrager weigeren. Bij tijdelijke capaciteitsproblemen moet het zorgkantoor acteren om deze zo snel mogelijk, en binnen een redelijke termijn, op te (helpen) lossen. De huidige zorgplafonds vervallen.

Er moet altijd onafhankelijke patiënt/cliëntondersteuning zijn, die actief aangeboden wordt, vanaf het eerste contact. Daartoe worden extra middelen vrijgemaakt. Cliëntondersteuners moeten gecertificeerd zijn. Zij krijgen toegang tot informatie over de toekenning van pgb’s. Zij beschermen privacy van de cliënt en mogen dus niet onder druk gezet worden door financiers om vertrouwelijke cliëntgegevens te delen (zoals nu wel gebeurt). Speciale aandacht krijgen cliënten met een (licht) verstandelijke beperking, laaggeletterden, en anderen voor wie eenvoudig begrijpelijke communicatie vereist is.

Er komt een landelijke regeling voor de rechtsbescherming van patiënten en cliënten in de zorg, met een goede bezwaar- en beroepsregeling en betere toegang tot de Nationale Ombudsman. De bescherming van privacy wordt strikt gewaarborgd. Het medisch beroepsgeheim moet niet worden aangetast, maar juist verder versterkt worden.

  1. We investeren fors in de zorg. Als onderdeel van de eerdergenoemde investeringen van 15 miljard euro structureel in de publieke sector verlagen we de norm voor huisartsen van 2300 naar 1800 cliënten, en geven hun meer assistenten, er komen 70.000 extra professionals in de verpleeghuiszorg, er komen 100.000 (wijk)verplegers, thuiszorgmedewerkers (incl. huishoudelijke hulp), activiteitenbegeleiders en medewerkers in de dagopvang bij. En er komen extra banen voor maatschappelijk werkers, behandelaars en begeleiders in de jeugdzorg, de GGZ en in de forensische zorg, meer professionals in de spoedeisende hulp, meer ambulancemedewerkers en andere zorgprofessionals. Tevens investeren we snel in meer opleiding (ook in-service, werkend leren), betere facilitering ter bevordering van de arbeidsparticipatie en in tijdelijke arbeidsmigratie (vgl. de Vietnamezen in Duitsland). Daarmee verlagen we de werkdruk, zorgen we voor meer banen en betere beloning, en verbeteren we de kwaliteit van zorg. We investeren in betere verpleeghuizen met voldoende capaciteit en meer verpleegbedden voor kortdurende opnames. Wij onderschrijven het manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers Scherp op Ouderenzorg en het daarop gebaseerde plan voor liefdevolle verpleeghuiszorg, met als criterium twee professionele zorgverleners per groep van 6 tot 8 bewoners in alle verpleeghuizen. De al toegezegde investering van ruim 2 miljard wordt alleen verstrekt als men ook voldoet aan de kwaliteitseisen. De bedrijfsvoering moet veel efficiënter, de kwaliteit van leven moet omhoog.

Er is meer aandacht en geld nodig voor bestrijding van depressies, voor onderzoek naar en begeleiding van dementerenden en voor bestrijding eenzaamheid. De tekorten in de dagbesteding, woonvormen en zorgverlening aan cliënten met meervoudige problematiek worden met een actieplan opgelost.

We investeren extra in de GGZ, waar tekorten nu tot problemen leiden. En in de Jeugdzorg (incl. jeugd-GGZ, met prioriteit aan hulp voor suïcidale kinderen en kinderen die thuis gevaar lopen), met een structurele oplossing van de 18-plus overgangsproblematiek. Een apart probleem hier is dat het meestal niet mogelijk is om een indicatie met de grondslag verstandelijke beperking te krijgen indien deze beperking niet voor het 18e jaar is vastgesteld. Er kunnen echter redenen zijn waarom dit niet is gebeurd. Zo is een deel van deze cliënten opgegroeid en opgevangen door ouders of binnen het eigen netwerk. Op het moment dat ouders en het netwerk dat niet meer aan kunnen, wordt een indicatie aangevraagd. Migranten behoren tot een andere groep cliënten, waarbij vaak niet voor het 18e levensjaar een verstandelijke beperking is vastgesteld of daarover geen gegevens beschikbaar zijn.

Er is ook een tekort aan pleegzorgouders. Al deze tekorten vragen om een actieplan.

De wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg moeten binnen een jaar weggewerkt worden. Het verkorten van de wachttijd voor mensen met autisme, persoonlijkheidsstoornissen, trauma’s en licht verstandelijke beperkingen krijgt prioriteit. Teneinde de stijging in de doorgeleiding naar gespecialiseerde GGZ tot staan te brengen is moeten we in de geestelijke gezondheidszorg alles richten op de zogeheten ‘vroegsignalering’ en op snelle interventie, het zo snel mogelijk zorgen voor zorg, aangepast werk en wonen voor mensen die psychisch kwetsbaar zijn.

Innovatie wordt bevorderd met een landelijk expertisecentrum, dat goede praktijken breder beschikbaar maakt en geld beschikbaar stelt voor innovatieve experimenten.

  • We zorgen voor kostenbeheersing in de zorg niet door prijsprikkels bij patiënten maar door schrappen van de marktwerking (geen geld meer nodig voor solvabiliteit, marketing/reclame, topbeloningen, winst). De financiering van zorgverleners moet minder gebaseerd zijn op volume en meer op kwaliteit, met een hoge basisvergoeding. Minder volumeprikkels en stringentere poortwachtersfuncties door huisartsen en wijkverplegers kunnen tot forse kostenverlagingen leiden.
  • En we beperken de prijs- en patentmacht van de farmaceutische industrie. We volgen de voorstellen uit de initiatiefnota van GL, PvdA en SP hierover van eind 2017. We voeren ook een chemotax in voor de farmaceutische bedrijven om kankermedicijnen te financieren.
  • We investeren veel meer in preventie. Dat verlaagt op termijn de zorgkosten. We verhogen btw en accijnzen voor ongezonde producten en verlagen die op gezonde producten, verbieden ongezonde producten op scholen (incl. de schoolterreinen), sportvelden en -clubs (inclusief kantines) en zorginstellingen. Roken wordt ook op terrassen en in de openbare ruimte verboden, en aparte rookkamers worden verboden; Bewezen effectieve programma’s tegen verslavingen en voor een gezonde leefstijl worden ondergebracht in de publiek bekostigde zorg. We stimuleren sporten, met meer sport, spel en beweging op school, en geven iedere jongere een gratis lidmaatschap van een sportclub. We nemen wettelijke maatregelen voor een veel lager percentage van vet, suiker en zout in producten, in plaats van het veel te slappe akkoord dat daarover nu is afgesproken. Kinderen die niet gevaccineerd zijn volgens het rijksvaccinatieprogramma worden niet toegelaten tot scholen en de kinderopvang. We investeren meer in onderzoek naar preventie en genezing van ernstige ziekten en compenseren daarbij meer dan volledig het vervallen van fiscale subsidiëring van giften daarvoor.
  1. Goed onderwijs, waarin gelijke kansen centraal staan, is een belangrijke voorwaarde voor alle kernwaarden uit het PvdA Van Waarde project: bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding. Het huidige onderwijs kampt met grote tekorten (personeel, financieel), de segregatie neemt toe in plaats van af, en de maatschappelijke ongelijkheid wordt versterkt in plaats van verkleint. Dat vraagt om een aantal radicale aanpassingen:
  2. Onderwijs en kinderopvang, inclusief de voorschool, worden geïntegreerd in publiek en collectief gefinancierde en georganiseerde kindercentra. Deze centra worden onderwijscoöperaties met veel regel- en budgetruimte voor de onderwijsprofessionals. De leraar moet veel meer eigenaar van het onderwijsleerproces worden en dus ook daarover veel meer zeggenschap hebben. De lumpsum bekostiging wordt deels vervangen door meer overheidssturing opdat publiek geld ook overeenkomstig met het doel ervan effectief en efficiënt besteed wordt en er minder reserves nodig zijn. M.n. op terrein van het curriculum, personeel en huisvesting krijgt de overheid een grotere rol. Onderwijs moet weer om onderwijs draaien, zodat leraren niet zich druk hoeven te maken over statistieken en financiering.
  3. We willen minder prestatiedruk in het onderwijs. Met minder toetsen. Huiswerk zoveel mogelijk afschaffen. Plezier in leren moet een prioriteit zijn.
  • Tegelijkertijd breiden we de onderwijstijd uit. Er komt een veel breder vakkenpakket. De taal- en rekenvaardigheid, maar ook de kennis in andere vakken moet substantieel omhoog. Teveel leerlingen ontberen nu basale, noodzakelijke kennis en vaardigheden. Maar er is ook meer dan alleen cognitieve kennis. Kinderen moeten zich breed kunnen ontwikkelen, met ook vaardigheden, muziek, theater, beeldende vorming en bewegingsonderwijs.
  1. Moderne leerpsychologische kennis moet leiden tot betere didactiek, dus o.m. niet alleen leren door luisteren. Daarbij helpt het als er veel meer contact is tussen ouder, kind en leraar, ook voor tieners ouder dan 15 jaar. Geen 7 minuten op een ouderavond, maar uren. Liefst met het kind erbij. En dat er mensen worden ingevlogen voor lezingen over hoe je omgaat met leermotivatie of met angst, of over pesten of drugs.
  2. We maken gelijke kansen in het onderwijs tot een speerpunt.
    1. Dat vraagt in de eerste plaats om uitstel van studiekeuze tot 15/16 jaar met een investerings- en innovatieplan en -budget voor meer niveaudifferentiatie en verschillende werkvormen.
    2. Al in de vroegste jaren wordt nu ongelijkheid in kansen opgelopen. Het huidige voorschoolse onderwijs wordt steeds minder door kinderen van ouders met een laag inkomen/lage opleiding bezocht, ook door de oplopende kosten. We maken dit onderwijs daarom gratis, d.w.z. volledig collectief uit de belastingen gefinancierd, net zoals we dat met de kinderopvang gaan doen. De voorschoolse educatie moet – voor tenminste 16 uur per week – beschikbaar worden voor alle kinderen vanaf twee jaar.
    3. In de bekostiging moet het meeste geld en de beste leraren en leermiddelen gaan naar de moeilijkste leerlingen/scholen met de grootste pedagogische uitdagingen, in plaats van de huidige rendementsbekostiging en het huidige onderwijsachterstandenbeleid. In plaats van premies op zo snel mogelijk doorstromen willen we een premie op het bieden van kansen. Bij scholen met een extra pedagogische uitdaging ontvangt men een toeslag en een kleinere lestaak, zodat er meer individuele begeleiding gegeven kan worden. De bekostiging moet recht gaan doen aan de inspanningen van een school om leerlingen te stimuleren en te begeleiden om hun talenten optimaal te ontplooien, en dit moet niet zoals nu juist risico’s voor een school opleveren. Concurrentie tussen scholen wordt zoveel mogelijk vervangen door samenwerking.
    4. We verminderen de werkdruk en realiseren meer aandacht per leerling. We realiseren kleinere klassen (gemiddeld 23 leerlingen, in achterstandswijken gemiddeld 12 leerlingen) en een kleinere lestaak (max. 1/3 van de aanstelling). Er komen ook meer onderwijsassistenten (per klas tenminste één), meer vakleerkrachten (bijv. voor bewegings- en voor cultuuronderwijs) en iedere school krijgt tenminste een schoolconciërge. Er komt meer specialistische begeleiding in kader van passend onderwijs. Deze investeringen maken onderdeel uit van de eerder genoemde investering van 15 miljard euro per jaar in de publieke sector.
    5. De verschillen in kwaliteit tussen scholen moeten veel minder groot worden. Zwakke scholen moeten eerder onder toezicht worden geplaatst. Kinderen zijn anders de dupe.
    6. In het publiek bekostigde basis en voortgezet onderwijs komt er op iedere school een toelatingsrecht. Scholen mogen leerlingen niet meer afwijzen, ook niet vanwege de religieuze identiteit van de school. Bij capaciteitsproblemen kan er tijdelijk een stop worden toegestaan, maar de school moet dat met extra publieke middelen zo snel mogelijk oplossen.
    7. Mbo-instellingen met veel leerlingen uit achterstandsituaties krijgen gericht extra overheidsgeld om deze leerlingen naar het diploma te tillen dat voor hen haalbaar is.
    8. Stapelen van diploma’s is een belangrijk principe voor sociale mobiliteit. Jongeren krijgen een doorstroomrecht: een diploma geeft zonder extra voorwaarden recht op vervolgonderwijs. De aansluiting wordt verbeterd, extra toegangseisen vervallen en er komen goede schakelprogramma’s. Er komt extra geld voor extra begeleiding, bijlessen en coaching van studenten die doorstromen van mbo naar hbo, in het laatste jaar mbo en het eerste jaar hbo, en voor meer professionele studieloopbaanoriëntatie en -begeleiding.
    9. We verlengen de leerplicht voor jongeren die nog geen startkwalificatie hebben.
    10. Al het onderwijs tot en met het mbo wordt gratis, en in het hoger onderwijs worden collegegelden vervangen door een collectieve studieheffing na afloop van de studie, naar rato van het dan verdiende inkomen en de gebruikte studieduur. Zgn. vrijwillige ouderbijdragen worden verboden. Excursies en leermiddelen worden in de bekostiging vergoed. We gaan ook de sluipende privatisering van het onderwijs tegen, door o.m. extra begeleiding in het reguliere onderwijs aan te bieden en te bekostigen.[50] Zo zorgen we dat elk kind, ongeacht de portemonnee van de ouders, gelijke kansen in het onderwijs heeft. Dat gaan we volledig financieren uit de Rijksbegroting.
    11. Er komt een speciaal programma gericht op veel betere deelnamecijfers van studenten met een beperking in het hoger onderwijs. De toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten met een beperking wordt een afdwingbaar recht, de instellingen krijgen daarvoor extra middelen.
    12. Het komt nog steeds teveel voor dat studenten in het mbo en hbo geen stageplek krijgen door discriminatie, bijv. door een niet-westerse achternaam, een hoofddoek of vanwege hun genderidentiteit of -expressie. De onderwijsinstellingen zijn al verantwoordelijk voor het regelen van een stage. Daarenboven gaan we dat recht op stage afdwingbaar maken voor de studenten. En er komt een meldingsplicht voor discriminatie naar de Inspectie SZW.
  3. We gaan het passend onderwijs beter afdwingen en faciliteren. Leerplichtambtenaren krijgen doorzettingsmacht om kinderen met een beperking op scholen te plaatsen. Er komt landelijk één wettelijke definitie van basiszorg dat de minimumondersteuning omschrijft die iedere school moet bieden. Scholen mogen dan niet langer leerlingen weigeren omdat ze niet in staat zouden zijn passend onderwijs te leveren. We brengen de bekostiging daartoe ook op orde. Erkend moet worden dat voor sommige leerlingen speciaal onderwijs een beter alternatief blijft. Daartoe blijven een aantal van deze scholen in regionaal verband in stand. Leerlingen met een (meervoudige) beperking die geen regulier onderwijs kunnen volgen, kunnen kosteloos onderwijs volgen of naar de dagbesteding. Voor het onderwijsdeel en de onderwijsondersteuning wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Leerlingen die meer begeleiding nodig hebben, krijgen die ook, publiek bekostigd. De medicalisering van leerproblemen moet worden teruggedrongen.
  • We zorgen voor een publiek gefinancierd landelijk aanbod van basiseducatie voor laaggeletterden[51], gericht op basisvaardigheden op het terrein van in ieder geval taal, rekenen en digitale vaardigheden, waaronder het kunnen beoordelen van informatie op betrouwbaarheid:
    • Gemeenten moeten taakstellingen en geoormerkte middelen daarvoor krijgen.
    • Er komen speciale, gratis, laagdrempelige en aantrekkelijke scholen voor basiseducatie in alle gemeenten met een extra inzet op de wijken waar dit probleem het grootst is, met een open digitaal interactief ondersteuningskanaal en een landelijk kwaliteitskader. Bij de opzet wordt samengewerkt met volwassenenonderwijs, bibliotheken en buurtwerk/wijkcentra, en met scholen in het PO en VO: scholen bemiddelen actief voor taalonderwijs voor ouders van hun leerlingen wanneer zij constateren dat die inzet nuttig kan zijn. Er komen aparte diploma’s voor de verschillende taalniveaus met een bescheiden bonus/beloning bij het behalen daarvan.
    • Bibliotheken worden gratis en gepromoot met taal- en leescafés, quizzen, publieke dictees e.d. We investeren in moderne bibliotheken, met moderne media en digitale toegang, die nauw samenwerken met scholen en het taalonderwijs. Bibliotheken worden leesbevorderingscentra. Iedere wijk en ieder dorp moet een fysieke, goed toegankelijke bibliotheekvoorziening hebben. Jongeren tot 25 jaar en inkomens tot 130% van het sociaal minimum krijgen een gratis abonnement op een onafhankelijk dagblad (al dan niet digitaal) naar keuze, gratis toegang tot muziekschool of andere culturele scholing, en een lidmaatschap bij een sportclub naar keuze.
  1. We blazen de welzijnssector weer nieuw leven in met een goede organisatie voor o.m. buurt- en jongerenwerk, publieke arbeidsbemiddeling, schuldhulpverlening en armoedebestrijding. Er komt weer een nieuwe wijkaanpak voor de wijken met maatschappelijke achterstanden en problemen, met speciale Rijksmiddelen, ook gericht op beter samen leven en bestrijding van discriminatie en bevordering van emancipatie en van integratie in culturele diversiteit (dus geen eenzijdige assimilatie) binnen de normen van onze rechtsstaat en de universele mensenrechten. Waar die normen onder druk staan wordt actief gewerkt aan het beschermen van (potentiële) slachtoffers daarvan en aan het bestrijden van de oorzaken ervan.
  2. De veiligheidssector zit verstopt. De rechtsstaat en de toegang tot het recht komen steeds meer in het geding. De hele rechtsketen dreigt door tekorten verstopt te raken. De extra banen moeten deze tekorten opheffen. We verbeteren de veiligheid, de toegang tot het recht en de werking van de rechtsketen.
  3. In de veiligheids- en justitiesector investeren we ook in meer personeel en betere beloning, als onderdeel van de eerder genoemde investeringen in de publieke sector. We zorgen onder meer voor duizenden extra wijkagenten, extra rechercheurs, specialisten op bijv. bestrijding van cybercriminaliteit, meer rechtshulp en rechters, militairen, marechaussees, maar ook voor conducteurs, toezichthouders, wijkconciërges, en inspecteurs van toezichthouders (denk aan de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie, de Privacy-waakhond, de Voedsel- en Warenautoriteit, de Inspectie voor milieu en van landbouw, etc.).
  4. We verlagen de griffierechten en investeren in gratis rechtsbijstand en juridisch advies.
  • En we verleggen de focus. Veel criminaliteit is nu drugsgerelateerd. In plaats van steeds meer inzet op repressie, dat aantoonbaar niet werkt, zetten we in op legalisering en regulering van drugs. Maar ook meer in het algemeen zetten we minder eenzijdig in op strafrecht, en meer op preventie en reclassering, met een aparte inzet op veelplegers.
  1. Daklozen, verslaafden, mensen zonder verblijfsvergunning, worden niet meer achtervolgd met boetes en opsluitingen, maar begeleid, gericht op oplossing van hun problemen.
  2. Kinderrechten worden weer hard gegarandeerd. We maken meer werk van strijd tegen discriminatie (incl. homofobie, islamofobie en antisemitisme), huishoudelijk geweld, besnijdenis van vrouwen, gedwongen huwelijken, kindhuwelijken, eerwraak, mensenhandel en seksuele intimidatie, waaronder intimidatie op straat.
  3. We investeren ook in de organisaties, scheidden justitie weer van de politie, en decentraliseren een deel van de aansturing van de nationale politie.
  • We ontlasten de rechtspraak ook door veel procedures niet meer in eerste instantie door de rechter te laten afdoen, zoals bij echtscheiding en schuldhulpverlening.
  1. Bij de versterking van defensie zorgen we vooral voor meer inzet op personeel, met een betere uitrusting, beloning en rechtspositie. De investeringen in defensie moeten worden verhoogd om aan de actuele bedreigingen en Europese ambities te voldoen. We streven naar veel meer Europese defensiesamenwerking en willen de afhankelijkheid van de VS verminderen. De 2% norm van de NAVO kan dan ondanks de extra ambitie worden verlaagd. De totale defensie-uitgaven moeten niet meer afhankelijk zijn van het nationaal inkomen, alleen de verdeling van die uitgaven over de lidstaten moet dat zijn.[52]

 

  • We hervormen onze marktsector van het doorgeschoten Angelsaksische model naar het Rijnlandse model met meer overheidsregulering – we worden de markt weer meester.

We zijn voor een gemengde markteconomie, beperkt door wetten en regels.[53]

  1. De overheid neemt eigendom in bedrijven die van nationaal belang zijn. We maken vijandige overnames moeilijker[54], pakken kartelvorming en monopolies aan, we beperken het patentrecht[55], er komen scherpere regels voor private equity bedrijven[56], we verbeteren de huurbescherming van zelfstandige winkeliers en de rechtspositie van franchisenemers, en we passen de mededingingswetgeving aan, zodat de macht van grote inkopers tegenover kleine zelfstandigen wordt ingeperkt. Bij overheidsopdrachten garanderen we dat kleine ondernemers dezelfde kansen krijgen als grote bedrijven. Ondernemingen moeten in hun publiek jaarverslag verplichte onderdelen opnemen over hun sociaal en duurzaamheidsbeleid.
  2. De rechten van de OR worden versterkt, o.m. met een recht op het benoemen van een deel van de leden van de Raad van Commissarissen[57]. Ook de belangen van werknemers bij platformbedrijven moet veel beter gereguleerd en gehandhaafd worden (zie ook onder II). En we versterken de zeggenschap van werknemers en hun vakbonden. Werknemers krijgen instemmingsrecht bij overnames en een sterke positie bij afhandeling van faillissementen, doorstarten, fusies en overnames. Het stakingsrecht gaan we wettelijk regelen. Er komen maatregelen om de positie van vakbonden te versterken. Onderdelen van cao’s kunnen alleen voor leden gaan gelden, teneinde free-rider gedrag tegen te gaan. In het burgerschapsonderwijs wordt aandacht gegeven aan het belang van vakbonden en van organisatie van werknemers. Er wordt niet getornd aan de algemeenverbindendverklaring van cao’s. We versterken de positie van werknemers in het ontslagrecht, in plaats van de verslechteringen die Rutte III wil doorvoeren. We gaan borgen dat het onderzoek bij ontslagaanvraag beter en onafhankelijker plaatsvindt, met tenminste een mondelinge hoorzitting van de werknemer en goede, gratis rechtsbijstand.
  3. Eerlijke en duurzame handel moet volledige vrijhandel vervangen, ook in internationaal opzicht. We beoordelen handelsverdragen hierop zeer kritisch en staan geen aparte rechtssystemen hiervoor toe (geen ISDS, geen ICS). Lidstaten en regio’s in lidstaten moeten op grond van economische problemen en achterstand tijdelijk ontheffing kunnen krijgen van het verbod op overheidssteun aan bepaalde bedrijven of sectoren. Daartoe worden objectiveerbare criteria opgesteld, waaraan de Europese Commissie toetst.
  4. Consumentenbelangen moeten veel beter worden beschermd. Dat vraagt o.m. strengere regulering en betere handhaving, waarbij de vrije mededinging beperkt kan worden. De Autoriteit Consument en Markt moet zich beperken tot puur private en niet grotendeels door overheid gesubsidieerde en/of gereguleerde sectoren (dus geen zorg, onderwijs, kinderopvang, etc.) en stelt consumentenbelangen zwaarder dan pure mededingingsbelangen. Ook moet het verbod op het georganiseerd onderhandelen over prijzen van zzp-ers vervallen. Het ACM moet proactief controleren op het nieuwe Keurmerk Duurzaam en Eerlijk Ondernemen (zie VI). Reclame en productinformatie moet betrouwbaar zijn, met aansprakelijkheid van de producent als dat niet zo is, en productaansprakelijkheid moet veel minder eenvoudig als nu uitgesloten kunnen worden. Dat geldt des te meer voor digitale aanbieders. We zetten ons in om de misstanden die nu wekelijks bij consumentenprogramma’s te zien zijn aan te pakken met extra regelgeving en handhaving.
  5. De privacy van burgers moet veel beter worden beschermd en het internet moet meer worden gereguleerd:
  6. Overheden en publieke instellingen moeten zelf controle houden over hun databestanden.
  7. Er komt wettelijk gegarandeerde zeggenschap en transparantie over de koppeling van databestanden in publieke sectoren.
  • Het medisch beroepsgeheim wordt niet aangetast.
  1. We draaien het mogelijk maken van het verkopen van je data door je bank terug.
  2. We ondersteunen de ontwikkeling van een ‘publiek internet’, met waardengedreven publieke en non-profit platforms, waardoor informatie en communicatie, en daarmee datastromen, niet langer via commerciële platforms hoeft te gaan. Zo bevorderen we een divers en pluriform internet met verschillende typen spelers.
  3. Burgers krijgen zeggenschap en controle over wat er met hun data gebeurt en er komen strenge wettelijke voorwaarden voor het omgaan met deze data.
  • Bij het gebruik van algoritmes en databestanden wordt transparantie wettelijk verplicht. Stigmatiserend gebruik van algoritmes, bijv. bij het bestrijden van fraude, wordt verboden. Algoritmes mogen niet leiden tot uitsluiting op de arbeidsmarkt of verzekeringen.
  • We gaan de digitale infrastructuur veel steviger reguleren. Dit geldt des te meer in het geval platformbedrijven nutsfuncties vervullen. De huidige kaders voor wetgeving en regulering lopen achter bij de alledaagse realiteit van algoritmische lock-ins, ongebreidelde verknopingen van datastromen, vervagende grenzen tussen de private infrastructuur en gebruikersvoorwaarden met een onduidelijke status. Het dwingend en niet transparant goedkeuren van delen van je data en surfgedrag op websites wordt verboden. Zelfregulatie is evident onvoldoende gebleken.
  1. Platformbedrijven moeten voor hun diensten voldoen aan dezelfde eisen als hun concurrenten: cao-naleving (Picnic), verbod op schijnzelfstandigheid (Deliveroo, Uber), beroepsvoorschriften (Uber) en belastingvoorschriften als btw en toeristenbelasting (AirBNB).
  2. We voeren naar Frans voorbeeld een aparte belasting in op digitale diensten (Digitaks) en voeren wetgeving in om monopolyposities (zoals Google bij zoekmachines en Facebook bij sociale media) te breken. Dat kan o.m. met interoperabiliteit, het verbieden van koppelingen (zoals die nu door de Europese Commissie is verboden tussen het besturingssysteem Windows en de zoekmachine Internet Explorer), en door te verbieden dat toegang tot platforms of data uniek is – zoals nu Facebook bepaalt welk aanbod van andere partijen is toegestaan. Dataportabiliteit maakt het gebruikers mogelijk een alternatief voor Facebook te kiezen zonder gegevens te verliezen en dus zonder virtuele vrienden te verliezen.
  3. We nemen maatregelen om jongeren beter te beschermen tegen potentieel beschadigende content en verslavend internetgedrag, en om burgers te misleiden met ‘fakenews’ – dat moet wel zeer transparant en controleerbaar gebeuren, onafhankelijk van de overheid – en bewuste manipulatie van de democratie.
  4. We willen ook een minder op schulden gerichte economie. De omvang van die schulden is internationaal vergeleken zorgwekkend groot, hetgeen ons zeer kwetsbaar maakt. Het is een rem op economische groei en een levensgevaarlijk gevaar voor de macro-economische stabiliteit. De WRR waarschuwde in oktober 2016 dat de omvang van de financiële sector in ons land nog steeds ‘topzwaar’ is. De bezittingen van de banken en verzekeraars zijn ruim vier keer zo groot als de totale Nederlandse economie. Dat betekent dat een toonaangevende bank die in de problemen komt al gauw te groot zal zijn voor Nederland om te redden. De WRR waarschuwt dat burgers zich na de crisis ondanks aangescherpte regels en hogere buffers zich niet veilig mogen wanen. Ze verwacht dat de onrust in het financiële systeem de komende tien jaar zal aanhouden, hetgeen tot nieuwe crises en kostbare reddingoperaties van banken kan leiden. De absurd grote omvang van hypotheekschulden maakt ook onze financiële sector, die ook weer winst maakt door hypotheken door te verkopen[58], veel te groot ten opzichte van ons bbp. De winsten van de banken zijn weer enorm. De kosten voor de betaling-betaler van hun redding zijn nog steeds niet volledig terugbetaald, en de problemen in vorm van hoge private schulden bij burgers door de bankencrisis duren ook nog voort.

In plaats van de focus op reductie van overheidsschulden moeten we de focus richten op reductie van private schulden, voor een duurzame, stabiele economische groei. De wereld is in wezen een systeem van met elkaar verbonden balansen. Van banken, van burgers, van bedrijven. Het bezit van de een is het krediet van de ander, en zo bestaat een complex systeem van communicerende vaten, groot en klein. Het krediet groeit en is nu wereldwijd 250 procent van het bbp. Van afbouw van leningen, van het verkleinen van de hefboom is sinds Lehman geen enkele sprake. Integendeel. De langdurig lage rentes kunnen ervoor zorgen dat er geld wordt geleend voor projecten of activiteiten die bij een hogere rente helemaal niet zouden zijn ondernomen of ontplooid. Het is dan ook zeer de vraag of het nieuwe bezit dat tegenover al dat extra krediet staat, in dat grote systeem van communicerende balansen, van goede kwaliteit is – en blijft. Als wereldwijd de productiviteitsstijging geen gelijke pas houdt met de groei van het krediet, dan gaat dat fout. Dat zal blijken, als de rente een keer met een schok omhooggaat. Niet vandaag, wellicht ook niet dit jaar, maar eens. Dit stellen we voor:

  1. Met de door ons bepleite beperking van hypotheken zal ook de financiële sector sterk krimpen. Dat willen we nog verder bevorderen door hogere buffers bij banken te eisen. Banken mogen elke euro op de balans nog altijd 25 keer uitlenen. Dat is veel te riskant. Wij willen de buffers geleidelijk verhogen naar 10 procent van het kapitaal. De gewogen risico-eisen worden eveneens verhoogd. Hard eigen vermogen is beter dan vermogen dat kan worden omgezet in eigen vermogen (coco’s). Wij willen daarom stoppen met de fiscale bevoordeling van coco’s – een soort converteerbare obligatieleningen waarmee banken strengere kapitaalregels kunnen omzeilen. In de risicomodellen van banken moeten harde ondergrenzen aan het kapitaal worden gesteld, de zogenaamde kapitaalvloeren.
  2. Ook meer regulering helpt om de ‘Wolf on Wall Street’ te temmen. We voeren een verbod in op te risicovolle producten, verplichten tot een harde scheiding tussen nuts- en zakenbankfuncties (aparte spaarbanken)[59]. De huidige strenge bonuswetgeving wordt verscherpt: een bonus mag niet 20 maar nog maar 10% van het vaste salaris bevatten en mag niet gerelateerd zijn aan doelstellingen die speculatie bevorderen of anderszins strijdig zijn met het algemeen belang.
  • Ook de omvang per bank is nu te groot. We willen streven naar een stelsel van kleinere banken, die bij problemen dan ook minder kostbaar gered kunnen worden. Kleinschaligheid helpt ook de focus meer op het klantbelang te leggen en de nutsfuncties van banken te versterken. We willen ook meer diversiteit in banken, waaronder een staatsbank en een echt coöperatieve bank. SNS Bank moet daarom beslist niet naar de beurs.
  1. Als een bank gered moet worden, wentelen we dat niet meer af op de belastingbetaler. De leiding moet dan plaatsmaken. Bij wanbeleid volgt vervolging, we schikken niet meer.
  2. We stellen het belang van klanten centraal bij banken met regels over minima aan kantoren, persoonlijk contact en advies, geldautomaten, etc. Dit zal ook het verlies aan werkgelegenheid, met name voor lage en middelbaar geschoolde functies, deels kunnen compenseren. Het wordt eenvoudiger om van bank over te stappen – banken moeten o.m. zelfde rekeningnummer blijven gebruiken en automatische incasso’s continueren. Betaalgegevens zijn van de klant, niet van de bank. Banken beschikken alleen over de gegevens, omdat zij een nutsfunctie hebben: het veilig en goed laten verlopen van het betalingsverkeer. Banken mogen betaalgegevens niet verkopen aan derden. De gedragscode waarin de omgang met betaalgegevens is geregeld, willen wij aanpassen, waarbij de bescherming van privacy voorop staat.
  3. Banken dragen nog steeds te weinig bij aan de overheidsfinanciën. Banken betalen geen btw. Wij willen de bankbelasting daarom verhogen. Daarnaast voeren we in Europees verband een belasting in op speculatieve transacties met aandelen (Financial Transaction Taks – FTT – of ook wel Tobin-tax genaamd).
  • Wij willen de bankenunie vervolmaken door de invoering van een door banken zelf gefinancierd Europees depositogarantiestelsel (DGS), zodat overheden onder druk van spaarders niet in de verleiding komen falende banken alsnog te redden. Met de invoering van een Europees DGS zorgen we ervoor dat de Europese bankenunie naast Europees toezicht en een Europees steunfonds stevig op drie pijlers rust. Daarvoor is het wel nodig dat de bankbalansen eerst verder op orde worden gebracht. Ook de verstrengeling tussen banken en overheden moet verder worden doorbroken. Staatsobligaties moeten daarom een eerlijkere weging krijgen in de Europese en internationale financiële regelgeving. Ook wordt het aandeel staatsobligaties op een bankbalans gemaximeerd.
  • We willen een vervolg op de discussie over de rol van banken en van de overheid bij geldcreatie en stellen regels voor of tegen het gebruik van digitale geldmiddelen als bitcoins.[60] Geldschepping moet de samenleving dienen: een goede democratische controle op geldschepping, het voorkomen van financiële zeepbellen en het creëren van ruimte voor publieke bestedingen. We stimuleren dat geld in de productieve economie terechtkomt en ontmoedigen speculatie.
  1. Sommige verzekeraars verkeren in zwaar weer. Wij willen dat er geen dividenden mogen worden uitgekeerd als buffers onder druk staan. De Nederlandsche Bank moet hierop toezicht houden. Collectieve schadeafhandeling is slecht geregeld in Nederland. Woekerpolishouders en derivatenbezitters blijven te lang met ellende zitten. Wij willen een juridische mogelijkheid invoeren om sneller tot collectieve oplossingen te komen.
  2. De accountants hebben bewezen zichzelf niet te kunnen reguleren. We voeren regels en verscherpt toezicht in om te waarborgen dat de controle op rechtmatigheid en op een getrouw beeld geven op juiste wijze plaatsvindt. Zij moeten een Chinese muur opzetten tussen accountantswerkzaamheden en advieswerkzaamheden. Fiscalisten, accountants en vermogensbeheerders ontspringen nog te vaak de dans bij belastingontduiking. In de praktijk worden deze mensen zelden strafrechtelijk vervolgd, terwijl hier wel mogelijkheden voor bestaan. Dat moet anders, omdat dit de mensen zijn die de ingewikkelde constructies bedenken om de fiscus om de tuin te leiden. We moeten de mogelijkheden verruimen om adviseurs te vervolgen die meewerken aan belastingontduiking en agressieve belastingontwijking.
  3. Er moeten ook scherpere regels komen voor private equity bedrijven. Het lange termijnperspectief bij bedrijven wordt ondermijnd door excessen van private equity-partijen en door activistische aandeelhouders. Die jagen bedrijven op om onderdelen af te stoten of onderdelen te verkopen zonder oog voor de belangen van werknemers of klanten. Gezonde bedrijven gaan daardoor op termijn kapot. We moeten de uitwassen van dit Angelsaksische aandeelhouderskapitalisme bestrijden:
    • De investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn;
    • Excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen moeten worden beperkt;
    • De invloed van werknemers moet worden vergroot;
    • De kosten en het verdienmodel van private equity-partijen moeten transparant worden.
  • (Semi-)overheidsinstellingen moeten ook minder speelruimte krijgen op financieel terrein met een verplichte, externe toets op investeringen en contracten. Mogelijk kan de BNG hierbij ook een rol spelen als verplichte bankier.
  1. We voeren een beleid dat onze economie minder afhankelijk maakt van export en doorvoer en meer van binnenlandse bestedingen. Nederland moet voorts ophouden zichzelf te zien als een kleine open handelseconomie die goedkope lonen nodig heef om de export op te drijven. In werkelijkheid zijn we onderdeel van een grote en in wezen gesloten economie, de eurozone, waarin de welvaart afhangt van een krachtige en duurzame binnenlandse vraag. Maar zelfs voor een kleine, open handelseconomie is het slecht beleid om met behulp van goedkope lonen het handelsoverschot op te drijven. Al in 1776 leerde Adam Smith ons dat de rijkdom van een land zich uit in de levensstandaard van burgers en niet in de handelsbalans. Lage lonen leiden niet tot een hoge levensstandaard. Dat het Nederlandse overschot op de lopende rekening als percentage van het bbp sinds 2010 meer dan verdubbeld is, toont aan dat we nog steeds teveel nadruk leggen op de export. Teveel van de Nederlandse productie gaat naar buitenlandse consumenten. Het is onjuist om goedkope lonen te verdedigen omdat die meer banen zouden betekenen. Ze betekenen weliswaar meer banen voor de export, maar die gaan ten koste van banen in de binnenlandse sector met een per saldo negatieve uitwerking op onze levensstandaard. Daarom moeten de lonen juist omhoog in de exportsector, zoals ook Klaas Knot, directeur van DNB, bepleit.

In plaats van de huidige sterke afhankelijkheid van de export en van de financiële industrie (die beiden onze economie kwetsbaar maken voor externe invloeden) moet onze economie meer gaan steunen op hogere, duurzaam verantwoorde, binnenlandse bestedingen. Dus: Geen investeringen meer in EU- en nationaal gesubsidieerde en vooral voor de export producerende landbouwsector, niet meer in havens en luchthavens, niet meer in het aantrekkelijk maken als vestigingsplaats van banken. Maar wel investeren in o.m. natuurinclusieve, voor de binnenlandse markt producerende landbouw, in circulaire economie, in verduurzaming energie, in innovatieve, sterke publieke dienstverlening, etc.

 

  1. We versterken de democratische rechtsstaat door:
  2. Versterking van de Wet op de openbaarheid, een betere regeling voor klokkenluiders, en versterking van de regelgeving op het terrein van de privacybescherming, ook t.o.v. de overheid. De positie van de Ombudsman en van de Kinderombudsman worden versterkt. Gemeenten en provincies moeten zich aansluiten bij een regionale onafhankelijke, bij wet ingestelde Regionale Ombudsman. Burgers krijgen meer rechtsbescherming tegen besluiten van gemeenten, maar procedures worden verkort en aan het eindeloos kunnen doorprocederen wordt een eind gemaakt.
  3. We voeren een Grondwettelijke toetsing in van wetten. De Raad van State wordt gesplitst in een adviesorgaan van de wetgever en in een bestuursrechter, die ook deze Grondwettelijke taak erbij krijgt. De Eerste Kamer blijft bestaan, maar krijgt een terugzendrecht. De Eerste Kamer wordt iedere twee jaar voor de helft opnieuw gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Gemeenteraden en Provinciale Staten kunnen tussentijds door hen zelf of hun bestuur ontbonden worden voor tussentijdse verkiezingen.
  4. We versterken de publieke controle door extra middelen voor onafhankelijke, journalistiek, met als speerpunten lokale, regionale en Europese politiek en onderzoeksjournalistiek. De publieke omroep wordt versterkt met meer digitale mogelijkheden. Reclame wordt daar vervangen door extra bekostiging.
  5. De plan- en onderzoeksbureaus van de overheid en het CBS worden wat betreft de wetenschappelijke pluriformiteit en onafhankelijkheid versterkt. Er komt een aparte onafhankelijke Uitvoeringskamer, die vooraf toetst of voorstellen voldoende uitvoerbaar zijn. De Algemene Rekenkamer krijgt bevoegdheid om geen goedkeurende verklaring te geven. Deze kan worden overruled door een besluit van de gezamenlijke Eerste en Tweede Kamer. Er komen verplicht rekenkamers voor lagere overheden.
  6. We versterken de representatieve, gekozen democratie met meer geld voor onderzoek en ondersteuning van volksvertegenwoordigers in ieder gekozen orgaan, een veel betere vergoeding van hun werkzaamheden op lokaal en provinciaal niveau, en versterking van de positie van politieke partijen, met eisen aan democratische organisatie en financiële transparantie. Private financiering van politieke partijen mag slechts beperkt en volledig transparant plaatsvinden. Er komt een lobbyregister. Het nevenwerkzaamheden en -inkomstenregister wordt veel sterker gehandhaafd, met boetes en bekendmaking bij overtredingen. Er komt geen kiesdrempel. We versterken de rechten van parlementaire minderheden.
  7. We voegen de taken en bevoegdheden van de waterschappen bij de provincies. Er komt een provinciale herindeling met een Randstadprovincie. Gemeenten worden niet meer tegen hun wil heringedeeld. De bestuurskracht van kleine gemeenten wordt versterkt met meer geld en mogelijkheden voor aantrekken van hoog genoeg geschoold personeel. Gemeenschappelijke regelingen worden vervangen door overheveling van taken en bevoegdheden naar de provincies, dan wel door opheffing ervan.
  8. De burgemeester en de commissaris van de Koning worden gekozen door de gemeenteraad respectievelijk Provinciale Staten. De kabinetsformateur wordt door de Tweede Kamer benoemd en ontslagen. De staatsrechtelijke rol van de Koning wordt ook in formele zin beperkt tot representatieve en extern vertegenwoordigende functies. De Grondwet wordt ontdaan van de suggestie dat wetten bij de gratie van een God verkondigd worden. Leden van Koninklijk Huis betalen gewoon belasting en hun inkomen wordt gebracht onder de maximum norm voor topbeloningen in de publieke sector. Van staatsvoorzieningen kan geen gebruik gemaakt worden voor privédoeleinden en paleizen zijn publiek bezit en worden zoveel mogelijk ook voor publiek toegankelijk.
  9. We voeren geen referendum in, anders dan op lokaal niveau voor kwesties die alleen dat lokale niveau betreffen. Daarvoor komen hoge drempels (aanvraag gesteund door 40% van kiesgerechtigde inwoners, uitslag tenminste 50% voor van stemgerechtigden). Wel voeren we een uitgebreider burgerinitiatiefregeling in. En gaan we in wijken en dorpen vormen van gedeeltelijk zelfbeheer invoeren, bijv. op terrein van groenbeheer en -onderhoud. Burgerparticipatie bij totstandkoming beleid wordt verder bevorderd. Daarvoor komt een speciaal ondersteunings- en innovatieprogramma en -budget.
  10. We zetten in op verdere democratisering van de EU. Er komt een aparte Europese Senaat met leden gekozen door en uit de leden van de nationale parlementen van de lidstaten. Deze zetelt in Straatsburg. Het Europees Parlement wordt dan niet langer meer gekozen per lidstaat, maar op Europese lijsten van Europese partijen, en zetelt alleen in Brussel. Het EP kiest de voorzitter van de Europese Commissie, en moet akkoord gaan met de benoeming van de andere leden ervan, waarin niet langer iedere lidstaat vertegenwoordigd is. De voorzitter van de Europese Raad van ministers moet met instemming van de Europese Senaat gekozen worden. Het vetorecht wordt drastisch beperkt, meerderheidsbesluitvorming wordt de norm. De bevoegdheden van Europees Parlement worden uitgebreid. De controle op rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering wordt versterkt met meer bevoegdheden van de Europese Rekenkamer. De rechtspositie van de Europarlementariërs wordt substantieel versoberd.

 

  1. We voeren een linkse begrotingspolitiek, maken een eind aan de schadelijke te grote zuinigheid bij de overheid en hebben in lijn daarmee een plan gereed voor bestrijding van de volgende crisis. Bovenstaande nieuwe sociaaldemocratische agenda is prima financierbaar. We halen het geld waar het zit. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn. We stoppen met de overdreven spaarzaamheid. Hervormingen moeten voldoen aan eisen van sociale rechtvaardigheid en aan eisen van ecologische duurzaamheid. Er is veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld. Dit gaan we doen:
    1. We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld. En we stappen af van de regel dat meevallers op de begroting (volgens de Najaarsnota 3,7 miljard euro in 2018!) alleen gebruikt mogen worden voor de aflossing van de staatsschuld.
    2. Het financieringstekort hoeft ook niet per sé maximaal 3 procent op jaarbasis te zijn. Gemiddeld 3 procent voor een langere periode zou de inzet moeten zijn. Er is daarnaast geen enkele noodzaak tot het creëren van een begrotingsoverschot, dat er nu al is (nu 1,5% van ons bbp, 11 miljard euro!). Begrotingsoverschotten moeten gebruikt worden voor investeringen. Begrotingsdoelen moeten we afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheidsdoelen. Ja, dat moeten we Europees regelen, met een verandering van het stabiliteits- en groeipact, maar laten we daar maar eens assertief in zijn.[61] Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid. We moeten niet te benauwd zijn om veranderingen af te dwingen, zolang het vetorecht nog bestaat. De EU zal sociaal zijn, of niet zijn.
    3. Geen landen als zondebokken. Rond 2010 zorgde het conflict tussen de eurogroep en Griekenland voor een enorme omslag in de framingvan de crisis. Toen Griekenland het epicentrum van de crisis werd, waren plotseling niet langer de banken en de financialisering van de economie de schuldigen, maar geld verbrassende overheden. En was de oplossing niet langer het aan banden leggen van de financiële industrie, maar moest de oplossing komen van overheidsbezuinigingen. Bij een volgende crisis zal het een hele kunst worden om niet opnieuw te gaan geloven dat het allemaal de schuld is van een dom land, Italië bijvoorbeeld. Italië is met de hoge staatsschuld en de eigenwijze, populistische regering de ideale zondebok. Hoe onverstandig het beleid van dat land misschien ook is (niet vanwege het laten oplopen van de staatsschuld, maar vanwege het gebrek aan goede plannen voor de besteding van het geld en de slechte en oneerlijke inning van belastingen), Italië is niet de oorzaak van een volgende crisis. Hoogstens een druppel die de emmer doet overlopen. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.
    4. Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECBzal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen Eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen. Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente.
    5. Wij pleiten voor veel meer overheidsinvesteringen. Investeren in rendabele projecten, uiteraard. Rendabel, in die zin, dat we als samenleving daarin op langere termijn de vruchten van pakken. Rendabele doelen zijn bestemmingen die de economie en samenleving toekomstbestendiger maken. Denk aan de ecologische duurzaamheidstransities (klimaat, circulaire economie, landbouw/biodiversiteit), bescherming tegen gevolgen van klimaatcrisis (zeespiegel, veel regen in korte tijd, droogte, bodemdaling), duurzame infrastructuur (elektriciteitsnetten, warmtenetten, openbaar vervoer), betaalbare woningen (vooral huur), onderwijs en onderzoek/innovatie (dat moet ook de belabberde productiviteitsgroei verbeteren), etc.

Zeker nu de rente zo laag is en voorlopig ook zal blijven moeten we nu ook in deze tijd van relatieve voorspoed als overheid fors investeren. Zoals de Rotterdamse econoom Bas Jacobs in het Financieel Dagblad[62] uitlegde komt dat maar deels door het ECB-beleid. Er zijn structurele ontwikkelingen – vergrijzing/ontgroening, robotisering/digitalisering en stijgende ongelijkheid – die hiervoor zorgen (de besparingen nemen toe en voor investeringen is steeds minder een beroep op de kapitaalmarkt nodig). Vooral de vergrijzing/ontgroening zal zeker ervoor zorgen dat voor een lange periode de rente zeer laag en zelfs negatief blijft (zie ook Japan, dat ons hierin voorging). Voor het eerst in de geschiedenis is de rente op staatsleningen bij alle looptijden negatief. De rente op tweejaarsstaatsleningen is –0,85 procent, op tienjaarsleningen –0,47 procent en op dertigjaarsleningen –0,17 procent (15 augustus). Daarmee verdiend de overheid voor het eerst door meer te lenen. Aflossen van staatsschuld kost juist geld. Jacobs concludeert dan ook dat aflossing onnodig is (‘de overheidsfinanciën zijn nu volledig houdbaar) en ook onwenselijk is. Het schaadt niet alleen onze welvaartsgroei, maar als er steeds minder staatsschuld is, verdwijnen ook steeds meer de hard nodige risicovrije beleggingen voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Wat nodig is, zijn minder besparingen (dat doen we door de AOW te verhogen en daarmee de aanvullende pensioenen te verlagen[63]), hogere consumptie (dat doen we door hogere inkomens te regelen – wel duurzaam, door gedifferentieerde btw-tarieven naar duurzaamheid en door regulering) en hogere investeringen, zowel privaat (dat doen we door kapitaal aan te wenden voor speculatieve doeleinden of dood laten staan fiscaal onaantrekkelijk te maken en door anti-speculatie regelgeving) als publiek. Dat zorgt voor een hogere welvaart voor huidige én toekomstige generaties. Jacobs: “Beleidsmakers kunnen de macro-economische gevolgen van de extreem lage rente niet meer negeren. De financiële markten schreeuwen al jaren: ‘overheid, investeer meer! We willen je daarvoor betalen!’ Ambitieuze investerings- en hervormingsplannen ontbreken echter bij de overheid.” Jacobs concludeert terecht: “Den Haag moet eindelijk serieus gaan nadenken over macro-economische politiek. Doorgaan op de doodlopende weg van calvinistische zuinigheid maakt Nederland armer, nu en in de toekomst.

We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die moeten we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit. Investeringen gaan we zoveel mogelijk doen via een Nationale Investeringsbank (NIB) 2.0, dat voor 51% ook gevoed wordt door pensioenfondsen. NIB 2.0 geeft weer obligaties uit, die ook door ECB gekocht kunnen worden. Bij de te financieren projecten moeten steeds ook concrete, meetbare doelen als het versterken van de werkgelegenheid, het beperken van ongelijkheid en het versterken van de bestaanszekerheid betrokken worden. Waar het bedrijfsleven van deze investeringen meeprofiteert, is er van die zijde cofinanciering.

  1. In tijden van financieel-economische crisis voeren we Keynesiaanse begrotingspolitiek. We bezuinigen niet op de sociale zekerheid, pensioenen of de werkgelegenheid en inkomens in de publieke sector, en we verhogen niet de lasten van huishoudens ten bate van lagere lasten op kapitaal – zoals na de crisis in 2008 is gedaan.[64]

Inmiddels zijn de meeste economen het erover eens dat je in tijden van crisis juist niet moet bezuinigen.[65] Is er eenmaal weer economische groei, dan nemen de staatsschuld en het begrotingstekort vanzelf snel af.

Wat moeten we wel doen?

  1. In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Dan moeten er op het moment van crisis wel concrete plannen klaar liggen die direct uitvoerbaar zijn. En die investeringen moeten dan niet afhankelijk gesteld worden van private cofinanciering, zoals in het verleden vaak werd gedaan. Dat werkt niet in tijden van crisis, de overheid zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Een deel van de investeringen kan prima door semipublieke instellingen zoals de woningcorporaties gedaan worden, mits zij er de ruimte voor krijgen.[66] Zie daartoe onze voorstellen onder V.

En bij de investeringen moeten ook niet ineens allerlei wettelijke procedures buiten werking gesteld worden. Regeringen grijpen een crisis graag aan om te doen wat ze al lang wilden maar waar voordien geen draagvlak voor was. Partijen die zich al heel lang ergerden aan de uitgebreide inspraakmogelijkheden bij infrastructurele plannen grepen de vorige crisis aan om daar in één klap van af te komen. De Crisis- en herstelwet werd in de markt gezet als grote aanjager van werkgelegenheid in crisistijd en kleedde de inspraak van bewoners en milieuorganisaties grotendeels uit. Snelwegen, vliegvelden (Lelystad), grote mestvergistingsinstallaties: het moest allemaal snel aangelegd kunnen worden om de crisis te bestrijden. Het verzet van milieuorganisaties werd beperkt door hun voor te houden dat ook windmolens eerder gebouwd zouden kunnen worden. De Crisis- en herstelwet van 2010 was eerst tijdelijk maar werd drie jaar later permanent. Want ook dat is een les van de crisis: tijdelijke maatregelen zijn vaak een opmaat voor permanente maatregelen. Bij een volgende crisis is het zaak ervoor te zorgen dat de crisis niet opnieuw misbruikt wordt.

  1. Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. De huidige sociale zekerheid is echter een stuk uitgekleed in vergelijking met 2008. De maximale duur van de werkloosheidsuitkering is verminderd (van maximaal 38 naar 24 maanden, soms per CAOwel uitgebreid), mensen tot 27 jaar hebben minder snel recht op bijstand en ouderen moeten tegenwoordig eerst hun huis ‘opeten’ voordat ze recht hebben op bijstand. Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken zou het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid moeten worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen.

We koppelen de duur van de WW-uitkering aan conjunctuur. Wij vervangen de verkorting van de WW (ingevoerd door Rutte II, een idiote gedachte om de bescherming van werklozen te verminderen juist als er een crisis is!) van 3 naar 2 jaar door een alternatief dat het CPB eerder heeft geschetst, namelijk om deze anticyclisch toe te passen: de maximale WW-duur is dan korter tijdens hoogconjunctuur en langer bij laagconjunctuur. Werknemers worden zo beter beschermd als het risico op werkloosheid hoger is. En een regeling voor deeltijd-WW kan ervoor zorgen dat mensen toch hun baan behouden: ze blijven in dienst maar werken minder uren en krijgen voor de niet gewerkte uren een uitkering. Duitsland kent een permanente regeling voor deeltijd-WW: bedrijven waar het tijdelijk slecht mee gaat, kunnen er gebruik van maken mits de ondernemingsraad akkoord is.[67] Een van de eerste dingen die bij een volgende crisis zou moeten gebeuren is het opnieuw instellen én volhouden van deeltijd-WW.

  • Zoals beschreven onder II is het aantal zzp’ers flink toegenomen na de crisis. Zij hebben geen recht op WW of geld bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Broodfondsen, waarbij zzp’ers elkaar financieel ondersteunen, helpen in geval van crisis niet want dan zit iedereen in zwaar weer. Bij een volgende crisis zullen daarom veel meer mensen in armoede vervallen. Het onder I bepleitte gegarandeerd zekerheidsinkomen helpt ook om mensen te behoeden voor armoede in tijden van crisis, net als het onder II bepleitte minimumtarief voor zzp-ers en verplichte collectieve verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid en voor aanvullend pensioen. De overmatige flexibilisering zal in tijden van crisis niettemin een groot risico blijven vormen, veel zzp-ers zullen onvoldoende hebben gespaard om te kunnen blijven investeren.

De overheid moet voor zzp-ers en voor het mkb risicoarme en goedkope investeringskredieten organiseren. En we moeten de gratis scholingsmogelijkheden voor mensen in de WW en de bijstand (te vervangen door het gegarandeerde zekerheidsinkomen) drastisch verruimen, zeker in tijden van crisis. In plaats van de werklozen op te jagen naar werk dat er in tijden van crisis onvoldoende is, kunnen we beter zorgen dat mensen zich verder en beter scholen. Op termijn is dat veel beter voor de economie.

  1. De maximum hypotheek wordt conjunctuur afhankelijk (naar Canadees voorbeeld): lager bij stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen. Dit helpt om bij de crisis koopwoningen langer betaalbaar te houden. Door veel meer te investeren in betaalbare huren en het oplossen van de woningnood (zie onder V), door drastisch schulden van huishoudens te saneren en te investeren in preventie van en hulpverlening bij schulden, alsmede door het fors verlagen zorgen we dat huishoudens er bij een volgende crisis beter voor staan.
  2. En we verhogen de vermogensbelasting voor miljonairs in tijden van crisis, omdat de inkomsten uit de belasting voor vermogensrendementsheffing dan drastisch zullen teruglopen – het rendement op vermogen in economisch is in slechte tijden laag of zelfs negatief. En we verhogen de progressieve vennootschapsbelasting op winst van bedrijven met een solidariteitsheffing op winst die niet geïnvesteerd wordt. Zo kunnen investeringen des te meer blijven plaatsvinden, maar worden dividenduitkeringen en opkopen van eigen aandelen, of het oppotten van winst in overmatige reserves in tijden van crisis extra ontmoedigd. In 2008 werd het tegenovergestelde gedaan: de vennootschapsbelasting werd verlaagd. Zo blijft het stelsel solidair en zorgen we voor geld voor de publieke zaak.
  3. Een van de grote problemen tijdens de vorige crisis was dat banken van schrik geen geld meer uitleenden. Doordat bedrijven gewend zijn om veel met leningen te financieren, ook hun ‘gewone’ uitgaven, had het opdrogen van de kredietverlening enorme gevolgen. Een bedrijf als NedCar merkte in 2008 bijvoorbeeld dat verkochte vrachtwagens weer afbesteld werden omdat de klanten geen krediet meer kregen. Met gevolgen voor NedCar én voor alle bedrijven die op dat moment eigenlijk een nieuwe vrachtwagen nodig hadden. Sommige bedrijven realiseren zich sindsdien hopelijk dat het beter is om dit soort kosten überhaupt niet met leningen te financieren maar met eigen vermogen. Maar gemiddeld genomen zijn bedrijven tegenwoordig nog afhankelijker van leningen dan in 2008: de totale schuld van bedrijven is inmiddels hoger dan kort voor de vorige crisis. Een plotselinge opdroging van de kredietverlening is funest. De overheid moet blijven zorgen voor de beschikbaarheid van bedrijfskredieten in tijden van crisis. Daarbij helpt de hiervoor bepleitte publieke Nationale Investeringsbank 2.0. Deze kan in tijden van crisis bedrijfskrediet blijven leveren. Ook kan de ECB als voorwaarde stellen aan banken om in aanmerking te komen voor overheidssteun dat zij deze kredieten blijven verstrekken.
  • De 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. Bij een volgende crisis zou het helpen als de discussie niet gaat over wel of niet stimuleren door de ECB, maar over de vormwaarin de ECB stimuleert. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is wat sommigen green quantitative easing noemen (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd. De afgelopen jaren werd als alternatief voor de Draghi-methode ook ‘helikoptergeld’ geopperd, oftewel het rechtstreeks uitdelen van geld aan mensen. Het voordeel van groene geldverruiming ten opzichte van helikoptergeld is echter dat je zeker weet dat het geld daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat je er een groenere energie-infrastructuur voor terug krijgt.
  • Het enige goede aan een volgende crisis zou kunnen zijn dat er urgentie ontstaat om de oorzaken van de crisis aan te pakken: de schuldgedrevenheid van de economie, de ongebreidelde vrijheid van de financiële sector, aandeelhouders die bedrijven de verkeerde kant op sturen, banken die te weinig buffers hebben. Het aanpakken van de oorzaken betekent, zoals hiervoor al voorgesteld, het omvormen van de banken tot publieke dienstverleners, strenge regels voor de financiële industrie, het inperken van de macht van aandeelhouders, omvorming van de pensioenfondsen tot maatschappelijk verantwoorde investeerders in plaats van handelaren in financiële lucht, een andere vormgeving van de Europese samenwerking. Fundamentele aanpassingen waar het de vorige keer niet van gekomen is, onder meer doordat er kort na aanvang van de crisis vrijwel geen aandacht meer was voor deze onderliggende oorzaken.
    1. De financiering van deze agenda is nog niet doorgerekend. Maar deze nieuwe begrotingspolitiek en de voorgestelde grote lastenverschuivingen (van arbeid naar kapitaal en vervuiling en van arm/modaal naar rijk) geeft deze nieuwe begrotingspolitiek ruime mogelijkheden voor een solide, rechtvaardige en duurzaam effectieve financiering van deze sociaaldemocratische agenda. Veel parameters moeten nog preciezer worden ingevuld – dat moet zo gebeuren dat de degelijkheid van de financiering ook uit een doorrekening helder blijkt.

Slotwoord

We hopen dat deze agenda de sociaaldemocratie en onze PvdA inspireert voor een echt links verkiezingsprogramma, en hopelijk ook een links stembusakkoord met GL en SP (Keerpunt 2021!), ondersteund door tenminste de FNV, bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen. We hopen ook op veel spannende, interessante discussies in en buiten onze partij, en dat het geloof in de maakbaarheid van onze samenleving en van onze idealen weer zal boven komen.

Vrolijk voorwaarts!

 

Linksom! in de PvdA

 

[1] Zie: https://www.trouw.nl/nieuws/lodewijk-asscher-werkte-aan-een-nieuw-verhaal-voor-zijn-partij-ik-heb-veel-geleerd-van-hoe-het-beter-kan-dan-vroeger~b8b8a1d1/

[2] Zie: https://www.pvda.nl/nieuws/banning-lezing-2018/

[3] Inmiddels zijn er bakkerijen die brownies bakken om mensen aan werk te helpen, zie onder agendapunt II, sub b iii.

[4] Zie: Leen Hoffman, Waar is Arbeid gebleven? – Honderd jaar sociaaldemocratisch werkgelegenheidsbeleid, 2017, p. 246 e.v.

[5] Zie bijv. Verklaring van Nederlandse economen inzake de Economische en Monetaire Unie, ondertekend door 70 economen, Amsterdam 1997; en ook een brief van 133 economen uit veertien lidstaten aan de regeringsleiders, getiteld ‘Full Employment, social cohesion and equity for Europe. Alternatives to competitive austerity’, 1997.

[6] Zie: Joop van den Berg, De langzame ontworteling van de Nederlandse sociaaldemocratie’ in F. Becker en G. Voerman (red.), Zeventig jaar Partij van de Arbeid, Amsterdam, 1988.

[7] Dat bij het UWV haar budget en niet de werkloze centraal staat, blijkt bijv. uit dat het UWV in haar rapportages alleen het aantal personen vermeld dat geen beroep meer doet op een WW-uitkering. Of die persoon ook uitgestroomd is naar werk, wordt niet vermeld. Ook bij gemeenten zien we dit verschijnsel. De zgn. nug-ers, niet-uitkeringsgerechtigden, zoals jonge mensen met een arbeidsbeperking die nog thuis wonen, zijn volledig buiten beeld.

[8] The Precariat: The New Dangerous Class van Guy Standing (2011).

[9] Nog steeds roepen de politici van Paars II dat zij niet anders konden dan bezuinigen op de portemonnee van burgers, terwijl zelfs het IMF, de Wereldbank en bijv. ook de ING erkennen dat door dit beleid de crisis juist verdiept en verlengd werd, en het herstel dus vertraagd, met een schade van honderdduizenden extra werklozen en een verlies aan nationaal inkomen van 16,5%, een verlies dat grotendeels structureel geworden is. Zie ook: https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/19/de-rekening-van-rutte/

 

[10] https://www.pvda.nl/nieuws/banning-lezing-2018/

[11] http://roodschrift.nl/roodschrift-editie-2/opstaan-in-het-lloyd-hotel.html

[12] https://www.trouw.nl/nieuws/lodewijk-asscher-werkte-aan-een-nieuw-verhaal-voor-zijn-partij-ik-heb-veel-geleerd-van-hoe-het-beter-kan-dan-vroeger~b8b8a1d1/

[13] Voor iedereen vanaf 18 jaar, die Nederlander is of daaraan gelijkgesteld. Het geldt niet voor tijdelijke arbeidsmigranten, ook niet uit andere EU-lidstaten – net zoals dat nu ook zo is bij de bijstand.

[14] Een eigen vermogen van bijv. € 5000, plus de zelf-bewoonde eigen woning, roerende goederen, en bezittingen van een eventueel eigen bedrijf worden vrijgesteld. Andere vermogens moeten eerst aangewend worden, alvorens in aanmerking te komen van het Zekerheidsinkomen. Dat doet afbreuk aan de eenvoud en vraagt om controle, maar die is ook al van belang bij een hogere en effectievere belasting op kapitaal, als door ons bepleit onder IV. Zonder vermogenstoets is er een te grote prikkel om beschikbaar inkomen om te zetten in vermogen, en zou daarmee de inkomenstoets uithollen.

[15] Deze regeling geldt nu in de Verenigde Staten van Amerika.

[16] Deze regeling geldt nu in sommige staten van de Verenigde Staten van Amerika.

[17] Voor werklozen is er geen sollicitatie-, re-integratie, medewerkings- en taalplicht meer; voor mensen die minderjarig al een arbeidsbeperking hebben geen keuringseis meer.

[18] Vergelijk de plannen hiervoor van het AWVN.

[19] De baan wordt op maat aangeboden door gemeenten aan mensen die daarom verzoeken en die niet er in geslaagd zijn reguliere arbeid te verrichten. Er is genoeg werk te doen, op scholen, in ziekenhuizen, in verzorgingstehuizen, op straat, en noem maar op. Zo leggen we ook een vloer in de arbeidsmarkt. Anders dan bij de oude Melkertbanen is doorstroming naar een andere baan geen doel – basisbanen zijn echte banen. Er is niets mis met gesubsidieerd werk.

[20] Er zijn nu verschillende indicaties en bijbehorende geldstromen die het bemoeilijken om mensen aan het werk te helpen: beschut werk, garantiebanen (werkplekken bij bedrijven voor arbeidsgehandicapten, toegezegd door het bedrijfsleven), recht op job coaching. Allemaal met de beste bedoelingen georganiseerd. Maar als je vastlegt wie in aanmerking komen, sluit je ook mensen uit. Het blijkt alleen maar lastiger te zijn geworden. Beter is: één regeling en dan per individu maatwerk laten organiseren met meer budget- en regelvrijheid voor de uitvoerende, goed opgeleide professional.

[21] Bijv. maar voor 50% in het eerste jaar, 30% in het tweede jaar en 20% voor het derde jaar. Kleine baantjes leiden vaak tot meer werk, maar dan moet je ze in het begin niet te zwaar belasten. En er is zo geen risico dat je je inkomenszekerheid via het gegarandeerd basisinkomen verliest na een tijdje werk.

[22] Europees voor de komende periode op bijv. maximaal 4%.

[23] Voor specificatie zie onder VII.

[24] Er bestaat dus ook niet zoiets als ‘echte’ banen (markt) en surrogaat­banen (publiek). En er is geen objectieve maatstaf voor de optimale omvang van de publieke sector. Naarmate producten dankzij technologische innovatie en stijgende arbeidsproductiviteit relatief goedkoper worden, is het zelfs logisch dat de publieke sector een groter deel van het nationaal inkomen gaat kosten: de (arbeids-) productiviteit in zorg en onderwijs kan immers veel moeilijker toenemen dan in de industrie, zakelijke diensten of de landbouw. Bovendien zijn er ernstige tekorten aan goed opgeleide professionals bij overheden en publieke sectoren, met hoge werkdruk en te lage kwaliteit als gevolg.

[25] Robotisering biedt kansen als ze meer gericht wordt op hoe ze ook voor lager en middelbaaropgeleiden hun werk juist aantrekkelijker kunnen maken met een hogere productiviteit. Bijvoorbeeld met collaboratieve robots (cobots), die het routinewerk doen en die het precisiewerk aan de mens laten, door augmented reality (AR) waarbij extra informatie slim toegevoegd wordt maar de mens het werk blijft doen, en met slimme brillen (smart glass) die de onderhoudsmonteur toont waar zich een storing bevindt en hoe deze op te lossen. Medewerkers met een lagere opleiding kunnen zo complexe taken uitvoeren. De systemen kunnen ook inspelen op mensen met geheugenproblemen, mensen die moeilijk beslissingen kunnen nemen, mensen met concentratieproblemen, mensen die lastig omgaan met onverwachte gebeurtenissen, etc. Op deze wijze kan AR de arbeidsparticipatie van mensen met een lichte beperking enorm helpen, maar het wordt nog nauwelijks toegepast.  We gaan de gewenste ontwikkelingen en toepassingen subsidiëren.

Binnen de ICT is ook veel meer arbeid nodig. Met het introduceren van digitalisering is beheer en onderhoud vaak een ondergeschoven kind. Het gevolg is zelf-repeterende fouten, ergerlijke missers in informatiesystemen en beveiligingslekken, die enorme schade kunnen aanrichten waardoor de in eerste instantie geboekte efficiency winst, wordt omgezet in dikke verliezen. Juist door het geven van aandacht hieraan komen er kansen voor laag- en middelbaar opgeleiden. Als het gaat om ICT is het grondig uitvoeren van testen geen raketwetenschap, maar een zaak van een arbeidsintensief nagaan van de processen en de beoogde resultaten daarvan. We gaan investeren in veel banen voor beheer, onderhoud en testen van ICT in de publieke sector en hoge eisen stellen aan de werking ervan in gereguleerde sectoren, zoals de financiële sector.

[26] Volgens de directeur van werkgeversorganisatie AWVN is het mogelijk om hiermee zelfs 250.000 banen te creëren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Denk aan computerhulp aan huis, de piccolo terug in hotels, baliefuncties in de zakelijke dienstverlening.

[27] Doordat kapitaalbezitters, zowel particulieren als bedrijven, grote hoeveelheden geld stoppen in aandelen en vastgoed drijft dat de vastgoedprijzen op. Horecazaken en detailhandel-eigenaren zijn daardoor zóveel voor de huur van hun pand kwijt dat er weinig geld meer overblijft voor de ober of winkelmedewerker. Gebrek aan loonstijging zorgt ook voor gebrek aan koopkracht, dus minder klandizie. Bedrijven gaan dan minder investeren, want investeringen in meer productie hebben weinig zin als er geen afzet is. Door die lage investeringen blijft er weer een groter deel van de winst over voor aandeelhouders, hun taartpunt neemt nog verder toe. En dan is er nog de wet van Kleinknecht: als de lonen laag zijn hebben bedrijven minder de neiging om te investeren in arbeidsbesparende innovaties, stelde de Delftse hoogleraar Alfred Kleinknecht vast. Dat lijkt misschien gunstig voor werkenden, maar is het niet. Wie per uur meer wil gaan verdienen, zal per uur ook meer moeten produceren. Als de arbeidsproductiviteit niet toeneemt, zullen de lonen stokken. Zo kunnen lage lonen leiden tot blijvend lage lonen, door gebrek aan innovatie en productiviteitsstijging.

Dat moet gekeerd worden, en dat forceren we met onze voorstellen.

[28] Uit een jaarlijks onderzoek van de Volkskrant naar de beloningen bij 114 toonaangevende bedrijven en instellingen blijkt dat de loonkloof tussen top en werkvloer steeds verder oploopt. De beloning van de hoogste bazen steeg in 2016 gemiddeld 2,8%, van 737.000 naar 757.000 euro. Dat is procentueel weliswaar lager dan de jaren daarvoor, maar de werknemers kregen er maar 1,3% bij – inclusief de werkgeverslasten van de werkgever. De kloof groeit dus weliswaar minder sterk dan in het verleden, maar hij groeit nog steeds. Het meest extreem is de beloningsverhouding bij Heineken: de topman Van Boxmeer verdiend 324 maal (!) zoveel als de gemiddelde loonkosten voor één werknemer.

[29] Op dit moment leidt de goedbedoelde regeling ertoe dat bedrijven hun werknemers bewust maar op het minimumniveau belonen, om in aanmerking te komen voor de LIV. Met name in de retail (detail- en groothandel) voert de FNV daartegen terecht actie.

[30] Volgens de Amerikaanse publicist Alex Soojung-Kim Pang heeft de mondiale uitsloverij een averechts effect. Pang heeft in Silicon Valley ‘het walhalla van de workaholics’ daarom zijn eigen start-up Restful Company opgericht. In zijn boek Rest: Why You Get More Done When You Work Less (hier vertaald onder de titel: Rust in uitvoering, meer voor elkaar krijgen door minder te werken) betoogt hij dat korter werken tot een hogere productiviteit en betere resultaten leidt.

De grootste geesten in de wereldgeschiedenis, zoals Charles Dickens en Thomas Mann, werkten slechts 4 uur per dag. Charles Darwin kwam tot 4,5 uur. Na het ontbijt en een korte wandeling sloot hij zich vanaf 8 uur voor 1,5 uur op in zijn kantoor in Down House ten zuiden van Londen om te schrijven. Daarna nam hij een uur pauze. Van 10.30 uur tot de lunch werkte hij nog eens 1,5 uur. Vervolgens stelde hij tevreden vast dat het grootste deel van de werkdag erop zat en ging wandelen of liet zich voorlezen. Van 16.00 tot 17.30 uur werkte hij dan nog eens 1,5 uur. Darwin werd 73 jaar en schreef in die tijd negentien boeken, waaronder ‘On the Origin of Species’ een van de meest invloedrijke wetenschappelijke werken. ‘Als hij gesolliciteerd had als hoogleraar zou hij geen kans hebben gemaakt. Als hij voor een bedrijf had gewerkt was hij onmiddellijk ontslagen’, aldus Pang. Uit eerder onderzoek bleek al dat wetenschappers die 35 uur per week onderzoek deden minder productief waren dan die met 20 uur per week volstonden. Het minst productief waren de wetenschappers die 60 uur per week werkten.

[31] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/33/ruim-220-duizend-mensen-werken-niet-vanwege-zorgtaken

[32] De lijst van veilige landen moet onafhankelijk worden vastgesteld. Procedures moeten niet moedwillig vertraagd worden om vluchtelingen en hun gezinsherenigers te ontmoedigen. Als je niet terug kan omdat je land van oorsprong je niet toelaat, moet je een aparte tijdelijke vergunning krijgen. Kinderen die hier geboren zijn of al 5 jaar hier wonen, moeten als regel met hun verzorgende ouder(s) een verblijfsvergunning krijgen.

[33] zie: https://www.evelientonkens.nl/wp-content/uploads/2015/10/swierstra_tonkens_-_de_schaduwzijde_van_de_meritocratie.pdf) en bijv. Evelien Tonkens (Zie: https://www.evelientonkens.nl/wp-content/uploads/2015/10/swierstra_tonkens_-_de_schaduwzijde_van_de_meritocratie.pdf)

[34] Zie o.m.: http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/cbs-meet-meer-ongelijkheid-maar-verkoopt-het-als-minder; https://decorrespondent.nl/5733/waarom-de-inkomensongelijkheid-in-nederland-groter-is-dan-we-denken/2585440982124-265e0fd1; https://www.groene.nl/artikel/vermogen-of-verdienste; http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/weggedefinieerd-inkomen-onttrekt-tweedeling-en-grotere-ongelijkheid-aan-het-zicht; https://www.sg.uu.nl/artikelen/2018/04/grote-ongelijkheid-desastreus-voor-de-samenleving-en-de-economie; https://www.rtlz.nl/opinie/artikel/3758051/nederland-misschien-wel-veel-ongelijker-dan-we-denken; https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/49/de-wondere-wereld-van-ongelijkheid; https://www.oxfamnovib.nl/blogs/dilemmas-en-oplossingen/waarom-ongelijkheid-wereldwijd-groeit; https://www.ftm.nl/artikelen/groeiende-ongelijkheid-stoppen?share=1; https://www.groene.nl/artikel/en-de-winnaar-is-het-bedrijfsleven; https://pure.uva.nl/ws/files/2346874/159402_446071.pdf; https://groenlinks.nl/nieuws/kiezers-van-linkse-en-rechtse-partijen-verenigd-pleidooi-voor-minder-ongelijkheid; https://www.quotenet.nl/Nieuws/Rijk-Nederland-doet-het-waanzinnig-maar-de-rest-staat-stil-216956;

[35] http://www.gini-research.org/system/uploads/512/original/Netherlands.pdf?1380138293

[36] https://economie.rabobank.com/publicaties/2018/februari/besteedbaar-inkomen-huishoudens-nederland-staat-vrijwel-stil/

[37] Zie paper: Wiemer Salverda voor ronde tafelgesprek Arbeidsinkomensquote Commissie voor Financiën Tweede Kamer, 15 mei 2018, Uit de economie druppelt weinig inkomen omlaag, op de arbeidsmarkt stroomt het omhoog.

[38] De coëfficiënt heeft de waarde nul als de verdeling helemaal vlak is en alle eenheden evenveel vermogen bezitten, en deze coëfficiënt bedraagt 1 als alle vermogen in handen van een enkel huishouden is.

[39] Het gaat hier om het totale private vermogen: aandelen, obligaties, spaar- en bankrekeningen, huizen en andere bezittingen. Pensioenen zijn door het CBS niet meegeteld, omdat mensen nu niet bij hun pensioen kunnen komen – het is geen ‘vrij’ vermogen. Zouden aanvullende pensioenen wel worden meegerekend (in totaal staat er ruim 1000 miljard euro uit bij Nederlandse pensioenfondsen) dan is de ongelijkheid in vermogen een stuk kleiner, maar nog steeds fors. Het CPB neemt in haar berekening van de Gini-coëfficiënt voor de vermogensongelijkheid het pensioenvermogen wel mee.

[40] Zie : https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/06/parade-van-pen-de-vermogensverdeling-in-2015.

Voor een grafische verbeelding, zie: https://www.youtube.com/watch?v=J_8f0yHrwOk.

[41] http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/nederland-hard-op-weg-naar-de-1-procent-samenleving .

[42] Een belangrijk deel van de verklaring is de zwarte doos van het Nederlandse belastingstelsel Box II. In Box II geef je al het inkomen op dat je met je eigen bedrijf hebt verdiend. Maar het Nederlandse belastingstelsel is zo ingericht, dat je er goed aan doet de inkomsten uit eigen bedrijf zo veel mogelijk te beperken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek ziet pas dat een bedrijfseigenaar inkomen heeft als het bedrijf winst uitkeert. Je betaalt namelijk pas belasting op het moment dat je onderneming winst uitkeert of de aandeelhouder zijn aandelen verkoopt. Daar zit de crux, want zolang je onderneming geen winst uitkeert en de aandeelhouder zijn aandelen niet verkoopt, heeft de bedrijfseigenaar geen inkomen en betaalt deze ook geen inkomstenbelasting.  Zo kunnen bedrijfseigenaren belastingheffing tot sint-juttemis uitstellen. Je moet als bedrijfseigenaar wel minimaal een ‘gebruikelijk loon’ aan jezelf uitkeren. Minimaal is dat ongeveer 44.500 euro. Maar dit is natuurlijk een schijntje voor de vermogendste Nederlanders. Omdat bedrijfseigenaren dus geen inkomen aangeven op hun belastingaangifte, zie je veel inkomen ook niet terug in de statistiek.

Neem de hoogste binnenkomers in de Quote 500. In 2017 kreeg fitnessketen Basic-Fit een notering aan de Amsterdamse beurs. Eigenaren Eric Wilborts en René Moos verkochten tijdens de beursgang ieder voor ongeveer 30 miljoen euro aan aandelen. Of althans, hun gezamenlijke bedrijf AM Holding verkocht die aandelen en kreeg de opbrengsten. Het CBS ziet die tweemaal 30 miljoen euro niet.

Dit is eerder regel dan uitzondering. Vrijwel alle vermogende Nederlanders herbergen hun geld in een bedrijf. De 10 procent rijkste Nederlanders bezit ongeveer 100 procent van dit type bedrijfsvermogen. En slechts 5800 huishoudens (de rijkste 0,08%) bezitten tezamen bijna de helft van al dit soort vermogen.

In 2013 constateerde de commissie-Van Dijkhuizen, die onderzoek deed naar een ander belastingstelsel, dat bedrijfseigenaren op ‘grote schaal gebruikmaken van de mogelijkheid winst in te houden.’ Een conservatieve schatting liet zien dat bedrijfseigenaren ongeveer 13,4 miljard euro winst konden uitdelen, maar daarvan slechts 3,6 miljard euro uitkeerden.

Directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) stellen nu een hoog inkomen en dus belastingheffing uit, en doen gemiddeld slechts eens in de zeven jaar aangifte, terwijl de fiscus met alle andere belastingplichten wel jaarlijks afrekent. DGA’s zitten zo hun geld op te potten totdat het weer aantrekkelijker wordt om het uit te keren, in plaats van het geld in de economie te besteden. Dit is slecht voor het economisch herstel en onrechtvaardig naar de andere belastingbetalers.

Hoe dieper je graaft in deze materie, hoe vreemder het wordt. Neem dit bijvoorbeeld: van de winst die nog wél uitgekeerd wordt uit het eigen bedrijf, en die dus meetelt in de ongelijkheidscijfers, telt het CBS sinds 2001 alle uitkeringen boven een kwart miljoen euro niet meer mee. En: Stel, je verkoopt voor een miljoen aan aandelen van je bedrijf om daar een huis van een miljoen mee te kopen. Dan is dat volgens het CBS geen inkomen. Je hebt één vorm van vermogen (aandelen) omgezet in een andere vorm van vermogen (een huis) – dat is ‘een vermogenstransactie’, niet ‘inkomen.’ Het gevolg: wéér worden de topinkomens fors onderschat. Die niet-getelde winstuitkeringen zijn volgens het CBS maar liefst 40 procent van alle winstuitkeringen.

[43] Zie: http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/weggedefinieerd-inkomen-onttrekt-tweedeling-en-grotere-ongelijkheid-aan-het-zicht

[44] Sommige Amsterdamse corporaties bepleiten het concept van ‘passend wonen’ om scheefwonen tegen te gaan. Met ‘passend wonen’ bedoelen de opstellers van plan dat corporaties jaarlijks willen gaan controleren wat het inkomen van huurders is, en met hoeveel mensen de woning bewoond wordt. Woont een huishouden naar oordeel van de verhuurder te goedkoop? Dan is dat aanleiding voor extra huurverhoging.  Is de woning naar oordeel van de verhuurder te groot voor het aantal bewoners? Dan krijgt de huurder voorrang bij het zoeken naar een kleinere woning. Dit tast de huurbescherming nog verder aan. In plaats van extra te bouwen worden weer huurders gestigmatiseerd en weggejaagd. De corporaties hebben wetswijziging nodig om hun plan uit te voeren en hebben hun plan opgestuurd naar Den Haag. CDA en VVD hebben er wel oren naar. Het CDA heeft de minister opgeroepen om te komen met een ‘noodplan’ voor de woningnood, en te vrezen valt dat de neoliberale D66-minister dit wel zal opnemen in maatregelen die zij voor deze zomer (2019) moet gaan nemen.

[45] Bij de vermogens- en schuldverhoudingen in de onderste 90% speelt het eigenwoningbezit de hoofdrol. Dit bezit, na aftrek van de schulden, bepaalt grotendeels het verloop van hun totale vermogen. Hun overige (voornamelijk financiële) vermogen is stabiel. Het eigenwoningvermogen stijgt van 91 miljard euro in 1993 naar 356 miljard euro op de top van 2008 en daalt daarna met meer dan de helft, in het bijzonder in het jaar 2012. Tegelijk exploderen hun schulden. Die worden na 2008 niet minder maar lopen juist fors verder op en overtreffen het netto-vermogen steeds meer – met ruim 300 miljard in 2013. Twee derde van hun juridisch eigendom is dan belegd met schulden. Raghuram Rajan’s (2010) “Let them eat credit” is actueler dan ooit voor de onderste 90%.

De top 10% ziet er volkomen anders uit. Hun eigenwoningbezit is aanzienlijk en overtreft aan het einde van die periode dat van de gehele resterende 90 procent: 201 miljard euro tegen 157 miljard euro. Binnen het vermogen van de top 10% zelf bezien is het belang van het eigen huis echter veel geringer dan voor de onderste 90%, en het fluctueert ook minder over de jaren. Tussen 2008 en 2013 verliest het weliswaar een kwart aan waarde, maar dat is slechts half zoveel als de onderste 90 procent. De reden daarvan is niet een gunstiger prijsontwikkeling van huizen van de top, maar een veel geringere hypotheekschuld. Bovendien stijgt die schuld na 2008 niet maar neemt ze licht af. Schulden vormen slechts 15% van het brutovermogen van de top 10% – tegenover 80% voor de onderste 90%.

Als je nog beter naar de cijfers kijkt dan blijkt ook dat er grote ongelijkheid is tussen huiseigenaren en huurders. Over de hele liggen inkomens van huurders fors lager dan die van huiseigenaren. Huurders zijn vooral lagere inkomens, en hun koopkracht is meer dan gemiddeld aangetast. Extreme rijkdom wordt niet alleen gevoed door steeds hogere topsalarissen, maar evenzeer door inkomen uit sterk geconcentreerd bezit. Let op: bezit is wat anders dan vermogen, bij bezit nemen we ook zaken in aanmerking die door schulden zijn gefinancierd. Als je geld hebt kun je makkelijker financieren, en als je goed naar de cijfers kijkt zie je dat er een enorme hefboomwerking is van die schuldfinanciering. Door dat er enorme rendementen worden gemaakt kunnen de kosten van de lening makkelijk terugverdiend worden, geholpen door lage rente én fiscale rentesubsidie.

Mensen die dus met leningen veel bezit kunnen financieren, houden daar een veel groter vermogen aan over. Ook dat zie je niet terug in de officiële CBS-statistieken. Het bezit is in ons land extreem geconcentreerd bij een steeds kleinere groep superrijken. De top 10% inkomens verdiend zo’n 32 maal meer aan inkomen uit bezit dan de laagste 10% inkomens (bij deze laatste groep is dat inkomen zelfs negatief).

De prijzenstijging van woningen vergroot de vermogensongelijkheid zeer sterk – mensen steken zich in grote schulden met verschillen tussen hen die op een ‘goed’ dan wel op een ‘slecht’ moment een huis kochten, plus grote geografische verschillen. Grote vermogensverschillen geven mensen met geld ook extra voordeel op de koopmarkt – in Amsterdam heeft zelfs een kwart van de kopers geen hypotheek nodig.

[46] Weidegang voor koeien en voldoende buitenruimte voor varkens en pluimvee worden wettelijk verankerd. Koeien kunnen grazen, kippen scharrelen, varkens wroeten. De intensieve veehouderij kent steeds meer structurele misstanden: megastallen, langeafstandstransporten (tegenwoordig ook om strenge regelgeving te ontlopen), stalbranden, dierziekten, mestoverschotten en risico’s voor de volksgezondheid en voor de klimaatverandering. Doordat het dier wordt aangepast aan de houderij in plaats van andersom, wordt ook het dierenwelzijn ernstig aangetast. Dieren worden te krap gehouden, met te weinig uitdaging of afleiding, kalf en koe worden bij de geboorte gescheiden, kalveren en lammetjes onthoornd, zeugen in kraamkooien gestald, staarten bij biggen geamputeerd en snavels bij kippen gekapt. Varkens worden in het slachthuis met heftig prikkend koolstofdioxidegas bedwelmd, met een afschuwelijke en verstikkende doodsstrijd tot gevolg. Kippen bereiken het slachthuis vaak met blaren op borst en poten doordat ze zo snel mogelijk en dus hardhandig in kratten worden gepropt. Hanen, bokken en stieren worden massaal jong gedood omdat ze niet gewild zijn bij de productie. Bij de meeste biggen worden staarten gecoupeerd, zonder pijnstilling. De Nederlandse intensieve veehouderij wordt vaak genoemd als voorbeeld voor de rest van de wereld. Onze productiemethoden zijn geperfectioneerd op efficiëntie en het dierenwelzijn is ondanks bovenstaande misstanden beter dan in veel andere landen. Maar dat het elders nog slechter is, kan geen excuus zijn om weg te kijken. Als gidsland en als een van de grootste producenten ter wereld van vlees en zuivel, moet Nederland streven naar een voorbeeldfunctie wat betreft duurzaamheid, volksgezondheid en dierenwelzijn, zoals ook een groep kritische dierenartsen in de NRC van 27 juni 2017 bepleitten. We nemen een heel pakket aan maatregelen.

[47] Geen varkens meer met geamputeerde staarten, op betonnen vloeren, in kraamkooien en megastallen; geen koeien die nooit hun kalveren mogen grootbrengen of in een wei mogen grazen; geen plofkippen die met gebroken vleugels het slachthuis bereiken; geen langeafstandstransporten met levende dieren, en zeker niet met dieren jonger dan twee maanden. Dieren hebben recht op een respectvolle behandeling. Landbouw- en huisdieren worden zo gehouden dat zij soorteigen gedrag kunnen vertonen.

 

[48] https://www.sp.nl/sites/default/files/defzorgbuurthuizen_1.0_2.pdf

[49] Maar er kan voor een efficiënt en effectief zorgaanbod nog meer gedaan worden:

  • Er moet veel meer gebruik gemaakt worden van het vergunningenstelsel volgens de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) om tot een intelligente planning van dure voorzieningen voor complexe medische zorg binnen regio’s te komen.
  • De regelgeving moet aangepast worden om innovatieve initiatieven voor gedeconcentreerde zorg voor chronische aandoeningen door huisartsen met participatie van specialisten mogelijk te maken. Voor een adequate aanpak van chronische aandoeningen hebben we een gedeconcentreerde zorgvoorziening nodig die dicht bij de mensen staat en laagdrempelig toegankelijk is. Dat kan door bijvoorbeeld in gemeentes en buurten van steden centra te hebben waar onder regie van de huisarts maar met specialistische inbreng eerstelijnszorg en consultatieve tweedelijnszorg voor chronische ziekten wordt geleverd. Een aantal specialisten kunnen dan bijvoorbeeld op invitatie van de huisarts een dagdeel in de week tegelijkertijd aanwezig zijn om ingewikkelde patiënten multidisciplinair te zien.
  • Ook samenwerking tussen huisartsen onderling en met apotheken en artsen in een ziekenhuis en wijkverpleegkundigen. Een groot probleem hierbij is nu de ICT-versnippering, waardoor artsen, apothekers en verpleegkundigen te vaak niet van elkaar weten wat ze doen. Hiertoe worden in de subsidievoorwaarden regels gesteld die voldoen aan de hoogste privacy-eisen, en er wordt onder strakke aansturing en voorwaarden innovatiegeld ter beschikking gesteld.

 

[50] Scholen krijgen budget om bijspijkerlessen en huiswerkbegeleiding op school aan te bieden, zodat elke leerling die dat nodig heeft er gebruik van kan maken. Ook kunnen scholen bekostigd de mogelijkheid bieden aan leerlingen met een achterstand om een weekend- of zomerschool te volgen.

[51] In Nederland zijn er ongeveer 2,5 miljoen mensen van 16 jaar en ouder laaggeletterd. Meer dan de helft van hen heeft het Nederlands als moedertaal.

[52] Het probleem ligt nu niet zozeer in de totale omvang van de defensie-uitgaven. Weliswaar voldoen nu alleen de VS, het VK, Turkije en Estland aan de 2% norm (de VS zelfs 4%), maar in absolute bedragen besteed de NAVO meer dan vier maal zoveel uit aan defensie als de Russische Federatie en twee maal zoveel als China. Wanneer echt alle NAVO-lidstaten 2% van hun bbp aan defensie zouden uitgeven, zouden we niet weten wat te doen met de enorme bedragen die dan beschikbaar komen – het zou volkomen absurd zijn. Het probleem zit hem veel meel in het teveel ontbreken van samenwerking, verschillende systemen, teveel doublures. Percentages zeggen niet zoveel: dat Estland meer dan 2% van zijn bbp uitgeeft aan defensie helpt de NAVO in absolute bedragen nauwelijks.

[53] Het nog steeds geldende beginselmanifest (vastgesteld op januari 2005, zie: https://www.pvda.nl/wp-content/uploads/2005/01/10195-pvda-pvda-beginselmanifest.pdf) stelt het ‘recht op een fatsoenlijk bestaan’ centraal. Daaronder wordt verstaan: “Een bestaan dat een volwaardige participatie in de maatschappij mogelijk maakt, met ruimte voor wie wil en waardigheid voor wie niet kan. Een fatsoenlijke samenleving ontstaat waar vrijheid, solidariteit en verantwoordelijkheid elkaar de hand reiken.” Een fatsoenlijk bestaan vraagt strijd “tegen schending van mensenrechten, tegen onredelijke ongelijkheid van inkomen en macht, tegen armoede, tegen discriminatie en tegen de uitputting en vervuiling van natuur en milieu.” Het manifest stelt vervolgens: “‘De sociaal-democratische methode’ kan niet zonder een sterke economie en een vitale markt maar begrenst deze door kaders die niet vanzelfsprekend door die markt geleverd worden: sociale rechtvaardigheid, democratische verantwoording, publiek belang, culturele ontwikkeling en ecologische duurzaamheid.” Onze PvdA was in de decennia daarvoor al steeds verder af komen te staan van haar oorspronkelijke idee van (tenminste gedeeltelijke) socialisatie van de economie. Het beginselmanifest is zeer expliciet in haar pleidooi voor een gemengde economie: “Een beschaafd kapitalisme vraagt om een gemengde economische orde waarin het marktmechanisme ingeperkt en ingebed wordt door wetten en regels. Dat is in de loop der jaren een van de grote krachten van de sociaaldemocratie gebleken. Zo’n sociale markteconomie kenmerkt zich onder meer door een belastingstelsel dat op draagkracht is gebaseerd, een vitale publieke sector, evenwicht tussen sociale en economische doelen en een sociale zekerheid die beschermt én activeert.

[54] We maken vijandige overnames moeilijker door werknemers een blokkerende stem te geven bij alle overnames en fusies, door een wachttijd in te voeren en door financiering door eigen vermogen te eisen. Nu worden overnames vaak gefinancierd via schuld, en dat is slecht voor het bedrijf en voor de economie als geheel. De investeerder, en niet de belastingbetaler moet de grootste risicodrager zijn. Dit wordt vooraf getoetst. Excessieve schuldfinanciering en het verzwakken van de balans van ondernemingen wordt wettelijk beperkt.

[55] We beperken het patentrecht in duur en ook waar het algemeen belang teveel in het geding is, zoals nu bij de farmaceutische industrie en bij internetbedrijven als zoekmachines, sociale media en softwarebedrijven.

[56] De kosten en het verdienmodel van private equity-partijen worden wettelijk verplicht transparant gemaakt. Er komen ook scherpere regels voor private equity bedrijven. Het lange termijnperspectief bij bedrijven wordt ondermijnd door excessen van private equity-partijen en door activistische aandeelhouders. Die jagen bedrijven op om onderdelen af te stoten of onderdelen te verkopen zonder oog voor de belangen van werknemers of klanten. Gezonde bedrijven gaan daardoor op termijn kapot.

[57] De Raden van Commissarissen moeten tenminste drie leden hebben die andere onderwerpen bewaken dan de beleggersbelangen, waaronder tenminste een die specifiek let op werknemersbelangen. Tenminste de helft van de leden moeten bestaan uit andere dan vooral financieel georiënteerde types.

[58] Zie: https://decorrespondent.nl/253/hoe-banken-verpakte-lucht-mogen-blijven-verkopen/21398487-ba10334e

[59] Wanneer Europese wetgeving hierover te lang op zich laat wachten, dan voeren we die eerder in met een coalitie van landen die wel al willen.

[60] De geschiedenis van geldstelsels laat zien dat het altijd zoeken is naar een balans tussen inkadering en flexibiliteit. Een al te strikte inkadering is op den duur problematisch voor economische groei en kan crises verergeren. Bij te veel flexibiliteit ontstaan er makkelijker zeepbellen en is er een verhoogd risico op crises, of ligt inflatie op de loer. De veranderde context – samen met financiële liberalisering en minder directe sturingsinstrumenten van centrale banken – heeft ervoor gezorgd dat de remmen die in de decennia na de Tweede Wereldoorlog bestonden op het gebied van geldschepping en kredietverlening nu steeds minder aanwezig zijn. Het evenwicht is te zeer verschoven in de richting van flexibiliteit.

De WRR signaleert twee kernproblemen in ons huidige stelsel: In de eerste plaats “de grote omvang en hoge volatiliteit van schulden en de onbalans tussen publieke en private belangen. De hoogte van private schulden is historisch gezien ongekend. Ook in andere landen is de private schuld sterk gestegen, maar Nederland voert de boventoon. Naast de genoemde flexibiliteit in het geldstelsel spelen verschillende factoren hierbij een rol, zoals de fiscale bevoordeling van schuld, de indirecte overheidssteun voor banken en het beleid op het gebied van de woningmarkt en pensioenen. Er wordt vaak verondersteld dat hoge schulden geen probleem zijn zolang er voldoende bezittingen tegenover staan en zij netjes worden afbetaald. Maar ook dan kunnen hoge schuldenniveaus een probleem vormen. Zij leiden tot meer instabiliteit, zorgen ervoor dat herstel na een crisis langer duurt en leiden tot onevenwichtige economische groei.

Het tweede probleem is de borging van de publieke dimensie. De paradox is dat terwijl een steeds groter deel van het bankwezen in de afgelopen vijftig jaar is gaan opereren als puur commerciële instellingen, het bankwezen – ongemerkt – een steeds grotere publieke rol is gaan vervullen. Door het toenemende belang van giraal geld, het verdwijnen van de publieke optie voor betalen en sparen en de concentratie in het bankwezen, is een beperkt aantal banken steeds belangrijker geworden voor cruciale publieke belangen, zoals de betaalinfrastructuur, kredietverlening en financiële stabiliteit. Andersom speelt de overheid ook een grotere rol in het bankwezen. Door de omvang van banken en hun belangrijke rol in het betaalverkeer en kredietverlening is de impliciete en expliciete overheidsgarantie groter geworden, zoals tijdens de crisis ook bleek uit de omvangrijke bedragen waarmee banken zijn gered. Banken zijn door deze ontwikkelingen feitelijk een soort semipublieke instellingen geworden. En moet opnieuw worden nagedacht over een goede balans tussen publieke en private belangen.”

De initiatiefnemers van ‘Ons Geld’ zien een ander systeem van geldschepping als oplossing voor de huidige problemen. Het is geïnspireerd door een plan dat in de jaren dertig in de Verenigde Staten is ontwikkeld en dat bekend staat als het Chicagoplan. Ook in andere landen, zoals IJsland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, worden vergelijkbare voorstellen bediscussieerd. Deze voorstellen verschillen in uitwerking, maar ze komen in essentie steeds neer op het doorsnijden van de nauwe band tussen geld en schuld. Het huidige bankenlandschap zou worden gesplitst in een betaaldeel en een financieringsdeel. In het betaaldeel wordt geld aangehouden op rekeningen direct bij de centrale bank of bij betaalbanken waarbij alle tegoeden voor 100% gedekt zijn met centrale-bankreserves. Nieuw geld kan dan alleen nog door de centrale bank worden gecreëerd. Nieuw geld komt in de economie door overheidsuitgaven, leningen of eventueel directe overboekingen aan burgers. Daarnaast kan het nieuwe geld gebruikt worden om de belastingen te verlagen of de staatsschuld af te betalen. In het financieringsdeel dienen banken eerst geld op te halen voordat zij leningen kunnen verstrekken. Zij kunnen dus geen nieuw geld creëren. Mensen die geld uitlenen aan deze financieringsbanken kunnen ook verliezen lijden en zij kunnen niet op ieder moment hun geld terugvragen. Hoe dit financieringsdeel er exact uit zou moeten zien verschilt per voorstel.

Bas Dommerholt (toezichthouder bij AFM) en Rens van Tilburg (directeur Sustainable Finance Lab) beschreven in februari 2019 in ESB[60] de voor- en nadelen van publieke geldschepping: “Al bijna tien jaar lang ervaart de wereld hoe hoog de kosten zijn van financiële crises en tegen die achtergrond past een fundamentele discussie over de rol die banken vervullen. Publieke geldschepping is een breed doordacht alternatief systeem, met significante voor- en nadelen. Maar er zijn meerdere vragen die verdere studie verdienen. Vooral de omschakeling kent nog veel onzekerheden. Het betreft ook een transitie die alleen op het niveau van de eurozone kan worden doorgevoerd. In de jaren dertig is het Chicago plan ondanks brede steun onder de leidende economen van die tijd niet uitgevoerd. Nu maakt moderne technologie de praktische invulling een stuk eenvoudiger.” Moderne ICT maakt het in tegenstelling tot de jaren 1930 nu wel mogelijk om voor iedereen een betaalrekening bij de centrale bank te realiseren, en dat die een digitale centrale munt uitgeeft.

Ook de WRR wijst erop dat in zo’n publiek systeem er checks and balances nodig zijn om te voorkomen dat geldscheppen exclusief bij de centrale bank uit de hand loopt, om te voorkomen dat er teveel geld wordt geschapen om publieke druk voor ‘gratis geld’ te weerstaan. Een andere onzekerheid is of er bij publieke geldschepping voldoende kredietverlening beschikbaar blijft om de investeringsgroei en de woningmarkt te faciliteren, zo stelt de WRR. En ze wijst ook op het risico van ‘schaduwgeld’, bijv. bitcoins, die het systeem weer omzeilen. De WRR heeft vooral vrees voor de grote verandering die publieke geldschepping met zich meebrengt, terwijl we dat nooit in de praktijk hebben uitgevoerd, en waarschuwt dat zo’n radicale verandering moeilijk te realiseren is in de geglobaliseerde internationale context, waaronder ons lidmaatschap van de Eurozone. De WRR ontraadt daarom om nu te experimenteren met een publiek geldschepping systeem. Wel wil ze er verder op studeren.

Voor nu komt ze met vier aanbevelingen, die aansluiten bij onze voorstellen hierboven:

-Zorg voor diversiteit in de financiële sector (creëer een publiek alternatief voor betalen en sparen, naast de bestaande banken; belast het systeemrisico zwaarder bij systeembanken; maak verschillende toezichtregimes voor verschillende soorten banken, waardoor nieuwe banken makkelijker kunnen toetreden tot deze markt);

-Tem de overmatige schuldengroei (beperk de fiscale subsidiëring van schulden, zorg dat ander beleid, zoals op het terrein van pensioenen en wonen, niet schulden bevorderd);

-Wees beter voorbereid op de volgende crisis (zorg voor een betere risicoverdeling tussen schuldenaren en kredietverleners, herkapitaliseer verplicht alle banken direct en neem je verlies, bereid je voor op onorthodoxe maatregelen als monetaire financiering, nu de mogelijkheden voor oude recepten steeds minder beschikbaar zijn, en maak daar scenariostudies voor waarin je verschillende maatregelen doordacht en voorbereid hebt);

-Veranker de publieke dimensie van banken (met een maatschappelijke adviesraad bij banken of een coöperatieve organisatie, maak het makkelijker om over te stappen naar een andere bank).

Wij zijn het eens met Dommerholt en Van Tilburg dat publieke geldschepping nadere bestudering verdiend, met name op het beheersen van de risico’s en nadelen en op mogelijke transitiescenario’s.

[61] In 2008 ging de Europese Unie in eerste instantie enigszins gematigd om met die regels, maar al gauw ging Europa (Duitsland en Nederland voorop) er hard in: ondanks de crisis moest en zou er bezuinigd worden. Volgens sommigen vooral om Griekenland een lesje te leren en daarmee een voorbeeld te stellen voor andere zuidelijke landen, volgens anderen uit angst dat financiële instellingen anders moeilijk gingen doen, of gewoon om ideologische redenen: hoe kleiner de overheid, hoe beter. In tijden van crisis biedt een begrotingstekort van drie procent echter geen enkel soelaas. Ter illustratie: eind 2009 had Nederland al een begrotingstekort van ruim vijf procent, terwijl er een jaar ervoor nog een begrotingsoverschot was. Zo snel kan het gaan. De staatsschuld, in 2008 nog extreem laag (44 procent van het bbp) overschreed in 2011 al de Europese norm.

[62] Zie ook: https://fd.nl/opinie/1312321/de-weg-van-calvinistische-zuinigheid-loopt-dood#

[63] Jacobs: “Bij de pensioenen is het wenselijk om het deel via kapitaaldekking in de aanvullende pensioenen te verminderen en het deel via omslagfinanciering in de AOW te vergroten. Als de rente structureel extreem laag is, moeten mensen zich namelijk een ongeluk sparen om een behoorlijk pensioen op te bouwen.

[64] Na 2008 sloegen de opeenvolgende kabinetten hard aan het bezuinigen om het begrotingsgat te dichten en de staatsschuld te verkleinen. Dat heeft Nederland zeker 5% aan economische groei gekost, berekende het Centraal Planbureau in 2016. Zonder die bezuinigingen was het bbp nu 35 miljard hoger geweest. In sommige terugblikken ter ere van tien jaar crisis werd gesuggereerd dat de bezuinigingen een keuze waren van het rechtse kabinet dat in 2010 aantrad (VVD/CDA, met gedoogsteun van de PVV). Echter, al in de herfst van 2009 kondigde het kabinet-Balkenende/Bos (CDA/PVDA/CU) aan flink te gaan bezuinigen om het begrotingstekort weg te werken, en ook het kabinet-Rutte/Asscher (VVD/PvdA) dat in 2012 aantrad kortte hard. Door opeenvolgende kabinetten werd zo’n vijftig miljard euro structureel bezuinigd. De pijnlijke conclusie van de Rekenkamer in 2016: de bezuinigingen waren bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen, maar de kans is groot dat de bezuinigingen daar geen positief effect op hebben gehad. In de woorden van de Rekenkamer: het is niet te zeggen of het begrotingstekort dankzij of ondanks de bezuinigingen gedaald is. Want minder economische groei betekent ook minder overheidsinkomsten. Bovendien leiden bezuinigingen tot een waterbedeffect: elders nemen de kosten toe. Van de vijftig miljard aan bezuinigingen kwam overigens slechts zeven miljard ten laste van het bedrijfsleven. De Rekenkamer raadde het kabinet aan om alsnog de bezuinigingen goed te evalueren om ‘te weten wat wijs beleid is in moeilijke tijden’. Toenmalig minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem liet echter weten een dergelijke evaluatie niet nodig te vinden.

[65] Nog steeds roepen de politici van Paars II dat zij niet anders konden dan bezuinigen op de portemonnee van burgers, terwijl zelfs het IMF, de Wereldbank en bijv. ook de ING erkennen dat door dit beleid de crisis juist verdiept en verlengd werd, en het herstel dus vertraagd, met een schade van honderdduizenden extra werklozen en een verlies aan nationaal inkomen van 16,5%, een verlies dat grotendeels structureel geworden is  Zie o.m. de analyse van Bas Jacobs, hoogleraar economie aan de Erasmus School of Economics, op zijn weblog:

https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/19/de-rekening-van-rutte/ en https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/17/ing-heeft-gelijk-overheidsbeleid-in-de-periode-2011-2017-kostte-volgens-het-cpb-ongeveer-365-000-banen/

[66] Tijdens de vorige crisis gebeurde echter precies het omgekeerde. De corporaties werden aan banden gelegd door hun taken sterk te verminderen en door het invoeren van een verhuurdersheffing. Dat zorgde ervoor dat in een tijd dat de particuliere bouw stilviel ook de bouw door corporaties vrijwel stopte. Waardoor al met al 70.000 mensen in de bouw hun baan verloren.

[67] In ‘normale’ economische tijden duurt die deeltijd-WW maximaal een half jaar, maar bij de crisis van 2008 konden mensen twee jaar deeltijd-WW krijgen. In mei 2009 zaten er in Duitsland meer dan een miljoen mensen in de regeling. Een groot voordeel voor werkgevers is dat ze hun goede mensen niet kwijtraken. In Nederland werd eind 2008 tijdelijk een vorm van deeltijd-WW ingesteld, maar het budget was na een half jaar al op, waarna er nog twee jaar lang een regeling in uitgeklede vorm kwam. Toen de werkloosheid in 2012 hard opliep bestond de deeltijd-WW al niet meer. Een politieke keuze: het kabinet van VVD/CDA was duidelijk minder enthousiast over de regeling dan het kabinet-Balkenende/Bos. In totaal hebben in Nederland slechts 77.000 mensen een deeltijd-WW-uitkering gehad. Terwijl de regeling volgens werkgevers en vakbonden van groot belang was. In de evaluatie ervan zei een derde van de werkgevers dat ze zonder deeltijd-WW de crisis niet overleefd zouden hebben. Driekwart van de deelnemende werkgevers meldt in de evaluatie dat ze anders meer mensen zouden hebben ontslagen.

Skip to content