Menu Sluiten

Private schulden zijn een groter probleem dan de overheidsschuld

Fixatie op overheidsschuld in plaats van op private schulden

De VVD en sommige PvdA-ers jubelen. Het gaat hartstikke goed met de economie. De groei (nu 2,9%) is hoger dan in het VK, Duitsland, België en de Eurozone. Het consumentenvertrouwen én het producentenvertrouwen zijn hoog, de bestedingen groeien, de werkloosheid daalt, record aantal banen en vacatures, de investeringen stijgen, de groei van het bruto binnenlands product ligt boven de twee procent. Het CBS spreekt van een hoogconjunctuur. Velen zien de goede staat van de overheidsfinanciën als een knappe prestatie. De begroting kent een overschot (1,1% van het bbp), de overheidsschuld is dalende en staat nu op 56,7 procent van het bbp.

Maar hoe robuust is onze groei? Om te beginnen is een lage overheidsschuld nergens een garantie voor. In 2006 stond de overheidsschuld op het zeer lage niveau van 42 procent van het bbp. Het jaar erop kwam de crisis. De enorme fixatie op de reductie van de overheidsschuld heeft de crisis verdiept en onnodig lang laten duren. Door niet te investeren maar te bezuinigen is Nederland 16% van zijn bbp kwijt geraakt, waarvan 9% structureel. Cijfers van het CPB tonen aan dat het begrotingsbeleid van de regeringen Rutte I en II een derde van de Grote Recessie hebben veroorzaakt. Van de 16 procent bbp gemiste bbp-groei sinds 2008 kan circa 5,5-6 procent bbp groeiverlies op conto worden geschreven van het begrotingsbeleid. En dat is bij redelijk conservatieve inschattingen van de begrotingsmultiplier. Het echte verlies is daarom mogelijk nog groter. Het groeiverlies is volgens CPB cijfers gepaard gegaan met zo’n 5% minder werkgelegenheid. Dat komt neer op ongeveer 365.000 banen.

Het vervelende is dat het tijdelijke groeiverlies – naar het zich nu laat aanzien – de economie permanent armer heeft gemaakt. Wanneer geen van de bezuinigingen of lastenverzwaringen van de kabinetten Rutte was doorgegaan, zou de staatsschuld met een kleine 5% van het bbp zijn gestegen. Daarover zou de overheid zo’n 600 miljoen euro meer rente per jaar hebben betaald. Echter, we hadden ook een 5,5-6% grotere economie gehad. Dat is zo’n 40 miljard (40.000 miljoen) euro meer inkomen. De overheid had dan ieder jaar een slordige 15 miljard euro meer belastinginkomsten gehad. Als de overheid niets had gedaan, had ze daarom na drie jaar net zoveel extra geld gehad als de opbrengst van alle bezuinigingen en lastenverzwaringen in 2011-2017.

De maatschappelijke kosten-batenanalyse van de schuldpolitiek onder Rutte toont aan dat het gevoerde begrotingsbeleid economisch bezien volkomen mesjogge is geweest. Het straffe begrotingsbeleid had ook helemaal niet gehoeven. De Nederlandse overheid betaalt nu ongeveer nul rente op tien-jaar-lopende staatsleningen. De obligatierente is in 500 jaar nooit zo laag geweest, sinds de Nederlandse staat begon met uitgeven van obligaties.[i] In een apart artikel zal worden ingegaan op wat wel verstandige, sociaaldemocratische begrotingspolitiek zou zijn.

Teveel private schulden

Begrotingsoverschotten zijn feitelijk slecht nieuws, en gelukkig zijn ze zeldzaam, want de drie begrotingsoverschotten van de laatste halve eeuw werden ieder gevolgd door recessies. Een begrotingsoverschot gaat namelijk samen met groeiende private schuld. Stel je de economie voor als drie communicerende vaten: de overheid, bedrijven en burgers, én het buitenland. Wat het vat bij de overheid uitstroomt bij een tekort, stroomt de economie in. Dat is de normale situatie, waarin de overheid de economie ondersteunt. Haar schuld groeit, maar als het goed is de economie ook, zodat de schuld als percentage van het bbp niet hoeft te stijgen.

Omgekeerd geldt ook: wat het overheidsvat instroomt, moet ergens anders uitstromen. Het overschot (met dalende schuld) van de overheid is het tekort (met stijgende schuld) van bedrijven en burgers, plus dat van het buitenland. Wij moeten meer besteden dan we verdienen, zodat de overheid minder kan besteden dan ze aan ons ‘verdient’ (zijn belastingen verdiensten?). Tenzij er meer geld uit het buitenland binnenstroomt, neemt onze private schuld dus toe.[ii]

Nu gebeurt precies dat, onze private schuld neemt toe. Dat zou niet zo’n probleem zijn als het vooral bedrijfskredieten voor investeringen zouden zijn, maar die zijn pas de laatste jaren weer een beetje aan het stijgen. Per saldo lossen bedrijven meer af aan oude leningen, dan dat zij nieuw geld lenen.[iii] Een maatstaf voor de financiële gezondheid van een bedrijf is de solvabiliteit, het aandeel eigen vermogen in verhouding tot het totale vermogen. Door de crisis is de solvabiliteit van bedrijven op macroniveau afgenomen. Met name bij bedrijven met minder dan 10 werknemers is de gemiddelde solvabiliteit gedaald en dit is van invloed op de slagingskans om bancaire financiering aan te trekken. Bovendien zijn sinds de crisis door banken de leningsvoorwaarden aangescherpt.

Het lastige pakket waarin veel ondernemingen sinds de crisis zijn terechtgekomen is ook terug te zien in het aandeel probleemleningen voor banken. Ook hier geldt dat het percentage probleemleningen voornamelijk bij het mkb is toegenomen sinds de crisis: in 2009 bedroeg dit percentage iets meer dan 3% maar in 2015 was dit toegenomen tot ruim 10%. Van het mkb wordt nog steeds ongeveer 10% tot 20% begeleid door de afdeling bijzonder of intensief beheer.[iv]

Nederlandse huishoudens blijven degene met de hoogste schulden in Europa. De totale omvang van de private schulden van huishoudens in Nederland was in juni 2017 ruim 760 miljard euro, en stijgt nog steeds. Omdat het bruto binnenlands product (bbp) sterker toenam dan de schulden daalde de schuldquote (de schuld als percentage van het bbp) tot 218,8 procent. Dit ligt ver boven de door de Europese Commissie gestelde bovengrens van 133 procent. Economisch onderzoek laat zien dat landen met hoge private schulden gemiddeld lagere groei hebben, grotere kans op een financiële crisis en langere stagnatie na zo’n crisis.[v]

Voor een deel is dit het gevolg van toenemende studieschulden. Deze namen het afgelopen jaar toe met 2,8 miljard euro tot 29,7 miljard euro (1,7% van de totale schulden van huishoudens). Dat we vlak na een enorme schuldencrisis een stelsel invoeren waarmee we studenten opzadelen met in potentie hoge studieschulden en daarbij hun bezweren dat schulden aangaan voor een studie geen probleem, maar een investering in hun toekomst is, is ridicuul. De beschermingsmaatregelen om de studieleningen ‘sociaal’ te houden wat betreft leningsvoorwaarden, hebben onlangs hun eerste vertrouwensbreuk opgelopen – de rente wordt verhoogd om de halvering van het collegegeld in het eerste studiejaar te financieren. In plaats van een individuele, rentedragende studielening geven we alle studenten een gegarandeerd basisinkomen (zie ook het betoog over dat basisinkomen). En in plaats van collegegelden gaan we in het hoger onderwijs (het mbo maken we gratis) een collectieve studieheffing invoeren naar rato van het na afloop van de studie verdiende inkomen en de genoten studieduur. Zie daarvoor de aparte notitie over een Nationaal Studiefonds.

Daarentegen losten huishoudens in 2017 per saldo een miljard euro af op hun kortlopend consumptief krediet, al stijgt dit krediet wel weer in 2018. Het grootste deel van de schulden van huishoudens bestaan echter uit hypotheekschulden (86,2%). De totaal uitstaande hypotheekschuld steeg in 2017 tot 672 miljard euro.

Kredietbeoordelaar Moody’s waarschuwt voor de hoge schuldenniveaus bij huishoudens in Nederland. De vele uitstaande hypotheken en andere leningen kunnen immers betalingsproblemen in de hand werken als de rente weer gaat oplopen. Moody’s is overigens niet de eerste die wijst op de hoge schulden van Nederlandse huishoudens. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en De Nederlandsche Bank (DNB) hebben dit ook al meerdere keren aan de kaak gesteld. In Nederland heeft 61% van de woningbezitters een hypotheek of lening voor de aankoop van het huis afgesloten, in de hele eurozone is dat gemiddeld minder dan 30%.

Hypotheken fiscaal subsidiëren is gevaarlijk

Door de stijgende huizenprijzen die het gevolg waren, staken mensen zich in steeds grotere schulden. Bovendien ontstonden door de prijsstijgingen grote verschillen tussen mensen die op een ‘goed’ en op een ‘slecht’ moment een huis kochten. Wie aan het begin van een boom bust-cyclus koopt is spekkoper, wie aan het eind koopt, is verliezer.

De mechanismen van de huidige woningmarkt zorgen ervoor dat wie rijk is nóg rijker kan worden van woningen, en wie arm is steeds hogere hypotheekschulden aangaat. In die omstandigheden zijn lage en middeninkomens meer geholpen met betaalbare huurwoningen dan allerlei kunst- en vliegwerk om het eigen woningbezit te bevorderen. Als je de fiscale voordelen voor woningbezitters zou afschaffen, benadeel je mensen die géén eigen huis hebben ook niet langer, want sparen via een huis is dan niet voordeliger dan andere spaarvormen.

De huidige regeling van financiële steun aan huurders en kopers is ook zeer oneerlijk. Op dit moment is het woonbeleid zo, dat sociale huur en sociale initiatieven belast worden en dat bezit gesubsidieerd wordt – de wereld op zijn kop. De Nederlandse overheid steunt eigenwoningbezitters met 11 miljard euro aan korting op de inkomstenbelasting door de hypotheekrenteaftrek. Een ander voordeel voor woningeigenaren is dat ze geen vermogensbelasting hoeven te betalen over het afbetaalde deel van hun woning, terwijl huurders – als ze een identiek bedrag sparen of beleggen – wel vermogensbelasting betalen. Dit gaat jaarlijks om een voordeel van vijf miljard euro. Daar staat tegenover dat eigenwoningbezitters jaarlijks drie miljard aan ‘eigenwoningforfait’ betalen. Dit brengt de netto steun aan eigenhuisbezitters op 11 + 5 – 3 = 13 miljard euro. De steun aan huurders valt beduidend lager uit. Om te beginnen betalen verhuurders van woningen een heffing van 1,7 miljard per jaar aan de staat, een heffing die verder oploopt naarmate de WOZ-waarden oplopen. De overheid staat wel borg voor de leningen van woningcorporaties, waardoor die minder rente hoeven te betalen. Dat scheelt corporaties – en daarmee huurders – zo’n 600 miljoen op jaarbasis. Eenzelfde soort regeling is er echter ook voor kopers: de nationale hypotheekgarantie (voor een hypotheek van maximaal zo’n 250.000 euro). De NHG drukt de rente en dekt financiële risico’s af. Bij het vergelijken van de tegemoetkomingen voor huurders en kopers wordt vaak de huurtoeslag meegerekend, zo’n 4 miljard. Goed beschouwd is dit geen steun aan huurders in algemene zin, maar aan de allerlaagste inkomens. Tel je de huurtoeslag toch mee, en de eerdergenoemde borgstelling ook, dan kom je op jaarlijks -1,7 + 0,6 + 4 = 2,9 miljard aan steun voor huurders versus 13 miljard steun aan kopers.

Iedere overheidssteun voor koopwoningen drijft de woningprijzen weer verder op, waardoor met name de lage inkomens slechter af zijn. De ongelijkheid blijkt toe te nemen door het overheidsbeleid om eigen woningbezit te stimuleren. De conclusie is onontkoombaar: De overheid moet radicaal stoppen met het beleid van het stimuleren van de koop van woningen via schulden.

Naast de stimulerende werking van de hypotheekrenteaftrek zijn ook de huidige regels om in aanmerking te komen voor een hypotheek een probleem. Nu werkt het zo: hoe meer hypotheken de banken verstrekken, des te meer de huizenprijzen stijgen, waardoor mensen weer meer hypotheek nodig hebben, etc. Zo zijn er binnen de kortste tijd weer enorme hypotheekschulden. Als twee kopers met een vergelijkbaar inkomen om een huis concurreren, dan wint degene die zich het meest in de schulden kan steken. Dat is vragen om zeepbellen, als de hypotheekschulden eigenlijk niet houdbaar zijn in tijden van crisis. M.a.w.: wanneer onvoldoende eigen vermogen tegenover de schulden staan.

Het vervelende van sterke prijsstijgingen van woningen is ook dat ze de kans op prijsdalingen vergroten. Ervaring en onderzoek leren dat langdurige prijsstijgingen die (ver) boven de inflatie gaan (zoals voor 2008 en nu weer), gevolgd worden door forse prijsdalingen: de zeepbel barst een keer. De Nederlandse hypotheekschuld is gegroeid naar 672 miljard euro. Dat is veel meer dan de 550 miljard euro op het hoogtepunt van de huizenbubbel in 2007. Er staan overigens nog steeds 340.000 hypotheken onder water.

In een aparte betogen over wonen en belastingen zal worden ingegaan op de maatregelen die nodig zijn om hier een eind te maken, met onder meer volledige afschaffing van de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe hypotheken en het behandelen van eigen woning als vermogen, onder gelijktijdige hervorming van het gehele belastingstelsel en een drastische vergroting van het aanbod van betaalbare huurwoningen. We verplichten kopers ook om een deel van de koopsom zelf in te brengen. Dit is niet raar. Elders in Europa is het heel normaal. Dit drukt de woningprijzen enorm. We maken de maximale hypotheek ook marktafhankelijk: lager bij stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen. En we saneren ook bestaande problematische hypotheken. De banken zijn wel gered op kosten van de belastingbetalers, de mensen die hun huis in de crisis ver onder de hypotheekwaarde moesten verkopen niet. Financiering komt uit verhoging van de bankenbelasting. Het structureel risico van marktwaarde bij hypotheken gaan we bij banken leggen: Bij inleveren onderpand (de woning) bij de hypotheekbank vervalt hypotheekschuld (vgl. systeem in VS).

Te grote financiële sector

De absurd grote omvang van hypotheekschulden maakt ook onze financiële sector, die ook weer winst maakt door hypotheken door te verkopen, veel te groot ten opzichte van ons bbp. De winsten van de banken zijn weer enorm, in de vele miljarden euro’s. De kosten voor de betaling-betaler van hun redding zijn nog steeds niet volledig terugbetaald, en de problemen in vorm van hoge private schulden bij burgers door de bankencrisis duren ook nog voort.

De WRR waarschuwde in een rapport van een werkgroep o.l.v. hoogleraar Arnoud Boot in oktober 2016 dat de omvang van de financiële sector in ons land nog steeds ‘topzwaar’ is. De bezittingen van de banken en verzekeraars zijn ruim vier keer zo groot als de totale Nederlandse economie. Dat betekent dat een toonaangevende bank die in de problemen komt al gauw te groot zal zijn voor Nederland om te redden. De WRR waarschuwt dat burgers zich acht jaar na de crisis ondanks aangescherpte regels en hogere buffers zich niet veilig mogen wanen. Ze verwacht dat de onrust in het financiële systeem de komende tien jaar zal aanhouden, hetgeen tot nieuwe crises en kostbare bankreddingen kan leiden. In een aparte notitie zal worden ingegaan op maatregelen om de financiële sector kleiner en beheersbaarder te maken.

Opvallend is dat de WRR niet alleen de financiële wereld zelf als boosdoener aanwijst, maar ook richting overheid wijst – opeenvolgende kabinetten hebben volgens de adviesraad de financiële instabiliteit juist bevorderd. Het sociaaleconomische en fiscale beleid heeft ‘in de volle breedte bijgedragen aan de ontsporing van de financiële sector.’ Door dat beleid zijn huishoudens, het MKB en semi-overheidsinstellingen (onderwijsinstellingen, zorginstellingen, woningbouwcorporaties) de afgelopen jaren nog dieper in het rood zijn komen te staan. Dat sluit aan bij de hierboven gegeven analyse en het pleidooi voor een ander begrotingsbeleid, dat niet de portemonnee van de overheid, maar die van de huishoudens en het MKB voorop stelt.

Noten:

[i] https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/19/de-rekening-van-rutte/

[ii] Uit column economie, ‘Jubelen?’, Dirk Bezemer in De Groene Amsterdammer, 22 maart 2017

[iii] Bron: Financieel Dagblad, 27 juni 2018

[iv] Bron: DNB, https://www.nvb.nl/feiten-cijfers/2143/zakelijke-dienstverlening.html

[v] Bron: onderzoek voor de oratie van hoogleraar economie van de internationale financiële ontwikkeling aan Universiteit Groningen Dirk Bezemer ‘Schuiven met schuld’, 14 maart 2017.

1 Comment

Reacties zijn gesloten.

Skip to content