Menu Sluiten

Volledige werkgelegenheid

Samenvatting: Dit is een artikel in een serie, waarin bouwstenen aangedragen worden voor een mogelijk nieuwe koers voor de PvdA. In dit betoog gaat het over volledige werkgelegenheid. We pleiten voor een operationalisering van die doelstelling en voor een herstel van de maakbaarheid van werk. Niet de werklozen, maar de werkloosheid moet worden aangepakt. In de publieke sector maken we tenminste 300.000 extra banen, en in de marktsector maken we werk goedkoper en aantrekkelijker om in te investeren, koppelen we investeringen en aanbestedingen aan werk, en komen we met een robotiserings- en digitaliseringsagenda. Speciale aandacht geven we aan banen voor mensen met een lagere opleiding, mensen met een arbeidsbeperking, oudere werklozen (55-plus) en aan arbeidsdiscriminatie van mensen met een niet-westerse afkomst.

In een sociaaldemocratische samenleving helpen we iedereen aan werk die dat wil. Goed en fatsoenlijk werk blijft voor de moderne mens belangrijk. Werk is een belangrijk middel voor zelfstandigheid en bestaanszekerheid, voor structuur en voor sociale context. Betaald werk geeft natuurlijk in de eerste plaats een inkomen, maar werk is m.i. veel meer dan een inkomen. Het geeft zin, structuur en sociale context aan je leven. Mensen stellen zich vaak voor met hun naam én hun beroep. Zonder werk geen beroep, geen collega’s. Waar praat je over in je vrije tijd? En met wie? Werk is niet een ongemak wat we moeten verduren om inkomsten te kunnen generen, opdat we maar voldoende kunnen consumeren. Werk vormt ons tot wie we zijn – als er geen werk meer is, dan raakt dat ons ‘zijn’. Dat besef je pas goed als je het niet meer hebt. Werk is in onze tijd hét middel tot erkenning, ontplooiing, sociale contacten en dagritme. Werk geeft mensen ook macht in de positie tegenover kapitaal en de overheid. Het maakt je minder afhankelijk en geeft je een onderhandelingspositie. Zonder werk geen stakingswapen. Met een betaalde baan heb je wel onderhandelingspositie, collectief georganiseerd in een vakbond, met een ultiem stakingswapen.

De werkloosheid is weliswaar sinds de crisis behoorlijk gedaald, maar er zijn (juli 2018) nog steeds 354.000 officiële werklozen in ons land. Voor het eerst sinds de crisis van 2008 is de arbeidsmarkt weer gespannen: eind 2017 waren er 1,8 werklozen per vacature. Maar je bent in de officiële cijfers al geen werkloze meer als je tenminste 1 uur per week werkt. In werkelijkheid zoeken zo’n 1,5 miljoen landgenoten (meer) werk. Als je inzoomt op de cijfers dan zie je ook dat het aantal langdurig werklozen veel minder snel daalt, dan de totale werkloosheid. Van de officiële 138.000 langdurige werklozen (1 op de 3) zijn er 90.000 ouder dan 45 jaar (1 op de 5 van het totaal aantal officiële werklozen). Ook wanneer je kijkt naar het aantal WW-uitkeringen, dan zie je ten opzichte van 2016 een sterke daling, maar deze daling is vooral te verklaren door een lagere instroom, de uitstroom naar werk is ongeveer gelijk gebleven. En er is ook sprake van een tekort op de arbeidsmarkt in bepaalde sectoren en regio’s. Er zijn grote verschillen op de arbeidsmarkt per beroepsgroep en per regio. Bij deze deelmarkten speelt vaak dat het aanbod niet aansluit op de vraag. De mismatch heeft zowel te maken met het grote aantal oudere, langdurig werklozen, van wie vaak de kennis inmiddels verouderd is en ook de werkervaring niet meer actueel is, of wie dat verondersteld wordt – er is daardoor veel leeftijdsdiscriminatie van ouderen op de arbeidsmarkt. In de tweede plaats matchen de werkzoekenden qua vorig beroep en opleiding niet goed met de aangeboden vacatures en de daaraan door werkgevers gestelde functie-eisen. Deze mismatch lijkt bovendien groter te worden. Daarbij verdwijnen bovendien bovenmatig functies waarvoor een lagere opleiding voldoende is, onder meer door robotisering en digitalisering, maar bijvoorbeeld ook door privatiseringen en liberaliseringen waarbij op arbeid bezuinigd wordt (zie bijv. in de thuiszorg, bij de post, bij banken en bij het openbaar vervoer) met verlies aan kwaliteit van dienstverlening.

We verloochenen onze naam niet: we blijven de Partij van de Arbeid. Het is belangrijk dat we blijven strijden voor goed en zinvol werk, met een goede, zekere rechtspositie, voor iedereen die dat wil. Wij weten dat de meeste mensen dat ook willen, met name hen die onvrijwillig geen werk (meer) hebben. We herstellen de prioriteit als overheidsdoelstelling van volledige werkgelegenheid voor iedereen die werken wil. We herstellen de doelstelling van volledige werkgelegenheid, voor iedereen die wil en kan werken. We hanteren een doelstelling van volledige werkgelegenheid, nationaal gefixeerd op 2%, Europees voor de komende periode op maximaal 4% – banen van tenminste 20 uur, en tenminste 80% vast contract. Wij staan voor de maakbaarheid van werk. Daar kunnen we veel meer aan doen dan velen denken. In de publieke sector kan en moet de overheid dat rechtstreeks doen, in de marktsector kan zij dat bevorderen door gunstige voorwaarden te scheppen en afspraken te maken.

Anderzijds moeten we ook aan de aanbodzijde op de arbeidsmarkt actie moeten ondernemen – dat vraagt vooral betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt als ook onontkoombaar om maatregelen die gerichte arbeidsmigratie reguleren. We moeten weer investeren in het beroepsonderwijs, en moderniseren en faciliteren het lerend werken en stages met een Onderwijsakkoord met werkgevers en werknemers. Goed praktijkonderwijs met de modernste machines is duur. Maar we moeten ons realiseren dat 60% van onze leerlingen nu naar het vmbo gaat. Goed opgeleide vakmensen leveren de samenleving bovendien veel op, terwijl voortijdige schooluitval met alle gevolgen van dien de samenleving handenvol geld kost. Het beroepsonderwijs zal adequater moeten reageren op de snel veranderende eisen van de arbeidsmarkt. Ik zou willen dat het mbo-aanbod per regio afgestemd wordt op de regionale economie en de dynamiek van de arbeidsmarkt. We werken daarmee aan een herstructurering van het aanbod van het beroepsonderwijs opdat niet tot werkloosheid, maar juist voor banen waar tekorten zijn of dreigen wordt opgeleid. Dat gebeurt in overleg met sociale partners in de regio en met medezeggenschap van de mbo-studenten. Mbo-instellingen met veel leerlingen uit achterstandsituaties moeten gericht extra overheidsgeld ontvangen om deze leerlingen naar het diploma te tillen dat voor hen haalbaar is. Voor veel studenten, maar ook voor het bedrijfsleven, is werkend leren, wat nu de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) is, belangrijk. We moeten met gerichte (loonkosten)subsidies deelname aan werkend leren bevorderen. Wat betreft de arbeidsmigratie zie de notitie over migratie en integratie.

Ook is de re-integratie naar werk hopeloos ineffectief, ondanks de hoge kosten – zie daarvoor de notitie over de ontspannen samenleving bij van recht in plaats van plicht op werk. Voor de vraagzijde op de arbeidsmarkt moet de PvdA met een nieuw Plan voor de Arbeid komen met de volgende hoofdlijnen:

  1. Meer banen in de publieke en gereguleerde sectoren

Wij zijn voor een sterke, activistische overheid en publieke sector, en nemen afstand van een kleine overheid en publieke sector als ideologisch doel. De publieke sector moet een plek zijn waar je trots op kunt zijn om te mogen werken. Je werkt niet alleen voor de publieke zaak, maar je bent goed opgeleid, hebt veel eigen regel- en budgetruimte, en je verdient ook goed. Het maakt economisch niets uit waar iemand zijn of haar brood verdient.

Publieke banen zijn echte banen, belangrijk voor onze welvaart (de bestedingen van de mensen die hun inkomen in het publieke domein verdienen zijn van enorm duurzaam belang voor ons nationaal inkomen) en ons welzijn. Er bestaat dus ook niet zoiets als ‘echte’ banen (markt) en surrogaat­banen (publiek). Er is daarom geen objectieve maatstaf voor de optimale omvang van de publieke sector. Naarmate producten dankzij technologische innovatie en stijgende arbeidsproductiviteit relatief goedkoper worden, is het zelfs logisch dat de publieke sector een groter deel van het nationaal inkomen gaat kosten: de (arbeids-) productiviteit in zorg en onderwijs kan immers veel moeilijker toenemen dan in de industrie, zakelijke diensten of de landbouw. De publieke sector is de grootste werkgever in ons land. Van de ruim 10 miljoen banen zijn er nu ca. 2 miljoen in de publieke sector, waarvan ongeveer 1 miljoen in de zorg. Daarna volgen in de publieke sector onderwijs (ruim 420.000 banen), de overheden (Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen gezamenlijk 300.000 banen), kinderopvang (73.000), politie (63.000) en defensie (60.000).

Er zijn grote tekorten in de publieke sector, dat zich uit in veel klachten over werkdruk, wachtlijsten en kwaliteit van dienstverlening. De helft van de verpleegkundigen overweegt iets anders te gaan doen vanwege de werkdruk. Per dag zitten bijna 5000 agenten ziek thuis door werkstress. Een op de vijf leraren kampt met burn-outklachten. Er dreigt een gigantisch lerarentekort.

We gaan daarom ruim 300.000 nieuwe banen scheppen in de publieke sector. Door de vergrijzing en ontgroening staan we hier voor grote uitdagingen. Nu al zijn er duizenden vacatures die niet worden opgevuld. Om het tekort op te lossen moet de aantrekkelijkheid van banen in de publieke sector worden verbeterd, en daar is werkdrukverlaging een belangrijk onderdeel van. Op de korte termijn zal dit de personeelstekorten doen toenemen, maar op de lange termijn is dit de enige duurzame oplossing. In de opleidingen voor deze sectoren moet ook extra worden geïnvesteerd om kwalitatieve en kwantitatieve tekorten op te kunnen vangen.

Samenhangende sectorale actieplannen zijn nodig om de tekorten weg te werken en tegelijkertijd zoveel nieuwe banen te scheppen:

  • In de zorg dreigt een tekort van 125.000 personeelsleden in 2022. Om de werkdruk te verlagen en de kwaliteit van zorg te verbeteren, verlagen we de norm voor huisartsen van 2300 naar 1800 cliënten, en geven hun meer assistenten, er komen 70.000 extra professionals in de verpleeghuiszorg, er komen 100.000 (wijk)verplegers, thuiszorgmedewerkers (incl. huishoudelijke hulp), activiteitenbegeleiders en medewerkers in de dagopvang bij. En er komen extra banen voor maatschappelijk werkers, behandelaars en begeleiders in de jeugdzorg, de GGZ en in de forensische zorg, meer professionals in de spoedeisende hulp, meer ambulancemedewerkers en andere zorgprofessionals. In totaal gaat het om tenminste 200.000 extra banen in de zorg.
  • In het onderwijs realiseren we werkdrukvermindering met kleinere klassen (binnen 6 jaar naar gemiddeld 23 leerlingen, in achterstandswijken wordt de norm gemiddeld 12 leerlingen) en een kleinere lestaak (max. 1/3 van de aanstelling). Er komen ook meer onderwijsassistenten (per klas tenminste één), meer vakleerkrachten (bijv. voor bewegings- en voor cultuuronderwijs) en iedere school krijgt tenminste een schoolconciërge. Er komt meer specialistische begeleiding in kader van passend onderwijs. In de kinderopvang voeren we een maximum in van 8 kinderen per leid(st)er. In totaal gaat het om tenminste 100.000 extra banen in het onderwijs en de kinderopvang.
  • In de veiligheids- en justitiesector maken we tenminste 15.000 extra banen, onder meer voor 5000 extra wijkagenten (bovenop de vervangingsbehoefte van 14.000 agenten die de komende jaren met pensioen gaan), extra rechercheurs, specialisten op bijv. bestrijding van cybercriminaliteit, meer rechtshulp en rechters, militairen, marechaussees, maar ook conducteurs, toezichthouders, wijkconciërges, en inspecteurs van toezichthouders (denk aan de Belastingdienst, de Arbeidsinspectie, de Privacy-waakhond, de Voedsel- en Warenautoriteit, de Inspectie voor milieu en van landbouw, etc.).
  • Maar er zijn ook extra mensen nodig in het buurt- en jongerenwerk, in de begeleiding van mensen met een uitkering en/of met problematische schulden, ICT-ers en begeleiders in de grote overheidsadministraties (Belastingdienst, UWV, SVB, DUO), luchtverkeerleiders, etc.

Bij gereguleerde markten, zoals de postmarkt, bij banken en bij het openbaar vervoer, moet behoud en liefst uitbreiding van werkgelegenheid, met name voor laag- en midden-geschoolde banen veel meer uitgangspunt en randvoorwaarde van beleid worden. In de aanbesteding- en vergunning-voorwaarden moet dit ook volledig tot uiting komen.

  1. Meer banen in de marktsector

In de marktsector kunnen we tienduizenden banen scheppen door:

    • Werkgelegenheidsdoelstellingen te koppelen aan de grote overheidsinvesteringen die we willen plegen in de verduurzaming van onze economie, in bescherming tegen de gevolgen van de klimaatcrisis, verbetering van onze infrastructuur, en in meer onderzoek en innovatie. Voor een deel komen die banen in de plaats van banen die verloren gaan bij de verduurzaming van onze economie (bij bijv. kolencentrales en kolenoverslagbedrijven). Deze werknemers begeleiden we van werk naar werk met omscholingsprogramma’s. We stellen daartoe een apart fonds in.
    • Arbeid gaan we goedkoper maken voor ondernemers om in te investeren, met o.m. een verhoging van de franchise (vaste korting per werknemer) in de grondslag voor werkgeverslasten en premiedifferentiatie in te stellen in de WW-premies (waarbij werkgevers die grote aantallen werknemers de WW insturen meer premie betalen).
    • We gaan de WW weer betere bescherming laten bieden door de duur van de WW-uitkering te koppelen aan de conjunctuur: de maximale duur is dan korter tijdens hoogconjunctuur en langer bij laagconjunctuur. Werknemers worden zo beter beschermd als het risico op werkloosheid hoger is. Verder gaan we de financiële verantwoordelijkheid voor het eerste halfjaar van de WW volledig bij werkgevers leggen. Hierdoor worden begeleiding van werknemers en van-werk-naar-werktransities aantrekkelijk voor werkgevers. Ontslaan wordt kostbaarder en dus ontmoedigd. Er zal structureel extra werkgelegenheid zijn, zonder extra overheidskosten.
    • We gaan ook investeren in een ambitieuze robotagenda waarin een mensgericht technologieontwerp centraal moet staan. Robotisering moet gericht zijn op veranderingen van werk, niet op verlies van werk. Robotisering biedt kansen als ze meer gericht wordt op hoe ze ook voor lager en middelbaaropgeleiden hun werk juist aantrekkelijker kunnen maken met een hogere productiviteit.[i] We gaan de gewenste ontwikkelingen en toepassingen subsidiëren. En de robotiserings-/digitaliseringsagenda houdt hier niet op. Binnen de ICT is ook veel meer arbeid nodig. We gaan investeren in veel banen voor beheer, onderhoud en testen van ICT in de publieke sector en hoge eisen stellen aan de werking ervan in gereguleerde sectoren, zoals de financiële sector.[ii] Bovendien kunnen we het verdwijnen van werk door automatisering in de publieke sector tegengaan. We hoeven hier niet alleen te kijken naar kostenbesparing. Behoud van werk en goede, persoonlijke dienstverlening als kwaliteitskenmerk zouden zwaarder moeten wegen.[iii] We moeten ons niet neerleggen bij het verdwijnen van werk door robotisering en digitalisering, dat is helemaal niet nodig. De vergrijzing en ontgroening van ons land zal bovendien een situatie geven waarin er in steeds meer sectoren een structureel tekort aan werknemers zal zijn, en soms zal robotisering en automatisering daarbij juist een uitkomst bieden.

 

  1. Banen voor lager geschoolde mensen

Bijzondere aandacht te geven aan extra banen voor mensen met een lage opleiding.[iv] De aard van het werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt is veranderd. Waren het vroeger vooral banen in de industrie, bouw en agrarische sector, nu vind je ze vooral in de dienstverlening: schoonmaak, pakjesbezorging, horeca, detailhandel, transport, huishoudelijke thuishulp e.d. Daar komt bij dat door robotisering en automatisering veel oude opleidingen en vaardigheden waardeloos worden. Door het ‘afzakken’ van werkloze middengroepen – denk aan bankmedewerkers of verkopers van V&D ontstaat er nog meer gedrang aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De quotumregeling voor garantiebanen geeft die arbeidsgehandicapte werknemers, welke aangewezen zijn op de onderkant van de arbeidsmarkt in die concurrentiestrijd wellicht iets meer kans, maar dan ten koste van andere laagopgeleide kansarme personen op de arbeidsmarkt. Een oplossing voor de beroerde positie aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan alleen gevonden worden als we erin slagen de koek daar te vergroten: dus arbeid voor laaggeschoolden terughalen of creëren. Erkend moet worden dat het echte probleem het tekort aan banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt is.[v] We gaan apart investeren in voldoende banen voor lager opgeleiden. Dat gaan we doen door:

  • In de hiervoor bepleitte banenplannen voor de publieke sector apart aandacht te geven aan banen voor laaggeschoolden. Denk aan conciërges, conducteurs, klassenassistenten, huishoudelijke hulp, burger/klantcontacten, buurtwachten, etc. Waar de administratie en andere ondersteuning nodig en nuttig is, kan baansplitsing plaatsvinden, waarbij deze taken door lager geschoolden worden overgenomen. Baansplitsing kan ook door de aanstelling van assistenten voor taken die geen hoge opleiding vereisen. We organiseren dit in de publieke sector en gereguleerde sectoren. In andere sectoren maken we daarvoor afspraken met sociale partners.
  • Meer banen voor lager opgeleiden stimuleren we ook door de hiervoor genoemde hogere franchise in de grondslag voor werkgeverslasten gedifferentieerd toe te passen: hoger voor laaggeschoolde arbeid en hoger voor vast en volledig werk.
  • Ook sommige privatiseringen, zoals bij het openbaar vervoer en de post, pakken slecht uit voor laaggeschoolden.[vi] Het arbeidsintensieve karakter van deze sectoren en de concurrentiestrijd geven nu een voortdurende prikkel tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden. En dus tot het gevaar van een volgende race naar de bodem, zoals we die ook in de thuiszorg hebben gezien. Bij de toekomst van dit soort sectoren moeten de banen en goede arbeidsvoorwaarden, samen met de kwaliteit voor de cliënten centraal worden gesteld door daar de regels op toe te spitsen.
  • We maken voorts nieuwe banen voor laaggeschoolden met fiscaal voordelige dienstencheques. Een dienstencheque is een waardebon waarmee particulieren op een belastingvriendelijke manier huishoudelijke diensten kunnen kopen. Dienstencheques zijn vooral bekend in België, waar ze behoorlijk succesvol zijn: zo’n 140.000 mensen werken daar nu op basis van inkomsten van dienstencheques. Ze hebben tot doel laaggeschoolden werk te laten doen dat daarvoor vaak zwart werd gedaan. Boven op de belastingvrijstelling subsidieert de overheid het dienstenchequesysteem door de aangesloten bedrijven extra te vergoeden voor elke binnengebrachte dienstencheque. Met dit systeem zorgen we voor meer banen voor betere persoonlijke dienstverlening, zowel in de private als publieke sector. Het dienstenchequebedrijf betaalt het loon en vakantiegeld, vergoeding tijdens ziekte, een arbeidsongevallenverzekering, etc. Met dit systeem zorgen we voor meer banen voor betere persoonlijke dienstverlening, zowel in de private als publieke sector. Bij persoonlijke dienstverlening kan je denken aan huishoudelijke hulp, wassen, strijken, boodschappen doen, het bereiden van maaltijden, kleine kledingreparaties, het onderhouden van tuin en/of huisdieren, kinderoppas, tuinonderhoud, huisdierenverzorging, hulp bij verplaatsingen, etc. Nu gebeurt veel van dit werk in een omvangrijk zwart circuit.
  • Het bestaande LIV (Lage Inkomens Voordeel, een loonsubsidie aan werkgevers voor banen met een laag loon) wordt aangepast: deze blijft alleen beschikbaar voor ondernemingen met een lage winstmarge en hij wordt zo aangepast dat loonstijgingen niet worden beperkt. En dus niet voor de huidige Primark-praktijken.
  • En last but not least voeren we ook basisbanen in als een recht voor de burger en een plicht voor de overheid. Basisbanen moeten normale banen in de publieke sector zijn tegen tenminste het minimumloon en met een vast contract. Basisbanen zijn geen plicht voor de burger bij geen werk, er is geen dwang – maar ze moeten door de gemeente worden aangeboden als mensen daarom verzoeken en de gemeente bemiddelt daar ook actief in. Ze zijn gericht op mensen die niet een betaalde baan vinden en die wel willen werken. Er is genoeg werk te doen, op scholen, in ziekenhuizen, in verzorgingstehuizen, op straat, en noem maar op. Werk wat nu teveel blijft liggen.[vii] Veel van de kosten worden terugverdiend doordat er geen uitkering nodig is en tal van maatschappelijke kosten[viii] worden voorkomen. Zo leggen we ook een vloer in de arbeidsmarkt. Anders dan bij de oude Melkertbanen is doorstroming naar een andere baan geen doel – basisbanen zijn echte banen. Er is niets mis met gesubsidieerd werk.

 

  1. Banen voor mensen met een arbeidsbeperking

Mensen met een arbeidsbeperking profiteren net als andere slachtoffers van de Participatiewet van de hiervoor voorgestelde maatregelen. Er zal eerder een tekort aan werknemers zijn dan aan banen, wat gunstig is om ook voor mensen met een arbeidsbeperking werk te kunnen krijgen. Het door veel mensen met een arbeidsbeperking ervaren stigma kan zo beter bestreden worden – alleen waar nodig en nuttig treffen we extra, aanvullende maatregelen. Het stigma moeten we niet onderschatten, veel mensen met een arbeidsbeperking voelen zich waardeloos en hebben het gevoel dat ze hoogstens getolereerd worden.

Erkent moet echter ook worden dat in de praktijk een reguliere baan niet voor iedereen met een arbeidsbeperking is weggelegd. Beschut werk blijft nodig. De meest directe en nodige maatregel is het weer openstellen van SW-bedrijven voor arbeidsbeperkten. Niet overal zijn er echter meer SW-bedrijven in leven. Daar moeten ze dus opnieuw worden opgericht. De SW-bedrijven beschikken over veel kennis over het begeleiden van mensen met een arbeidsbeperking. Hun expertise moet veel breder beschikbaar komen en ingezet worden, ook in relatie tot bijv. het UWV. SW-bedrijven, in goed samenspel met de vakbonden en de gemeenteraden, geven we de regie over beschut werk. Zij krijgen extra middelen, waardoor zij hun taken beter kunnen uitvoeren en de cao-afspraken weer zonder allerlei kunstgrepen kunnen nakomen.

Daarnaast moet de uitvoering van de Quotumwet worden verbeterd en moeten gemeenten de plicht krijgen om jonggehandicapten, ook als ze niet in aanmerking komen voor een uitkering, op te sporen en aan te melden voor het doelgroepenregister voor de garantiebanen. Ook gaan we stimulerende maatregelen nemen. Bijvoorbeeld door het verruim verruimen van de mogelijkheden voor het volgen van onderwijs (nu is er bijv. amper een betaalde mogelijkheid voor het volgen van hoger onderwijs en wordt dat vaak ontmoedigd). We draaien de bezuiniging op begeleiding naar werk voor deze doelgroep terug en investeren daar juist extra in, evenals in de ondersteuning van werkgevers bij het aanpassen van werkplekken en bij het vergaren van kennis over wat mensen met een arbeidsbeperking wel en niet kunnen, wat belangrijke succesfactoren zijn en hoe deze te bereiken zijn. Na alle bezuinigingen en veranderkosten is dit een zeer urgente politieke keuze.

Overheden moeten voorts verplicht worden sociaal aan te besteden, waarbij eisen worden gesteld dat mensen met een arbeidsbeperking worden betrokken (social return on investment). Het kan bij het vaststellen van de eisen van een opdracht, bij de selectie van leveranciers, dienstverleners of aannemers, bij het gunnen van de opdracht en in de uitvoeringsbepalingen. Hetzelfde moeten we doen in de subsidie- en bekostigingsvoorwaarden in de publiek bekostigde en/of gereguleerde sectoren.

Plannen van Rutte III om mensen met een WIA-uitkering strenger te keuren leiden niet tot werk maar tot lagere uitkeringen, en worden geschrapt. Ook hier wordt weer ten onrechte gesuggereerd dat het probleem bij de uitkeringsgerechtigden ligt. Oudere arbeidsongeschikten (55-plus) worden vrijgesteld van herkeuringen. Keuringen worden door onafhankelijke, publiek gefinancierde artsen uitgevoerd.

En tenslotte: betrekken we ook de mensen met een arbeidsbeperking zelf bij het beleid en de uitwerking daarvan. Veel gemeenten doen dit nu niet. Dat wordt een verplichting. Ervaringsdeskundigheid helpt voor betere resultaten, tegen tunnelvisies en tegen tekentafelconstructies die in de praktijk slecht werken. Het zou voor sociaaldemocraten een gewoonte moeten zijn: niet praten over mensen, maar praten met mensen. Als er wel cliëntenraden e.d. zijn, functioneren ze vaak slecht. De afstand tussen het gemeentelijk bestuur en de mensen met een arbeidsbeperking is vaak groot. De opdracht wordt: Praat met ze en luister naar ze!

  1. Banen voor ouderen

Een andere doelgroep met verminderde kans op werk zijn in ons land de ouderen. De kans voor betaald werk voor 55-plussers blijkt slechts 3% te zijn! Ruim een vijfde van alle werklozen (22%) is 55-plus. Ze zijn ook meer dan gemiddeld langdurig werkloos, 70% langer dan een jaar. Er dreigt een hele generatie niet meer aan het werk te komen. Daarvoor helpen geen ambassadeurs, en de huidige op hen gerichte banenplanen maken geen banen maar zoeken de oorzaken vaak onterecht bij de werklozen. Ook hier geldt dat niet de werklozen, maar de werkloosheid moet worden aangepakt. We moeten echt wat doen aan de hoge werkloosheid onder ouderen door:

  • Bij na werkloosheid herintredende ouderen (55-plus) voeren we vrijstelling van werkgeverslasten (100% in eerste jaar, 50% in tweede jaar) in.
  • Wij gaan voorts generatiecontracten invoeren met transferbanen waarbij jongeren tegen cao-loon een half jaar voor een oudere met pensioen gaat, vast aan de slag gaan zodat ouderen hun vakmanschap kunnen overdragen om zo jongeren goed in te werken met uitzicht op vaste aanstelling; en oud naast jong banen, met 80% werken-90% loon-100% pensioenopbouw regeling voor ouderen die dan jongeren kunnen coachen. Vier ouderen is dan één nieuwe baan. We organiseren stimulansen voor werkgevers om jongeren op echte banen in de 80/90/100 variant aan te nemen. Dit soort oplossingen slaan ook een brug tussen generaties, die nu als concurrent tegen over elkaar op de arbeidsmarkt staan.

 

  1. Stop arbeidsdiscriminatie mensen met niet-westerse afkomst

Vrijwel nergens in Europa is het zo droevig gesteld met de arbeidskansen van mensen met niet-westerse afkomst als in Nederland. Iets meer dan de helft van de allochtone beroepsbevolking zit thuis. Van de hoogopgeleide allochtonen is nu zelfs 37% werkloos! Hier is duidelijk sprake van onmiskenbare discriminatie, zoals ook het SCP stelt. Hardnekkige discriminatie heeft niet alleen gebroken dromen en verspilling van talent tot gevolg. Discriminatie belemmert ook de worteling van niet-westerse allochtonen in dit land. Integratie kan alleen gestimuleerd worden als discriminatie wordt bestreden en niet als een overkomelijke ‘belediging’ wordt afgedaan. Wij willen een speciaal actieplan om de hoge werkloosheid onder niet-westerse allochtonen te bestrijden met o.m.:

  • Een wettelijk recht invoeren voor anonieme sollicitatie, zodat kandidaten niet op basis van een naam niet uitgenodigd worden.
  • Een speciaal, laagdrempelige en goed bekend meldpunt voor discriminatie instellen, die misstanden onderzoekt en aan de kaak kan stellen, en klachten behandeld en oplost.
  • Meer toezicht door de Arbeidsinspectie, en zware boetes bij overtredingen.
  • Extra bemiddelingsinspanningen van UWV en gemeenten, en een campagne gericht op werkgevers.

 

Noten:

[i] Bijvoorbeeld met collaboratieve robots (cobots), die het routinewerk doen en die het precisiewerk aan de mens laten, door augmented reality (AR) waarbij extra informatie slim toegevoegd wordt maar de mens het werk blijft doen, en met slimme brillen (smart glass) die de onderhoudsmonteur toont waar zich een storing bevindt en hoe deze op te lossen. Medewerkers met een lagere opleiding kunnen zo complexe taken uitvoeren. De systemen kunnen ook inspelen op mensen met geheugenproblemen, mensen die moeilijk beslissingen kunnen nemen, mensen met concentratieproblemen, mensen die lastig omgaan met onverwachte gebeurtenissen, etc. Op deze wijze kan AR de arbeidsparticipatie van mensen met een lichte beperking enorm helpen, maar het wordt nog nauwelijks toegepast. Door robotisering zullen banen verloren gaan, maar veel meer banen zullen erdoor veranderen. En we kunnen invloed uitoefenen om het vooral om veranderingen en niet om verlies aan banen te laten gaan.

[ii] Met het introduceren van digitalisering is beheer en onderhoud vaak een ondergeschoven kind. Het gevolg is zelf-repeterende fouten, ergerlijke missers in informatiesystemen en beveiligingslekken, die enorme schade kunnen aanrichten waardoor de in eerste instantie geboekte efficiencywinst, wordt omgezet in dikke verliezen. Juist door het geven van aandacht hieraan komen er kansen voor laag- en middelbaar opgeleiden. Als het gaat om ICT is het grondig uitvoeren van testen geen raketwetenschap, maar een zaak van een arbeidsintensief nagaan van de processen en de beoogde resultaten daarvan.

[iii] Denk aan de klantencontactcentra, dat kan echt beter! Ook aan banken gaan we eisen stellen voor het behoud van voldoende kantoren met persoonlijke dienstverlening.

[iv] Ongeveer een kwart van de beroepsbevolking heeft hooguit een vmbo-diploma, 1 op de 7 van de beroepsbevolking heeft laagbetaald deeltijdwerk, dit zijn vooral vrouwen. Het absolute aantal banen waarvoor hooguit een vmbo-diploma wordt gevraagd, staat al een poos op ruim 2,2 miljoen. Het aandeel in de beroepsbevolking is daarmee nu 30%.

[v] Met ongewijzigd beleid zal het verlies aan arbeidsplaatsen aan de onderkant van de arbeidsmarkt doorgaan, met name op mbo-2 en -3 niveau. Deze stille revolutie op de arbeidsmarkt is structureel en raakt ongeveer één miljoen mensen met de mbo-opleidingskwalificatie 2 en 3.

[vi] Denk aan de conducteurs bij het openbaar vervoer en de medewerkers van PostNL. In plaats van kostenverlaging kan de focus ook liggen op regels die de kwaliteit centraal stellen (bij post bijv. betrouwbare en snelle bezorging) en betrouwbare banen nastreven. De posterijen zijn bij uitstek een arbeidsintensieve bedrijfstak. Er werken 65.000 mensen, onder wie 43.000 bezorgers.

[vii] Denk aan banen in de ouderenzorg om eenzaamheid beter te bestrijden, in vervoer op maat voor mensen die moeilijk of niet zelfstandig kunnen reizen, aan buurtwachtfuncties, aan conciërges, aan conducteurs/stewards in het openbaar vervoer, aan klasse-assistenten, aan huishoudelijke hulp, etc.

[viii] Ziektekosten, welzijnsvoorzieningen, politie, sanering van schulden, fiscale toeslagen, en het risico dat het ook nog eens mis gaat met hun kinderen en de kosten daarvan.

Skip to content