Menu Sluiten

Hoofdstuk X. Linkse begrotingspolitiek en een plan voor de volgende crisis

Een Nieuwe Tien over Rood – Concrete Voorstellen voor een nieuw PvdA verkiezingsprogramma 2021

     Linksom! in de PvdA


Voorstellen:

226.         We voeren een linkse begrotingspolitiek, maken een eind aan de schadelijke te grote zuinigheid bij de overheid en hebben in lijn daarmee een plan gereed voor bestrijding van de volgende (inmiddels huidige) crisis. Bovenstaande nieuwe sociaaldemocratische agenda is prima financierbaar. We halen het geld waar het zit. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn. We voeren de volgende wijzigingen in op het begrotingsbeleid:

a)     Hervormingen moeten voldoen aan eisen van sociale rechtvaardigheid en aan eisen van ecologische duurzaamheid.

b)     We nemen de bezittingen en vorderingen van de overheid in aanmerking bij de herformulering van de staatsschuld.

c)      We stappen af van de regel dat meevallers op de begroting alleen gebruikt mogen worden voor de aflossing van de staatsschuld.

d)     Het financieringstekort hoeft ook niet per sé maximaal 3 procent op jaarbasis te zijn. Gemiddeld 3 procent voor een langere periode zou de inzet moeten zijn.

e)     Er is daarnaast geen enkele noodzaak tot het creëren van een begrotingsoverschot. Begrotingsoverschotten moeten gebruikt worden voor investeringen.

f)      Begrotingsdoelen moeten we afwegen tegen sociale doelen (werkgelegenheid, ongelijkheid, armoede en uitsluiting) en duurzaamheidsdoelen.

En ja, dat moeten we Europees regelen, met een verandering van het stabiliteits- en groeipact, maar laten we daar maar eens assertief in zijn. Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid. We moeten niet te benauwd zijn om veranderingen af te dwingen, zolang het vetorecht nog bestaat. De EU zal sociaal zijn, of niet zijn.

227.         We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die moeten we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit. Investeringen gaan we zoveel mogelijk doen via een Nationale Investeringsbank (NIB) 2.0, dat voor 51% ook gevoed wordt door pensioenfondsen. NIB 2.0 geeft weer obligaties uit, die ook door ECB gekocht kunnen worden. Bij de te financieren projecten moeten steeds ook concrete, meetbare doelen als het versterken van de werkgelegenheid, het beperken van ongelijkheid en het versterken van de bestaanszekerheid betrokken worden. Waar het bedrijfsleven van deze investeringen meeprofiteert, is er van die zijde cofinanciering.

228.         Wij pleiten voor veel meer overheidsinvesteringen. Investeren in rendabele projecten, uiteraard. Rendabel, in die zin, dat we als samenleving daarin op langere termijn de vruchten van pakken. Rendabele doelen zijn bestemmingen die de economie en samenleving toekomstbestendiger maken. Zeker nu de rente zo laag is en voorlopig ook zal blijven moeten we nu ook in deze tijd van relatieve voorspoed als overheid fors investeren. Voor het eerst in de geschiedenis is de rente op staatsleningen bij alle looptijden negatief. De rente op tweejaarsstaatsleningen is –0,85 procent, op tienjaarsleningen –0,47 procent en op dertigjaarsleningen –0,17 procent (15 augustus 2019). Daarmee verdiend de overheid voor het eerst door meer te lenen. Aflossen van staatsschuld kost juist geld. Aflossing is onnodig  en onwenselijk.

229.         Wat nodig is, zijn minder besparingen (dat doen we o.m. door de AOW te verhogen en daarmee de aanvullende pensioenen te verlagen[1]), hogere consumptie (dat doen we door hogere inkomens te bevorderen) en hogere investeringen, zowel privaat (dat doen we door kapitaal aan te wenden voor speculatieve doeleinden of dood laten staan fiscaal onaantrekkelijk te maken en door anti-speculatie regelgeving) als publiek (dat doen we o.m. met onze investeringen in duurzaamheid en de oplossing van de woningnood. Dat zorgt voor een hogere welvaart voor huidige én toekomstige generaties.

230.         Geen landen als zondebokken. Bij een volgende (inmiddels huidige) crisis moet de schuld niet bij een zogenaamd dom land gelegd worden, Italië bijvoorbeeld. Italië is met de hoge staatsschuld en de eigenwijze, populistische regering de ideale zondebok. Hoe onverstandig het beleid van dat land misschien ook is (niet vanwege het laten oplopen van de staatsschuld, maar vanwege het gebrek aan goede plannen voor de besteding van het geld en de slechte en oneerlijke inning van belastingen), Italië is niet de oorzaak van de huidige of een volgende crisis. Hoogstens een druppel die de emmer doet overlopen. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.

231.         Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen Eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen. Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente. We steunen de crisisvoorstellen van de Europese Commissie.

232.         In tijden van financieel-economische crisis voeren we (neo-)Keynesiaanse begrotingspolitiek. We bezuinigen niet op de sociale zekerheid, pensioenen of de werkgelegenheid en inkomens in de publieke sector, en we verhogen niet de lasten van huishoudens ten bate van lagere lasten op kapitaal.

233.         In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Dan moeten er op het moment van crisis wel concrete plannen klaar liggen die direct uitvoerbaar zijn. En die investeringen moeten dan niet afhankelijk gesteld worden van private cofinanciering, zoals in het verleden vaak werd gedaan. Dat werkt niet in tijden van crisis, de overheid zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Een deel van de investeringen kan prima door semipublieke instellingen zoals de woningcorporaties gedaan worden, mits zij er de ruimte voor krijgen.

234.         En bij de investeringen moeten ook niet ineens allerlei wettelijke procedures buiten werking gesteld worden. Regeringen grijpen een crisis graag aan om te doen wat ze al lang wilden maar waar voordien geen draagvlak voor was. Partijen die zich al heel lang ergerden aan de uitgebreide inspraakmogelijkheden bij infrastructurele plannen grepen de vorige crisis aan om daar in één klap van af te komen. De Crisis- en herstelwet werd in de markt gezet als grote aanjager van werkgelegenheid in crisistijd en kleedde de inspraak van bewoners en milieuorganisaties grotendeels uit. Snelwegen, vliegvelden (Lelystad), grote mestvergistingsinstallaties: het moest allemaal snel aangelegd kunnen worden om de crisis te bestrijden. Het verzet van milieuorganisaties werd beperkt door hun voor te houden dat ook windmolens eerder gebouwd zouden kunnen worden. De Crisis- en herstelwet van 2010 was eerst tijdelijk maar werd drie jaar later permanent. Want ook dat is een les van de crisis: tijdelijke maatregelen zijn vaak een opmaat voor permanente maatregelen. Bij een volgende crisis is het zaak ervoor te zorgen dat de crisis niet opnieuw misbruikt wordt.

235.         Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven.

In de eerste plaats is het dan belangrijk dat je als overheid dan je rol pakt als employer of last resort. Versterk dus juist in crisistijd de publieke sector met meer banen, dat helpt ook nog eens bij het oplossen van maatschappelijke problemen die ook verergeren in tijden van crisis. Ook gesubsidieerde arbeid moet daarbij als sluitstuk helpen.

Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken zou het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid moeten worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen.

En een regeling voor deeltijd-WW – zoals nu de NOW-regeling voor loonkostenvergoeding voor bedrijven die ernstig te leiden hebben van de crisis – zorgt ervoor dat mensen toch hun baan behouden: ze blijven in dienst maar werken minder uren en krijgen voor de niet gewerkte uren een uitkering. De regeling moet worden volgehouden tot het einde van de crisis en altijd weer heropenbaar zijn voor een volgende crisis. Er moeten strenge voorwaarden zijn dat niemand – ook geen flexwerkers – worden ontslagen, er geen dividend en bonussen uitgekeerd worden of eigen aandelen worden opgekocht, er geen belastingontwijking plaatsvindt, topbeloningen moeten worden gematigd en het bedrijf moet meewerken aan verduurzaming.

Daarnaast pleiten we voor een snelle invoering van een ‘Toekomstinkomen’, een individuele uitkering ter hoogte van het minimumloon met een ruime vermogenstoets, voor degenen voor wie de huidige vangnetten niet voldoen, voor maximaal 2 jaar, met ruime scholingsfaciliteiten, aansluitend op innovaties en investeringen in de arbeidsmarkt. [2]

236.         Het aantal zzp’ers is flink toegenomen na de laatste crisis. Zij hebben geen recht op WW of geld bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Broodfondsen, waarbij zzp’ers elkaar financieel ondersteunen, helpen in geval van crisis niet want dan zit iedereen in zwaar weer. Bij een volgende crisis zullen daarom veel meer mensen in armoede vervallen. Het in hoofdstuk I voorgestelde gegarandeerd Zekerheidsinkomen helpt ook om mensen te behoeden voor armoede in tijden van crisis, net als het bepleitte minimumtarief voor zzp-ers en verplichte collectieve verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid en voor aanvullend pensioen.

De overmatige flexibilisering zal in tijden van crisis niettemin een groot risico blijven vormen, veel zzp-ers zullen onvoldoende hebben gespaard om te kunnen blijven investeren. De voorstellen in hoofdstuk II over het paal en perk stellen aan de overmatige flexibilisering heeft daarom grote urgentie.

De overheid moet voor zzp-ers en voor het mkb risicoarme en goedkope investeringskredieten organiseren, zoals nu ook wordt gedaan.

En we moeten de gratis scholingsmogelijkheden voor mensen in de WW en de bijstand (te vervangen door het gegarandeerde zekerheidsinkomen) drastisch verruimen, zeker in tijden van crisis. In plaats van de werklozen op te jagen naar werk dat er in tijden van crisis onvoldoende is, kunnen we beter zorgen dat mensen zich verder en beter scholen. Op termijn is dat veel beter voor de economie. Zie daarvoor ook de voorstellen in hoofdstuk II.

237.         De maximum hypotheek maken we ook conjunctuur afhankelijk (naar Canadees voorbeeld[3]): het maximum (als percentage van het inkomen of van de woningwaarde) wordt lager bij sterk stijgende prijzen en hoger bij dalende prijzen. Dit helpt om de woningmarkt te stabiliseren. Door veel meer te investeren in betaalbare huren en het oplossen van de woningnood (zie hoofdstuk V), door drastisch schulden van huishoudens te saneren en te investeren in preventie van en hulpverlening bij schulden (zie hoofdstuk I), zorgen we dat huishoudens er bij een volgende crisis beter voor staan.

238.         En we verhogen de vermogensbelasting voor miljonairs in tijden van crisis, omdat de inkomsten uit de belasting voor vermogensrendementsheffing dan drastisch zullen teruglopen – het rendement op vermogen in economisch is in slechte tijden laag of zelfs negatief. En we verhogen de progressieve vennootschapsbelasting op winst van bedrijven met een solidariteitsheffing op winst die niet geïnvesteerd wordt. Zo kunnen investeringen des te meer blijven plaatsvinden, maar worden dividenduitkeringen en opkopen van eigen aandelen, of het oppotten van winst in overmatige reserves in tijden van crisis extra ontmoedigd. In 2008 werd het tegenovergestelde gedaan: de vennootschapsbelasting werd verlaagd.  Zo blijft het stelsel solidair en zorgen we voor geld voor de publieke zaak.

239.         Een van de grote problemen tijdens de vorige crisis was dat banken van schrik geen geld meer uitleenden. Doordat bedrijven gewend zijn om veel met leningen te financieren, ook hun ‘gewone’ uitgaven, had het opdrogen van de kredietverlening enorme gevolgen. Gemiddeld genomen zijn bedrijven tegenwoordig nog afhankelijker van leningen dan in 2008: de totale schuld van bedrijven is inmiddels hoger dan kort voor de vorige crisis. Een plotselinge opdroging van de kredietverlening is funest. De overheid moet blijven zorgen voor de beschikbaarheid van bedrijfskredieten in tijden van crisis. Daarbij helpt de hiervoor bepleitte publieke Nationale Investeringsbank 2.0. Deze kan in tijden van crisis bedrijfskrediet blijven leveren. Ook kan de ECB als voorwaarde stellen aan banken om in aanmerking te komen voor overheidssteun dat zij deze kredieten blijven verstrekken.

240.         De 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. Bij een volgende crisis zou het helpen als de discussie niet gaat over wel of niet stimuleren door de ECB, maar over de vorm waarin de ECB stimuleert.

Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is wat sommigen green quantitative easing noemen (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd.

De afgelopen jaren werd als alternatief voor de Draghi-methode ook ‘helikoptergeld’ geopperd, oftewel het rechtstreeks uitdelen van geld aan mensen. Het voordeel van groene geldverruiming ten opzichte van helikoptergeld is echter dat je zeker weet dat het geld daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat je er een groenere energie-infrastructuur voor terug krijgt.

Toelichting

1.      Linkse begrotingspolitiek

We voeren een linkse begrotingspolitiek, maken een eind aan de schadelijke te grote zuinigheid bij de overheid en hebben in lijn daarmee een plan gereed voor bestrijding van de volgende crisis. Bovenstaande nieuwe sociaaldemocratische agenda is prima financierbaar. We halen het geld waar het zit. We zijn voor degelijke financiering van overheidsuitgaven, maar dan wel zonder neoliberale dogma’s en gericht op de langere, duurzame termijn. We stoppen met de overdreven spaarzaamheid. Hervormingen moeten voldoen aan eisen van sociale rechtvaardigheid en aan eisen van ecologische duurzaamheid. Er is veel meer begrotingsruimte als we de afspraken over staatsschuld en financieringstekort niet meer zo idioot formuleren als nu gebeurt. We hoeven het vermogen van de overheid niet geforceerd op te krikken. Zorgen over de staatsschuld worden zeer overdreven. De Nederlandse overheid heeft altijd een netto-vermogen gehad, geen netto-schuld: de bezittingen zijn groter dan de schulden en gegarandeerde toekomstige inkomsten, m.n. de zekere inkomsten uit belastingen op pensioenen. Zo bezien heeft ons land helemaal geen staatsschuld.

Geen landen als zondebokken. Rond 2010 zorgde het conflict tussen de eurogroep en Griekenland voor een enorme omslag in de framing van de crisis. Toen Griekenland het epicentrum van de crisis werd, waren plotseling niet langer de banken en de financialisering van de economie de schuldigen, maar geld verbrassende overheden. En was de oplossing niet langer het aan banden leggen van de financiële industrie, maar moest de oplossing komen van overheidsbezuinigingen. Bij een volgende crisis zal het een hele kunst worden om niet opnieuw te gaan geloven dat het allemaal de schuld is van een dom land, Italië bijvoorbeeld. Italië is met de hoge staatsschuld en de eigenwijze, populistische regering de ideale zondebok. Hoe onverstandig het beleid van dat land misschien ook is (niet vanwege het laten oplopen van de staatsschuld, maar vanwege het gebrek aan goede plannen voor de besteding van het geld en de slechte en oneerlijke inning van belastingen), Italië is niet de oorzaak van een volgende crisis. Hoogstens een druppel die de emmer doet overlopen. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.

Voorts moeten we in de EU Eurobonds invoeren: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen Eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen. Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente.

Wij pleiten voor veel meer overheidsinvesteringen. Investeren in rendabele projecten, uiteraard. Rendabel, in die zin, dat we als samenleving daarin op langere termijn de vruchten van pakken. Rendabele doelen zijn bestemmingen die de economie en samenleving toekomstbestendiger maken. Denk aan de ecologische duurzaamheidstransities (klimaat, circulaire economie, landbouw/biodiversiteit), bescherming tegen gevolgen van klimaatcrisis (zeespiegel, veel regen in korte tijd, droogte, bodemdaling), duurzame infrastructuur (elektriciteitsnetten, warmtenetten, openbaar vervoer), betaalbare woningen (vooral huur), onderwijs en onderzoek/innovatie (dat moet ook de belabberde productiviteitsgroei verbeteren), etc.

Zeker nu de rente zo laag is en voorlopig ook zal blijven moeten we nu ook in deze tijd van relatieve voorspoed als overheid fors investeren. Zoals de Rotterdamse econoom Bas Jacobs in het Financieel Dagblad[4] uitlegde komt dat maar deels door het ECB-beleid. Er zijn structurele ontwikkelingen – vergrijzing/ontgroening, robotisering/digitalisering en stijgende ongelijkheid – die hiervoor zorgen (de besparingen nemen toe en voor investeringen is steeds minder een beroep op de kapitaalmarkt nodig). Vooral de vergrijzing/ontgroening zal zeker ervoor zorgen dat voor een lange periode de rente zeer laag en zelfs negatief blijft (zie ook Japan, dat ons hierin voorging). Voor het eerst in de geschiedenis is de rente op staatsleningen bij alle looptijden negatief. De rente op tweejaarsstaatsleningen is –0,85 procent, op tienjaarsleningen –0,47 procent en op dertigjaarsleningen –0,17 procent (15 augustus 2019). Daarmee verdiend de overheid voor het eerst door meer te lenen.

Jacobs: “Beleidsmakers kunnen de macro-economische gevolgen van de extreem lage rente niet meer negeren. De financiële markten schreeuwen al jaren: ‘overheid, investeer meer! We willen je daarvoor betalen!’ Ambitieuze investerings- en hervormingsplannen ontbreken echter bij de overheid.” Jacobs concludeert terecht: “Den Haag moet eindelijk serieus gaan nadenken over macro-economische politiek. Doorgaan op de doodlopende weg van calvinistische zuinigheid maakt Nederland armer, nu en in de toekomst.

We hadden ooit de gulden financieringsregel dat overheden konden lenen voor rendabele investeringen. Die moeten we weer hanteren. En die leningen tellen dan niet mee voor het financieringstekort, de kost gaat voor de baat uit. Investeringen gaan we zoveel mogelijk doen via een Nationale Investeringsbank (NIB) 2.0, dat voor 51% ook gevoed wordt door pensioenfondsen. NIB 2.0 geeft weer obligaties uit, die ook door ECB gekocht kunnen worden. Bij de te financieren projecten moeten steeds ook concrete, meetbare doelen als het versterken van de werkgelegenheid, het beperken van ongelijkheid en het versterken van de bestaanszekerheid betrokken worden. Waar het bedrijfsleven van deze investeringen meeprofiteert, is er van die zijde cofinanciering.

2.      Een plan voor wat te doen bij de volgende crisis

In tijden van financieel-economische crisis voeren we (neo-)Keynesiaanse begrotingspolitiek. We bezuinigen niet op de sociale zekerheid, pensioenen of de werkgelegenheid en inkomens in de publieke sector, en we verhogen niet de lasten van huishoudens ten bate van lagere lasten op kapitaal – zoals na de crisis in 2008 is gedaan.

Na 2008 sloegen de opeenvolgende kabinetten hard aan het bezuinigen om het begrotingsgat te dichten en de staatsschuld te verkleinen. Dat heeft Nederland zeker 5% aan economische groei gekost, berekende het Centraal Planbureau in 2016. Zonder die bezuinigingen was het bbp nu 35 miljard hoger geweest. In sommige terugblikken ter ere van tien jaar crisis werd gesuggereerd dat de bezuinigingen een keuze waren van het rechtse kabinet dat in 2010 aantrad (VVD/CDA, met gedoogsteun van de PVV). Echter, al in de herfst van 2009 kondigde het kabinet-Balkenende/Bos (CDA/PVDA/CU) aan flink te gaan bezuinigen om het begrotingstekort weg te werken, en ook het kabinet-Rutte/Asscher (VVD/PvdA) dat in 2012 aantrad kortte hard. Door opeenvolgende kabinetten werd zo’n vijftig miljard euro structureel bezuinigd.

De pijnlijke conclusie van de Rekenkamer in 2016: de bezuinigingen waren bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen, maar de kans is groot dat de bezuinigingen daar geen positief effect op hebben gehad. In de woorden van de Rekenkamer: het is niet te zeggen of het begrotingstekort dankzij of ondanks de bezuinigingen gedaald is. Want minder economische groei betekent ook minder overheidsinkomsten. Bovendien leiden bezuinigingen tot een waterbedeffect: elders nemen de kosten toe. Van de vijftig miljard aan bezuinigingen kwam overigens slechts zeven miljard ten laste van het bedrijfsleven. De Rekenkamer raadde het kabinet aan om alsnog de bezuinigingen goed te evalueren om ‘te weten wat wijs beleid is in moeilijke tijden’. Toenmalig minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem liet echter weten een dergelijke evaluatie niet nodig te vinden. Nog steeds roepen de politici van Paars II dat zij niet anders konden dan bezuinigen op de portemonnee van burgers, terwijl zelfs het IMF, de Wereldbank en bijv. ook de ING erkennen dat door dit beleid de crisis juist verdiept en verlengd werd, en het herstel dus vertraagd, met een schade van honderdduizenden extra werklozen en een verlies aan nationaal inkomen van 16,5%, een verlies dat grotendeels structureel geworden is. Inmiddels zijn de meeste economen het erover eens dat je in tijden van crisis juist niet moet bezuinigen.[5] Is er eenmaal weer economische groei, dan nemen de staatsschuld en het begrotingstekort vanzelf snel af. 

Wat moeten we wel doen? In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Dan moeten er op het moment van crisis wel concrete plannen klaar liggen die direct uitvoerbaar zijn. En die investeringen moeten dan niet afhankelijk gesteld worden van private cofinanciering, zoals in het verleden vaak werd gedaan. Dat werkt niet in tijden van crisis, de overheid zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Een deel van de investeringen kan prima door semipublieke instellingen zoals de woningcorporaties gedaan worden, mits zij er de ruimte voor krijgen. Tijdens de vorige crisis gebeurde echter precies het omgekeerde. De corporaties werden aan banden gelegd door hun taken sterk te verminderen en door het invoeren van een verhuurdersheffing. Dat zorgde ervoor dat in een tijd dat de particuliere bouw stilviel ook de bouw door corporaties vrijwel stopte. Waardoor al met al 70.000 mensen in de bouw hun baan verloren.

En bij de investeringen moeten ook niet ineens allerlei wettelijke procedures buiten werking gesteld worden. Regeringen grijpen een crisis graag aan om te doen wat ze al lang wilden maar waar voordien geen draagvlak voor was. Partijen die zich al heel lang ergerden aan de uitgebreide inspraakmogelijkheden bij infrastructurele plannen grepen de vorige crisis aan om daar in één klap van af te komen. De Crisis- en herstelwet werd in de markt gezet als grote aanjager van werkgelegenheid in crisistijd en kleedde de inspraak van bewoners en milieuorganisaties grotendeels uit. Snelwegen, vliegvelden (Lelystad), grote mestvergistingsinstallaties: het moest allemaal snel aangelegd kunnen worden om de crisis te bestrijden. Het verzet van milieuorganisaties werd beperkt door hun voor te houden dat ook windmolens eerder gebouwd zouden kunnen worden. De Crisis- en herstelwet van 2010 was eerst tijdelijk maar werd drie jaar later permanent. Want ook dat is een les van de crisis: tijdelijke maatregelen zijn vaak een opmaat voor permanente maatregelen. Bij een volgende crisis is het zaak ervoor te zorgen dat de crisis niet opnieuw misbruikt wordt.

Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. De huidige sociale zekerheid is echter een stuk uitgekleed in vergelijking met 2008. De maximale duur van de werkloosheidsuitkering is verminderd (van maximaal 38 naar 24 maanden, soms per CAO wel uitgebreid), mensen tot 27 jaar hebben minder snel recht op bijstand en ouderen moeten tegenwoordig eerst hun huis ‘opeten’ voordat ze recht hebben op bijstand. Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Om de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken zou het stelsel in tijden van crisis juist uitgebreid moeten worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen.

We koppelen de duur van de WW-uitkering aan conjunctuur. Wij vervangen de verkorting van de WW van 3 naar 2 jaar door een alternatief dat het CPB eerder heeft geschetst, namelijk om deze anticyclisch toe te passen: de maximale WW-duur is dan korter tijdens hoogconjunctuur en langer bij laagconjunctuur. Werknemers worden zo beter beschermd als het risico op werkloosheid hoger is. En een regeling voor deeltijd-WW kan ervoor zorgen dat mensen toch hun baan behouden: ze blijven in dienst maar werken minder uren en krijgen voor de niet gewerkte uren een uitkering. Duitsland kent een permanente regeling voor deeltijd-WW: bedrijven waar het tijdelijk slecht mee gaat, kunnen er gebruik van maken mits de ondernemingsraad akkoord is.[6] Een van de eerste dingen die bij een volgende crisis zou moeten gebeuren is het opnieuw instellen én volhouden van deeltijd-WW.

Het aantal zzp’ers is flink toegenomen na de laatste crisis. Zij hebben geen recht op WW of geld bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Broodfondsen, waarbij zzp’ers elkaar financieel ondersteunen, helpen in geval van crisis niet want dan zit iedereen in zwaar weer. Bij een volgende crisis zullen daarom veel meer mensen in armoede vervallen. Het hiervoor bepleitte gegarandeerd Zekerheidsinkomen helpt ook om mensen te behoeden voor armoede in tijden van crisis, net als het bepleitte minimumtarief voor zzp-ers en verplichte collectieve verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid en voor aanvullend pensioen. De overmatige flexibilisering zal in tijden van crisis niettemin een groot risico blijven vormen, veel zzp-ers zullen onvoldoende hebben gespaard om te kunnen blijven investeren. De overheid moet voor zzp-ers en voor het mkb risicoarme en goedkope investeringskredieten organiseren. En we moeten de gratis scholingsmogelijkheden voor mensen in de WW en de bijstand (te vervangen door het gegarandeerde zekerheidsinkomen) drastisch verruimen, zeker in tijden van crisis. In plaats van de werklozen op te jagen naar werk dat er in tijden van crisis onvoldoende is, kunnen we beter zorgen dat mensen zich verder en beter scholen. Op termijn is dat veel beter voor de economie.

En we verhogen de vermogensbelasting voor miljonairs in tijden van crisis, omdat de inkomsten uit de belasting voor vermogensrendementsheffing dan drastisch zullen teruglopen – het rendement op vermogen in economisch is in slechte tijden laag of zelfs negatief. En we verhogen de progressieve vennootschapsbelasting op winst van bedrijven met een solidariteitsheffing op winst die niet geïnvesteerd wordt. Zo kunnen investeringen des te meer blijven plaatsvinden, maar worden dividenduitkeringen en opkopen van eigen aandelen, of het oppotten van winst in overmatige reserves in tijden van crisis extra ontmoedigd. In 2008 werd het tegenovergestelde gedaan: de vennootschapsbelasting werd verlaagd.  Zo blijft het stelsel solidair en zorgen we voor geld voor de publieke zaak.

Een van de grote problemen tijdens de vorige crisis was dat banken van schrik geen geld meer uitleenden. Doordat bedrijven gewend zijn om veel met leningen te financieren, ook hun ‘gewone’ uitgaven, had het opdrogen van de kredietverlening enorme gevolgen. Een bedrijf als NedCar merkte in 2008 bijvoorbeeld dat verkochte vrachtwagens weer afbesteld werden omdat de klanten geen krediet meer kregen. Met gevolgen voor NedCar én voor alle bedrijven die op dat moment eigenlijk een nieuwe vrachtwagen nodig hadden. Sommige bedrijven realiseren zich sindsdien hopelijk dat het beter is om dit soort kosten überhaupt niet met leningen te financieren maar met eigen vermogen. Maar gemiddeld genomen zijn bedrijven tegenwoordig nog afhankelijker van leningen dan in 2008: de totale schuld van bedrijven is inmiddels hoger dan kort voor de vorige crisis. Een plotselinge opdroging van de kredietverlening is funest. De overheid moet blijven zorgen voor de beschikbaarheid van bedrijfskredieten in tijden van crisis. Daarbij helpt de hiervoor bepleitte publieke Nationale Investeringsbank 2.0. Deze kan in tijden van crisis bedrijfskrediet blijven leveren. Ook kan de ECB als voorwaarde stellen aan banken om in aanmerking te komen voor overheidssteun dat zij deze kredieten blijven verstrekken.

De 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. Bij een volgende crisis zou het helpen als de discussie niet gaat over wel of niet stimuleren door de ECB, maar over de vorm waarin de ECB stimuleert. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is wat sommigen green quantitative easing noemen (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd. De afgelopen jaren werd als alternatief voor de Draghi-methode ook ‘helikoptergeld’ geopperd, oftewel het rechtstreeks uitdelen van geld aan mensen. Het voordeel van groene geldverruiming ten opzichte van helikoptergeld is echter dat je zeker weet dat het geld daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat je er een groenere energie-infrastructuur voor terug krijgt.

Het enige goede aan een volgende – inmiddels huidige – crisis zou kunnen zijn dat er urgentie ontstaat om de oorzaken van de crisis aan te pakken: de schuldgedrevenheid van de economie, de ongebreidelde vrijheid van de financiële sector, aandeelhouders die bedrijven de verkeerde kant op sturen, banken die te weinig buffers hebben. Het aanpakken van de oorzaken betekent, zoals hiervoor al voorgesteld, het omvormen van de banken tot publieke dienstverleners, strenge regels voor de financiële industrie, het inperken van de macht van aandeelhouders, omvorming van de pensioenfondsen tot maatschappelijk verantwoorde investeerders in plaats van handelaren in financiële lucht, een andere vormgeving van de Europese samenwerking. Fundamentele aanpassingen waar het de vorige keer niet van gekomen is, onder meer doordat er kort na aanvang van de crisis vrijwel geen aandacht meer was voor deze onderliggende oorzaken.

3.      Financiering van deze Nieuwe Tien over Rood

De financiering van deze agenda is nog niet doorgerekend. Maar deze nieuwe begrotingspolitiek en de voorgestelde grote lastenverschuivingen (van arbeid naar kapitaal en vervuiling en van arm/modaal naar rijk) geeft deze nieuwe begrotingspolitiek ruime mogelijkheden voor een solide, rechtvaardige en duurzaam effectieve financiering van deze sociaaldemocratische agenda. Veel parameters moeten nog preciezer worden ingevuld, waarmee ook verder in de financiering kan worden voorzien. We nodigen graag deskundige rekenaars uit om met ons mee te rekenen om tot een nadere invulling en fasering te komen.


[1] Jacobs: “Bij de pensioenen is het wenselijk om het deel via kapitaaldekking in de aanvullende pensioenen te verminderen en het deel via omslagfinanciering in de AOW te vergroten. Als de rente structureel extreem laag is, moeten mensen zich namelijk een ongeluk sparen om een behoorlijk pensioen op te bouwen.

[2] Zie: https://metvertrouwenlinksom.wordpress.com/2020/05/17/3584/

[3] De onderzoekscommissie huurprijzen van de Tweede Kamer adviseerde dat al in 2013. Er is helaas niets mee gedaan.

[4] Zie ook: https://fd.nl/opinie/1312321/de-weg-van-calvinistische-zuinigheid-loopt-dood#

[5] Zie o.m. de analyse van Bas Jacobs, hoogleraar economie aan de Erasmus School of Economics, op zijn weblog: https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/19/de-rekening-van-rutte/ en https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/17/ing-heeft-gelijk-overheidsbeleid-in-de-periode-2011-2017-kostte-volgens-het-cpb-ongeveer-365-000-banen/

[6] In ‘normale’ economische tijden duurt die deeltijd-WW maximaal een half jaar, maar bij de crisis van 2008 konden mensen twee jaar deeltijd-WW krijgen. In mei 2009 zaten er in Duitsland meer dan een miljoen mensen in de regeling. Een groot voordeel voor werkgevers is dat ze hun goede mensen niet kwijtraken. In Nederland werd eind 2008 tijdelijk een vorm van deeltijd-WW ingesteld, maar het budget was na een half jaar al op, waarna er nog twee jaar lang een regeling in uitgeklede vorm kwam. Toen de werkloosheid in 2012 hard opliep bestond de deeltijd-WW al niet meer. Een politieke keuze: het kabinet van VVD/CDA was duidelijk minder enthousiast over de regeling dan het kabinet-Balkenende/Bos. In totaal hebben in Nederland slechts 77.000 mensen een deeltijd-WW-uitkering gehad. Terwijl de regeling volgens werkgevers en vakbonden van groot belang was. In de evaluatie ervan zei een derde van de werkgevers dat ze zonder deeltijd-WW de crisis niet overleefd zouden hebben. Driekwart van de deelnemende werkgevers meldt in de evaluatie dat ze anders meer mensen zouden hebben ontslagen.

Skip to content