Menu Sluiten

Wat te doen tegen de dreigende pensioenkortingen?

Inleiding

Er dreigt voor zo’n 7 miljoen pensioendeelnemers per 1 januari 2020 een korting op het aanvullende pensioen. Dat is 40% van het totaal aantal deelnemers.[1] Het pensioenakkoord blijkt – zoals voorspeld[2] – deze korting niet te kunnen voorkomen. Weliswaar verlaagt het akkoord de norm waaronder een korting moet plaatsvinden, en mag er ook eerder geïndexeerd worden, de werkelijkheid is dat de norm (dekkingsgraad[3] in jargon) met de huidige rekenrente (de rekenrente waarmee toekomstige inkomsten geraamd mogen worden) zo kunstmatig laag is en bij huidig beleid waarschijnlijk voorlopig zal blijven dat kortingen onvermijdelijk zijn.

Doordat het kabinet die rekenrente op advies van de commissie Dijsselbloem nog verder wil verlagen, zal dit effect alleen nog sterker worden. Bovendien treden door het pensioenakkoord kortingen ook sneller op, doordat de norm nu per jaar bekeken gaat worden in plaats van over het gemiddelde van de laatste jaren. Daar staat tegenover dat, door het per jaar te bekijken en de lagere norm voor de dekkingsgraad, de omvang van de korting geringer zal zijn dan zonder pensioenakkoord. In de praktijk betekent dit dat miljoenen mensen nodeloos in hun portemonnee zullen worden getroffen.

FNV

De roep in de achterban van de FNV om tenminste op dit punt het pensioenakkoord open te breken en in plaats van een nog lagere, een hogere rekenrente te eisen, zal door de dreigende pensioenkorting niettemin sterk toenemen. De beloofde rust op het pensioenfront zal mede daardoor illusoir blijken.

PvdA

Nu onze PvdA een grote rol gespeeld heeft bij het bereiken van het pensioenakkoord, rust op ons ook een verantwoordelijkheid hier de helpende hand te bieden. In de eerste plaats door in ieder geval de verdere verlaging van de rekenrente te voorkomen, onder meer door steun van het akkoord hiervan afhankelijk te maken. In de tweede plaats door een initiatief te nemen voor een andere systematiek van de rekenrente. Tot nu toe heeft onze PvdA zich tegen politieke bemoeienis over de rekenrente uitgesproken, waarschijnlijk uit prudentie. Dit is een moeilijk houdbaar standpunt nu die rekenrente steeds duidelijker een zo groot obstakel blijkt de vormen voor een stabiel aanvullend pensioen. Het maakt onze PvdA onmachtig, terwijl miljoenen Nederlanders straks in de kou dreigen te staan.

Financiële realiteit

De afstand tussen gerealiseerde rendementen en de rekenrente is zo groot geworden dat dat niet afgedaan kan worden met de frase dat resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst. Sinds 2008 is het vermogen van de pensioenfondsen meer dan verdubbeld tot 1433 miljard euro (eind 1e kwartaal 2019). De rekenrente is niettemin bijna nul. Prudentie is goed, overdreven prudentie is schadelijk. Natuurlijk moeten we zorgen dat de jongeren straks ook nog een goed pensioen hebben, maar dat kan – inclusief gevolgen van stijgende levensverwachting – heel goed met een prudente rente van ca. 2,5%. Nu pensioen gaan korten om nog prudenter te zijn is kortzichtig en schadelijk voor het vertrouwen in ons collectief pensioenstelsel, het laatste kroonjuweel van onze afbrokkelende verzorgingsstaat.

Politieke keuzes

En prudentie helpt ook weinig tegen een volgende financiële crisis. Dekkingsgraden zullen dan gauw verdampen, welke norm we ook kiezen. Wat daar wel tegen helpt is als pensioenfondsen minder speculatief beleggen in allerlei (dure) risicovolle constructies. Als pensioenfondsen minder risicovol beleggen zijn er minder zeepbellen in onze economie en kunnen ze tegelijkertijd ons land beter bestendig maken tegen een volgende crisis (meer betaalbare woningen, meer duurzame economie). Daarmee zullen ze gemiddeld wellicht minder rendement maken, maar wel een meer stabiel rendement dat ruim voldoende is om aan de verplichtingen te voldoen.

Ook de deelnemers van de pensioenfondsen profiteren van een meer stabiele en duurzame economie, betaalbare woningen, etc. In de jaren 1990 werd het vermogensbeheer van pensioenfondsen gedereguleerd, net als de banken, en de dure commerciële beleggers en hun zeepbelproducten deden hun intrede. Onze PvdA zou een prudente verhoging van de rekenrente (tot ca. 2,5%) moeten koppelen aan regulering van het vermogensbeheer: dat moet degelijker, simpeler, goedkoper. En bijdragen aan het algemeen, collectief belang. Het zal een lastige discussie zijn, maar ja, de PvdA is nodig voor een meerderheid in de Eerste Kamer voor het pensioenakkoord. Laten we daar (liefst samen met GL en SP) een punt van maken. Voor de Rijksbegroting heeft e.e.a. geen gevolgen.

Alternatief: verhoging AOW-uitkering

Maar er is nog een weg om de effecten van de korting tegen te gaan. En die weg zouden we ook moeten volgen, al is het maar omdat die weg wellicht politiek sneller begaanbaar is. Het is de weg van de verhoging van de AOW-uitkering. Door een verhoging van de AOW-uitkering worden pensioendeelnemers die gekort worden op hun aanvullende pensioen, gecompenseerd. En de pensioenfondsen zien direct hun dekkingsgraad verbeterd. Ze hoeven inmiddels minder aan te vullen tot hun normpensioen (doorgaans 70% van het genoten middelloon). Daardoor zullen kortingen direct kunnen worden voorkomen.

Uiteraard compenseren we daarmee ook pensioendeelnemers die niet gekort worden op hun aanvullende pensioen. Maar de AOW is eigenlijk al veel te laag, met name zij die alleen AOW hebben of slechts een klein aanvullend pensioen komen nauwelijks rond[4]. Tevens verbeteren we hiermee de stabiliteit en solvabiliteit van alle pensioenfondsen enorm. Ook bij een verhoogde rekenrente is dit een verstandige politieke keuze.

Kosten

Het kost uiteraard wel wat, een stijging van de AOW met bijv. 10% kost zo’n 3,7 miljard euro. In de bestaande systematiek is de AOW-premie een vast gegeven en worden tekorten via de algemene middelen gefinancierd[5]. Het is onverstandig om de AOW-premie nu te verhogen, want dat zou arbeid duurder maken, terwijl daar juist de lasten omlaag moeten. Voor dekking moet dus naar belastingmaatregelen gekeken worden, door kapitaal (winst, vermogen, dividend, hoge inkomens) zwaarder te belasten. Daar zijn veel mogelijkheden voor – het effectieve belastingtarief op kapitaal is effectief slechts 7% (één van de laagste in Europa), terwijl dat op inkomen uit arbeid effectief 40% is. Dan betalen ook rijke gepensioneerden meer mee in een solidair belastingstelsel.

Doen!

Samenvattend stellen we voor:

1) Voorkom een verdere verlaging van de rekenrente;

2) Verhoog de rekenrente tot ca, 2,5%. Dit gekoppeld aan een strengere regulering van het vermogensbeheer bij pensioenfondsen (minder risico nemen); en

3) Verhoog de AOW met ca. 10%, te financieren door hogere belasting op kapitaal.

 

 

[1] Het gaat hier om pensioenaanspraken. Deze worden verlaagd voor nog pensioen opbouwende deelnemers, slapers (zie die nu niet meer bij bedrijf(stak) pensioen opbouwen maar ook nog geen pensioen ontvangen, bijv. omdat ze nu elders werken of al dan niet vrijwillig werkloos zijn) en om mensen die al pensioen ontvangen. Het gaat dus ook om jongeren en huidige werkenden, die hun toekomstig pensioen verlaagd zien. Het aantal is het totaal aantal deelnemers van de fondsen waarbij nu acuut korting dreigt, te weten ABP (overheid en onderwijs), PFZW (zorg en welzijn), PMT (kleinmetaal, installatie en auto/fietsbedrijven) en PME (grootmetaal). De eerste drie zijn veruit de fondsen met het grootste aantal deelnemers.

[2] Zie: https://metvertrouwenlinksom.wordpress.com/2019/06/10/het-concept-pensioenakkoord-gewikt-en-gewogen/

[3] De dekkingsgraad geeft de verhouding weer van de raming van de omvang van het belegd pensioenvermogen over de komende ca. 40 jaar ten opzichte van de raming van de toekomstige verplichtingen aan pensioenuitkeringen (excl. indexeringen) in dezelfde periode, uitgedrukt in een percentage. Bij 100% is er precies voldoende vermogen voor die verplichtingen, bij een lager percentage is er een tekort, bij een hoger percentage een overschot. Bij die ramingen zijn er tal van onzekerheden: ontwikkeling levensverwachting, ontwikkeling premie-inkomsten en ontwikkeling rendementen op belegd vermogen. Voor die laatste stelt de overheid een verplichte rekenrente vast.

[4] Het gaat om ca. 200.000 huishoudens. Zie: https://www.maxvandaag.nl/sessies/themas/consument/meldpunt-niet-kunnen-rondkomen-van-alleen-aow/ . Een kwart van alle 65-plussers leeft van minder dan € 21.500 per jaar. Vooral (in totaal 100.000 huishoudens) onder oudere, oudere niet-westerse allochtonen en oudere gescheiden vrouwen bevinden zich relatief veel huishoudens met een zwakke inkomenspositie, soms zelfs onder de armoedegrens omdat ze te weinig AOW hebben opgebouwd. Zie: http://www.seo.nl/uploads/media/2017-09_Inkomenspositie_ouderen.pdf

[5] Het AOW-premiepercentage is sinds 1999 bevroren op 17,9%. In 2017 bracht dit 23,9 miljard op, en de rest – 13,5 miljard – wordt gefinancierd uit de Algemene Middelen van het Rijk (lees: belastinginkomsten). De uitgaven van AOW groeien licht per jaar in absolute zin, maar in percentage van ons bbp (nationaal inkomen) dalen de uitgaven. Dus wat we met z’n allen verdienen per jaar stijgt meer dan de uitgaven voor AOW dat doen. In 2017 waren er ruim 3,4 miljoen mensen met een AOW-uitkering.

Skip to content