Menu Sluiten

Eigen schuld? Omvang en oorzaken toename problematische schulden

Ondertussen zijn in de crisisjaren zeer veel huishoudens in problematische schulden geraakt, en dat aantal stijgt. Uit een reeks recent verschenen onderzoeken blijkt dat ondanks het aantrekken van de economie het aantal mensen met problematische schulden nog steeds toeneemt en financiële problemen bij schuldenaren verergeren. De gevolgen daarvan zijn groot. Zo veroorzaken schulden veel zorgen en stress en leiden ze vaak tot een slechtere gezondheid of tot problemen binnen relaties. Schulden vormen een belemmering bij het vinden van werk of bij het behouden van werk. Mensen zijn dan minder goed in staat om in hun eigen bestaan en dat van hun familieleden te voorzien. Verder blijkt uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat mensen met schulden 6,5 keer vaker in aanraking komen met Justitie (Bron: Overall rapportage Sociaal Domein december 2017). Ook schuldeisers kunnen in problemen raken als mensen hun rekening niet meer kunnen betalen.

Een van de belangrijkste bevinding is dat het overgrote merendeel van de mensen met schulden niet in beeld is. Er is dus voor gemeenten nog veel werk te verzetten om deze onzichtbare groep op te sporen en ondersteuning te bieden. In 2015 hadden tussen de 1 en 1,5 miljoen huishoudens risicovolle of problematische schulden, schrijft het SCP. Een op de vijf huishoudens heeft risicovolle of problematische schulden, volgens Huishoudens in rode cijfers (Panteia, november 2015).

Een op de vijf huishoudens heeft risicovolle schulden, problematische schulden of zit in een schuldhulpverleningstraject. Tussen de 614.00 en 858.000 huishoudens (zo’n 10% van de Nederlandse huishoudens) hebben risicovolle schulden, d.w.z. ze staan rood, kunnen rekeningen niet betalen, hebben een creditcard-schuld. [i] Rond de half miljoen huishoudens hebben problematische schulden. Dit betekent dat zij niet op eigen kracht hun schulden kunnen oplossen. Beide groepen, in totaal 1,2 miljoen huishoudens, worden onzichtbaar genoemd: zij zijn niet bij de instanties voor schuldhulpverlening bekend. Onzichtbare schuldenaren hebben nauwelijks reserves en als zij hulp krijgen, dan is dat uit hun sociale netwerk. Volgens Panteia doen een kleine 200.000 huishoudens wel een beroep op schuldhulpverlening. Uit deze cijferopstelling valt af te leiden, dat het overgrote deel van de burgers met problematische schulden niet haar weg weet te vinden naar gemeentelijke of nationale hulpverlening.

In ’t Veld c.s. (Een onbemind probleem, vooronderzoek naar schuldhulpverlening i.o.v. ministerie SZW, november 2016) komt tot de volgende schatting:

  • Problematische schulden 550.000-600.000 personen, eventueel met gezinnen.
  • Risicovolle schulden daarnaast > 600.000 personen, eventueel met gezinnen.

De Algemene Rekenkamer (Aanpak problematische schulden, 2016) komt tot de volgende schatting:

  • 614.000 risicovolle schulden.
  • 544.000 problematische schulden.

Meer dan de helft van jongeren (18-27 jaar) heeft het afgelopen jaar schulden gehad, waarvan 14,5% risicovolle schulden. 37% van de mbo-ers van 18 jaar en ouder heeft nu een schuld, en een op de vier daarvan heeft betalingsachterstanden. 15% van de mbo-ers van 18 jaar en ouder vindt zelf dat ze een financieel probleem hebben (Bron: Nibud).

Verder kennen we de volgende cijfers[ii]:

-1 op de 8 Nederlanders staat rood.

-312.000 mensen betaalden hun zorgpremie niet.

-198.000 mensen hebben een huurachterstand.

-729.577 mensen hebben een BKR-registratie.

-107.310 mensen hebben een betalingsachterstand op hun hypotheek.

-676.064 mensen hebben een studieschuld, 13.941 euro per student

-100.000 mensen konden hun aflossing op de studieschuld niet voldoen

-8000 keer werd vorig jaar een huis ontruimd.

-20.000 keer werd de elektriciteit afgesloten.

-3 miljoen keer belde ergens een deurwaarder aan.

Uit de Nibud-peiling onder werkgevers (Personeel met schulden, 2017) blijkt dat 62% van de ondervraagde bedrijven werknemers heeft met financiële problemen. Er wordt ongeveer 500.000 maal per jaar loonbeslag gelegd. De kosten voor werkgevers lopen snel op. Zo wordt verlies aan productiviteit van de werknemer op minimaal 20% geschat, het verwerken van een loonbeslag kost een drie uur en het ziekteverzuim bij werknemers met financiële problemen wordt geschat op zeven dagen per werknemer.

Uit het onderzoek Geldzaken in de praktijk (Nibud, 2015)[iii] blijkt dat 37% van de Nederlandse huishoudens met een of meerdere betalingsachterstanden te maken heeft gehad. Uit dit onderzoek blijkt ook, dat het aantal huishoudens met betalingsproblemen nagenoeg gelijk is aan 2012, maar dat de oorzaak van de problemen verschuift. In 2012 was de belangrijkste reden dat men nalatig is geweest. In 2015 was de belangrijkste reden voor financiële problemen, dat men niet in staat was om de rekeningen te betalen vanwege hoge vaste lasten of hoge zorgkosten. En dit soort betalingsproblemen zijn moeilijker op te lossen dan problemen die ontstaan door nalatigheid. De top drie oorzaken betalingsachterstanden 2015 waren achtereenvolgens: Mijn vaste lasten zijn te hoog (27%), Als gevolg van inkomensdaling (26%) en Ik had te hoge zorgkosten (22%).

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) stelde in 2016 samen met het Nibud vast dat achttien procent van de huurders, een half miljoen huishoudens, te weinig geld overhoudt om in de meest noodzakelijke levensbehoeften te voorzien. Dat aantal is hard gestegen: in 2002 was het nog maar vijf procent en in 2012 dertien. De toename sinds 2012 heeft sterk te maken met de stijgende huren, stelt het PBL vast. Hoge huren zijn één van de belangrijke oorzaken (naast een te laag sociaal minimum, teveel flexwerk met lage lonen en geen sociale zekerheid, en hoge individuele zorgkosten) van toenemende armoede en toenemende problematische schulden, ook onder werkenden. Het Nibud en het planbureau baseren zich in hun onderzoek op de algemene noodzakelijke kosten voor levensonderhoud. Zou je daarnaast rekening houden met onvermijdelijke uitgaven die voor een deel van de mensen geldt, zoals voor zorg of voor het afbetalen van oude schulden, dan is het percentage nog een stuk hoger.

Velen denken bij problematische of risicovolle schulden in het huidige neoliberale klimaat vooral aan eigen falen van de schuldenaren. De eigen verantwoordelijkheid wordt vaak benadrukt, en de belangen van schuldeisers staan centraal, ook in de regelgeving. In de praktijk ontstaan schulden vaak door een complex van factoren, onder andere door ‘levensgebeurtenissen’ (scheiding, ziekte, verlies baan, gedwongen verkoop huis of bedrijf). De crisis heeft daar veel aan bijgedragen. Te weinig mensen staan er bij stil dat als hen zoiets morgen zou overkomen, dat hun vangnetten onvoldoende zullen blijken te zijn. En dat eenmaal in de problemen, de problemen de neiging hebben zich steeds sterker te vermeerderen. Begrip voor de positie van de schuldenaar is op zijn plaats. Het kan iedereen overkomen. Wel is een aantal factoren te benoemen die het risico op schulden vergroten. Zo hebben huishoudens met een laag inkomen, een huurwoning en zonder kinderen een grotere kans op problematische schulden.

Jesse Frederik wees in dit kader op een opmerkelijke column.[iv] Uit de financiële ellende komen, is bij deze gezinnen vooral een kwestie van mentaliteitsverandering,’ schreef Annemarie van Gaal, budgetcoach bij het programma, eens in haar column voor Het Financiële Dagblad. ‘Stoppen met je bijrol als slachtoffer in de film over jouw leven en beseffen dat je zélf de regisseur bent.’ Je bent zelf zo dom geweest te lenen bij de DSB, dus dan moet je zelf ook op de blaren zitten. Je kon toch overal lezen dat DSB niet deugde? Overal? Nou ja, op één plek misschien niet: in de columns van Annemarie van Gaal. Want in dezelfde column waarin ze gezinnen aanspoorde afstand te nemen van hun slachtofferschap, schreef ze dat ze DSB had leren kennen als ‘behoedzaam en keurig.’ Om daar later aan toe te voegen: ‘Ik denk niet dat er ooit nog een financiële misstand zo groot in de media wordt opgeblazen als die rond DSB Bank.’ Niet zo gek, want Annemarie van Gaal werd betaald om Dirk Scheringa te adviseren hoe hij om moest gaan met de negatieve publiciteit toen de DSB Bank ten onder leek te gaan. Maar armoede en schulden is doorgaans geen karaktergebrek, maar geldgebrek.

De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) ziet in haar rapport ‘Eenvoud loont’ (juni 2017) de volgende factoren als belangrijk bij het ontstaan van problematische schulden:

Weinig opleiding en inkomen: Hoewel de groep schuldenaren steeds diverser wordt, blijkt een lage opleiding een belangrijke risicofactor voor de escalatie van kleine schulden. In Nederland hebben ongeveer 74.000 mensen een licht verstandelijke beperking (IQ tussen 50/55 en 70). Daarnaast zijn er ongeveer 2,2 miljoen mensen met een IQ tussen 70 en 85. Een deel van hen behoort tot de groep laaggeletterden in Nederland. Mensen die moeite hebben met lezen of rekenen zijn oververtegenwoordigd onder schuldenaren die zich aanmelden bij de schuldhulpverlening. In 2012 waren er 2,5 miljoen laaggeletterden en laaggecijferden van 16 jaar en ouder. Deze groep mist vaak de kennis en/of vaardigheden om zich financieel zelfstandig te kunnen redden in een complexe samenleving.

Uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen in samenwerking met Syncasso Gerechtsdeurwaarders, Kredietbank Nederland en Stichting Lezen & Schrijven[v] blijkt dat lagere leesvaardigheid veel vaker voorkomt bij mensen met financiële problemen. De helft (50,3%) van de deelnemers aan het onderzoek – klanten van Kredietbank Nederland en Syncasso Gerechtsdeurwaarders – kreeg de indicatie laaggeletterdheid, terwijl in heel Nederland 18% van de populatie laaggeletterd is.

Zo’n 10-15% van de bevolking is volgens de Algemene Rekenkamer (Aanpak van laaggeletterdheid, 2016) functioneel analfabeet, 10% is extreem digibeet, meer dan 10% heeft min of meer ernstige problemen aangaande de geestelijke gezondheid.

De uitvoering van de sociale zekerheid en arbeidsbemiddeling is ondertussen enorm gedigitaliseerd. De digitalisering betekende meestal, dat de mogelijkheid tot menselijke tussenkomst, bijvoorbeeld bij gevallen waarin toepassing van de regel kennelijk onredelijk was, verdween. De overgrote meerderheid van de financiële transacties tussen overheden en burgers voltrekt zich rimpelloos. Maar in problematische situaties manifesteert zich het gevolg van de digitalisering: het kost grote moeite een menselijke gesprekspartner te vinden. Ook opslagen op de vordering bij niet betaling worden bijvoorbeeld automatisch verwerkt. De burger die iets wil regelen moet op zoek. Daarvoor zijn specifieke competenties nodig, waar het de burger in nood vaak aan ontbreekt.

Ook uit onderzoek van het Nibud (Financiële administratie in een digitaal tijdperk, 2018) blijkt dat zeker veertig procent van de Nederlanders moeite heeft met de financiële administratie. Ze hebben geen overzicht omdat rekeningen op verschillende manieren binnenkomen, bijvoorbeeld per post en per mail en vanwege automatische incasso’s.

In “Duurzame verbetering van gezond financieel gedrag. Droom of werkelijkheid?” (Jungmann 2016) wordt gesproken over financial literacy, financieel analfabetisme. Hierbij wordt opgemerkt dat slechts een deel van het financiële gedrag van mensen bewust gedrag is. De WRR wijst er daarnaast op dat bij schuldenaren soms de problemen zo groot worden, dat er ondanks dat de kennis er wel is, het doenvermogen wordt uitgeschakeld (“Weten is nog geen doen”).

Een lage opleiding gaat vaak gepaard met een laag inkomen. Dit is een extra risicofactor. Meer dan de helft van de mensen bij wie vanwege schulden beslag ligt op periodieke inkomsten (zogeheten beslagenen) ontvangt een uitkering.

Tijdens economisch herstel bleef de werkloosheid onder oudere slecht en matig geschoolden hoog. Mc Kinsey (Poorer than their parents, 2016) heeft recent becijferd dat in de afgelopen 10 jaar het beschikbare inkomen van 70% van de bevolking niet is gestegen, en dat van de onderste 40% is gedaald. Tussen 2007 en 2013 is het aantal mensen dat in Nederland in armoede leeft flink toegenomen. Van krap 850.000 personen aan het begin van de economische crisis naar ruim 1,25 miljoen mensen. Zo’n 378.000 kinderen groeien op in een huishouden met een laag inkomen (Meer huishoudens langdurig onder lage inkomensgrens, CBS, juni 2017).

Hiervan zijn volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP, Een lang tekort, 2016) ongeveer 600.000 mensen langdurig (> 3 jaar) arm, bijna 60% van de totale groep armen in dat jaar en bijna 4% van de totale Nederlandse bevolking. Het CBS hanteert een definitie van 4 jaar of langer: Deze 224.000 huishoudens lopen verhoogd risico op schrijnende armoede, schrijft het CBS (Armoede en sociale uitsluiting 2018, januari 2018). Het gaat vooral om eenoudergezinnen, niet-westerse huishoudens en kostwinners met een laag opleidingsniveau. Het CBS vat armoede op als een breder verschijnsel dan alleen inkomen en kijkt ook naar de leefsituatie. En dan blijkt dat mensen met een laag inkomen vaker ongezond zijn, hogere zorgkosten hebben en geringer deelnemen aan vrijwilligerswerk, etc. Bij de langdurige minima is de leefsituatie nog ongunstiger, zij ondervinden vaker een stapeling van problemen. Dit wijst op de noodzaak tot een brede aanpak.

Langdurig leven van een uitkering of een laag inkomen betekent ook dat er weinig financiële reserves kunnen worden opgebouwd. Dit verhoogt het risico op problematische schulden, omdat deze mensen financiële tegenslagen niet het hoofd kunnen bieden. In Nederland heeft 20% van de huishoudens geen enkele financiële buffer en nog eens 20% heeft een buffer van minder dan € 2.000. Vijf miljoen mensen hebben geen spaargeld. Zij kunnen geen tegenslag opvangen of investeren in belangrijke zaken voor de toekomst.

Langdurige armoede van drie jaar en langer komt vaker voor bij huishoudens met minderjarige kinderen, uitkerings- en pensioenontvangers en niet-westerse migranten. Niet-westerse migranten met kinderen zijn aanzienlijk vaker langdurig arm dan autochtone of westerse gezinnen met kinderen. Aangaande pensioenontvangers merkt het SCP nog op, dat die weliswaar een grotere kans dan gemiddeld hebben op langdurige armoede, maar de kans dat zij in een armoedige situatie komen te verkeren is relatief klein. Volgens Panteia hebben huishoudens met een huurwoning, zonder kinderen en een laag inkomen voorts een grotere kans op problematische schulden.

Wij voegen daar aan toe dat meer in het algemeen het sociaal minimum in Nederland voor grote groepen burgers die daarop aangewezen zijn te laag is om de noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen betalen. Een arm huishouden heeft volgens het SCP (Armoede in kaart, september 2016) een tekort van gemiddeld € 217 per maand. Veel huishoudens hebben structureel en langdurig te weinig inkomen. De hoogte van het sociaal minimum voor met name huishoudens met kinderen schiet tekort, constateren zowel het Nibud (Minima-effectrapportages) als het Sociaal Cultureel Planbureau. Met name gezinnen met een minimuminkomen en meer dan twee oudere kinderen komen veel geld tekort.

Toenemende inkomensonzekerheid: Ook schommelingen in inkomen vergroten met name de kans op de escalatie van kleine schulden. Veel mensen hebben inkomens die zijn opgebouwd uit verschillende fluctuerende ‘potjes’. Allereerst zijn er steeds meer mensen met tijdelijke banen. Het aandeel werkenden met een flexibele werkrelatie in Nederland is toegenomen van 15% in 2004 naar 22% in 2014. In het eerste kwartaal van 2016 hadden ruim 1,8 miljoen mensen een flexibel dienstverband; dat is meer dan een kwart van alle werknemers. Flexwerkers hebben minder inkomenszekerheid en verdienen ook gemiddeld 10% minder dan werknemers in loondienst. Dit is vooral een probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het aantal zzp’ers is het afgelopen decennium sterk gestegen en zijn er inmiddels 1 miljoen zzp’ers in Nederland. Zzp’ers lopen een verhoogd risico op armoede doordat zij zich niet altijd verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid of pensioen opbouwen: 80% van de 1 miljoen zzp’ers heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering.
en een kwart van de zzp’ers bouwt geen aanvullend pensioen op (CBS, juli 2017). Deze groep komt vaak in de problemen.

Het zijn mensen die traditioneel gezien niet aan ondernemersrisico’s gewend zijn. In de loop van hun leven zijn ze zzp’er of flexwerker geworden. Dat betekent dat ze met alle risico’s te maken hebben die een ondernemer loopt, zonder hieraan gewend te zijn. Ze schatten het niet goed in en zijn kwetsbaar door instabiliteit, zoals een echtscheiding, ziekte of het wegvallen van een marktsegment.

Hierdoor is het niet alleen hun probleem, maar ook ons probleem: Nederland heeft die mensen die status laten krijgen. Het gaat hier niet om een klein groepje, maar om in totaal 2,3 miljoen mensen. Een aanzienlijk deel van de werkende mensen dus. Zo’n 40% van de arme mensen in armoede heeft volgens het SCP (Armoede in kaart, september 2016) werk als belangrijkste inkomstenbron. Bijna 60% van de kinderen die in armoede opgroeien heeft werkende ouders, concludeert de Sociaal-Economische Raad (SER, maart 2017).

Er heerst bij die groep een gebrek aan kennis. Bovendien is het inkomen vaak zo laag dat men zich vrijwillig niet individueel kan verzekeren. Door flexibilisering op de arbeidsmarkt is ook het aantal ‘kleine’ banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt toegenomen, evenals nul-urencontracten.

In een apart betoog over een goede en zekere rechtspositie van werknemers worden voorstellen gedaan om een einde te maken aan de overmatige flexibilisering van arbeidsverhoudingen.

Ook de samenstelling van huishoudens verandert steeds meer. Mensen gaan tegenwoordig vaker uit elkaar en gaan weer nieuwe relaties aan. Onze tijd wordt gekenmerkt door variatie in partner- en familierelaties. Ook andere levensgebeurtenissen zoals ontslag en arbeidsongeschiktheid gaan gepaard met fluctuaties in inkomen. De genoemde omstandigheden bemoeilijken een langdurig voorspelbare inkomenssituatie. Deze inkomensonzekerheid doet de kans op een escalatie van kleine schulden stijgen. Vrouwen kunnen extra kwetsbaar zijn voor schulden, bijvoorbeeld als ze in de vrouwenopvang te maken krijgen met extra kosten. Na een echtscheiding hebben vrouwen gemiddeld een grotere inkomensterugval dan mannen. De meeste eenoudergezinnen hebben een vrouw aan het hoofd en het armoedepercentage in deze categorie is veel hoger (23%) dan bij de eenoudergezinnen met een man aan het hoofd (14%).

De onzekerheid over inkomen is nog eens groter als er een beroep wordt gedaan op inkomensvoorzieningen zoals toeslagen en/of andere vormen van bijstand. Deze voorzieningen zijn ontworpen om mensen met een laag inkomen meer inkomenszekerheid te geven. Dit werkt met name goed voor mensen met een voorspelbaar of stabiel inkomen. Voor de groep mensen met wisselende inkomens werkt het vaak juist averechts. Een toeslag van de Belastingdienst wordt als voorschot verstrekt en achteraf definitief vastgesteld op basis van het daadwerkelijke inkomen. De toeslag is dan al uitgegeven en er is vaak onvoldoende financiële buffer om deze terug te betalen als dat nodig blijkt.

In ’t Veld zegt hierover: ‘In het toeslagenstelsel is de positie van de mensen met de minste competenties het meest labiel. Stel dat je vanwege een laag inkomen vier toeslagen krijgt, voor de zorg, huur, kind en kinderopvang. Dat krijg je in de vorm van voorschotten, die gebaseerd zijn op een schatting van je inkomen in het komende jaar. Als je in juli van dat jaar een meevaller krijgt, gaan de voorschotten omlaag en volgen er terugvorderingen. Dan heb je ineens vier schulden, terwijl je het water toch al aan de lippen stond want anders kreeg je die toeslagen niet. Voor deze mensen is dat meteen een ramp. Bij de Belastingdienst is niemand zich van de gevolgen voor deze mensen bewust, het gaat allemaal via de computer. Het is anonieme wreedheid.’

‘Het toeslagenregime is een van de redenen waarom schulden problematisch worden. Wij hebben ervoor gepleit om het systeem stabieler te maken door de toeslagen te baseren op het inkomen van twee jaar eerder. En als iemand in een jaar meer gaat verdienen, hoe erg is het dan dat de overheid iets te veel geeft? Als de overheid met multinationals afspraken maakt over hun belastingafdrachten staat men ook niet achteraf te klagen.’

Onoverzichtelijke inkomensvoorzieningen: De toenemende inkomensonzekerheid maakt het voor mensen lastig om hun financiën goed te beheren. De verschillende inkomensvoorzieningen maken de financiële situatie van mensen ook nog eens onoverzichtelijk. Dit komt vooral doordat mensen die een beroep doen op de overheid voor financiële steun meestal niet één soort inkomensondersteuning ontvangen. Deze mensen hebben gemiddeld met dertien verschillende regelingen te maken, en met acht verschillende inkomens- en vermogensdefinities. Het aanvragen van inkomensondersteuning is ook ingewikkeld. Om inkomensondersteuning bij de overheid aan te vragen, kunnen mensen met een laag inkomen wel 27 formulieren moeten invullen. Ook hebben ze te maken met verschillende betaalmomenten. Actal (Adviescollege toetsing regeldruk) constateerde al in juli 2014 dat deze regelingen voor inkomensondersteuning te ingewikkeld zijn. Met zo veel complexe regelingen is het een hele opgave om het overzicht te houden en alle voorwaarden scherp op het netvlies te hebben, zelfs voor iemand die de regelingen goed begrijpt. Bovendien vragen de verschillende inkomensregelingen om verschillende verantwoordingsprocedures, waardoor een foutje snel gemaakt. Gevolg: schulden door terugvordering.
De veelheid van ingewikkelde regelingen, die soms zelfs tegenstrijdig zijn, maakt dat het grootste deel van de escalatie van kleine schulden wordt veroorzaakt door de overheid of aan de overheid gelieerde instanties. Uit onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijkt dat bij beslagenen de zorgverzekeraar de belangrijkste schuldeiser is (59%), gevolgd door de Belastingdienst (40%), de gemeente (34%) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) (33%) (I&O Research 2016).

Achtergrond hierbij is dat sinds de aanpak van het massale misbruik van de WAO door het eerste kabinet Lubbers/Kok in de sociale zekerheid het mantra dominant werd van de potentiële calculerende burger, die zo snel mogelijk verplicht naar het werk gebracht moest worden. Tal van plichten raakten verbonden aan het recht op uitkering, voorzien van sancties bij niet-nakoming. Verlaging of zelfs stopzetting van de uitkering behoort daartoe. Tegelijkertijd was er een nog steeds doorgaand proces van beleidsaccumulatie, waarbij regel op regel gestapeld werd in een ijdele poging om gedragsreacties van burgers te pareren door nog fijnere normen en rekenregels, en toenemende controle. Gemeenten schrikken er inmiddels niet meer voor terug private rechercheurs in te schakelen, gebruik te maken van gerichte camera’s, huisbezoeken met inspecties van de slaap- en badkamer, anonieme kliklijnen, etc. Uitkeringsgerechtigden worden mondeling en schriftelijk eerst en vooral aangesproken als potentiële fraudeurs. Het is eigenlijk ongelooflijk dat er niet een veel grotere gedragsreactie hierop geweest is door je dan ook maar als calculerende burger of fraudeur te gedragen. Volgens het bureau PWC ging het in 2013 om 153 miljoen euro aan fraude in de sociale zekerheid – op de totale uitgaven aan sociale zekerheid van 62,9 miljard euro is dat nog geen 0,25%. In vergelijking met de 4,2 miljard euro aan fiscale fraude (nog excl. die met accijnzen en btw) is het ook peanuts.

De boekhoudschandalen in de private sector, zoals Enron en Ahold, oefenden in hun nasleep ook grote invloed uit op de financiële discipline in het publieke domein. De verantwoording intensiveerde en de protocollering die door accountants was uitgelokt maakte een einde aan de vrijheid van handelen voor individuele uitvoerders die tot dan toe bestond. Boekhoudregels werden aangescherpt. Ook kreeg het beleid ten aanzien van marktordening gestalte in tal van verplichtingen voor publieke en private organisaties. Voor de publieke werd het verbod van staatssteun aan ondernemingen gebiedend, en vond aanbestedingsbeleid steeds ruimer toepassing. Dit alles maakte de uitvoering in de sociale zekerheid steeds meer rigide. De mens, met al zijn beperkingen en bijzonderheden, raakte steeds meer uit beeld.

Een gemis aan vaardigheden: Een grote groep mensen beschikt niet over de vaardigheden die van belang zijn voor financiële zelfredzaamheid. Het gaat om financiële vaardigheden zoals belangrijke informatie onthouden, prioriteiten stellen, plannen maken en weer aanpassen aan veranderende situaties, focus houden op (soms vervelende) taken en de gevolgen van het eigen gedrag overzien. Dit gebrek aan financiële vaardigheden maakt deze groep ook vatbaarder voor de toenemende maatschappelijke druk om geld uit te geven. Statusverwerving en kunnen meedoen zijn onderliggende drijfveren die daar waarschijnlijk aan bijdragen. Agressieve verkooptactieken van sommige bedrijven en kredietverleners spelen daarop in.

Het ontbreekt deze mensen vaak niet alleen aan financiële, maar ook aan bureaucratische vaardigheden. Het gaat dan om zaken als regels kunnen begrijpen en inzicht hebben in rechten en plichten, maar ook om voldoende lees-, schrijf- en rekenvaardigheid. Bovendien hebben schulden een negatieve invloed op de capaciteiten om te plannen. De escalatie van relatief kleine schulden zorgt voor chronische stress, waardoor mensen helemaal niet meer in staat zijn goede financiële overwegingen te maken. Deze chronische stress kost zo veel energie dat zij zich alleen nog maar focussen op acute problemen. En zo wordt het ene gat met het andere gevuld (‘overlevingsgedrag’). Uiteindelijk gaat ook hun lichamelijke en psychische gezondheid eronder lijden, naast de schade die het toebrengt aan hun sociale netwerk en familie.

Bureaucratische en financiële vaardigheden zijn essentieel om een gezonde stabiele financiële situatie te krijgen en te behouden. Het wrange is dat juist de mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van toeslagen, uitkeringen en regelingen, waarbij het aankomt op bureaucratische en financiële vaardigheden, hier vaak niet over beschikken. De WRR heeft onlangs in zijn rapport ‘Weten is nog geen doen’ (2017) uiteengezet dat niet alleen denkvermogen, maar ook doenvermogen van belang is. De burger moet een plan maken, in actie komen, volhouden en kunnen omgaan met verleidingen en tegenslag. De WRR concludeert in dit rapport dat een grote groep mensen met verschillende opleidingsniveaus dit niet kan. De overheid houdt onvoldoende rekening met verschillen in het doenvermogen van burgers, waardoor hun redzaamheid vermindert.

De digitalisering heeft de complexiteit van systemen en regels versterkt voor mensen met een gemis aan financiële en bureaucratische vaardigheden. Digitale overheidssystemen zijn vaak helemaal niet simpel en zijn zelfs voor hoogopgeleide mensen lastig, laat staan voor de groep die lager opgeleid en soms nog digibeet is. De digitalisering van processen heeft er ook voor gezorgd dat persoonlijk contact met instanties nauwelijks meer mogelijk is, of slechts oppervlakkig. Bovendien ontbreekt in digitale processen de mogelijkheid om antwoorden te nuanceren of toe te lichten. Hierdoor wordt er geen recht gedaan aan specifieke individuele situaties.

Een gebrek aan financiële en bureaucratische vaardigheden heeft niet alleen effect op de schuldenaar, maar ook op zijn of haar kinderen. De kans is vier keer zo groot dat kinderen van ouders met schulden later zelf geconfronteerd worden met armoede. Kinderen van ouders met schulden nemen het ‘overlevingsgedrag’ van hun ouders over, waardoor zij later ook sneller in problematische schulden belanden. Kinderen die niet van hun ouders hebben geleerd om goed met geld om te gaan, hebben vaker betalingsproblemen. Dat is des te lastiger, omdat ouders doorgaans de belangrijkste informatiebron zijn voor kinderen in het leren omgaan met geld. Het is van belang om dit ‘overlevingsgedrag’ te doorbreken, omdat anders ook in de volgende generaties schulden ontstaan.

Beperkte signalering financiële risico’s door hulpverlening: Hoe de relatie tussen financiële problemen en gezondheidsklachten er precies uitziet, is nog niet helemaal helder. Financiële problemen blijken vaak de onderliggende oorzaak te zijn van allerlei gezondheidsproblemen; andersom kunnen gezondheidsproblemen bijdragen aan het ontstaan van financiële problemen. Wel is duidelijk dat beide nauw zijn verweven. Opvallend is hoeveel mensen met financiële problemen aangeven zich eenzaam, weinig competent, angstig, depressief en psychisch onwel te voelen in vergelijking met mensen die geen financiële problemen hebben. Van mensen met financiële problemen heeft 53% last van gezondheidsproblemen, stress, slapeloosheid en/of een depressie. Ze hebben vaker last van overgewicht, roken meer en hebben vaker rugklachten dan mensen zonder financiële problemen. Het is van belang dat professionals in zorg en ondersteuning deze samenhang tussen financiële problemen en gezondheidsproblemen onderkennen en dat zij zich niet alleen richten op fysieke of psychische klachten. Zij moeten tijdig dreigende financiële problemen signaleren en zorgen dat passende hulp wordt ingeschakeld. Hulpverleners zijn hiervoor vaak nog onvoldoende toegerust. Zo blijkt dat wijkteams in Rotterdam onvoldoende kennis hebben van schuldhulpverlening, omdat de medewerkers al verschillende andere trainingen moeten volgen en daardoor te weinig tijd overhouden om hun kennis over schuldproblemen bij te scholen (Rekenkamer Rotterdam 2017). Ook hebben professionals te weinig discretionaire ruimte om individuele problemen te verhelpen. Zij hebben vaak last van de complexe bureaucratie van allerlei instanties. Hierdoor zijn ze veel tijd kwijt, wat ten koste gaat van individuele ondersteuning van mensen.

Het is ook de vraag of mensen voor wie de samenleving te ingewikkeld is, de weg naar hulp wel tijdig weten te vinden. En of dit kan zonder dat schaamte hen belemmert. Vaak weten mensen die financiële en bureaucratische vaardigheden als vanzelf bezitten, juist ook heel goed hulp te vinden. Zij schakelen dan een accountant of financieel adviseur in, die hen dat uit handen neemt. Voor mensen die deze vaardigheden niet als vanzelf hebben, geldt dat niet. Daarbij werpen gemeenten soms ook drempels op (zie ook verderop in dit betoog bij de schuldhulpverlening). Lopende echtscheidingsprocedures, psychosociale problemen en een zzp-status kunnen bijvoorbeeld redenen zijn om een aanvraag voor schuldhulpverlening niet in behandeling te nemen. Veel mensen voldoen daardoor niet aan de eisen om in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening. Dat werkt dubbel tegen.

De escalatie van schulden: Van het grootste deel van de escalatie van (kleine) schulden ligt de oorsprong bij de overheid of aan de overheid gelieerde instanties. De top vier van grootste schuldeisers zijn de zorgverzekeraar, de Belastingdienst, de gemeente en het CJIB. De overheid en aan overheid gelieerde instanties hanteren een uitgebreid systeem van boetes, automatische verhogingen en naheffingen. Hierdoor kunnen kleine schulden snel escaleren. Dit boete- en kostensysteem heeft als doel om mensen te bewegen snel hun schulden af te lossen. Het is gebaseerd op wantrouwen. Het gaat uit van de gedachte dat mensen wel kunnen, maar niet willen betalen: hoe meer negatieve prikkels, hoe eerder zij het gewenste (betalings-)gedrag vertonen. Er wordt nog maar beperkt rekening gehouden met mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Voor deze mensen verergert de situatie in rap tempo. Er zijn tal van voorbeelden te vinden van hoe idioot snel schulden escaleren door juist de overheidsincasso.[vi]

Ook private partijen voeren de druk op. Er is een ‘schuldenindustrie’ ontstaan van kredietverstrekkers, bewindvoerders, deurwaarders en incassobureaus, die aan schulden verdienen door hoge (rente)tarieven en incassokosten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft er bij herhaling op gewezen dat er een substantiële groep incassobureaus is die vorderingen verhoogt met bedragen waar geen rechtsgrond voor bestaat.[vii] Deze manier van incasso’s afdwingen werkt niet. Hoge boetes zijn voor schuldenaars na een tijdje geen prikkel meer om te betalen: ze hebben het geld toch niet. Ook leidt het inschakelen van een deurwaarder alleen maar tot hogere kosten voor de schuldenaar.

Uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat er bij schulden kleiner dan 2.500 euro gemiddeld 151 procent bovenop het oorspronkelijke bedrag komt. Dat wil zeggen: de oorspronkelijke schuld wordt 2,5 keer zo groot nadat er een deurwaarder aan te pas komt. Bij grotere schulden – van meer dan 10.000 euro – is dat maar 8 procent. Mensen die bij de schuldhulpverlening aankloppen hebben gemiddeld veertien schuldeisers. Al die schuldeisers kunnen een eigen deurwaarder inschakelen en al die veertien deurwaarders moeten betaald worden. Je kan dan ook beter één schuld van 5.000 euro hebben (en één keer deurwaarderskosten) dan tien schulden van 500 euro (en tien keer deurwaarderskosten).[viii] Ook onze PvdA heeft wat dat betreft tot voor kort daarin nog meegewerkt: In 2017 stemde onze Tweede Kamerfractie nog samen met de CDA, VVD, PVV, ChristenUnie, SGP en 50Plus tegen een amendement dat een einde zou maken aan het bizarre ophogen van verkeersboetes.

En niet alleen bij verkeersboetes gaat het mis. Neem de wanbetalersregeling voor zorgverzekeringen. In 2008 hadden zo’n 240.000 Nederlanders al meer dan zes maanden hun zorgpremie niet betaald. Om dat tegen te gaan stemde de voltallige Tweede Kamer in met een wijziging van de zorgverzekeringswet (een amendement van SP om de boete te verlagen tot 15% werd verder alleen gesteund door GL en PvdD). Voortaan werd je zorgpremie opgehoogd met 30 procent als je zes maanden niet zou betalen. Een gewoon incassobureau mag hooguit 15% kosten rekenen. De overheid rekent dankzij de wanbetalersregeling rustig het dubbele. Niet zo gek dus dat het ministerie sinds 2013 maar liefst 304 miljoen euro aan boetepremies binnenharkte. Terwijl het in dezelfde periode slechts 69,9 miljoen euro aan het Centraal Justitieel Incassobureau betaalde om de boetes te innen. Dat zijn jaloersmakende winstmarges. Zes jaar na invoering van die wet zitten maar liefst 312.000 Nederlanders in het boeteregime, van hen betaalden er 182.000 al meer dan twee jaar de boetepremie. Het inlossen van hun schulden is door de boete alleen maar moeilijker geworden, je houdt namelijk minder geld over om af te lossen. Niemand kan nog volhouden dat dit allemaal te wijten is aan een slechte betalingsmoraal. Bij het invoeren van de wet verwachtte de regering nog dat het aantal wanbetalers met meer dan 75% zou afnemen. Daar is helemaal niks van terechtgekomen. De cijfers van voor en na de wet zijn moeilijk vergelijkbaar, maar het aantal wanbetalers lijkt vooral constant gebleven. Toch adviseerde in 2011 een evaluatierapport van het ministerie (‘Kort op de bal) om de premieboete te behouden. Sterker nog, het leek deze economen verstandig om zorg niet langer te vergoeden als mensen niet betalen (Leuk voor al die ggz-patiënten: mogen ze hun antipsychotica zelf betalen, dat zal ze leren). Tegelijkertijd constateren de onderzoekers dat ‘eenmaal in het systeem een groot deel van de doelgroep nauwelijks ontvankelijk blijkt voor de (extra) financiële prikkel van 30 procent opslag.’ De boetepremie is eigenlijk ook een subsidie aan zorgverzekeraars. Deze hoeven zich geen zorgen te maken over wanbetaling, want na zes maanden gaat de overheid betalen. Zo loont het voor zorgverzekeraars veel minder om in te zetten op het voorkomen van betalingsachterstanden. De afgelopen zes jaar zijn er dan ook tal van moties en amendementen ingediend om de wanbetalersboete bij zorgverzekeringen af te schaffen of te matigen. Die sneuvelden allemaal, want de CDA, ChristenUnie, D66, PvdA, VVD en PVV wilden er niet aan. Net als een motie om incassokosten voor rekening van de zorgverzekeraar te laten komen en een motie om alle incassotrajecten van de overheid samen te voegen om stapeling van kosten te voorkomen. Toegegeven: het ministerie probeert middels afspraken zorgverzekeraars betalingsachterstanden terug te laten dringen. En vanaf 2017 controleert de Nederlandse Zorgautoriteit of zorgverzekeraars wel genoeg hun best doen. Maar het is natuurlijk een beetje raar, eerst geeft de overheid verzekeraars reden om achterstanden op te laten lopen, om vervolgens afspraken te maken dat ze deze wel terug moeten dringen. De afgelopen jaren zijn er nog wel wat dingen veranderd. Zo is het makkelijker geworden uit de regeling te komen[ix] en is de boetepremie verlaagd naar 25 procent, waardoor het aantal wanbetalers is afgenomen van 320.00 naar 275.000.

Dat is natuurlijk goed nieuws, maar pleisterpolitiek is niet genoeg. Want waarom bestaat deze wet überhaupt nog?

En onze PvdA stemde er ook mee in om de incassobevoegdheden van de overheid uit te breiden, waardoor geld rechtstreeks van de bankrekening afgeschreven mag worden (zelfs als dat betekent dat iemand rood komt te staan) – alleen de SP was tegen.

En dan is er nog de beslagvrije voet. Zelfs als je tot je nek in de schulden zit heb je – in theorie – recht op een minimuminkomen waar geen beslag op mag worden. De wet die dat bepaalt, bestaat al decennia, maar was zo goed als onuitvoerbaar geworden. Toch duurde het lang voordat de Tweede Kamer besefte hoe groot het probleem was. In 2012 stemden nog bijna alle partijen tegen een amendement van PvdA, SP en PvdD dat de overheid verplichtte de beslagvrije voet te respecteren. Pas in 2016 was er een ruime Kamermeerderheid voor een soortgelijk amendement. (de VVD en de PVV en hun afsplitsingen waren nog steeds tegen). In 2017 werd de vereenvoudiging van de beslagvrije voet zonder discussie aangenomen door de Tweede Kamer. Eén van de problemen was bijvoorbeeld dat er geen zicht is op wie precies waarop beslag heeft gelegd. Elke schuldeiser huurt zijn eigen deurwaarder in, waardoor gezinnen met problematische schulden vaak met tal van deurwaarders te maken hebben. Die wisten van elkaar niet wat ze aan het doen waren. Doordat beslagleggingen zich opstapelden, hielden gezinnen zo weinig geld over dat ze onder het bestaansminimum terechtkwamen. Deurwaarders stelden daarom voor een register aan te leggen waarin alle beslagleggingen staan. Zo kunnen ze beter zien of iemand wel genoeg inkomen overhoudt. Nu lijkt dat misschien een relatief niet zo controversieel voorstel. Maar dat bleek het niet te zijn – de regeringspartijen VVD en PvdA (gesteund door PVV en PvdD) blokkeerden moties om zo’n register op te zetten. ‘Een landelijk beslagregister kost geld, dus op dit moment ontraad ik deze motie,’ verklaarde staatssecretaris Jetta Klijnsma (PvdA) nog eind 2012. Toen de overheid in 2014 eindelijk overstag ging, diende zich het volgende probleem aan. De overheid heeft namelijk vaak haar eigen incassotrajecten voor boetes en belastingen en die stonden nog niet geregistreerd in het beslagregister. Dus: graag aansluiten bij dat register, zou je zeggen. Opnieuw stemden PvdA en VVD in 2014 tegen het deelnemen aan een pilot waarbij overheidsinstellingen mee zouden doen in het beslagregister. Pas in 2016 veranderde de PvdA van mening. Als alles volgens plan gaat, zullen de eerste overheidsinstanties zich nu in 2019 aansluiten bij het beslagregister. Dus, even voor de goede orde, het kabinet heeft alleen een wet die er al was eindelijk uitvoerbaar gemaakt. En zelfs dát was controversieel.

De hele incasso-industrie helpt ook niets, want in de meeste gevallen is er te weinig geld om de schuld te betalen, dat wordt alleen maar slechter door de rentes, boetes en incassokosten. En hoe langer het duurt, hoe groter de schuld, hoe verder de schuldenaren wegzakken. Zelfs als de rechter overgaat tot beslaglegging (de deurwaarder komt de televisie meenemen) is – na een jaar – in slechts 39% van de gevallen de schuld afgelost. En vergis je niet: in Nederland mag de deurwaarder vrijwel alles meenemen: de hond, het speelgoed van de kinderen, het fornuis, de tv, de auto – noem maar op. Dat komt omdat de lijst beslagverboden nog uit 1838 stamt. Het is een tamelijk verouderd (en ietwat kort) lijstje: zo mag je geen beslag leggen op het eten, maar wel op de koelkast, niet op ‘de gereedschappen van ambachtslieden’ maar wel op de computer van de ICT’er.

Uiteindelijk zijn de kosten van dat drastische beleid enorm: de schuldenaar kan niet verder met zijn leven, kinderen groeien op in armoede, de overheid is miljoenen kwijt aan hulpverleners, en ga zo maar door.

Jesse Frederik wees er op dat in 2001 deurwaarders naast ambtenaar, ook ondernemer werden, en wat dat voor perverse effecten had.[x] Tot dan toe waren deurwaarders gebonden aan hun eigen regio. Ze kenden veel van hun schuldenaren dus persoonlijk.  Maar de overheid vond dat ook in deze sector de marktwerking moest worden bevorderd. En dus werden de verschillende regio’s opgeheven. Deurwaarders mochten in heel Nederland hun werk doen. Zat er voorheen op één probleemgezin vaak maar één deurwaarder, tegenwoordig kunnen dat er tien of meer zijn. Het gevolg is dat er veel dubbel werk moet worden gedaan. De deurwaarders moeten stuk voor stuk apart langskomen. Al die deurwaarders werken ook langs elkaar heen. Zo wordt er regelmatig meer beslag gelegd dan wettelijk is toegestaan.  Tot slot is het tegenwoordig veel ingewikkelder (voor schuldenaren en hun hulpverleners) om betalingsregelingen te treffen. Ze moeten immers met meer dan tien partijen om de tafel. Al die tijd zijn de deurwaarders zich steeds meer naar de wensen van schuldeisers gaan schikken. In het kader van de marktwerking gaf de overheid namelijk ook de tarieven voor opdrachtgevers vrij.

Omdat de tarieven zijn vrijgegeven, kunnen de schuldeisers nu winkelen onder deurwaarders. En zij kiezen natuurlijk voor de kantoren die het best in staat blijken hun geld terug te halen voor de laagst mogelijke prijs. De tarieven zijn inmiddels zo laag – het CJIB betaalt bijvoorbeeld slechts 87 eurocent voor een incasso-opdracht – dat het vaak niet meer uit kan. ‘Met ethiek hoog in het vaandel blijkt het lastig om scherp te concurreren,’ zo staat in het rapport Noblesse Oblige van de evaluatiecommissie Gerechtsdeurwaarders. ‘Aandacht voor het individuele geval kost tijd en geld.’ Ook de Nationale Ombudsman zei een paar jaar geleden dat deurwaarders hierdoor hun vergoeding proberen terug te verdienen over de rug van de schuldenaar. De marktwerking kan, aldus de Ombudsman, ‘ertoe leiden dat (de deurwaarder) invorderingsmaatregelen neemt die niet nodig, onredelijk en onbehoorlijk zijn.’ Mocht je dit principe in actie willen zien, bekijk dan de eerste aflevering van Schuldig even (waarin een gezin met kinderen en bejaarde schoonmoeder op straat wordt gezet). In de ernstigste gevallen leidt de financiële druk zelfs tot fraude. In 2017 bleek dat deurwaarderskantoor BSR ruim 300.000 euro aan onterechte kosten in rekening had gebracht bij schuldenaars. Het bedrijf zat al jaren in de problemen door een groot contract met Intrum Justitia, een van de grootste Nederlandse incassobureaus, dat veel te weinig opleverde. Ondertussen overweegt de staatssecretaris om de tarieven voor schuldenaars nóg eens op te hogen, om de verliezen van deurwaarders goed te maken.

Een samenloop van omstandigheden vergroot voor bepaalde mensen de kans op schulden en in het bijzonder de escalatie van kleine schulden: weinig opleiding en inkomen, een gemis aan vaardigheden of ‘doenvermogen’, gecombineerd met ingewikkelde inkomensvoorzieningen. Omdat mensen de complexiteit van de samenleving niet aankunnen, escaleren kleine schulden tot grote schulden. Het trekt ook een wissel op de gezondheid van mensen.

Noten:

[i] Panteia hanteert als definitie van risicovolle schulden: huishoudens met een risico op problematische schulden, afgemeten aan vijf risico-indicatoren:

  • Meer dan drie soorten achterstallige rekeningen hebben vanwege financiële redenen, en/of:
  • Een of meer achterstallige rekeningen hebben vanwege financiële redenen in de categorieën hypotheek, huur, elektriciteit, gas of water, ziektekostenverzekering, bij de afbetaling van leningen en afbetalingsregelingen, en/of:
  • De (totale) omvang van de achterstallige rekening(en) bedraagt meer dan 500 euro en/of:
  • Minstens vijf keer per jaar rood staan voor een gemiddeld bedrag van 500 euro en/of:
  • Een creditcardschuld hebben van meer dan 500 euro.

[ii] Bronnen: https://www.ad.nl/economie/we-hebben-geen-idee-hoeveel-nederlanders-in-de-schulden-zitten~a1a23f80/; Jesse Frederik, De Correspondent, CBS

[iii] https://www.nibud.nl/beroepsmatig/geldzaken-in-de-praktijk-2015/

[iv] https://decorrespondent.nl/6162/de-schuldsanering-is-vernederend-duur-en-ineffectief-maar-het-kan-anders/2778909354936-ad08f512

[v] Zie https://www.lezenisnietbegrijpen.nl/lagere-leesvaardigheid-onder-mensen-met-financiele-problemen/

[vi] Zie ook: https://decorrespondent.nl/6408/wie-in-nederland-zijn-rekeningen-niet-kan-betalen-wordt-beboet-vernederd-en-gegijzeld/2889849261024-e84bea71

[vii] Over de misstanden in de private incasso-industrie, zie: https://decorrespondent.nl/7337/wat-niet-mag-doet-de-incasso-industrie-elke-dag/3308805247836-f9cbde98

[viii] Op citaat uit: https://decorrespondent.nl/6066/onze-incassoindustrie-eerst-maken-we-schulden-tot-2-5-keer-hoger-dan-sturen-we-dure-hulpverleners-op-je-af/2735615733048-5e8e7d55

[ix] Voorheen moest je bijvoorbeeld om van de boetepremie af te komen eerst alle schulden bij de zorgverzekeraar aflossen. Dus: ook de zes maanden achterstand die je al had opgelopen (dat is meer dan 600 euro). Voor mensen met een uitkering – en ongeveer 40 procent van de wanbetalers heeft een uitkering – is dat vaak niet te doen.

[x] Idem.

Skip to content